Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 16-04-2020 t/m 31-07-2020

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 november 2005, nr. TRCJZ/2005/3295, houdende regels ter uitvoering van de Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling Meststoffenwet)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 5d, eerste en vierde lid, 5e, vijfde en zesde lid, 5f, derde en vijfde lid, 5g, 59b, 60 en 69 van de Meststoffenwet;

Gelet op artikel 64 van de Wet bodembescherming;

Gelet op de artikelen 26, tweede en derde lid, 28, tweede lid, onderdeel b, 35, eerste lid, onderdeel b, 36, 41, 46, 52, 53, derde lid, 54, 55, derde lid, 56, 64, 70 en 71 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Gelezen het advies van de Technische Commissie Bodembescherming;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • AGR-apparatuur: apparatuur voor automatische gegevensregistratie;

    • automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur: apparatuur als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van het besluit in samenhang met artikel 78, onderscheidenlijk 79;

    • besluit: Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

    • centrale zandgronden: zandgronden gelegen in de provincies Overijssel, Gelderland of Utrecht;

    • champost: product van paardenmest, ponymest, pluimveemest of een mengsel daarvan waarop champignons zijn geteeld;

    • combinatienummer: nummer dat door de minister ter identificatie van een transportmiddel voor drijfmest is verstrekt en dat bij vervoer middels een transportvoertuig is samengesteld uit de op grond van artikel 45, vierde en zesde lid, verstrekte gegevens en in het geval van vervoer door middel van een pijpleiding is samengesteld uit de op grond van artikel 45, vierde lid, verstrekte gegevens;

    • derogatiebeschikking: beschikking van de Europese Commissie tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Bijlage III, punt 2, onder b, van richtlijn 91/676/EEG op grond waarvan onder voorwaarden een grotere hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem mag worden gebracht dan bepaald in punt 2, tweede alinea, inleidende zinnen en onder a) van Bijlage III bij richtlijn 91/676/EEG;

    • diereenheid: één varkenseenheid of 14,8 pluimvee-eenheden;

    • eutrofiëring: een verrijking van het water door stikstof- en fosfaatverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;

    • gewasperceel: perceel of deel van een perceel met een minimale omvang van twee hectare waarop één en hetzelfde gewas als bedoeld in bijlage A, wordt geteeld;

    • hypotheekhouder: degene ten gunste van wie een recht van hypotheek is gevestigd op een registergoed behorende tot een bedrijf;

    • kennisgeving van overgang: kennisgeving van overgang van een productierecht, of een gedeelte daarvan, als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet;

    • mengvoeders: mengvoeders als bedoeld in artikel 3.1 van het Besluit diervoeders 2012;

    • mestkorrels: dierlijke meststoffen die in een overeenkomstig artikel 24, eerste lid, onderdeel f of g, van verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300) erkende inrichting of bedrijf zodanig zijn bewerkt dat het drogestofgehalte ervan ten minste 90% bedraagt;

    • mineralenconcentraat: door middel van ultrafiltratie of gelijkwaardige industriële technieken, gevolgd door omgekeerde osmose uit dierlijke meststoffen als eindproduct vervaardigd concentraat;

    • minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • noordelijke zandgronden: zandgronden gelegen in de provincies Friesland, Groningen of Drenthe;

    • productielocatie: gebouw of afgescheiden gedeelte daarvan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de wet, dat onderdeel uitmaakt van een bedrijf;

    • Raad: Raad voor Accreditatie te Utrecht, dan wel een andere nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218);

    • richtlijn 91/676/EEG: Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU L 324);

    • vaste mest: dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn;

    • verordening (EG) nr. 1069/2009: verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300);

    • Verordening (EU) 2019/1009: Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PbEU 2019, L170);

    • vervoersbewijs dierlijke meststoffen: vervoersbewijs als bedoeld in artikel 53 van het besluit in samenhang met artikel 60;

    • vervoersbewijs zuiveringsslib en compost: vervoersbewijs als bedoeld in artikel 55 van het besluit in samenhang met artikel 68;

    • vervreemder van een productierecht: landbouwer van wiens bedrijf een productierecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig is;

    • verwerver van een productierecht: landbouwer naar wiens bedrijf een productierecht, of een gedeelte daarvan, moet overgaan; en

    • vloeibaar zuiveringsslib: zuiveringsslib dat verpompbaar is;

    • weegwerktuig: niet-automatisch weegwerktuig als bedoeld in artikel 1 van het Besluit meetinstrumenten en marktdeelnemers dat voldoet aan de bij of krachtens dat besluit gestelde regels;

    • westelijke zandgronden: zandgronden gelegen in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Flevoland of Zeeland;

    • wet: Meststoffenwet;

    • zuidelijke zandgronden: zandgronden gelegen in de provincies Limburg of Noord-Brabant.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze regeling, met uitzondering van hoofdstuk 4, worden de hoeveelheden meststoffen en de hoeveelheden diervoeders uitgedrukt in kilogrammen of liters alsmede in kilogrammen stikstof en kilogrammen fosfaat.

Artikel 3

Als grond waarop bosbouw wordt uitgeoefend die aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet wordt aangemerkt grond met een houtopstand die valt onder artikel 4.1, aanhef en onderdeel h, van de Wet natuurbescherming of een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in artikel 4.5, derde respectievelijk vierde lid, van de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 2. Verhandelen van meststoffen

Artikel 4

Voor zover zij voldoen aan de artikelen 9 tot en met 15 van het besluit zijn aangewezen:

  • a. als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de in bijlage Aa, onder I, opgenomen stoffen;

  • b. als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de stoffen die behoren tot de in bijlage Aa, onder II, opgenomen categorieën afvalstoffen of reststoffen;

  • c. als afvalstoffen of reststoffen die bij de productie van de daarbij genoemde meststoffen kunnen worden gebruikt, de in bijlage Aa, onder III, opgenomen stoffen; en

  • d. als eindproducten die als meststof kunnen worden verhandeld, de in bijlage Aa, onder IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingsprocédés.

Artikel 6

  • 1 Het is niet toegestaan zuiveringsslib, de in bijlage Aa, onder I en II, opgenomen stoffen of de in bijlage Aa, onder IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingsprocédés, onderling of met andere meststoffen te mengen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is het toegestaan verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib onderling te mengen, mits de gehalten stikstof en fosfaat in de afzonderlijke partijen zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 92a en 92b en deze afzonderlijke partijen overigens voldoen aan de bij of krachtens hoofdstuk III van het besluit ter zake van zuiveringsslib gestelde regels.

  • 3 Het is slechts toegestaan andere dan in het eerste lid bedoelde meststoffen te mengen, indien deze meststoffen afzonderlijk voldoen aan de bij of krachtens hoofdstuk III van het besluit ter zake van die meststoffen gestelde regels en het mengsel voldoet aan de bij of krachtens hoofdstuk III van het besluit ter zake van die meststoffen gestelde regels.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is het toegestaan de in bijlage Aa, onder IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingprocedés, die zijn gebruikt als strooisel in stallen te mengen met dierlijke mest in de mestkelder.

  • 5 In afwijking van het eerste lid is het toegestaan de dunne fractie die is ontstaan op het eigen bedrijf door scheiding van ‘covergiste mest’ als bedoeld in bijlage Aa, onder IV, te gebruiken om niet verpompbare covergistingsmaterialen te verdunnen.

Artikel 6a

Herwonnen fosfaten uit rioolzuiveringsslib worden behandeld langs biologische, chemische of thermische weg, door langdurige opslag of volgens enig ander geschikt procedé, dat tot gevolg heeft dat het grootste deel van de in het zuiveringsslib aanwezige pathogene organismen afsterft.

Artikel 7

  • 1 Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren, bevatten ten minste één van de volgende nutriënten, in de daarbij vermelde minimale hoeveelheid, uitgedrukt in gewichtsprocenten van de droge stof:

    • a. magnesiumoxide (MgO): ten minste 15%;

    • b. calciumoxide (CaO): ten minste 25%;

    • c. zwaveltrioxide (SO3): ten minste 25%;

    • d. natriumoxide (Na2O): ten minste 50%.

  • 2 Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om micronutriënten te leveren, bevatten ten minste één van deze micronutriënten, in de in Bijlage 1, Hoofdstuk E, van de meststoffenverordening voorgeschreven minimale gehalten.

Artikel 8

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren, overschrijden niet de in bijlage Ab, onder tabel 1, opgenomen maximale waarden voor zware metalen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel.

Artikel 9

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren en die organisch materiaal van dierlijke of plantaardige oorsprong bevatten, overschrijden niet de in bijlage Ab, onder tabel 2, opgenomen maximale waarden voor organische microverontreinigingen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel.

Artikel 10

In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen hoofdzakelijk zijn bedoeld om primaire of secundaire nutriënten te leveren, maar ook om de micronutriënten koper en zink te leveren, is artikel 14 van het besluit, voor zover het betreft de in bijlage II, onder tabel 1 van het besluit, opgenomen maximale waarden voor koper en zink onderscheidenlijk artikel 8, voor zover het betreft de in bijlage Ab, onder tabel 1, opgenomen maximale waarden voor koper en zink, niet van toepassing, voor zover:

  • a. de meststoffen overeenkomstig artikel 14 zijn voorzien van de gehalten aan koper onderscheidenlijk zink; en

  • b. zowel de hoeveelheden primaire of secundaire nutriënten als de hoeveelheden koper of zink die met de desbetreffende meststof worden opgebracht, passen binnen het totale bemestingsadvies.

Artikel 11

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om micronutriënten te leveren zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing die past bij de bodemgesteldheid en de teelt waarvoor de meststof wordt gebruikt.

Artikel 12

  • 1 De gehalten stikstof en fosfaat in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel d van het besluit, worden voor stikstof uitsluitend in de vorm van het element (N) en voor fosfaat in de vorm van het oxide (P2O5) en desgewenst in de vorm van het element (P) uitgedrukt

  • 3 De in het tweede lid bedoelde gegevens worden voor kalium, calcium, magnesium, natrium en zwavel in de vorm van het oxide (K2O; CaO; MgO; Na2O; onderscheidenlijk SO3) en desgewenst in de vorm van het element (K; Ca; Mg; Na onderscheidenlijk S) uitgedrukt.

Artikel 13

  • 1 Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het besluit zijn overige organische meststoffen en overige anorganische meststoffen die bestaan uit de in bijlage Aa opgenomen stoffen, voorzien van het nummer waaronder de desbetreffende stof op deze bijlage is vermeld.

  • 2 Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het besluit zijn mengsels van meststoffen voorzien van gegevens over de meststoffen waaruit het mengsel bestaat en de verhouding waarin deze in het mengsel voorkomen.

  • 3 Indien het mengsel mede bestaat uit ingevolge artikel 4, onderdeel c, aangewezen stoffen, wordt bij de in het tweede lid bedoelde vermelding over de samenstelling en verhouding tevens vermeld het nummer waaronder de desbetreffende stof op bijlage Aa, onder III, is vermeld.

Artikel 14

In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen primaire of secundaire nutriënten, maar ook de micronutriënten koper of zink leveren, zijn de meststoffen voorzien van gegevens inzake de gehalten aan koper onderscheidenlijk zink.

Artikel 15

  • 1 De gehalten aan stikstof, fosfor en kalium in EG-meststoffen worden voor stikstof uitsluitend in de vorm van het element (N) en voor fosfor en kalium in de vorm van het oxide (P2O5 onderscheidenlijk K 2O), en desgewenst in de vorm van het element (P onderscheidenlijk K) uitgedrukt.

  • 2 De gehalten aan calcium, magnesium, natrium en zwavel in EG-meststoffen worden in de vorm van het oxide (CaO; MgO; Na2O; onderscheidenlijk SO3) en desgewenst in de vorm van het element (Ca; Mg; Na onderscheidenlijk S) uitgedrukt.

Artikel 16

  • 2 De waardegevende bestanddelen in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel e, van het besluit, met uitzondering van stikstof en fosfaat worden in gewichtsprocenten of op gewichtsbasis vermeld en komen overeen met:

    • a. de gehalten aan overige nutriënten zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig artikel 17 zijn vastgesteld;

    • b. het organischestofgehalte zoals dit voor de desbetreffende meststof overeenkomstig artikel 18 is vastgesteld; of

    • c. de neutraliserende waarde zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig artikel 19 is vastgesteld.

Artikel 17

  • 1 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in meststoffen, niet zijnde zuiveringsslib of compost, alsmede de gehalten aan overige nutriënten in meststoffen worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De analyse van het monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel I, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 18

  • 1 Het organischestofgehalte in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel II, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 19

  • 1 De neutraliserende waarde van meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel III, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 20

  • 1 Het drogestofgehalte in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel IV, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 21

  • 1 De hoeveelheden zware metalen in meststoffen worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De bemonstering van zuiveringsslib geschiedt ten minste in de frequentie, bedoeld in artikel 9, in samenhang met bijlage IIA, van richtlijn nr. 86/278/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1986, betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PbEG L 181).

  • 3 De analyse van het monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel V, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 22

  • 1 De hoeveelheden organische microverontreinigingen in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel VI, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Hoofdstuk 3. Gebruiksnormen

§ 1. Derogatie

Artikel 24

  • 1 De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet, is 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet 230 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke mest beschikbaar is, indien de landbouwgrond is gelegen op zand- of lössgrond, bedoeld in Bijlage I bij het besluit, in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant of Limburg.

  • 3 De in het eerste lid en tweede lid bedoelde gebruiksnormen zijn uitsluitend van toepassing:

    • a. op dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren;

    • b. indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 25c, 27 en 27a; en

    • c. indien de landbouwer beschikt over een vergunning, bedoeld in artikel 25a, eerste lid.

Artikel 25

  • 1 Uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarin de landbouwer de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, voornemens is toe te passen, vraagt de landbouwer een vergunning aan bij de minister voor het op zijn bedrijf mogen toepassen van artikel 24, eerste en tweede lid.

  • 2 Bij de aanvraag verklaart de landbouwer dat hij voldoet aan de voorwaarden in de derogatiebeschikking en het bepaalde in deze paragraaf en verklaart hij ermee in te stemmen dat het meststoffengebruik, alsmede het bemestingsplan en de mestboekhouding onderwerp kunnen zijn van controle.

  • 4 Met ingang van het kalenderjaar 2019, wordt de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in behandeling genomen, nadat de landbouwer een bedrag van € 50,– heeft voldaan.

  • 5 De landbouwer betaalt ten behoeve van ’s Rijks kas een geldsom ter dekking van de kosten die samenhangen met monitoringswerkzaamheden, bedoeld in artikel 9 van de derogatiebeschikking, ter hoogte van het bij zijn oppervlakte landbouwgrond behorende tarief, bedoeld in Bijlage Ad. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, stelt de landbouwer door middel van het afgeven van een machtiging tot betaling de minister in staat dit bedrag te innen.

  • 6 De landbouwer kan de aanvraag voor een vergunning voor de toepassing op zijn bedrijf van artikel 24, eerste en tweede lid, tot 16 mei intrekken, zonder dat de geldsom, bedoeld in het vijfde lid, in rekening wordt gebracht.

Artikel 25a

  • 1 De minister verleent een vergunning, indien de landbouwer tijdig een aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, heeft gedaan en daarbij de verklaringen, bedoeld in artikel 25, tweede en derde lid, heeft gedaan.

  • 2 De vergunning wordt verleend voor één kalenderjaar.

  • 3 De vergunning wordt overgedragen ingeval van erfopvolging. De opvolger voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf en dient de verklaringen in, bedoeld in artikel 25, tweede en derde lid.

  • 4 Onverminderd het derde lid, is de vergunning overdraagbaar ingeval van bedrijfsoverdracht. De betrokken landbouwers doen gezamenlijk een verzoek tot wijziging van de tenaamstelling van de vergunning. De landbouwer op wiens naam de vergunning komt te staan voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf en dient de verklaringen in, bedoeld in artikel 25, tweede en derde lid.

Artikel 25b

  • 1 De minister kan een vergunning intrekken, indien de landbouwer niet voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf.

  • 2 De minister trekt een vergunning voorts in, indien de landbouwer dit verzoekt.

  • 3 Indien de minister de vergunning voor een bepaald kalenderjaar heeft ingetrokken op grond van het eerste lid, is de landbouwer voor het daaropvolgende kalenderjaar uitgesloten van het kunnen doen van een aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid.

Artikel 25c

  • 2 In het kalenderjaar waarin de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, worden toegepast, wordt gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september ten minste tachtig procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, onafgebroken beteeld met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer.

  • 3 De landbouwer gebruikt geen fosfaat uit kunstmest.

  • 4 De landbouwer verleent desgevraagd zijn medewerking aan monitoringswerkzaamheden als bedoeld in artikel 9 van de derogatiebeschikking, in opdracht van de minister of de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 25d

  • 1 [Red: Vervallen.]

  • 2 [Red: Vervallen.]

Artikel 27

  • 1 De landbouwer stelt vóór 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, voor het desbetreffende jaar een bemestingsplan op dat voldoet aan artikel 7, derde en vierde lid, van de derogatiebeschikking.

  • 2 De landbouwer herziet het bemestingsplan uiterlijk zeven dagen nadat zich een wijziging in de landbouwpraktijk heeft voorgedaan, indien dat noodzakelijk is om de consistentie van het bemestingsplan te waarborgen.

  • 4 De landbouwer houdt een mestboekhouding bij die voldoet aan artikel 7, zesde lid, van de derogatiebeschikking.

  • 5 De landbouwer verstrekt elk kalenderjaar uiterlijk op 31 januari aan de minister gegevens uit de mestboekhouding.

Artikel 27a

  • 1 Ten hoogste vier jaren voorafgaand aan 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, zijn de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond vastgesteld en vastgelegd in een analyserapport door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

  • 4 Indien een perceel door de landbouwer in gebruik wordt genomen na 1 februari en vóór 16 mei van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, vindt de waardevaststelling, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 7 dagen na de ingebruikname plaats.

  • 5 In afwijking van het eerste lid zijn voor 2018 de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem ten hoogste vijf jaren voorafgaand aan 1 februari 2018 vastgesteld en vastgelegd.

Artikel 27b

Als vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, wordt tevens aangemerkt de vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem:

  • a. die tot en met 31 oktober 2009 is verricht overeenkomstig artikel 27 zoals dit artikel luidde op 31 december 2009; of

  • b. bemonstering en analyse van de bodem overeenkomstig het in bijlage L opgenomen protocol met uitzondering van de in onderdeel I, paragraaf 1, voorgeschreven vastlegging van de omvang en vorm van het te bemonsteren perceel dan wel perceelsdeel met een Global Positioning System, voor zover het monsters betreft die in de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 uit de desbetreffende bodem zijn genomen.

Artikel 27c

Indien niet wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 25c, 27 en 27a, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet van toepassing.

§ 2. Stikstofgebruiksnorm

Artikel 28

  • 1 Als hoeveelheid stikstof als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet wordt vastgesteld de hoeveelheid stikstof die in bijlage A, tabel 1, bij het desbetreffende gewas onder het desbetreffende jaar is vermeld, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, zoals deze in voorkomend geval is onderscheiden naar de grondsoort van het perceel waarop de teelt plaatsvindt, het aantal voorafgaande teelten van hetzelfde gewas in het desbetreffende jaar, de in het desbetreffende jaar aan de betrokken teelt voorafgaande of op de betrokken teelt volgende teelt van andere gewassen, het tijdstip waarop het desbetreffende perceel is beteeld, alsmede de bij de teelt toegepaste landbouwpraktijk, met dien verstande dat:

    • a. de hoeveelheid stikstof die bij ‘tijdelijk grasland’ en bij ‘groenbemesters’ is vermeld, niet geldt voor tijdelijk grasland dat wordt, onderscheidenlijk groenbemesters die worden geteeld aansluitend op de teelt van maïs;

    • b. de hoeveelheid stikstof die bij de onder de gewasgroep ‘groenbemesters’ onderscheiden gewassen is vermeld, uitsluitend van toepassing is indien de groenbemester:

      • 1°. wordt geteeld vóór 16 september en is geploegd na 1 december, voor zover de groenbemester wordt geteeld op zand-, löss- of veengrond;

      • 2°. wordt geteeld vóór 16 september en aantoonbaar ten minste acht weken wordt geteeld alvorens te worden geploegd, voor zover de groenbemester wordt geteeld op kleigrond; of

      • 3°. gedurende een periode van ten minste tien weken wordt geteeld in het groeiseizoen en aansluitend daarop een volggewas wordt geteeld.

    • c. de hoeveelheid stikstof die bij ‘Consumptieaardappelen Vroeg’ is vermeld, uitsluitend geldt indien het loof voor 15 juli van het desbetreffende jaar wordt vernietigd;

    • d. de hoeveelheid stikstof die bij ‘Pootaardappelen Uitgroeiteelt’ is vermeld, uitsluitend geldt indien het loof na 15 augustus van het desbetreffende jaar wordt vernietigd; en

    • e. de hoeveelheid stikstof die onder ‘lössgrond’ is vermeld, uitsluitend geldt indien het grond betreft die is ontstaan in eolisch materiaal en binnen 80 cm van het maaiveld voor meer dan de helft bestaat uit leem met een kleinere fractie dan 50 µm.

  • 2 Indien het gewogen gemiddelde van de hoeveelheid stikstof van alle op de tot een bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond geteelde gewassen of gewasgroepen uit Bijlage A, tabel 1, in een kalenderjaar ten minste 100 kilogram en ten hoogste 110 kilogram stikstof per hectare is, bedraagt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet in het desbetreffende kalenderjaar, in afwijking van het eerste lid, 110 kilogram stikstof per hectare van de tot dat bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

Artikel 28a

  • 1 De hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef, wordt voor onderstaande gewassen vermeerderd met de hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, voor zover de teelt van deze gewassen op kleigrond plaatsvindt:

    • a. voor zover het gewas suikerbieten betreft, 15 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal suikerbieten dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 75 ton per hectare bedroeg;

    • b. voor zover het de in bijlage A, tabel 5, genoemde consumptieaardappelrassen betreft, 30 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal van deze consumptieaardappelrassen dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 50 ton per hectare bedroeg;

    • c. voor zover het gewas wintertarwe betreft, 15 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal wintertarwe dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 9 ton per hectare bedroeg;

    • d. voor zover het gewas zomertarwe betreft, 20 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal zomertarwe dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 8 ton per hectare bedroeg;

    • e. voor zover het gewas wintergerst betreft, 20 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal wintergerst dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 9 ton per hectare bedroeg;

    • f. voor zover het gewas zomergerst betreft, 30 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal zomergerst dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 7 ton per hectare bedroeg.

  • 2 De landbouwer die gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. de landbouwer heeft de afnemers, bedoeld in het derde lid, gemachtigd om desgevraagd gegevens over de afgenomen hoeveelheden te verstrekken aan de minister;

    • b. de landbouwer heeft het desbetreffende bedrijf uiterlijk op 15 mei van het kalenderjaar waarin gebruik gemaakt wordt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm aangemeld bij de minister;

    • c. de landbouwer heeft bij de melding, bedoeld in onderdeel b, verklaard dat ten aanzien van het desbetreffende bedrijf is voldaan aan het eerste lid, onderdelen a tot en met f, in samenhang met het derde lid, en aan het tweede lid, onderdeel a;

    • d. de landbouwer als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit, gegevens bewaart waaruit in voorkomend geval ter zake van elk van de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren blijkt:

      • 1°. welke gewassen en rassen op zijn bedrijf werden geteeld;

      • 2°. het aantal hectaren kleigrond dat met de desbetreffende gewassen en rassen was beteeld;

      • 3°. de hoogte van de gewasopbrengst; en

      • 4°. de afnemers van de desbetreffende gewassen.

  • 3 Voor de bepaling van de gewasopbrengst, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, wordt uitsluitend in aanmerking genomen de hoeveelheid die door de desbetreffende landbouwer rechtstreeks dan wel door tussenkomst van een daartoe gespecialiseerd bedrijf dat zich toelegt op het sorteren van de betreffende gewassen, is afgeleverd aan afnemers die de suikerbieten respectievelijk de consumptieaardappelen tot voor menselijke consumptie dan wel de gewassen, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f, tot voor menselijke of dierlijke consumptie geschikte producten verwerken.

Artikel 28b

In afwijking van artikel 28 bedraagt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet op bouwland voor een gewasperceel 125 procent van de hoeveelheid stikstof die in bijlage A, tabel 1, voor de desbetreffende grondsoort bij het desbetreffende gewas onder het desbetreffende jaar is vermeld, indien voor dat betreffende gewasperceel:

  • a. de betrokken landbouwer schade leidt of dreigt te leiden uit opbrengstderving of kwaliteitsverlies, veroorzaakt door het optreden van een neerslaghoeveelheid die uitgaat boven 50 millimeter in de 24 uur na 08.00 uur of 60 millimeter in de 48 uur na 08.00 uur;

  • b. de te verwachten financiële opbrengst van het betreffende gewasperceel zonder bijbemesting tenminste 25 procent lager is;

  • c. neerslag en opbrengstderving in een rapport door een geregistreerd schade-expert zijn bevestigd, waarin ook melding gemaakt wordt van ligging en areaal van het betreffende gewasperceel;

  • d. de hoeveelheid stikstof die boven 100 procent van de in bijlage A, tabel 1, genoemde hoeveelheid uitgaat, wordt toegediend in de vorm van anorganische meststoffen;

  • e. de landbouwer het voornemen tot bijbemesting vooraf heeft gemeld bij de minister;

  • f. de landbouwer bij de melding, bedoeld in onderdeel e, heeft verklaard dat ten aanzien van het desbetreffende bedrijf wordt voldaan aan de onderdelen a tot en met d;

  • g. de landbouwer als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit, het rapport, bedoeld onder c, bewaart.

Artikel 28c

  • 1 De hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef, wordt vermeerderd met de in bijlage A, tabel 1a, vermelde hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond indien een bedrijf de in bijlage A, tabel 1a, gemiddelde gewasopbrengst heeft van het totale areaal van een gewas als bedoeld in tabel 1a, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren.

  • 2 De landbouwer die gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm, bedoeld in het eerste lid:

    • a. heeft, voor zover het de gewassen genoemd in artikel 28a, eerste lid, betreft, de afnemers, bedoeld in het derde lid, gemachtigd om desgevraagd gegevens over de afgenomen hoeveelheden van het desbetreffende gewas te verstrekken aan de minister;

    • b. beschikt, voor zover het de andere gewassen dan die genoemd in artikel 28a, eerste lid, betreft, over schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat het gewas aan een afnemer is geleverd en waaruit blijkt wat de gewasopbrengst is die aan een afnemer is geleverd. Onder schriftelijk bewijs wordt in ieder geval facturen en afleverbewijzen van de gewassen en historische financiële informatie verstaan;

    • c. beschikt, voor zover het andere gewassen dan die genoemd in artikel 28a, eerste lid, betreft, over een samenstellingsverklaring van een accountant waaruit blijkt dat de gewasopbrengst die aan een afnemer zou zijn geleverd in overeenstemming is met het door de landbouwer verstrekte schriftelijk bewijs, bedoeld in onderdeel b;

    • d. stelt de minister uiterlijk op 1 juni van het kalenderjaar ervan in kennis dat het desbetreffende bedrijf gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm;

    • e. bewaart als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit, gegevens waaruit ter zake van elk van de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren blijkt:

      • 1°. welke gewassen en rassen op het bedrijf werden geteeld;

      • 2°. het aantal hectaren grond dat met de desbetreffende gewassen en rassen was beteeld;

      • 3°. de hoogte van de gewasopbrengst;

      • 4°. welke mestsoorten zijn gebruikt op het bedrijf; en

      • 5°. de afnemers van de desbetreffende gewassen;

    • f. gebruikt op het bedrijf:

      • 1°. voor zover het zuidelijke zandgronden en lössgronden betreft, maximaal 75 kilogram stikstof per hectare per jaar in de vorm van drijfmest en waarbij geldt dat de overige bemesting met stikstof uitsluitend plaats vindt door het gebruik van kunstmest;

      • 2°. voor zover het kleigrond, noordelijke, westelijk en centrale zandgronden of veengrond betreft, maximaal 100 kilogram stikstof per hectare per jaar in de vorm van drijfmest en waarbij geldt dat de overige bemesting met stikstof uitsluitend plaatsvindt door het gebruik van kunstmest;

    • g. bemest op het bedrijf na 1 juli de percelen met de gewassen, bedoeld in bijlage A, bijlage 1a, niet met drijfmest;

    • h. verleent medewerking aan de monitoring door de minister van de milieueffecten van de toegestane vermeerdering van de hoeveelheid stikstof op grond van het eerste lid.

  • 3 Voor de bepaling van de gewasopbrengst, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend in aanmerking genomen de hoeveelheid die door de desbetreffende landbouwer rechtstreeks is afgeleverd aan afnemers.

Artikel 28d

  • 1 De hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef, wordt vermeerderd met:

    • a. 10 kilogram stikstof per hectare per jaar van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond op noordelijke, westelijke en centrale zandgronden;

    • b. 25 kilogram stikstof per hectare per jaar van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond op zuidelijke zandgronden of lössgrond, indien op deze gronden mais gezaaid is of wordt op een afstand van maximaal 12 centimeter van de plekken waar met behulp van apparatuur meststoffen zijn gebruikt.

  • 2 De landbouwer die gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm, bedoeld in het eerste lid:

    • a. kan het feitelijke gebruik van de apparatuur waarmee de meststoffen zijn gebruikt aantonen met behulp van een factuur die in ieder geval de volgende gegevens bevat:

      • 1°. het gebruikte type apparatuur;

      • 2°. het kenmerk van de specifieke apparatuur;

      • 3°. de datum en het tijdstip van het gebruik van de apparatuur;

      • 5°. het perceel waarop de apparatuur gebruikt is;

      • 6°. het gebruikte type meststof en de hoeveelheid gebruikte mest.

    • b. kan, indien de landbouwer eigenaar van de apparatuur is, het feitelijke gebruik van de apparatuur waarmee de meststoffen zijn gebruikt en de datum en het perceel waarop deze apparatuur is gebruikt, aantonen met behulp van de gegevens, bedoeld in onderdeel a, en het bewijs van eigendom van de apparatuur;

    • c. bewaart de gegevens bedoeld in onderdelen a en b;

    • d. stelt de minister uiterlijk op 1 juni van het kalenderjaar ervan in kennis dat het desbetreffende bedrijf gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm;

    • e. verleent medewerking aan de monitoring door de minister van de milieueffecten van de toegestane vermeerdering van de hoeveelheid stikstof op grond van het eerste lid.

Artikel 28e

Een landbouwer die een verhoging van een stikstofgebruiksnorm toepast als bedoeld in:

Artikel 28f

Onverminderd artikel 28, eerste lid, onderdelen a tot en met e, wordt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef, verminderd met:

  • a. 50 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte grasland, gelegen op zand- of lössgrond, indien na het vernietigen van de graszode in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus op deze grond direct aansluitend de teelt van gras aanvangt;

  • b. 50% indien direct voorafgaand aan de teelt van een groenbemester op bouwland, gelegen op zand- of lössgrond, een gewas, niet zijnde graan, koolzaad, zomerpeen, blauwmaanzaad, karwij of vlas, wordt geteeld.

Artikel 29

  • 1 Bij de bepaling van de in artikel 12, tweede lid, van de wet bedoelde hoeveelheid meststoffen wordt de hoeveelheid stikstof in dierlijke en andere in bijlage B vermelde organische meststoffen slechts in aanmerking genomen voor het percentage dat in de tabel van die bijlage is vermeld voor de desbetreffende meststof en, indien sprake is van dierlijke meststoffen die op bouwland op kleigrond of veengrond op of in de bodem zijn gebracht, voor de desbetreffende periode waarin de meststoffen op of in de bodem zijn gebracht, met dien verstande dat het bij de omstandigheid ‘op bedrijf met beweiding’ of ‘op bedrijf zonder beweiding’ vermelde percentage uitsluitend geldt indien op het desbetreffende bedrijf de in bijlage A, tabel 1, bij ‘grasland met beweiden’ onderscheidenlijk ‘grasland met volledig maaien’ vermelde hoeveelheid stikstof als stikstofgebruiksnorm wordt toegepast.

  • 2 Indien het mengsels van organische meststoffen betreft, wordt bij de bepaling van de in artikel 12, tweede lid, van de wet bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid stikstof in dat mengsel in aanmerking genomen voor het hoogste percentage dat in bijlage B is vermeld bij de meststoffen die het mengsel bevat.

§ 3. Fosfaattoestand van de bodem en fosfaatgebruiksnormen

Artikel 29a

  • 1 De indicator voor de fosfaattoestand van grasland is het PAL-getal en wordt uitgedrukt in milligrammen P2O5 per 100 gram grond.

  • 2 De indicator voor de fosfaattoestand van bouwland is het Pw-getal en wordt uitgedrukt in milligrammen P2O5 per liter grond.

Artikel 30

  • 1 De fosfaattoestand van grasland en bouwland wordt in afgeronde getallen gekwalificeerd volgens tabel I.

  • 2 Indien geen melding als bedoeld in artikel 103b, tweede lid, is gedaan of indien na afloop van de vier kalenderjaren, bedoeld in artikel 32, eerste lid, geen nieuwe melding is gedaan, wordt de fosfaattoestand van grasland en bouwland aangemerkt als hoog.

    Tabel I

    Fosfaattoestand

    PAL-grenzen (grasland)

    Pw-grenzen (bouwland)

    arm

    < 16

    < 25

    laag

    16 tot en met 26

    25 tot en met 35

    neutraal

    27 tot en met 40

    36 tot en met 45

    ruim

    41 tot en met 50

    46 tot en met 55

    hoog

    > 50 en niet gemeld

    > 55 en niet gemeld

Artikel 31

  • 1 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand arm bedraagt 120 kilogram fosfaat per hectare grasland of bouwland.

  • 2 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand laag bedraagt 105 kilogram fosfaat per hectare grasland of 80 kilogram per hectare bouwland.

  • 3 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand neutraal bedraagt 95 kilogram fosfaat per hectare grasland of 70 kilogram per hectare bouwland.

  • 4 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand ruim bedraagt 90 kilogram fosfaat per hectare grasland of 60 kilogram per hectare bouwland.

Artikel 32

  • 2 Indien de percelen dan wel de gewaspercelen, in de in het eerste lid bedoelde periode in gebruik zijn genomen door een andere landbouwer, is de desbetreffende fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 31, eerste, tweede, derde of vierde lid, gedurende het restant van die periode van toepassing, indien de landbouwer de ingebruikneming van de percelen dan wel de gewaspercelen onder opgave van de oppervlakte en de ligging ervan uiterlijk de eerstvolgende 15 mei na de datum van ingebruikneming heeft gemeld aan de minister.

Artikel 33

  • 1 Onverminderd artikel 32, eerste lid, is de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 31, eerste lid, slechts van toepassing indien de landbouwer uiterlijk op 15 mei van het eerste kalenderjaar van de in artikel 32, eerste lid, genoemde periode, de oppervlakte en de ligging van het perceel of gewasperceel waarop desbetreffende fosfaatgebruiksnorm wordt toegepast meldt bij de minister op basis van het analyserapport van een laboratorium dat:

    • a. blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025;

    • b. de fosfaattoestand van het perceel of het gewasperceel ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum, bedoeld in de aanhef, heeft vastgesteld; en

    • c. de bemonstering en analyse van de bodem van de desbetreffende percelen dan wel de desbetreffende gewaspercelen overeenkomstig het in bijlage C opgenomen protocol verricht en het analyserapport opstelt.

  • 2 Het analyserapport bevat voor ieder bemonsterd perceel dan wel gewasperceel in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. de naam en het adres van de landbouwer wiens percelen dan wel gewaspercelen zijn bemonsterd;

    • b. de exacte locatie van elk betrokken perceel dan wel gewasperceel, vastgesteld met behulp van GPS-gegevens;

    • c. het aantal steken dat werd genomen uit de bodemlaag;

    • d. een schema of een tekening van de locaties waaruit de bodemmonsters zijn gestoken;

    • e. het codenummer van het mengmonster van elk betrokken perceel dan wel gewasperceel;

    • f. de waarnemingen tijdens de monstername die mogelijk van invloed kunnen zijn op de uitkomsten van het onderzoek;

    • g. de extractiedatum en analysedatum van het mengmonster van elk betrokken perceel dan wel gewasperceel;

    • h. de resultaten van de analyses;

    • i. bijzondere waarnemingen, die tijdens de analyse van het mengmonster van elk betrokken perceel dan wel gewasperceel zijn gedaan; en

    • j. alle niet in bijlage C voorgeschreven handelingen die het resultaat van de analyse van het mengmonster van elk betrokken perceel dan wel gewasperceel hebben beïnvloed.

  • 3 De landbouwer bewaart een afschrift van het analyserapport gedurende vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 31, eerste lid, wordt toegepast als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit.

  • 4 Indien niet is voldaan aan het eerste lid, terwijl op grond van artikel 103b, tweede lid, is gemeld dat de fosfaattoestand op basis van het analyserapport ‘arm’ is of indien na afloop van vier jaren na de melding, geen nieuwe melding is gedaan, geldt voor desbetreffend perceel of gewasperceel de fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 31, tweede lid.

Artikel 33a

  • 2 De compensatie geschiedt door de hoeveelheid fosfaat waarmee de fosfaatgebruiksnorm in het voorgaande jaar is overschreden in mindering te brengen op de in het navolgende jaar geldende fosfaatgebruiksnorm.

  • 4 De landbouwer, bedoeld in het eerste lid, meldt het perceel of gewasperceel waarop de verhoging van de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de verhoging wordt toegepast aan de minister.

Artikel 33b

  • 1 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand hoog bedraagt 45 kilogram fosfaat per hectare bouwland of op een bedrijf als bedoeld in artikel 72a, tweede lid, onderdeel a, 50 kilogram fosfaat per hectare bouwland, indien de landbouwer op de desbetreffende percelen ten minste 20 kg fosfaat per hectare toepast die aantoonbaar afkomstig is van één of meer van de volgende mestvormen:

    • a. strorijke vaste mest van rundvee;

    • b. in geval van een bedrijf als bedoeld in artikel 72a, tweede lid, onderdeel a, strorijke vaste mest van varkens;

    • c. strorijke vaste mest van schapen;

    • d. strorijke vaste mest van geiten;

    • e. strorijke vaste mest van paarden;

    • f. dikke fractie van meststoffen van rundvee;

    • g. champost;

    • h. gft-compost; of

    • i. groencompost.’

  • 2 De landbouwer, bedoeld in het eerste lid, meldt het perceel of gewasperceel waarop de verhoging van de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de verhoging wordt toegepast aan de minister.

§ 4. Fosfaatvrije voet

Artikel 34

Bij de bepaling van de in artikel 12, vierde lid, van de wet bedoelde hoeveelheid meststoffen, wordt:

  • a. 50 procent van de hoeveelheid fosfaat in compost niet in aanmerking genomen, tot een maximum van 3,5 kilogram fosfaat per 1000 kilogram droge stof;

  • b. in de jaren 2006 tot en met 2009 50 procent van de hoeveelheid fosfaat in schuimaarde niet in aanmerking genomen.

§ 5. Tijdelijke vrijstelling mineralenconcentraat

Artikel 35a

  • 1 In de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2021 vindt een onderzoek plaats naar de landbouwkundige en milieukundige effecten met betrekking tot de productie, de afzet en het gebruik van mineralenconcentraat.

  • 2 Aan het onderzoek kan worden deelgenomen door ten hoogste tien producenten van mineralenconcentraat.

  • 3 Een producent van mineralenconcentraat die wil deelnemen aan het onderzoek kan zich hiertoe, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van het bedrijf of de onderneming van de producent verstrekte relatienummer, vanaf 1 januari 2015 aanmelden bij de minister.

  • 4 [Red: Vervallen.]

  • 5 Bij de aanmelding overlegt de producent gegevens over:

    • a. de naam, het correspondentie- en e-mailadres van de contactpersoon;

    • b. het adres van de bedrijfsgebouwen waar mineralenconcentraat wordt geproduceerd;

    • c. de kadastrale aanduiding van de onderscheiden locaties van de tot het bedrijf behorende opslagruimten voor mineralenconcentraat, dan wel, ingeval de producent een intermediair is, het registratienummer van de opslagruimte voor mineralenconcentraat, bedoeld in artikel 49.

  • 6 Bij de aanmelding overlegt de producent voorts:

    • a. een beschrijving van de installatie, waaruit blijkt dat deze tenminste een omgekeerde osmosestap omvat;

    • b. een beschrijving van de mestsoorten die worden behandeld, de hoeveelheden daarvan uitgedrukt in tonnen en in kilogrammen stikstof en fosfaat per jaar, en de hoeveelheid, de aard en de samenstelling van de eventueel tezamen met de dierlijke meststoffen behandelde stoffen;

    • c. een beschrijving van het productieproces, waaronder de gebruikte technieken, de volgorde waarin deze worden toegepast en de capaciteit per uur van de desbetreffende apparatuur en de wijze waarop de omvang van de productie wordt gemonitord;

    • d. een beschrijving van de eindproducten van het productieproces, de hoeveelheden daarvan, uitgedrukt in tonnen per jaar, en de verwachte samenstelling daarvan, onderscheiden naar de verschillende eindproducten;

    • e. een analyse waaruit blijkt dat aan de kwaliteitseisen voor het product mineralenconcentraat kan worden voldaan. De kwaliteitseisen zijn de volgende:

      • 1°. minimale gehalte aan NH4-N is 90 procent;

      • 2°. verhouding stikstof-fosfaat is minimaal 15, en

      • 3°. geleidbaarheid van het product uitgedrukt als EC is minimaal 50;

    • f. een opgave van de maximale behandelingscapaciteit van de installatie in tonnen per jaar.

  • 7 Voor zover de in het zesde lid bedoelde beschrijvingen zijn verstrekt op grond van de wet en niet zijn gewijzigd, behoeven deze niet opnieuw te worden verstrekt.

Artikel 35b

  • 1 De minister wijst een producent van mineralenconcentraat aan als deelnemer indien:

    • a. de producent zich overeenkomstig artikel 35a, derde tot en met zevende lid, heeft aangemeld;

    • b. de producent de volledige zeggenschap over de gehele installatie en het productieproces heeft;

    • c. de bedrijfsgebouwen waar het mineralenconcentraat wordt geproduceerd, behoren tot het bedrijf of de onderneming van de producent;

    • d. de installatie volledig operationeel is;

    • e. de producent daadwerkelijk mineralenconcentraat produceert, overeenkomstig de beschrijvingen, bedoeld in artikel 35a, zesde lid.

  • 2 De minister kan aan de aanwijzing nadere voorschriften verbinden. De aan de aanwijzing verbonden voorschriften kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

Artikel 35c

Indien meer dan tien producenten, bedoeld in artikel 35a, derde lid, voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 35b, eerste lid, wijst de minister ten hoogste tien producenten aan. De aanwijzing geschiedt op volgorde van aanmelding.

Artikel 35d

  • 1 Een aangewezen producent verleent indien door of namens de minister daartoe verzocht alle noodzakelijke medewerking aan het in artikel 35a, eerste lid, bedoelde onderzoek.

  • 3 De aangewezen producent meldt de wijzigingen in de gegevens, bedoeld in artikel 35a, vijfde lid, binnen 30 dagen aan de minister.

  • 4 Wijzigingen in de elementen, bedoeld in artikel 35a, zesde lid, vinden niet plaats dan na instemming van de minister.

  • 5 De aangewezen producent draagt er zorg voor dat op het vervoersbewijs dierlijke mest uitsluitend de in bijlage I voor mineralenconcentraat opgenomen mestcode wordt vermeld, indien het mineralenconcentraat is vervaardigd overeenkomstig de op grond van artikel 35a, zesde lid, overgelegde beschrijving van het productieproces, en indien het mineralenconcentraat wordt afgevoerd naar een gebruiker waarmee hij een overeenkomst tot afname van het mineralenconcentraat heeft gesloten.

  • 6 Het gewicht van en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de van het bedrijf of van de onderneming van de producent afgevoerde hoeveelheid mineralenconcentraat wordt bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig onderscheidenlijk door middel van analyse van een uit de desbetreffende hoeveelheid genomen monster. Het nemen van dit monster en de analyse van dit monster geschieden overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 81.

  • 8 Indien de aangewezen producent niet voldoet aan dit artikel of aan de ingevolge artikel 35b, tweede lid, gestelde voorschriften, kan de minister de aanwijzing als deelnemer voor een bepaalde periode schorsen of intrekken.

Artikel 35e

De landbouwer die op zijn bedrijf mineralenconcentraat gebruikt, is voor wat betreft het gebruik van het mineralenconcentraat, voor de jaren 2009 tot en met 2021 vrijgesteld van artikel 7 van de wet, voor zover het gebruik van de totale hoeveelheid meststoffen op zijn bedrijf de stikstofgebruiksnorm, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van de wet, en de fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet, niet overschrijdt, en indien is voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in artikel 35f.

Artikel 35f

  • 1 De landbouwer heeft met een overeenkomstig artikel 35b aangewezen producent van mineralenconcentraat een schriftelijke overeenkomst gesloten tot afname van het mineralenconcentraat.

  • 2 Het desbetreffende bedrijf van de landbouwer is voor de toepassing van artikel 35e elektronisch bij de minister aangemeld, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer. Deze aanmelding geschiedt voordat de eerste vracht mineralenconcentraat op het bedrijf wordt aangevoerd.

  • 3 Het mineralenconcentraat is rechtstreeks vanaf het bedrijf of de onderneming van de in het eerste lid bedoelde producent op het bedrijf van de landbouwer aangevoerd.

  • 4 Het gewicht van en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op het bedrijf van de landbouwer aangevoerde hoeveelheid mineralenconcentraat worden bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig onderscheidenlijk door middel van analyse van een uit de desbetreffende hoeveelheid genomen monster. Het nemen van dit monster en de analyse van dit monster geschieden overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 81.

  • 5 Op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen dat de desbetreffende aangevoerde vracht vergezelt, is de in bijlage I voor mineralenconcentraat opgenomen mestcode vermeld.

  • 6 De landbouwer houdt in de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit, de gegevens bij over de oppervlakte en de ligging van de percelen van zijn bedrijf waarop mineralenconcentraat op of in de bodem is gebracht.

  • 7 De landbouwer verleent indien door of namens de minister daartoe verzocht alle noodzakelijke medewerking aan het in artikel 35a, eerste lid, bedoelde onderzoek.

  • 8 Bij de bepaling van de in artikel 12, tweede lid, van de wet bedoelde hoeveelheid meststoffen wordt voor het desbetreffende bedrijf de hoeveelheid stikstof in het mineralenconcentraat voor 100 procent in aanmerking genomen.

Hoofdstuk 4. Opslagcapaciteit dierlijke meststoffen

Artikel 36

Hoofdstuk 5. Administratieve verplichtingen landbouwers

Artikel 37

  • 2 Indien een landbouwbedrijf wordt opgericht na 1 januari 2006, geschiedt de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 30 dagen na oprichting.

  • 3 De gegevens, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, betreffen mede:

    • a. het adres van de bedrijfsgebouwen waar dierlijke mest wordt geproduceerd; en

    • b. het correspondentieadres van de landbouwer, indien dit afwijkt van het adres, bedoeld in onderdeel a.

  • 4 Wijzigingen in de ingevolge artikel 31 van het besluit verstrekte gegevens worden uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.

Artikel 37a

De landbouwer stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens artikel 129 aangewezen ambtenaren.

Artikel 38

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, betreffen uitsluitend die percelen landbouwgrond die bij het bedrijf in het kader van normale bedrijfsvoering in gebruik zijn en die al dan niet gedeeltelijk zijn gelegen in Duitsland of in België, tot 20, onderscheidenlijk tot 25 kilometer uit de Nederlandse grens.

  • 4 Indien op een bedrijf ‘covergiste mest’ als bedoeld in bijlage Aa, onder IV wordt geproduceerd, worden de gegevens, bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel c, van het besluit, onderscheiden naar de tezamen met de dierlijke meststoffen vergiste stoffen overeenkomstig de aanduiding en de daarbij behorende omschrijving van de desbetreffende stof in bijlage Aa, onder IV, en bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 33, derde lid, van het besluit, gegevens over het bedrijf of de onderneming waar de desbetreffende stof als reststof is vrijgekomen.

Artikel 39

  • 1 Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van het besluit, bevat de administratie van de landbouwer gegevens over:

    • a. de hoeveelheid dierlijke meststoffen die in de periode van 1 januari tot en met 31 januari of van 16 september tot en met 31 december, op zijn bedrijf op bouwland op kleigrond of veengrond op of in de bodem is gebracht; en

    • b. de oppervlakte en de ligging van de percelen van zijn bedrijf waarop zuiveringsslib op of in de bodem is gebracht.

  • 2 Ingeval van een overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door een landbouwer aan een intermediair of door een intermediair aan een landbouwer, bevat de administratie tevens het bewijs van overdracht.

Artikel 40

  • 1 Wijzigingen in de aantallen op het bedrijf gehouden dan wel anderszins aanwezige varkens, kippen, kalkoenen en runderen, worden binnen drie dagen na de datum waarop de wijziging zich heeft voorgedaan, onder vermelding van de datum waarop deze wijziging zich heeft voorgedaan, in de administratie opgenomen.

  • 2 Wijzigingen in de overige gegevens die de administratie ingevolge de artikelen 32, tweede lid, en 33 van het besluit en de artikelen 38 en 39 bevat, worden binnen 30 dagen na de datum waarop de wijziging zich heeft voorgedaan, onder vermelding van de datum waarop deze wijziging zich heeft voorgedaan, in de administratie opgenomen.

Artikel 41

De landbouwer die in de periode van 16 mei tot en met 31 oktober van een kalenderjaar een perceel landbouwgrond in gebruik neemt dat voor deze periode in gebruik was bij een ander bedrijf of een derde, doet hiervan binnen 30 dagen melding aan de minister.

Artikel 42

  • 1 De landbouwer, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, de landbouwer op wiens bedrijf in het voorgaande kalenderjaar de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, is toegepast of de landbouwer wiens bedrijf daartoe voor het huidige kalenderjaar is aangemeld bij de minister overeenkomstig artikel 25, eerste lid, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar gegevens uit de administratie over:

    • a. de aan het eind van het kalenderjaar op het bedrijf aanwezige hoeveelheid meststoffen, onderscheiden naar:

      • 1°. vaste mest;

      • 2°. drijfmest;

      • 3°. zuiveringsslib en compost; en

      • 4°. meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost;

    • b. de hoeveelheden meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost, die op of van het bedrijf zijn aangevoerd, onderscheidenlijk zijn afgevoerd;

    • c. het gemiddelde aantal in het kalenderjaar op het bedrijf gehouden dieren, anders dan varkens, schapen, geiten en runderen, onderscheiden naar diersoort en diercategorieën per soort voor zover dit onderscheid wordt gemaakt in bijlage D, tabel IA; en

    • d. het aantal aan- of afgevoerde staldieren, anders dan varkens of vleeskalveren, onderscheiden naar diersoort en diercategorieën per soort, voor zover dit onderscheid wordt gemaakt in bijlage D, tabel IA.

  • 2 De landbouwer op wiens bedrijf op 31 december 2005 pluimveerechten, varkensrechten of niet-gebonden mestproductierechten rustten of wiens bedrijf overeenkomstig artikel 25, eerste lid, is aangemeld voor toepassing in 2006 van de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, verstrekt vóór 1 februari 2006 aan de minister gegevens uit de administratie over de op 1 januari 2006 op het bedrijf aanwezige hoeveelheid meststoffen, onderscheiden naar meststoffen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°.

  • 3 De landbouwer die op het eigen bedrijf geproduceerde koemelk zelf verwerkt tot eindproducten en die 50 procent of meer van de geproduceerde koemelk levert aan een koper als bedoeld in de Regeling superheffing 2008, verstrekt aan de minister gegevens met betrekking tot de op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid koemelk.

  • 4 Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door een landbouwer aan een intermediair of door een intermediair aan een landbouwer, doet de landbouwer hiervan binnen 30 dagen na de overdracht melding.

Artikel 43

  • 1 De artikelen 26 en 31 tot en met 35 van het besluit en de artikelen 37 tot en met 42 zijn niet van toepassing ten aanzien van een bedrijf, indien op elk moment in het desbetreffende kalenderjaar wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    • a. de som van de tot dan toe in dat jaar op het bedrijf aangevoerde dierlijke meststoffen en de productie van meststoffen door de op dat moment op het bedrijf gehouden dan wel anderszins aanwezige dieren op jaarbasis is ten hoogste 350 kilogram stikstof;

    • b. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is niet groter dan drie hectare.

  • 3 De productie van dierlijke meststoffen op jaarbasis, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, wordt bepaald op basis van het aantal op het desbetreffende moment gehouden dieren, onderscheiden naar diersoorten en diercategorieën per soort, en op basis van de voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën in bijlage D, tabel IA, kolom B, en tabellen IIA en IIB vermelde forfaitaire productienormen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar.

Artikel 44

De artikelen 32, tweede lid, onderdelen e, g, en h, van het besluit en de artikelen 40 en 42, eerste lid, onderdelen a en c, zijn niet van toepassing ten aanzien van de in enig kalenderjaar op het bedrijf ingeschaarde schapen, onderscheidenlijk de door deze schapen geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, indien ten aanzien van dat bedrijf wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal in dat kalenderjaar ingeschaarde schapen is niet groter dan 450;

  • b. inscharing van de schapen vindt slechts gedurende één aaneengesloten periode van ten hoogste vier weken in het kalenderjaar plaats in de periode van 1 januari tot 1 maart of in de periode van 1 oktober tot en met 31 december.

Hoofdstuk 6. Administratieve verplichtingen intermediairs

Artikel 45

  • 2 Indien een intermediaire onderneming wordt opgericht na 1 januari 2006, geschiedt de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 30 dagen na oprichting.

  • 4 De gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdelen f en g, van het besluit, betreffen mede de serienummers van de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur en de AGR-apparatuur alsmede een aanduiding van het type waartoe deze apparatuur behoort, het versienummer en de fabrikant van deze apparatuur.

  • 6 In aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het besluit, verstrekt de intermediair ter zake van de transportmiddelen die voor het vervoer van dierlijke mest exclusief bij de desbetreffende onderneming in gebruik zijn, tevens de volgende gegevens:

  • 8 Wijzigingen in de ingevolge artikel 38 van het besluit of het zesde of zevende lid geregistreerde gegevens worden uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van de onderneming verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.

  • 9 De artikelen 38 en 39 van het besluit zijn niet van toepassing op tuincentra en hoveniers voor zover deze meststoffen afvoeren naar een afnemer, die geen bedrijf of een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, voert.

  • 10 Het zesde lid is niet van toepassing, indien het vervoer van drijfmest van een bedrijf naar een intermediaire onderneming plaatsvindt met behulp van een pijpleiding.

Artikel 45a

De intermediair stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens artikel 129 aangewezen ambtenaren.

Artikel 46

  • 2 In plaats van het in het eerste lid bedoelde formulier kunnen andere gegevensdragers worden gebruikt, onder de voorwaarde dat daarbij dezelfde berekeningswijze wordt gehanteerd als bij gebruik van het in het eerste lid bedoelde formulier, het geval zou zijn geweest.

  • 3 Voor zover het hoeveelheden dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost betreft, worden de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, ingevuld zoals deze ook zijn vermeld op het op de desbetreffende hoeveelheid betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen, onderscheidenlijk vervoersbewijs zuiveringsslib en compost en op het ter zake door het laboratorium verstrekte overzicht van de analyseresultaten.

  • 4 Voor zover het hoeveelheden mestkorrels, overige organische meststoffen en anorganische meststoffen betreft, worden de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, overgenomen van het etiket op de verpakking, dan wel van het begeleidend document bij de meststoffen.

  • 5 Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede en derde lid, van het besluit, bevat de administratie met betrekking tot de overdracht van een opslagruimte voor meststoffen, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de bij deze overdracht betrokken intermediaire onderneming.

  • 8 Indien op een onderneming ‘covergiste mest’ als bedoeld in bijlage Aa, onder IV wordt geproduceerd, worden de gegevens, bedoeld in artikel 39, derde lid, onderdeel c, van het besluit, onderscheiden naar de tezamen met de dierlijke meststoffen vergiste stoffen overeenkomstig de aanduiding en de daarbij behorende omschrijving van de desbetreffende stof in bijlage Aa, onder IV, en bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, derde lid, van het besluit, gegevens over het bedrijf of de onderneming waar de desbetreffende stof als reststof is vrijgekomen.

  • 9 Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door of aan een intermediair, bevat de administratie van de intermediair tevens het bewijs van overdracht en de gegevens, bedoeld in artikel 48a, tweede lid.

Artikel 47

Artikel 48

  • 1 De intermediair verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar gegevens uit de administratie over:

    • a. de hoeveelheden meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost, die in het kader van de onderneming zijn aan- en afgevoerd;

    • b. [Red: vervallen; en]

    • c. de aan het eind van het kalenderjaar op de onderneming aanwezige hoeveelheid meststoffen onderscheiden naar meststoffen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°.

  • 2 De ondernemer in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt behandeld, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister gegevens uit de administratie over de in het voorgaande kalenderjaar in het zuiveringsslib gemiddeld aanwezige hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, van het besluit opgenomen zware metalen.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de in het tweede lid bedoelde gegevens zijn verstrekt door het laboratorium dat de analyses heeft verricht.

  • 4 De minister is bevoegd de op grond van het tweede of derde lid verstrekte gegevens door te geven aan gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de desbetreffende onderneming is gevestigd.

  • 5 De intermediair die verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib, waarvoor op grond van artikel 92b een verschillend analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat, verstrekt op elektronische wijze aan de minister het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte en het drogestofgehalte zoals dat voor de in de desbetreffende opslag aanwezige hoeveelheid zuiveringsslib met gebruikmaking van het in artikel 46, eerste lid, bedoelde formulier, of de in artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers is berekend.

Artikel 48a

  • 1 Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door of aan een intermediair doet de intermediair hiervan binnen 30 dagen na de overdracht melding.

  • 2 Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens verstrekt:

Artikel 49

  • 1 Op de opslagruimten voor meststoffen, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, worden de door de minister verstrekte registratienummers ter identificatie van de afzonderlijke opslagruimten aangebracht, op zodanige wijze dat het nummer steeds duidelijk zichtbaar en leesbaar is.

  • 2 De opslagruimten voor meststoffen worden in de administratie en bij de verstrekking van gegevens mede aangeduid met het registratienummer van de opslagruimte, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 7. Administratieve verplichtingen overige leveranciers en afnemers

Artikel 50

  • 1 De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na oprichting van deze onderneming bij de minister.

  • 2 De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt behandeld, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na oprichting van deze onderneming, overeenkomstig de krachtens artikel 118 gestelde regels.

  • 3 De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming meststoffen worden verhandeld, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na 1 januari 2008 bij de minister. Indien een onderneming als bedoeld in de vorige volzin wordt opgericht na 1 januari 2008, geschiedt de aanmelding uiterlijk 30 dagen na oprichting.

  • 5 Wijzigingen in de ingevolge artikel 43 van het besluit of het vierde lid geregistreerde gegevens worden door de desbetreffende ondernemer, uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging onder vermelding van het door de minister ter identificatie van de onderneming verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.

  • 6 De artikelen 43 en 44 van het besluit zijn niet van toepassing op tuincentra en hoveniers voor zover deze meststoffen afvoeren naar een afnemer, die geen bedrijf of een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, voert.

Artikel 50a

De ondernemer, bedoeld in artikel 50, eerste tot en met derde lid, stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens artikel 129 aangewezen ambtenaren.

Artikel 51

  • 4 Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 44, vierde lid, van het besluit, bevat de administratie van de ondernemer, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit voor zover hij verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib waarvoor op grond van artikel 92b een verschillend analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat, de hoeveelheden vloeibaar zuiveringsslib die in iedere afzonderlijke opslagruimte zijn aangevoerd en de hoeveelheden vloeibaar zuiveringsslib die uit die opslagruimte zijn afgevoerd, zodanig dat steeds blijkt welke hoeveelheid vloeibaar zuiveringsslib zich in de opslagruimte bevindt.

  • 5 De gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden bijgehouden op het daartoe door de minister verstrekte formulier en worden overgenomen van het op de desbetreffende hoeveelheid betrekking hebbende vervoersbewijs zuiveringsslib en compost en op het ter zake door het laboratorium verstrekte overzicht van de analyseresultaten. Artikel 46, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Wijzigingen in de gegevens die de administratie ingevolge artikel 44 van het besluit of het eerste tot en met het derde lid bevat, worden binnen 30 dagen na de datum waarop de wijziging zich heeft voorgedaan in de administratie opgenomen.

  • 7 Wijzigingen in de gegevens, die de administratie ingevolge het vierde lid bevat, worden binnen 24 uur na het tijdstip waarop de wijziging zich heeft voorgedaan op het in het vijfde lid bedoelde formulier verwerkt.

Artikel 51a

  • 1 Op de opslagruimten voor vloeibaar zuiveringsslib, bedoeld in artikel 51, vierde lid, worden de door de minister verstrekte registratienummers ter identificatie van de afzonderlijke opslagruimten aangebracht, op zodanige wijze dat het nummer steeds duidelijk zichtbaar en leesbaar is.

  • 2 De opslagruimten voor vloeibaar zuiveringsslib worden in de administratie en bij de verstrekking van gegevens mede aangeduid met het registratienummer van de opslagruimte, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 52

  • 1 De ondernemer, bedoeld in artikel 50, eerste lid, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister per bedrijf met staldieren of runderen waaraan diervoeders worden geleverd, met betrekking tot het voorafgaande kalenderjaar elektronisch gegevens uit de administratie over:

    • a. de naam, het adres en het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer van het bedrijf, waaraan diervoeder is geleverd;

    • b. de hoeveelheid geleverd mengvoeders bestemd voor staldieren of runderen, onderscheiden naar diersoort; en

    • c. de hoeveelheid geleverd ruwvoer en enkelvoudig diervoeder.

  • 2 De ondernemer in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt behandeld, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister gegevens uit de administratie over de in het voorgaande kalenderjaar in het zuiveringsslib gemiddeld aanwezige hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, van het besluit opgenomen zware metalen.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de in het tweede lid bedoelde gegevens zijn verstrekt door het laboratorium dat de analyses heeft verricht.

  • 4 De minister is bevoegd de op grond van het tweede of derde lid verstrekte gegevens door te geven aan gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de desbetreffende onderneming is gevestigd.

  • 5 De ondernemer, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit die verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib waarvoor op grond van artikel 92b een verschillend analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat, verstrekt op elektronische wijze aan de minister het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte en het drogestofgehalte zoals dat voor de in de desbetreffende opslag aanwezige hoeveelheid zuiveringsslib met gebruikmaking van het in artikel 51, vijfde lid, bedoelde formulier, of de in artikel 51, vijfde lid in samenhang met artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers is berekend.

Hoofdstuk 8. Vervoer van meststoffen

§ 1. Vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel 53

  • 1 De AGR-apparatuur voldoet aan de prestatiekenmerken die, al naar gelang het vervoer van drijfmest of van vaste mest betreft, zijn vermeld in bijlage E, onderdeel D, onderscheidenlijk in bijlage E, onderdeel E, en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.

  • 2 Bij het vervoer van drijfmest is de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur onlosmakelijk op het transportmiddel bevestigd en zijn de in het eerste lid bedoelde apparatuur en de satellietvolgapparatuur elektronisch aan de bemonsterings- en verpakkingsapparatuur verbonden.

  • 3 Bij het vervoer van vaste mest is:

    • a. de in het eerste lid bedoelde apparatuur onlosmakelijk aan het chassis van het transportmiddel en voor zover van toepassing aan het chassis van de aanhangwagen verbonden, met dien verstande dat bij het vervoer van meerdere laadbakken per vracht dierlijke meststoffen ieder chassis waarop een laadbak is of wordt bevestigd over eigen AGR-apparatuur beschikt;

    • b. de satellietvolgapparatuur elektronisch aan de in het eerste lid bedoelde apparatuur verbonden.

  • 4 Het sensordeel van de AGR-apparatuur, bedoeld in Bijlage E, onderdeel E, onder 3.2, is onlosmakelijk verbonden met de vaste as van het chassis van het transportmiddel of de aanhangwagen.

Artikel 54

  • 1 Het vervoer van dierlijke meststoffen vindt uitsluitend plaats, indien de in artikel 53 bedoelde apparatuur zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang adequaat functioneert.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen middels een transportvoertuig, indien het niet adequaat functioneren van de apparatuur is veroorzaakt door een storing die door de vervoerder terstond telefonisch is gemeld aan meldkamer van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en indien de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit toestemming heeft verleend voor het vervoer.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde toestemming kan ten hoogste voor een periode van 24 uur worden verleend en kan de verplichting inhouden van het vervoer elektronisch of telefonisch mededeling te doen voordat het laden van het transportmiddel plaatsvindt, waarbij de gegevens, bedoeld in artikel 58, tweede lid, worden verstrekt.

Artikel 55

  • 1 De vervoerder legt voordat het laden van drijfmest plaatsvindt het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen vast in de AGR-apparatuur door het nummer elektronisch vanaf het vervoersbewijs dierlijke meststoffen in te lezen.

  • 2 De vervoerder draagt er zorg voor dat tijdens het laden van drijfmest door de AGR-apparatuur tenminste de volgende gegevens automatisch worden vastgelegd:

    • a. het serienummer van de AGR-apparatuur;

    • b. de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking; en

    • c. het combinatienummer.

  • 3 De vervoerder draagt er zorg voor dat bij het vervoer van drijfmest de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens voortdurend en automatisch in de AGR-apparatuur worden vastgelegd.

  • 4 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het laden en het lossen van drijfmest door de AGR-apparatuur de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de locatie, de datum en het tijdstip van het laden van het transportmiddel, onderscheidenlijk de locatie, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel automatisch worden vastgelegd en met de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens elektronisch aan de minister worden verzonden.

  • 5 De vastlegging van de op een vracht dierlijke meststoffen betrekking hebbende gegevens in de AGR-apparatuur geschiedt zodanig dat er een eenduidig verband is tussen de in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde gegevens.

Artikel 56

Artikel 55 is van overeenkomstige toepassing op het vervoer van vaste mest, met dien verstande dat:

Artikel 57

  • 1 Vervoerders, die voornemens zijn dierlijke meststoffen anders dan mestkorrels binnen Nederland te brengen, doen van dit voornemen mededeling aan de minister.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde mededeling worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. naam, adres en de door de minister ter identificatie verstrekte relatienummers van de betrokken vervoerder en van de afnemers;

    • b. een overzicht van de buiten Nederland gevestigde leveranciers;

    • c. het aantal voorgenomen transporten en de in tonnen uitgedrukte totale hoeveelheid te vervoeren dierlijke meststoffen onderscheiden naar mestcode zoals deze voor de desbetreffende mestsoort zijn opgenomen in bijlage I;

    • d. een afschrift van het document waaruit blijkt dat de lidstaat van bestemming de zending aanvaardt, zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel b en c, van verordening (EG) nr. 1069/2009, voor zover een dergelijke aanvaarding ingevolge voornoemde verordening is vereist; en

    • e. de periode waarop de onder d bedoelde toestemming betrekking heeft.

Artikel 57a

  • 1 De vervoerder, die overeenkomstig artikel 57 mededeling heeft gedaan, doet ten minste twaalf uur voordat de dierlijke meststoffen daadwerkelijk binnen Nederland worden gebracht hiervan elektronisch mededeling aan de minister.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde mededeling worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. naam, adres en voor zover van toepassing de door de minister ter identificatie verstrekte relatienummers van de vervoerder en de afnemer van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen;

    • b. de mestcode van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, zoals deze voor de desbetreffende mestsoort is opgenomen in bijlage I;

    • c. de datum waarop het laden van de dierlijke meststoffen aanvangt; en

    • d. het kenteken van het motorrijtuig, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, dat de vracht dierlijke meststoffen vervoert.

  • 3 Indien het vervoer niet dan wel niet overeenkomstig de verstrekte gegevens plaatsvindt, trekt de desbetreffende vervoerder, de in het eerste lid bedoelde mededeling onverwijld elektronisch in.

Artikel 57b

  • 1 In geval van vervoer van dierlijke meststoffen buiten Nederland doet de vervoerder ten minste drie werkdagen voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen hiervan elektronisch mededeling aan de minister en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde mededeling worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. naam, adres en indien van toepassing de door de Kamer van Koophandel, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Kamer van Koophandel, verstrekte KvK-nummers van de betrokken vervoerder en van de leveranciers;

    • b. de mestcode van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, zoals deze voor de desbetreffende mestsoort is opgenomen in bijlage I;

    • c. de postcode van de laadplaats van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, en

    • d. de datum waarop het laden van de dierlijke meststoffen aanvangt.

  • 3 Uiterlijk twaalf uur voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, kan de vervoerder de transportdatum uit de in het tweede lid bedoelde mededeling aan de minister en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit elektronisch wijzigen.

  • 4 Indien de vracht bestaat uit dierlijke meststoffen waarvoor ingevolge Verordening (EG) nr. 1069/2009 geen gezondheidscertificaat is voorgeschreven, kan de in het eerste lid bedoelde mededeling worden gedaan ten minste twaalf uur voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, en blijft het derde lid buiten toepassing.

  • 5 Indien het vervoer niet dan wel niet overeenkomstig de verstrekte gegevens plaatsvindt, trekt de desbetreffende vervoerder de in het eerste lid bedoelde mededeling voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, elektronisch in.

Artikel 57c

  • 1 In afwijking van artikel 57b, eerste lid, kan de mededeling op niet elektronische wijze geschieden, indien deze mededeling ten minste dertig werkdagen, voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, wordt gedaan.

  • 2 In afwijking van artikel 57b, derde lid, kan de wijziging op niet elektronische wijze geschieden, indien deze wijziging ten minste veertien werkdagen voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, wordt doorgegeven.

  • 3 In afwijking van artikel 57b, vierde lid, geldt een termijn van ten minste veertien werkdagen, indien de mededeling op niet elektronische wijze geschiedt.

  • 4 In afwijking van artikel 57b, vijfde lid, kan de intrekking van de mededeling op niet elektronische wijze geschieden, indien deze intrekking ten minste veertien werkdagen voordat vracht dierlijke meststoffen wordt geladen, wordt gedaan.

Artikel 58

  • 1 Indien de vervoerder ingevolge artikel 51, tweede lid, van het besluit verplicht is van het vervoer mededeling te doen, geschiedt de mededeling uiterlijk 24 uur voordat het laden van het transportmiddel plaatsvindt aan de minister.

  • 2 Bij de mededeling van het vervoer worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de door de minister ter identificatie verstrekte relatienummers van de onderneming van de vervoerder, het bedrijf of de onderneming van de leverancier en het bedrijf of de onderneming van de afnemer;

    • b. de datum waarop het vervoer plaatsvindt en het tijdstip waarop de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen;

    • c. de postcode en het huisnummer van de laadplaats en de losplaats;

    • d. het nummer van het op de desbetreffende vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen; en

    • e. indien het transportmiddel een mestvoertuig betreft, het kenteken van het motorrijtuig, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 59

De artikelen 48 en 49 van het besluit en en de artikelen 53 tot en met 56 zijn niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen, indien:

  • a. de hoeveelheid van die meststoffen ingevolge de artikelen 84 tot en met 91a wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten;

  • b. uitsluitend mestkorrels worden vervoerd;

  • c. dierlijke meststoffen worden vervoerd van een tuincentrum of een hovenier naar een afnemer, niet zijnde een landbouwer of een ondernemer;

  • d. kalvergier wordt vervoerd met behulp van een pijpleiding, in beheer bij de Stichting Beheer en Aanleg Kalvergierpersleiding enclave Uddel-Elspeet en Omstreken of bij de Stichting Kalvergierpersleiding Stroe, naar de kalvergierbewerkingsinstallatie Elspeet onderscheidenlijk naar de kalvergierbewerkingsinstallatie Stroe, beide in beheer bij de Stichting Mestverwerking Gelderland; of

  • e. kalvergier van een bedrijf wordt afgevoerd en rechtstreeks, zonder tussenopslag, wordt vervoerd naar een kalvergierbewerkingsinstallatie in beheer bij de Stichting Mestverwerking Gelderland, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. deze afvoer vindt plaats op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de leverancier en de afnemer die is afgesloten voordat het vervoer van de desbetreffende vracht plaatsvond; en

    • 2°. het op de vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen is overeenkomstig artikel 66, tweede lid, onderdeel a, ingevuld.

Artikel 59a

  • 1 Artikel 53, tweede lid, artikel 54, eerste lid, voor zover dat lid betrekking heeft op de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur, artikel 55, tweede lid, aanhef in samenhang met de onderdelen b en c, en artikel 56, voor zover dat lid betrekking heeft op het vastleggen van de in artikel 55, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gegevens, zijn niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen, indien de dierlijke meststoffen worden afgevoerd van een bedrijf ten aanzien waarvan ontheffing is verleend van de artikelen 76, eerste lid, en 77 en rechtstreeks, zonder tussenopslag, worden vervoerd naar een bedrijf ten aanzien waarvan eveneens ontheffing is verleend van de artikelen 76, eerste lid, en 77 onder de volgende voorwaarden:

    • a. de afvoer vindt plaats op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de leverancier en de afnemer die is afgesloten voordat het vervoer van de desbetreffende vracht plaatsvond;

    • b. de hoeveelheid van de desbetreffende vracht meststoffen wordt bepaald overeenkomstig de aan de ontheffing verbonden voorschriften; en

    • c. het op de vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen is overeenkomstig artikel 66, vierde lid, onderdeel a, ingevuld.

Artikel 59b

Meststoffen worden uitsluitend door middel van een pijpleiding vervoerd:

  • a. in het in artikel 59, onderdeel d, bedoelde geval, of

  • b. indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een intermediaire onderneming en er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • 1. de pijpleiding en de in artikel 53 genoemde apparatuur die wordt gebruikt bij het vervoer behoort tot de intermediaire onderneming;

    • 2. de pijpleiding wordt uitsluitend gebruikt voor de afvoer van meststoffen van één bedrijf, en

    • 3. de grootte van een vracht wordt vooraf aan het vervoer bepaald en is ten hoogste één lading van 36 ton en wordt binnen 24 uur vervoerd.

Artikel 59c

Vaste meststoffen kunnen door middel van een transportband worden vervoerd indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de transportband is zodanig ingericht dat vervuiling van de getransporteerde mest uitgesloten is;

  • b. de transportband heeft een vaste standplaats;

  • c. de transportband en de in artikel 53 genoemde apparatuur die wordt gebruikt bij het vervoer behoort tot de intermediaire onderneming;

  • d. de transportband wordt uitsluitend gebruikt voor de afvoer van meststoffen van één bedrijf, en

  • e. de grootte van een vracht wordt vooraf aan het vervoer bepaald en is ten hoogste één lading van 36 ton en wordt binnen 24 uur vervoerd.

§ 2. Vervoersbewijs dierlijke meststoffen

Artikel 60

  • 2 Het vervoersbewijs dierlijke meststoffen wordt door de minister verstrekt en is voorzien van een uniek nummer.

  • 3 Indien de dierlijke meststoffen buiten Nederland worden gebracht, wordt ter zake van het vervoer, in afwijking van het tweede lid,:

    • a. het referentienummer van het gezondheidscertificaat of handelsdocument, bedoeld in artikel 21, van verordening (EG) nr. 1069/2009, dat betrekking heeft op dezelfde vracht dierlijke meststoffen als het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, bedoeld in het tweede lid, vermeld op dat vervoersbewijs;

    • b. indien de mededeling van het vervoer elektronisch is gedaan als bedoeld in artikel 57b, gebruik gemaakt van een geprint exemplaar van het vervoersbewijs, zoals dit elektronisch is aangemaakt, en

    • c. indien de mededeling van het vervoer niet elektronisch is gedaan, het vervoersbewijs door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit verstrekt.

Artikel 61

  • 1 Uiterlijk bij het laden van de dierlijke meststoffen worden de onderdelen 1, 3a, met uitzondering van het CMR-nummer, 3b, met uitzondering van de postcode van de losplaats en de datum en het tijdstip van het lossen, en 3c, met uitzondering van de code van het laboratorium, de code monsternemer en de kilogrammen fosfaat en stikstof, van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevuld en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de leverancier ondertekend.

  • 2 Uiterlijk bij het lossen van de dierlijke meststoffen worden onderdeel 3b, voor zover dit betrekking heeft op de postcode van de losplaats en op de datum en het tijdstip van het lossen, en onderdeel 5 van het op die vracht betrekking hebbende en overeenkomstig het eerste lid ingevulde vervoersbewijs ingevuld en wordt het vervoersbewijs door de vervoerder en de afnemer ondertekend.

  • 3 Bij het invullen van de mestcode bij onderdeel 1 van het vervoersbewijs wordt gebruik gemaakt van de codes die voor de desbetreffende mestsoort zijn opgenomen in bijlage I.

  • 4 Indien zich ter zake van het vervoer één of meer van de in bijlage F, onderdeel B, vermelde omstandigheden voordoen, worden de hiermee corresponderende codes terstond bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs ingevuld.

  • 5 In zoverre in afwijking van de voorgaande leden, kunnen de gegevens op het vervoersbewijs worden vermeld door het printen van deze gegevens in een aan de invulvelden gerelateerde volgorde binnen de daarvoor op het vervoersbewijs bestemde vrije ruimte.

Artikel 62

In zoverre in afwijking van artikel 61, eerste en tweede lid:

  • a. wordt, indien de weging van de dierlijke meststoffen na het laden van het transportmiddel plaatsvindt, terstond na de weging bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het nettogewicht van de dierlijke meststoffen ingevuld;

  • b. wordt, indien de weging van de dierlijke meststoffen bij het laden van het transportmiddel plaatsvindt, bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het geschat gewicht niet ingevuld;

  • c. wordt, indien de vracht uit vaste mest bestaat, bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het combinatienummer niet ingevuld;

  • d. wordt, indien de vracht uit vaste mest bestaat en de bemonstering van de vracht na het laden plaatsvindt, terstond na de bemonstering bij onderdeel 3c van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking ingevuld;

  • e. kan bij onderdeel 3c, uiterlijk tot het moment waarop het uit de vracht genomen monster overeenkomstig artikel 80 aan het in dat artikel bedoelde laboratorium wordt verzonden, worden ingevuld of met het uit de vracht genomen monster een mengmonster samengesteld kan worden;

  • f. worden, indien de hoeveelheid van de dierlijke meststoffen ingevolge de artikelen 84 tot en met 91 wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, bij onderdeel 3b en bij onderdeel 3c van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het nettogewicht van de dierlijke meststoffen, het combinatienummer, de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking en de code van het laboratorium niet ingevuld;

  • g. behoeft, indien de dierlijke meststoffen buiten Nederland worden gebracht, het vervoersbewijs dierlijke meststoffen niet door de afnemer te worden ondertekend;

  • h. behoeft in het geval, bedoeld in de artikelen 50, zesde lid, en 45, negende lid, bij de onderdelen 3a en 5 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen het relatienummer niet ingevuld te worden;

  • i. behoeft het relatienummer bij de onderdelen 3a en 5 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen niet ingevuld te worden, indien de afnemer geen bedrijf of onderneming voert in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld.

Artikel 62a

  • 1 Het vervoersbewijs dierlijke meststoffen kan voor meerdere vrachten dierlijke meststoffen op eenzelfde dag worden gebruikt, indien:

    • a. het gaat om vrachten dierlijke meststoffen, met uitzondering van champost, waarbij de hoeveelheid dierlijke meststoffen ingevolge de artikelen 84 tot en met 91 wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten;

    • b. bij elke vracht dierlijke meststoffen dezelfde leverancier, vervoerder en afnemer zijn betrokken;

    • c. de vrachten dierlijke meststoffen betrekking hebben op één mestcode als bedoeld in artikel 61, derde lid, of gemengde mest van één of meer diersoorten uit één opslagruimte;

    • d. de vrachten dierlijke meststoffen worden vervoerd door hetzelfde voertuig;

    • e. de postcode laden bij elke vracht dierlijke meststoffen gelijk is;

    • f. de postcode lossen bij elke vracht dierlijke meststoffen gelijk is, en

    • g. een bijlage wordt opgemaakt overeenkomstig het tweede lid, waarop het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen is vermeld.

  • 2 In afwijking van artikel 61, eerste en tweede lid, worden:

    • a. het tijdstip van laden en het geschat gewicht van elke vracht dierlijke meststoffen, uiterlijk bij het laden, en

    • b. het tijdstip van lossen van elke vracht dierlijke meststoffen, uiterlijk bij het lossen,

    op een bij het vervoersbewijs dierlijke meststoffen behorende bijlage ingevuld.

  • 3 In afwijking van artikel 61, eerste en tweede lid:

    • a. wordt bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen uiterlijk bij het lossen van de laatste vracht dierlijke meststoffen het totale geschatte gewicht ingevuld van alle vervoerde vrachten dierlijke meststoffen;

    • b. wordt bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen uiterlijk bij het laden van de eerste vracht dierlijke meststoffen, het tijdstip van laden van die vracht ingevuld;

    • c. wordt bij onderdeel 3b van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen uiterlijk bij het lossen van de laatste vracht dierlijke meststoffen, het tijdstip van lossen van die vracht ingevuld;

    • d. worden het vervoersbewijs dierlijke meststoffen en de in het tweede lid bedoelde bijlage, uiterlijk bij het laden van de laatste vracht dierlijke meststoffen door de leverancier, en uiterlijk bij het lossen van de laatste vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder en de afnemer, ondertekend.

  • 4 De vervoerder bewaart de in het tweede lid bedoelde bijlage als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 39 onderscheidenlijk 32 van het besluit.

Artikel 63

De vervoerder van een vracht dierlijke meststoffen, onderscheidenlijk van meerdere vrachten dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 62a, verstrekt uiterlijk tien werkdagen na het vervoer, onderscheidenlijk het laatste vervoer, de leverancier en de afnemer een afschrift van het op die vracht of vrachten betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen.

Artikel 64

  • 1 De op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens worden door de vervoerder uiterlijk 30 werkdagen na het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen op elektronische wijze bij de minister ingediend.

  • 2 De elektronisch in te dienen gegevens bevatten mede de code van het laboratorium dat de analyse van de dierlijke meststoffen waarop het vervoersbewijs dierlijke meststoffen betrekking heeft, heeft uitgevoerd, en de op basis van deze analyse vastgestelde hoeveelheid dierlijke meststoffen.

  • 3 Indien de hoeveelheid van de dierlijke meststoffen overeenkomstig de artikelen 84 tot en met 91 wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, worden de op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens, in afwijking van het eerste lid, uiterlijk tien werkdagen na het vervoer van de vracht of vrachten dierlijke meststoffen bij de minister ingediend.

Artikel 65

In afwijking van artikel 53, vijfde lid, van het besluit, kunnen de leverancier of de afnemer de vervoerder ter zake van de ondertekening van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen machtigen onder de volgende voorwaarden:

  • a. de machtiging geschiedt voordat het vervoer van de vracht waarop de machtiging betrekking heeft plaatsvindt;

  • b. er wordt een schriftelijk bewijsstuk van de machtiging opgemaakt dat door de betrokken partijen is ondertekend en dat in ieder geval de datum en de duur van de machtiging en de door de minister ter identificatie van de bedrijven of ondernemingen van de betrokken partijen verstrekte relatienummers bevat; en

  • c. een afschrift van het bewijsstuk van de machtiging, bedoeld onder b, wordt tijdens het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen waarop de machtiging betrekking heeft desgevraagd aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 129 verstrekt.

Artikel 66

  • 1 In het in artikel 59, onderdeel d, bedoelde geval:

    • a. wordt, in afwijking van artikel 61, eerste en tweede lid, het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de afnemer ingevuld en ondertekend op het tijdstip waarop de kalvergier op de kalvergierbewerkingsinstallatie wordt aangevoerd en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de afnemer aan de leverancier toegezonden, waarna de leverancier het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ondertekent en terugzendt aan de afnemer; en

    • b. kan, in afwijking van artikel 53, vijfde lid, van het besluit, de leverancier de afnemer ter zake van de ondertekening van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen machtigen, onder de in artikel 65, onderdelen a en b, genoemde voorwaarden.

  • 2 In het in artikel 59, onderdeel e, bedoelde geval en onder de in dat onderdeel, onder 1°, genoemde voorwaarde:

    • a. worden, in afwijking van artikel 61, eerste lid, uiterlijk bij het laden van de kalvergier de onderdelen 1, 3a, met uitzondering van het CMR-nummer, 3b, met uitzondering van het combinatienummer, het netto gewicht en het tijdstip van het lossen, en 5 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, ingevuld en door de leverancier ondertekend;

    • b. wordt, in afwijking van artikel 61, tweede lid, uiterlijk bij het lossen van de kalvergier, onderdeel 3b, voor zover dit betrekking heeft op het tijdstip van het lossen, van het op die vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevuld en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder ondertekend; en

    • c. wordt terstond na de weging en na de bemonstering van de kalvergier, onderdeel 3b, voor zover dit betrekking heeft op het nettogewicht van de kalvergier, onderscheidenlijk onderdeel 3c, voor zover dit betrekking heeft op gegevens ter identificatie van de monsterverpakking, van het op die vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevuld en door de afnemer ondertekend.

  • 3 In de in artikel 59, onderdelen d en e, bedoelde gevallen:

    • a. wordt een afschrift van het op de vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 63, door de afnemer aan de leverancier en de vervoerder verstrekt; en

    • b. geschiedt de indiening van de op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens, in zoverre in afwijking van artikel 64, eerste lid, door de afnemer.

  • 4 In het in artikel 59a, eerste lid, bedoelde geval en onder de in dat lid genoemde voorwaarden:

    • a. worden, in afwijking van artikel 61, eerste lid, uiterlijk bij het laden van de dierlijke meststoffen de onderdelen 1, 3a, met uitzondering van het CMR-nummer, 3b, met uitzondering van het combinatienummer en het tijdstip van het lossen, en 5 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, ingevuld, wordt bij onderdeel 4 de opmerkingscode ‘38’ ingevuld en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de leverancier ondertekend;

    • b. wordt, in afwijking van artikel 61, tweede lid, uiterlijk bij het lossen van de dierlijke meststoffen, onderdeel 3b, voor zover dit betrekking heeft op het tijdstip van het lossen, van het op die vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevuld en wordt het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder ondertekend; en

    • c. bevatten de op grond van artikel 64, eerste lid, elektronisch in te dienen gegevens, in afwijking van artikel 64, tweede lid, de hoeveelheid dierlijke meststoffen die is vastgesteld overeenkomstig de voorschriften die zijn verbonden aan de aan de leverancier van de desbetreffende vracht verleende ontheffing van de artikelen 76, eerste lid, en 77.

  • 5 In het in artikel 59b, onderdeel b en het in artikel 59c bedoelde geval:

    • a. wordt, in afwijking van artikel 61, eerste en tweede lid, het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, met uitzondering van het CMR-nummer, het kenteken van het voertuig en het netto gewicht, door de vervoerder ingevuld en ondertekend op het tijdstip waarop de vracht dierlijke meststoffen wordt aangevoerd;

    • b. wordt het vervoersbewijs door de vervoerder aan de leverancier toegezonden, waarna de leverancier het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ondertekent en terugzendt aan de vervoerder;

    • c. wordt bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen de opmerkingscode ‘42’ ingevuld;

    • d. kan, in afwijking van artikel 53, vijfde lid, van het besluit, de leverancier de vervoerder ter zake van de ondertekening van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen machtigen, onder de in artikel 65, onderdelen a en b, genoemde voorwaarden.

Artikel 67

Artikel 53 van het besluit is niet van toepassing op het vervoer van:

  • a. dierlijke meststoffen van een tuincentrum of een hovenier naar een afnemer, niet zijnde een landbouwer of een ondernemer;

  • b. dierlijke meststoffen die vanuit uit een andere staat rechtstreeks, zonder tussenopslag, in doorvoer buiten Nederland worden gebracht;

  • c. uit dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony's geproduceerde grondstoffen voor de productie van substraat voor de teelt van champignons en op het vervoer van substraat door ondernemingen die substraat produceren naar bedrijven die dit substraat gebruiken als groeimedium voor de teelt van champignons, voor zover het vervoer van deze grondstoffen of dit substraat vergezeld gaat van een document dat in ieder geval gegevens bevat over:

    • 1°. de naam, het adres en de woonplaats van de leverancier;

    • 2°. het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de afnemer;

    • 3°. het gewicht van de hoeveelheid afgeleverd product in tonnen of in kilogrammen; en

    • 4°. het soort product;

  • d. mestkorrels die zijn verpakt in eenheden van ten hoogste 25 kilogram; en

  • e. vaste meststoffen die ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevatten, naar een afnemer, die geen bedrijf of intermediaire onderneming voert.

§ 3. Vervoersbewijs zuiveringsslib en compost

Artikel 68

  • 2 Het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost wordt door de minister verstrekt en is voorzien van een uniek nummer.

Artikel 69

  • 1 Uiterlijk bij het laden van meststoffen worden de onderdelen 1, 3a, 3b en 3c, met uitzondering van het gewicht van de vracht, de hoeveelheden fosfaat en stikstof en het drogestofgehalte, van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld en wordt het vervoersbewijs door de leverancier ondertekend. In voorkomend geval wordt bij onderdeel 1 het registratienummer van de desbetreffende opslag ingevuld.

  • 3 Het netto gewicht van de vracht wordt terstond na de weging bij onderdeel 3 van het op de vracht betrekking hebbende vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld.

  • 4 Uiterlijk bij het lossen van de meststoffen worden de onderdelen 3d en 5 van het op die vracht betrekking hebbende en overeenkomstig het eerste lid ingevulde vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld en wordt het vervoersbewijs door de vervoerder en de afnemer ondertekend. Ingeval de afnemer een intermediair is, wordt bij onderdeel 5, in voorkomend geval, het registratienummer van de desbetreffende opslag ingevuld.

  • 5 Met de ondertekening verklaren de leverancier en de vervoerder dat de desbetreffende vracht zuiveringsslib of compost voldoet aan artikel 16 onderscheidenlijk artikel 17 van het besluit.

  • 6 Indien zich ter zake van het vervoer één of meer van de in bijlage G, onderdeel B, vermelde omstandigheden voordoen, worden de hiermee corresponderende codes terstond bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld.

  • 7 In zoverre in afwijking van de voorgaande leden, kunnen de gegevens op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost worden vermeld door het printen van deze gegevens in een aan de invulvelden gerelateerde volgorde binnen de daarvoor op het vervoersbewijs bestemde vrije ruimte.

Artikel 69a

  • 1 De vervoerder van een vracht zuiveringsslib of compost verstrekt uiterlijk tien werkdagen na het vervoer de leverancier en de afnemer een afschrift van het op die vracht betrekking hebbende vervoersbewijs.

  • 2 De op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevulde gegevens worden door de vervoerder uiterlijk tien werkdagen na het vervoer van de vracht zuiveringsslib of compost op elektronische wijze bij de minister ingediend.

  • 3 In afwijking van artikel 55, vierde lid, van het besluit, kunnen de leverancier of de afnemer, de vervoerder ter zake van de ondertekening van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost machtigen. Artikel 65 is op deze machtiging van overeenkomstige toepassing.

Artikel 69b

Artikel 55 van het besluit is niet van toepassing op het vervoer van:

  • a. compost verpakt in eenheden van ten hoogste 25 kilogram; en

  • b. compost naar een particulier in leveringen tot een maximum van 3000 kilogram per levering.

Hoofdstuk 8a. Mestverwerking

Artikel 70

Als eindproduct als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel dd, onder 1°, van de wet, voldoet:

  • a. as waarin maximaal 10% organische stof aanwezig is;

  • b. mestkorrels;

  • c. mengsel van gedroogd digestaat en verwerkt categorie 1-materiaal, bedoeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 1069/2009.

Artikel 71

  • 2 Indien een bedrijf bestaat uit verschillende productielocaties die zijn gelegen in verschillende gebieden als bedoeld in het eerste lid, geldt in een kalenderjaar voor het bedrijf het hoogste verwerkingspercentage.

Artikel 72

De hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, bedoeld in artikel 33a, tweede lid, onderdeel c, van de wet, bedraagt 100 kilogram.

Artikel 72a

  • 1 Als categorieën landbouwers als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 2° en artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet worden aangewezen:

    • a. landbouwers die een biologisch veehouderijbedrijf als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189) hebben en de dierlijke meststoffen overdragen of laten overdragen aan een afnemer die behoort tot de categorie afnemers, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a;

    • b. landbouwers die op hun bedrijf dierlijke meststoffen afkomstig van paarden, pony’s of pluimvee produceren, en deze dierlijke meststoffen overdragen of laten overdragen aan een afnemer die behoort tot de categorie afnemers, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, waarbij de afvoer als bedoeld in artikel 89, eerste lid, tevens wordt beschouwd als het overdragen of laten overdragen aan een afnemer die behoort tot de categorie afnemers, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

  • 2 Als categorieën afnemers als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 2° en artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet worden aangewezen:

    • a. landbouwers die een bedrijf hebben waar biologisch plantaardige productie, als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189) plaatsvindt;

    • b. ondernemers die champignonsubstraat bereiden.

Artikel 72b

Artikel 72c

Als voorwaarden, bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 4° en artikel 33a, tweede lid, onderdeel e, van de wet gelden dat:

  • a. het bedrijfsoverschot van de landbouwer in het desbetreffende kalenderjaar maximaal 25% van de totale mestproductie van zijn bedrijf in dat jaar bedraagt, en

  • b. de overgedragen dierlijke meststoffen direct en zonder tussenopslag op landbouwgrond worden aangewend.

Artikel 72e

De periode, bedoeld in artikel 57 van het besluit, bedraagt het kalenderjaar waarvoor de mestverwerkingsovereenkomsten zijn gesloten.

Artikel 72f

Hoofdstuk 9. Hoeveelheidbepaling

§ 1. Mestproductie

Artikel 73

Artikel 74

  • 2 De gemiddelde melkproductie per melkkoe, bedoeld in artikel 66, tweede lid, van het besluit, wordt bepaald door de hoeveelheid in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf geproduceerde koemelk te delen door het gemiddeld aantal in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf gehouden melkkoeien.

  • 4 In afwijking van het tweede en het derde lid zijn de gemiddelde melkproductie en het gemiddelde ureumgehalte van koemelk van melkkoeien van landbouwers die op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerken tot eindproducten en die minder dan 50 procent van de geproduceerde melk leveren aan een koper als bedoeld in de Regeling superheffing 2008, 7.500 kilogram onderscheidenlijk 26 milligram per 100 gram.

  • 5 In afwijking van het derde lid is het gemiddelde ureumgehalte in koemelk van melkkoeien van bedrijven die meer dan 50 procent van de geproduceerde koemelk leveren aan ondernemingen waar maximaal 500.000 kilogram koemelk per jaar wordt verwerkt 26 milligram per 100 gram.

Artikel 74a

Voor zover het dieren betreft die worden gehouden op een bedrijf waarvoor een inkennisstelling heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten, en die behoren tot de in bijlage D, tabel IB, deel 2, onderscheiden categorieën dieren, zijn de in artikel 66, eerste en tweede lid, van het besluit bedoelde forfaitaire productienormen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar, in afwijking van artikel 74, de normen die zijn vermeld in deel 2 van die tabel.

Artikel 75

De artikelen 44, eerste, derde en vierde lid, en 45, eerste en vijfde lid, van het besluit zijn niet van toepassing op ondernemers in het kader van wier onderneming maximaal 500.000 kilogram afgenomen koemelk wordt verwerkt, voor zover de gegevens betrekking hebben op het ureumgehalte van de afgenomen koemelk.

Artikel 75a

  • 2 Een melkcontrolestation stelt het ureumgehalte vast volgens de methode NEN-ISO 14637:2004.

Artikel 75b

  • 1 Op basis van de vaststelling van een melkcontrolestation berekent een ontvanger van boerderijmelk het gewogen gemiddelde ureumgehalte van de leverantie van boerderijmelk van een melkveehouder in een kalenderjaar.

  • 2 Een ontvanger van boerderijmelk verstrekt de berekening vóór 1 februari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarop de berekening betrekking heeft aan de minister.

Artikel 75c

Het ureumgehalte als bedoeld in de artikelen 75a en 75b, eerste lid, wordt uitgedrukt in milligrammen ureum per 100 gram melk, waarbij de verkregen waarden worden afgerond op hele getallen.

Artikel 75d

De minister stelt op basis van de berekening, bedoeld in artikel 75b, tweede lid, het gewogen gemiddelde ureumgehalte vast van een landbouwer in een kalenderjaar.

Artikel 75e

De minister draagt er zorg voor dat aan de landbouwer die 50 procent of meer van de geproduceerde koemelk levert aan een koper als bedoeld in de Regeling superheffing 2008, jaarlijks vóór 1 februari gegevens over de totale hoeveelheid in het voorafgaande kalenderjaar op het bedrijf geproduceerde koemelk en het gemiddelde ureumgehalte van deze hoeveelheid koemelk worden verstrekt

§ 2. Afgevoerde en aangevoerde dierlijke meststoffen

Artikel 75f

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. bedrijfslocatie: elke afzonderlijke locatie van de locaties, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, en artikel 38, tweede lid, onderdeel a, van het besluit;

  • b. dikke fractie: vaste mest, bestaande uit koek na mestscheiding met mestcode 13 of 43, genoemd in bijlage I, of een mengsel van vaste mest waarin koek na mestscheiding met mestcode 13 of 43 is opgenomen;

  • c. erkend laboratorium: laboratorium dat beschikt over een accreditatie van de Raad voor de uitvoering en kwaliteitsborging van analyses van stikstof en fosfaat in dierlijke mest op grond van het accreditatieprogramma AP05, dat is opgenomen in bijlage H, en is erkend als bedoeld in artikel 80a;

  • d. monsternemende organisatie: organisatie die beschikt over een accreditatie van de Raad voor de bemonstering van dierlijke mest overeenkomstig het accreditatieprogramma dierlijke mest AP06, dat is opgenomen in bijlage Ea, en is erkend als bedoeld in artikel 78c.

Artikel 76

  • 1 Het gewicht van de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen onverwijld na aanvang van het vervoer bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.

  • 2 De bepaling van het gewicht geschiedt rechtstreeks of op zodanige wijze dat daarbij het gewicht van het transportmiddel of van de container buiten beschouwing blijft. Indien de gewichtsbepaling plaatsvindt door weging op een weegbrug wordt per vracht dierlijke meststoffen het gewicht van het geladen transportmiddel verminderd met het gewicht van het ledige transportmiddel zoals dat direct voorafgaande aan het vervoer is bepaald. Indien een vracht dierlijke meststoffen wordt afgevoerd of aangevoerd in een container, kan het gewicht van die meststoffen worden bepaald door het gewicht van de gevulde container te verminderen met het gewicht van de lege container dat eenmalig is bepaald en dat duidelijk zichtbaar en niet verwijderbaar op de container is aangebracht.

  • 3 Het gewicht van een hoeveelheid dierlijke meststoffen die ingevolge de artikelen 84 tot en met 91a wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, wordt in afwijking van het eerste lid bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.

  • 4 De bepaling van het gewicht van dierlijke meststoffen die van een bedrijf of intermediaire onderneming worden afgevoerd en worden geëxporteerd, geschiedt voorafgaand aan de export.

  • 5 De bepaling van het gewicht van dierlijke meststoffen die worden geïmporteerd en op een bedrijf of intermediaire onderneming worden aangevoerd, geschiedt uiterlijk onverwijld nadat het vervoer op Nederlands grondgebied is aangevangen.

  • 6 De vervoerder beschikt over een door een of meer weegwerktuigen gegenereerd bewijs van bepaling van het gewicht van de vracht dierlijke meststoffen, dat gedurende het vervoer van de betreffende vracht in het transportmiddel aanwezig is en de volgende gegevens bevat:

    • a. datum en tijdstip van de gewichtsbepaling; en

    • b. identificatie van het weegwerktuig.

  • 7 In het geval de gewichtsbepaling plaatsvindt door weging op een weegbrug bevat het bewijs van de gewichtsbepaling, naast de in het vorige lid genoemde gegevens, ook het kenteken van het betreffende transportmiddel.

  • 8 De vervoerder bewaart de bewijsstukken, bedoeld in het zesde en zevende lid, na het vervoer als onderdeel van zijn administratie.

Artikel 77

  • 1 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen genomen monster.

  • 2 Indien een vervoerder binnen een periode van ten hoogste zeven dagen van één leverancier meerdere vrachten dierlijke meststoffen afvoert naar één afnemer kan het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van deze vrachten worden vastgesteld door middel van analyse van een mengmonster dat op verzoek van de vervoerder door het betrokken laboratorium uit de uit deze vrachten genomen monsters is samengesteld, onder de volgende voorwaarden:

    • a. het mengmonster bestaat uit ten hoogste twaalf monsters; en

    • b. het verschil in gewicht tussen de grootste en de kleinste vracht bedraagt bij drijfmest ten hoogste tien procent en bij vaste mest ten hoogste twintig procent.

  • 3 Het nemen van een monster uit een hoeveelheid dierlijke meststoffen en de analyse van dit monster geschieden overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 81.

Artikel 78

De bemonstering van een vracht drijfmest vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de vervoerder en geschiedt automatisch tijdens het laden van het transportmiddel met behulp van bemonsteringsapparatuur die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel A, en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen of een vergelijkbare instelling, is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.

Artikel 78a

  • 1 De bemonstering van een vracht vaste mest geschiedt door de vervoerder.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, geschiedt de bemonstering van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door een monsternemende organisatie op verzoek van de leverancier of de vervoerder.

  • 3 Indien de vaste mest, bedoeld in het eerste of tweede lid, bestemd is om buiten Nederland te worden gebracht, geschiedt de bemonstering van de vracht vaste mest tijdens het laden van het transportmiddel.

  • 4 Indien de vracht vaste mest, bedoeld in het eerste of tweede lid, binnen Nederland is gebracht, geschiedt de bemonstering tijdens het lossen van het transportmiddel.

Artikel 78c

  • 1 De minister verleent op aanvraag een erkenning aan een organisatie, indien deze beschikt over:

    • a. een accreditatie van de Raad op grond van het accreditatieprogramma AP06, dat is opgenomen in bijlage Ea, en

    • b. een gedragscode, waaraan de organisatie zich committeert.

  • 2 Een erkenning wordt verleend voor onbepaalde tijd.

  • 3 De beschikking waarmee de erkenning wordt verleend vermeldt ten minste de naam van de instelling en de vestigingsplaats van de organisatie.

  • 4 Een erkenning is niet overdraagbaar.

Artikel 78d

Een monsternemende organisatie:

  • a. neemt op actieve wijze deel aan het harmonisatieoverleg, bedoeld in paragraaf 8.4 van AP06, opgenomen in bijlage Ea;

  • b. registreert gegevens, afwijkingen en bijzonderheden, bedoeld in paragraaf 6 van AP06, opgenomen in bijlage Ea;

  • c. meldt bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen aan de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel;

  • d. zorgt voor een organisatie van de bemonstering op een wijze die de onafhankelijkheid van degene die het monster neemt garandeert overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 8 van AP06, opgenomen in bijlage Ea; en

  • e. draagt zorg voor bemonstering overeenkomstig het bepaalde in de paragrafen 4 en 5 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.

Artikel 78e

  • 1 Voor de aanvraag van een erkenning als bedoeld in artikel 78c wordt gebruik gemaakt van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde middel.

  • 2 Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam, adres en de vestigingsplaats van de aanvragende organisatie; en

    • b. bewijs dat aan de eisen, bedoeld in artikel 78c, eerste lid, wordt voldaan.

Artikel 78f

  • 1 De minister kan een erkenning intrekken:

    • a. op verzoek van de monsternemende organisatie;

    • b. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en kennis van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • c. indien de accreditatie, bedoeld in artikel 78c, eerste lid, onderdeel a, is ingetrokken of niet meer geldig is;

    • d. indien de gedragscode, bedoeld in artikel 78c, eerste lid, onderdeel b, wordt geschonden;

    • e. indien de verplichtingen, bedoeld in artikel 78d, niet worden nageleefd;

    • f. indien wijzigingen, bedoeld in artikel 78g, niet of niet tijdig worden gemeld;

    • g. indien de melding, bedoeld in artikel 78l, niet, niet tijdig of onjuist geschiedt;

    • h. indien de verplichtingen, bedoeld in artikel 78m, 78q en 78r, niet worden nageleefd.

  • 2 De minister kan een erkenning schorsen indien:

    • a. de accreditatie, bedoeld in artikel 78c, eerste lid, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk is geschorst;

    • b. sprake is van een van de gronden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en d tot en met h.

Artikel 78g

  • 1 Een monsternemende organisatie meldt wijzigingen in de gegevens, bedoeld in artikel 78e, binnen 30 dagen aan de minister.

  • 2 Voor de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 78h

De vervoerder, bedoeld in artikel 78a, eerste lid, stelt een representatief monster samen met een gewicht van minimaal 500 gram en maximaal 800 gram, bestaande uit deelmonsters die evenredig verspreid worden genomen uit de betrokken vracht meststoffen.

Artikel 78i

  • 1 De bemonstering van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 5 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.

  • 2 De monsternemende organisatie, bedoeld in artikel 78a, tweede lid, stelt een representatief monster samen met een gewicht van minimaal 500 gram en maximaal 800 gram, bestaande uit deelmonsters die evenredig verspreid worden genomen uit de betrokken vracht mest, bestaande uit dikke fractie.

Artikel 78l

  • 1 De monsternemende organisatie meldt namens en op verzoek van de leverancier de planning van de bemonstering aan de Minister dagelijks uiterlijk om 15:00 uur op de werkdag voorafgaand aan de bemonstering.

  • 2 De melding bevat de volgende gegevens:

    • a. de datum van de geplande bemonstering en het tijdvak van ten hoogste twee uur waarbinnen de geplande bemonstering plaatsvindt;

    • b. de locatie waar de vracht bemonsterd wordt;

    • c. het identificatienummer van de persoon die de bemonstering zal uitvoeren; en

    • d. de namen, adressen en de door de Minister ter identificatie verstrekte relatienummers van de leverancier, vervoerder en afnemer.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, c en d, kunnen worden gewijzigd.

  • 4 Een wijziging kan tot uiterlijk drie uur voorafgaand aan het begin van het reeds gemelde tijdvak worden gemeld.

  • 5 Een melding kan tot uiterlijk drie uur voorafgaand aan het begin van het gemelde tijdvak worden ingetrokken.

  • 6 Voor de melding, bedoeld in het eerste lid, de wijziging, bedoeld in het vierde lid, en de intrekking, bedoeld in het vijfde lid, wordt gebruik gemaakt van een door de Minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 78la

  • 1 In afwijking van artikel 78l, tweede lid, onderdeel a, bedraagt het aan te melden tijdvak waarbinnen de geplande bemonstering plaatsvindt ten hoogste een dagdeel indien deze bemonstering plaatsvindt bij een intermediaire onderneming waar sprake is van een concentratie van ten minste vijf monsternames in het betreffende dagdeel. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder een dagdeel verstaan de periode tussen 06:00 uur en 12:00 uur dan wel de periode tussen 12:00 uur en 18:00 uur.

  • 2 In afwijking van artikel 78l, tweede lid, onderdeel a, bedraagt het aan te melden tijdvak waarbinnen de geplande bemonstering plaatsvindt ten hoogste een dag indien deze bemonstering plaatsvindt bij een intermediaire onderneming waar sprake is van een concentratie van ten minste tien monsternames op de betreffende dag. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder een dag verstaan de periode tussen 06:00 uur en 18:00 uur.

  • 3 Indien naar het oordeel van de Minister de juiste naleving van de regels inzake de bemonstering en aanmelden van de planning van bemonstering bij een intermediaire onderneming waar sprake is van een concentratie van monsternames als bedoeld in dit artikel onvoldoende verzekerd is, kan de Minister de toepassing van het eerste en tweede lid uitsluiten voor bemonsteringen die plaatsvinden bij de betreffende intermediaire onderneming.

Artikel 78q

De monsternemende organisatie voorziet ieder laboratoriummonster van de gegevens, bedoeld in paragraaf 6 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.

Artikel 78u

Ingeval van bemonstering per vracht, bedoeld in artikel 78a, tweede lid, zorgt de monsternemende organisatie voor een inzichtelijke administratie die per vracht in ieder geval het volgende bevat:

  • a. datum en tijdvak van de bemonstering;

  • b. het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de leverancier van de meststoffen;

  • c. het identificatienummer van de persoon die de bemonstering heeft uitgevoerd;

  • d. beschrijving van eventuele afwijkingen van de werkwijze voor bemonstering, van de strategie en bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen, bedoeld in paragraaf 6 van AP06, opgenomen in bijlage Ea;

  • e. het geschatte volume van de vracht;

  • f. de mestcode;

  • g. het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen; en

  • h. het monsterverpakkingsnummer.

Artikel 78v

De monsternemende organisatie stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens 129 aangewezen ambtenaren.

Artikel 79

  • 1 Een uit een vracht drijfmest genomen monster wordt automatisch verpakt in een monsterverpakking die voldoet aan bijlage E, onderdeel B. De verpakking geschiedt met behulp van verpakkingsapparatuur die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel C, en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen of een vergelijkbare instelling, is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.

  • 2 Een uit een vracht vaste mest genomen monster wordt door de vervoerder verpakt in een monsterverpakking die voldoet aan bijlage E, onderdeel B.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, wordt een uit een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, genomen monster door de monsternemende organisatie verpakt in een monsterverpakking die voldoet aan bijlage E, onderdeel B.

Artikel 80

  • 1 Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 78, stuurt de vervoerder het uit een vracht dierlijke meststoffen genomen monster, onder vermelding van de betrokken leverancier van meststoffen en de afnemer, alsmede van het nummer van het op deze vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen, uiterlijk tien werkdagen na bemonstering toe aan een door de minister erkend laboratorium als bedoeld in artikel 80a.

  • 2 Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 78a, eerste lid, stuurt de vervoerder het uit een vracht dierlijke meststoffen genomen monster, onder vermelding van de betrokken leverancier van meststoffen, alsmede van het nummer van het op deze vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen, uiterlijk tien werkdagen na bemonstering toe aan een door de minister erkend laboratorium als bedoeld in artikel 80a.

  • 3 De vervoerder, bedoeld in het eerste en tweede lid, bewaart de monsters totdat zij aan het erkend laboratorium, bedoeld in artikel 80a, worden toegestuurd zodanig dat zij in goede staat blijven verkeren.

  • 4 Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 78a, tweede lid, stuurt de monsternemende organisatie het uit een vracht dierlijke meststoffen genomen monster, onder vermelding van de betrokken leverancier van meststoffen, alsmede van het nummer van het op deze vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen, uiterlijk zeven werkdagen na bemonstering toe aan een erkend laboratorium, bedoeld in artikel 80a.

  • 5 Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 78a, tweede lid, bewaart de monsternemende organisatie de monsters totdat zij aan een erkend laboratorium, bedoeld in artikel 80a, worden toegestuurd zodanig dat zij in goede staat blijven verkeren.

  • 6 Ingeval van bemonstering van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, bevindt de plaats waar het genomen monster wordt bewaard zich niet op het terrein of in een opstal van de betrokken leverancier, vervoerder of afnemer van de vracht.

Artikel 80a

  • 1 De minister verleent op aanvraag een erkenning aan een laboratorium, indien deze beschikt over een accreditatie van de Raad op grond van het accreditatieprogramma AP05, dat is opgenomen in bijlage H.

  • 2 Een erkenning wordt verleend voor onbepaalde tijd.

  • 3 De beschikking waarmee de erkenning wordt verleend vermeldt ten minste de naam van de instelling en de vestigingsplaats van het laboratorium.

  • 4 Een erkenning is niet overdraagbaar.

Artikel 80b

Een erkend laboratorium:

  • a. registreert gegevens, bedoeld in paragraaf 7.4 van AP05, opgenomen in bijlage H;

  • b. meldt bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen aan de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 80c

  • 1 Voor de aanvraag van de erkenning wordt gebruik gemaakt van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde middel.

  • 2 Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam, adres en de vestigingsplaats van het aanvragende laboratorium; en

    • b. bewijs dat aan de eis, bedoeld in artikel 80a, eerste lid, wordt voldaan.

Artikel 80d

  • 1 De minister kan een erkenning intrekken:

    • a. op verzoek van het erkende laboratorium;

    • b. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en kennis van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • c. indien de accreditatie, bedoeld in artikel 80a, eerste lid, is ingetrokken door de Raad of niet meer geldig is;

    • d. indien de verplichtingen, bedoeld in artikelen 80b en 81, eerste lid, niet worden nageleefd;

    • e. indien wijzigingen, bedoeld in artikel 80e, niet of niet tijdig worden gemeld.

  • 2 De minister kan een erkenning schorsen, indien:

    • a. de accreditatie, bedoeld in artikel 80a, eerste lid, is geschorst door de Raad;

    • b. de verplichting, bedoeld in artikel 81, eerste lid, niet wordt nageleefd;

    • c. sprake is van een van de gronden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, d en e.

Artikel 80e

  • 1 Het erkende laboratorium meldt wijzigingen in de gegevens, bedoeld in artikelen 80a en 80b, binnen 30 dagen aan de minister.

  • 2 Voor de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 81

  • 1 Een erkend laboratorium analyseert de monsters uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst en zendt de analyseresultaten uiterlijk vijf werkdagen na analyse aan de vervoerder, de leverancier van meststoffen, de afnemer en elektronisch aan de minister. Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 78a, tweede lid, zendt het laboratorium de analyseresultaten aan de leverancier en de afnemer, voor zover deze tijdig bekend is. Indien de afnemer niet tijdig bekend is, zendt de leverancier de analyseresultaten aan de afnemer.

  • 2 Indien bij ontvangst van een toegezonden monster wordt geconstateerd dat de monsterverpakking is beschadigd, rapporteert een erkend laboratorium aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit door middel van een door de minister beschikbaar gesteld middel de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking en het nummer van het op de desbetreffende vracht betrekking hebbende vervoersbewijs dierlijke meststoffen. Een erkend laboratorium volgt de door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ter zake verstrekte aanwijzingen op.

  • 3 Een erkend laboratorium voldoet aan de eisen van het accreditatieprogramma AP05, dat is opgenomen in bijlage H.

  • 4 Uiterlijk tien werkdagen na verzending van de analyseresultaten door een erkend laboratorium, kan door de betrokkenen heranalyse worden aangevraagd. Er vindt ten hoogste éénmaal een heranalyse plaats die wordt uitgevoerd door het erkende laboratorium dat de analyse heeft uitgevoerd.

  • 5 Indien een erkend laboratorium het fosfaatgehalte of stikstofgehalte van een monster niet kan vaststellen, omdat het monster bij de monsternemende organisatie of na ontvangst door het laboratorium in het ongerede is geraakt, wordt de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste en vijfde lid, van het besluit bepaald op basis van de in bijlage I voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 6 Indien een erkend laboratorium bij ontvangst van een toegezonden monster constateert dat het monster niet voldoet aan de eisen van Hoofdstuk 4, paragraaf 4.2 van het Accreditatieprogramma dierlijke mest (AP05), dat is opgenomen in bijlage H, wordt de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste en vijfde lid, van het besluit bepaald op basis van de in bijlage I voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

Artikel 82

  • 1 In het in artikel 59, onderdeel d, bedoelde geval:

    • a. wordt het gewicht van de hoeveelheid kalvergier in afwijking van artikel 76, eerste lid, door de afnemer bepaald met behulp van een in de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht apparaat ter bepaling van het volume dat voldoet aan de bij of krachtens de Metrologiewet gestelde regels, waarbij één kubieke meter kalvergier overeenkomt met 1000 kilogram; en

    • b. geschieden de bemonstering en de verpakking van de genomen monsters, in zoverre in afwijking van artikel 77, derde lid, in samenhang met artikel 78, onderscheidenlijk 79 door de afnemer met behulp van op de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht automatische bemonsteringsapparatuur waarmee uit het totale van één leverancier aangevoerde volume kalvergier een representatief monster wordt genomen.

  • 2 In het in artikel 59, onderdeel e, bedoelde geval:

    • a. wordt het gewicht van de hoeveelheid kalvergier in afwijking van artikel 76, eerste lid, door de afnemer bepaald met behulp van een op de lokatie van de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht weegwerktuig; en

    • b. geschieden de bemonstering en de verpakking van de genomen monsters, in afwijking van artikel 77, derde lid, in samenhang met artikel 78, onderscheidenlijk 79 door de afnemer met behulp van op de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebrachte automatische bemonsteringsapparatuur en automatische verpakkingsapparatuur als bedoeld in artikel 78, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 79, eerste lid.

  • 3 In het artikel 59b, onderdeel b, bedoelde geval:

    • a. kan het gewicht van de hoeveelheid dierlijke mest, bedoeld in artikel 76, eerste lid, door de intermediair ook worden bepaald met behulp van een in de pijpleiding aangebracht apparaat ter bepaling van het volume dat voldoet aan de bij of krachtens de Metrologiewet gestelde regels, waarbij het gemeten volume naar gewicht omgerekend wordt aan de hand van de dichtheid, en

    • b. geschieden de bemonstering en de verpakking van de genomen monsters, in afwijking van artikel 77, derde lid, in samenhang met artikel 78, onderscheidenlijk 79, door de vervoerder, met behulp van op de pijpleiding aangebrachte automatische bemonsteringsapparatuur, waarmee uit het totale van één leverancier aangevoerde volume drijfmest van maximaal 36 ton dat wordt vervoerd door de pijpleiding, een representatief monster wordt genomen.

  • 4 In het in artikel 59a, eerste lid, bedoelde geval, wordt het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, in afwijking van artikel 77, bepaald door de leverancier overeenkomstig de voorschriften die zijn verbonden aan de aan hem verleende ontheffing van de artikelen 76, eerste lid, en 77.

Artikel 83

Indien een vracht bestaat uit mestkorrels, geldt dat het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, in afwijking van de artikelen 76, eerste lid, onderscheidenlijk 77, eerste lid, wordt bepaald op basis van het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals dat is vermeld op de verpakking van de mestkorrels of het begeleidende document bij de mestkorrels.

Artikel 83a

  • 1 Indien de dierlijke meststoffen, bedoeld in de artikelen 84 tot en met 91, bestaan uit gier, filtraat na mestscheiding of koek na mestscheiding, wordt, in afwijking van de artikelen 84 tot en met 91, het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen genomen monster.

Artikel 84

  • 1 Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een ander bedrijf, kunnen de in een kalenderjaar van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

    • a. het product van enerzijds het aantal hectaren landbouwgrond dat in dat kalenderjaar tot het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn behoort en anderzijds het per hectare van die landbouwgrond bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met vijfde lid, van de wet, in de vorm van dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm, bedraagt in de jaren 2011, 2012 en 2013 ten minste 80 procent en in de jaren 2014 en volgende ten minste 75 procent van de totale hoeveelheid op dat bedrijf in dat kalenderjaar geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat;

    • b. de van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag, vervoerd; en

    • c. de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn en de locatie van het bedrijf waar de dierlijke meststoffen gelost worden bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer.

  • 2 De overeenkomstig het eerste lid te bepalen hoeveelheid bedraagt in de jaren 2011, 2012 en 2013 ten hoogste 20 procent en in de jaren 2014 en volgende ten hoogste 25 procent van de totale hoeveelheid in dat kalenderjaar op desbetreffend bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.

Artikel 85

Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een perceel dat voor de duur van ten hoogste één jaar in gebruik is gegeven aan een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de uit gebruik gegeven percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van enerzijds het aantal hectaren landbouwgrond dat in dat kalenderjaar uit gebruik is gegeven en anderzijds het per hectare van die landbouwgrond bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met vijfde lid, van de wet, in de vorm van dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;

  • b. de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn en het desbetreffende perceel bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer;

  • c. het perceel behoorde de voorafgaande twee jaren tot het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn;

  • d. het perceel is overeenkomstig artikel 41 aangemeld als behorend tot het bedrijf dat het perceel tijdelijk in gebruik heeft; en

  • e. de overeenkomst tot ingebruikgeving is schriftelijk aangegaan.

Artikel 86

  • 1 Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een afnemer, die geen bedrijf of onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

    • a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar afnemers die geen bedrijf of onderneming voeren wordt afgevoerd bedraagt ten hoogste 250 kilogram fosfaat; en

    • b. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar een afnemer die geen bedrijf of onderneming voert wordt afgevoerd bedraagt ten hoogste 20 kilogram fosfaat per afnemer.

  • 2 Indien vaste dierlijke meststoffen van een intermediaire onderneming worden afgevoerd naar een afnemer die geen bedrijf of onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de voorwaarde dat de totale hoeveelheid vaste dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar een dergelijke afnemer wordt afgevoerd ten hoogste 20 kilogram fosfaat per afnemer bedraagt.

Artikel 87

  • 1 Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een perceel landbouwgrond dat, al dan niet gedeeltelijk, is gelegen in Duitsland of in België, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

    • a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de in het eerste lid bedoelde percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van het aantal hectaren in Duitsland of in België gelegen landbouwgrond en het indien de landbouwgrond in Nederland zou zijn gelegen per hectare van die landbouwgrond bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met vijfde lid, van de wet, in de vorm van dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;

    • b. de afstand tussen het in België gelegen perceel en de Nederlandse grens bedraagt ten hoogste 25 kilometer;

    • c. de afstand tussen het in Duitsland gelegen perceel en de Nederlandse grens bedraagt ten hoogste 20 kilometer;

    • d. het perceel is in het kader van een normale bedrijfsvoering daadwerkelijk bij het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn, in gebruik;

    • e. indien het perceel in België is gelegen, behoort dit perceel ingevolge eigendom of ingevolge een in België geregistreerde pachtovereenkomst toe aan het bedrijf en is dit perceel, voor wat betreft het Vlaamse gedeelte van België, geregistreerd bij de Vlaamse Mestbank ingevolge artikel 30 van het Besluit van de Vlaamse regering van 20 december 1995 tot uitvoering van sommige artikelen van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen; en

    • f. indien het perceel in Duitsland is gelegen, behoort dit perceel ingevolge eigendom of ingevolge een in Duitsland geregistreerde pachtovereenkomst toe aan het bedrijf.

  • 2 Indien dierlijke meststoffen worden afgevoerd van een bedrijf dat, al dan niet gedeeltelijk, is gelegen in Duitsland of België, naar een perceel landbouwgrond dat is gelegen in Nederland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

    • a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de in de aanhef van dit lid bedoelde percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van het aantal hectaren van die percelen en het bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met vijfde lid, van de wet, in de vorm van dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;

    • b. de afstand tussen het in Nederland gelegen perceel en de grens met België bedraagt ten hoogste 25 kilometer;

    • c. de afstand tussen het in Nederland gelegen perceel en de grens met Duitsland bedraagt ten hoogste 20 kilometer;

    • d. het perceel is in het kader van een normale bedrijfsvoering daadwerkelijk bij het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn, in gebruik;

    • e. het perceel behoort blijkens registratie bij de minister toe aan het bedrijf in België, danwel Duitsland.

Artikel 88

Indien dierlijke meststoffen afkomstig van konijnen, met een drogestofgehalte van ten hoogste 2,5 procent naar of van een bedrijf of onderneming worden aangevoerd, onderscheidenlijk worden afgevoerd, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

Artikel 89

  • 1 Indien dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony's van een bedrijf worden afgevoerd naar een intermediaire onderneming waar tussenopslag van maximaal 48 uur van deze meststoffen plaatsvindt voordat deze meststoffen worden afgevoerd naar een onderneming waar deze meststoffen worden gebruikt voor de productie van substraat voor de teelt van champignons of van een grondstof voor de productie van dat substraat, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde dierlijke meststoffen die in tussenopslag hebben gelegen van de intermediaire onderneming worden afgevoerd naar een onderneming waar deze meststoffen worden gebruikt voor de productie van het in het eerst lid bedoelde substraat of grondstof, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 3 Indien dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony's van een bedrijf worden afgevoerd naar een onderneming waar deze meststoffen worden gebruikt voor de productie van substraat voor de teelt van champignons of van een grondstof voor de productie van substraat, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 4 Indien het in het derde lid bedoelde substraat van een onderneming of een bedrijf wordt afgevoerd naar een bedrijf waar dit substraat wordt gebruikt voor de teelt van champignons, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 5 Indien het in het vierde lid bedoelde substraat in de vorm van champost van een bedrijf wordt afgevoerd naar een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 6 Indien het in het vierde lid bedoelde substraat in de vorm van champost van een bedrijf wordt overgebracht uit Nederland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

Artikel 89a

Indien dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony’s van een bedrijf in de gemeente Vlieland worden afgevoerd naar een ander bedrijf in de gemeente Vlieland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de hoeveelheid dierlijke meststoffen is afkomstig van de op het bedrijf gehouden, dan wel anderszins aanwezige dieren;

  • b. de dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag vervoerd, en

  • c. bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen wordt de opmerkingscode ‘37’ ingevuld.

Artikel 90

Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf als bedoeld in artikel 43, eerste lid, worden afgevoerd naar een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de hoeveelheid dierlijke meststoffen is afkomstig van de op het bedrijf gehouden, dan wel anderszins aanwezige dieren;

  • b. de dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag, vervoerd; en

  • c. de afstand tussen de desbetreffende bedrijven bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer.

Artikel 91

Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een natuurterrein of overige grond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel d, van het Besluit gebruik meststoffen, waarvan de desbetreffende landbouwer het exclusieve gebruiksrecht heeft, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar het natuurterrein wordt afgevoerd, bedraagt uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van het aantal hectaren natuurterrein en de hoeveelheid fosfaat die ingevolge artikel 2, derde en vierde lid, van het Besluit gebruik meststoffen per hectare van dat natuurterrein mag worden gebruikt; en

  • b. de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn en het desbetreffende natuurterrein bedraagt hemelsbreed ten hoogste twintig kilometer.

Artikel 91a

Indien een hoeveelheid vaste meststoffen die ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevat, van een onderneming wordt afgevoerd naar een bedrijf, een intermediaire onderneming of een afnemer die geen bedrijf of intermediaire onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald:

  • a. uitgaande van de stikstofgehalten onderscheidenlijk de fosfaatgehalten van de afzonderlijke grondstoffen waaruit het mengsel is bereid en het aandeel van deze stoffen in het eindproduct; of

  • b. uitgaande van de stikstofgehalten onderscheidenlijk de fosfaatgehalten van de partij vaste meststoffen waaruit de afgevoerde hoeveelheid meststoffen afkomstig is, onder voorwaarde dat deze partij niet groter is dan 5000 m3 en bemonstering van deze partij tenminste éénmaal per twee maanden plaatsvindt.

Artikel 91b

Indien dezelfde vracht vaste dierlijke meststoffen binnen zeven dagen twee maal wordt vervoerd van of naar een bedrijf of een onderneming, kan de hoeveelheid meststoffen van het eerste vervoer, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid van het besluit, gelijkgesteld worden aan de hoeveelheid meststoffen van het tweede vervoer, onder voorwaarde dat tijdens het laden van zowel het eerste als het tweede vervoer, de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking als bedoeld in artikel 55, tweede lid, onderdeel b, van het tweede vervoer worden ingelezen en vastgelegd.

§ 3. Afgevoerde en aangevoerde andere meststoffen

Artikel 92

  • 1 Het gewicht van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld afgevoerde, de op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.

  • 2 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, afgevoerde, of de op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, komt overeen met het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte zoals dat voor de hoeveelheid zuiveringsslib of compost waaruit de desbetreffende vracht afkomstig is, overeenkomstig de artikelen 92a en 92b is vastgesteld.

Artikel 92a

  • 1 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in zuiveringsslib en compost, alsmede het droge stofgehalte in zuiveringsslib en compost wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende hoeveelheid genomen monster.

  • 2 De bemonstering van een hoeveelheid zuiveringsslib of compost geschiedt door de producent. Hij stelt per geproduceerde hoeveelheid van ten hoogste 2.000.000 kilogram, een representatief monster samen, bestaande uit deelmonsters die volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes evenredig verspreid uit de betrokken partij worden genomen. Indien de geproduceerde hoeveelheid groter is dan 2.000.000 kilogram, wordt deze allereerst verdeeld in partijen van ten hoogste 2.000.000 kilogram.

  • 3 Indien zuiveringsslib of compost in een continu proces wordt geproduceerd, kan de desbetreffende producent ervoor kiezen dat het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte alsmede het drogestof gehalte ervan, in zoverre in afwijking van de voorgaande leden, overeen komen met het over de afgelopen twaalf maanden overeenkomstig artikel 92b, tweede lid, berekende twaalf-maandsgemiddelde stikstof-, fosfaat- en drogestof gehalte, mits:

    • a. de voor de productie van het zuiveringsslib of de compost gebruikte ingangsmaterialen van constante samenstelling zijn;

    • b. de productie van zuiveringsslib of compost onafgebroken gedurende het gehele jaar plaatsvindt; en

    • c. het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte alsmede het drogestofgehalte ten minste eenmaal per kalendermaand wordt vastgesteld door middel van analyse van een representatief monster bestaande uit deelmonsters die volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes evenredig verspreid uit de in die kalendermaand geproduceerde hoeveelheid zijn genomen.

  • 4 Het monster wordt verpakt in een monsterverpakking die het monster niet verontreinigt of de samenstelling ervan anderszins beïnvloedt.

  • 5 Het monster wordt door de producent uiterlijk tien werkdagen na bemonstering toegestuurd aan een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

  • 6 Indien het monster afkomstig is uit een hoeveelheid die in een continu proces is geproduceerd, geeft de betrokken producent bij het verzenden ervan aan of de analyseresultaten van dit monster gebruikt moeten worden bij de in artikel 92b, tweede lid, bedoelde berekening.

Artikel 92b

  • 1 Het laboratorium, bedoeld in artikel 92a, analyseert de monsters uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst overeenkomstig het protocol, dat is opgenomen in bijlage Ia, onderdeel A, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat.

  • 2 Indien dit ten aanzien van het monster overeenkomstig artikel 92a, zesde lid, is aangegeven, berekent het laboratorium op basis van de meest recente analyseresultaten, het gemiddelde stikstof-, fosfaat- en drogestofgehalte over de afgelopen twaalf maanden overeenkomstig de in bijlage Ia, onderdeel B, opgenomen berekeningsmethode.

  • 3 Het laboratorium voorziet de analyseresultaten dan wel de overeenkomstig het tweede lid berekende gemiddelde gehalten van een uniek analysenummer van ten hoogste twaalf posities.

  • 4 Indien het monster afkomstig is uit een afzonderlijk geproduceerde partij zendt het laboratorium de analyseresultaten uiterlijk tien werkdagen na analyse elektronisch aan de minister en aan de producent van de desbetreffende meststof, onder vermelding van het unieke analysenummer, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Indien het monster afkomstig is uit een hoeveelheid die in een continu proces is geproduceerd, zendt het laboratorium de in het tweede lid bedoelde gehaltes, uiterlijk tien werkdagen na afloop van de desbetreffende kalendermaand elektronisch aan de minister en aan de producent van de desbetreffende meststof, onder vermelding van het unieke analysenummer, bedoeld in het derde lid en het unieke analysenummer dat betrekking heeft op het in voorgaande kalendermaand met betrekking tot de desbetreffende hoeveelheid berekende gemiddelde.

  • 6 Het laboratorium bewaart de monsters totdat tien werkdagen na verzending van de analyseresultaten door het laboratorium zijn verstreken.

Artikel 92c

Ingeval een hoeveelheid vloeibaar zuiveringsslib die afkomstig is uit een opslagruimte voor vloeibaar zuiveringsslib als bedoeld in artikel 39, tweede lid, van het besluit of in artikel 51, vierde lid, en die rechtstreeks van de desbetreffende onderneming wordt afgevoerd naar een bedrijf, komt het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte alsmede het drogestofgehalte van de desbetreffende hoeveelheid zuiveringsslib, in afwijking van artikel 68, eerste lid van het besluit, overeen met het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte onderscheidenlijk het drogestofgehalte zoals dat voor de in de desbetreffende opslag aanwezige hoeveelheid zuiveringsslib met gebruikmaking van het in artikel 46, eerste lid, of artikel 51, vijfde lid, bedoelde formulier, of de in artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers is berekend en zoals dat voordat de afvoer plaatsvond, overeenkomstig artikel 48, vijfde lid, of 52, vijfde lid, aan de minister is verstrekt.

Artikel 93

  • 1 Het gewicht van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld afgevoerde, de op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.

  • 2 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld afgevoerde of de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald overeenkomstig artikel 17 door bemonstering en analyse.

  • 3 In voorkomend geval geldt dat het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, van de in eerste en tweede lid bedoelde meststoffen overeenkomen met het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals vermeld op de verpakking van of het begeleidende document bij de desbetreffende meststoffen.

  • 4 Artikel 68, eerste lid, van het besluit in samenhang met het eerste en tweede lid, is niet van toepassing op de van een tuincentrum of een hovenier afgevoerde hoeveelheid meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost, naar een afnemer, niet zijnde een landbouwer of een ondernemer.

§ 4. Voorraden meststoffen

Artikel 94

  • 1 Het gewicht van de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, derde lid, van het besluit, wordt bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze meststoffen.

  • 2 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, derde lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de best beschikbare gegevens.

  • 3 Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op een intermediaire onderneming opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, vijfde lid, van het besluit, komt overeen met de onderscheiden hoeveelheden die met gebruikmaking van het in artikel 46, eerste lid, genoemde formulier, respectievelijk in artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers zijn berekend.

  • 4 Onverminderd het eerste tot en met het derde lid, is de aan het begin van het kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, gelijk aan de aan het einde van het voorafgaande kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen.

Artikel 95

  • 1 Het gewicht van de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, vierde en vijfde lid, van het besluit, wordt bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze meststoffen.

  • 3 Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld opgeslagen hoeveelheid zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, vijfde lid, van het besluit, komen overeen met de onderscheiden hoeveelheden die met gebruikmaking van het in artikel 46, eerste lid, of artikel 51, vijfde lid, bedoelde formulier, of de in artikel 46, tweede lid genoemde andere gegevensdragers zijn berekend.

  • 4 Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op een bedrijf of een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld opgeslagen meststoffen anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, vierde en vijfde lid, van het besluit, komen overeen met het gewicht onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals vermeld op de verpakking van of het begeleidende document bij de desbetreffende meststoffen. Ingeval van bulkopslag van de desbetreffende meststoffen wordt het gewicht bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze meststoffen

  • 5 Onverminderd het eerste tot en met het vierde lid, is de aan het begin van het kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid in deze leden genoemde meststoffen, gelijk aan de aan het einde van het voorafgaande kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid in deze leden genoemde meststoffen.

§ 5. Gasvormige verliezen

Artikel 96

§ 6. Diervoeders

Artikel 97

  • 1 De ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van het besluit:

    • a. bepaalt het gewicht van de desbetreffende hoeveelheid diervoeders door middel van weging met behulp van een weegwerktuig; en

    • b. stelt het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte en indien van toepassing het droge stofgehalte in de desbetreffende hoeveelheid diervoeders vast overeenkomstig artikel 98.

  • 2 Indien het ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in bijlage J betreft, kunnen in afwijking van het eerste lid, het gewicht worden bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze diervoeders en kunnen als het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte worden vastgesteld het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte per kilogram diervoeder, die voor de onderscheiden soorten ruwvoer of enkelvoudig diervoeder zijn vermeld in bijlage J.

Artikel 98

  • 1 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in diervoeders met een vochtgehalte groter dan veertien procent wordt vastgesteld overeenkomstig het protocol, opgenomen in bijlage K, onderdeel I, op basis van:

    • a. de resultaten van de overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in bijlage K, onderdeel II, uitgevoerde bemonstering en analyse van de diervoeders; of

    • b. indien het mengvoeders betreft, de berekeningen uitgaande van de bekende gehalten van de nutriënten in de grondstoffen waaruit de diervoeders zijn bereid en het aandeel van deze stoffen in het eindproduct en rekening houdend met de aard van het productieproces.

  • 2 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in diervoeders met een vochtgehalte kleiner dan of gelijk aan veertien procent wordt vastgesteld:

    • a. door middel van analyse van een uit de desbetreffende diervoeders volgens de algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster; of

    • b. indien het mengvoeders betreft, de berekeningen uitgaande van de bekende gehalten van de nutriënten in de grondstoffen waaruit de diervoeders zijn bereid en het aandeel van deze stoffen in het eindproduct en rekening houdend met de aard van het productieproces.

  • 3 De analyse, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, geschiedt binnen één week na ontvangst van het monster door een laboratorium dat voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 of een hieraan gelijkwaardige norm, volgens de toepasselijke onderzoekmethode voor de bepaling van het ruw eiwitgehalte, het fosforgehalte en het droge stofgehalte in diervoeders.

  • 4 De in het derde lid bedoelde toepasselijke methoden zijn de methoden die ten minste dezelfde waarborgen bieden als de methoden zijn voorgeschreven in Richtlijn 93/28/EEG van de Commissie van 4 juni 1993 (Pb.EG L 179) tot wijziging van bijlage I bij Derde Richtlijn 72/199/EEG betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoerders, voor het ruw eiwitgehalte en in de Tweede Richtlijn 71/393/EEG van de Commissie van 18 november 1971 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor officiële controle van veevoeders (Pb.EG L 279) voor het fosforgehalte.

  • 5 Het resultaat van de analyse wordt door het laboratorium beoordeeld in het licht van de herhaalbaarheid, aangegeven in de betreffende analysemethode. Indien de norm voor herhaalbaarheid wordt overschreden, voert het laboratorium een herhalingsonderzoek op het monster uit.

  • 6 Het laboratorium zendt de resultaten van de analyse binnen één week na ontvangst van het monster naar de ondernemer, bedoeld in artikel 97, tweede lid.

Artikel 99

  • 1 De ondernemer, bedoeld in artikel 97, vermeldt bij aflevering van diervoeders aan een bedrijf op het etiket of het begeleidend document:

    • a. het overeenkomstig artikel 97 in samenhang met artikel 98 vastgestelde stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in het product;

    • b. voor diervoeder met een vochtgehalte groter dan veertien procent, het droge stofgehalte dan wel het vochtgehalte en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de droge stof van het desbetreffende diervoeder;

    • c. voor mengvoeders de diersoort waarvoor het diervoeder is bestemd;

    • d. de datum van levering;

    • e. de naam, het adres en de woonplaats van de desbetreffende afnemer;

    • f. de naam van de ondernemer die de diervoeders heeft afgeleverd; en

    • g. de hoeveelheid diervoeder in kilogrammen.

  • 2 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte worden vermeld met een nauwkeurigheid van tiende grammen per kilogram.

  • 3 Indien het diervoeder met een vochtgehalte groter dan veertien procent betreft, kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, in afwijking van het eerste lid, schriftelijk binnen twee weken na aflevering aan het desbetreffende bedrijf verstrekt worden.

Artikel 100

Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op een bedrijf aan- of afgevoerde, dan wel de aanwezige voorraden diervoeders, bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het besluit, anders dan ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in bijlage J, komen overeen met het gewicht onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals vermeld op de verpakking van of het begeleidende document bij de desbetreffende diervoeders, bedoeld in artikel 99, eerste lid, dan wel met het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte zoals deze ingevolge artikel 99, derde lid, schriftelijk zijn verstrekt. Ingeval van bulkopslag van de desbetreffende diervoeders wordt het gewicht van de aanwezige voorraden diervoeders bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze diervoeders.

Artikel 101

  • 1 Het gewicht van het in artikel 67, eerste lid, van het besluit bedoelde op een bedrijf aan- of afgevoerde ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in bijlage J, wordt bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig, dan wel door middel van meting van het volume en het soortelijk gewicht.

  • 2 Als het gewicht per hectare van het in artikel 67, tweede lid, van het besluit bedoelde op het bedrijf geproduceerde ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in bijlage J, wordt vastgesteld het gewicht dat voor de onderscheiden soorten ruwvoer en enkelvoudig diervoer in die bijlage is vermeld.

  • 3 Als het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in het op een bedrijf aan- of afgevoerde, dan wel de aanwezige voorraden ruwvoer en enkelvoudig diervoeder, bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het besluit, en het op het bedrijf geproduceerde ruwvoer en enkelvoudig diervoeder, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van het besluit, worden vastgesteld het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte per kilogram diervoeder, die voor de onderscheiden soorten ruwvoer of enkelvoudig diervoeder zijn vermeld in bijlage J.

§ 7. Staldieren en eieren

Artikel 102

  • 2 De bepaling van de hoeveelheden stikstof en fosfaat in staldieren, bedoeld in artikel 67, derde lid, van het besluit, wordt gebaseerd op de in het eerste lid bedoelde forfaitaire stikstofgehalten en fosfaatgehalten per kilogram levend gewicht. Ingeval van een dier geen gegevens over het gewicht beschikbaar zijn, worden de hoeveelheden stikstof en fosfaat in dat dier bepaald op basis van de in het eerste lid bedoelde forfaitaire stikstofgehalten en fosfaatgehalten per dier.

Artikel 102a

Voor de toepassing van artikel 20 van de Meststoffenwet, worden bij de vaststelling van het dagelijkse aanwezige aantal vleeskalkoenen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van het besluit, de hanen van een bepaalde mestronde aangemerkt als tegelijk voor de slacht afgeleverd met de laatste voor de slacht afgeleverde hennen van die mestronde.

Artikel 103

Als forfaitaire stikstofgehalten en fosfaatgehalten per kilogram eieren als bedoeld in artikel 67, vierde lid, van het besluit worden voor de onderscheiden soorten eieren vastgesteld, de forfaitaire gehalten die zijn vermeld in bijlage D, tabel IV.

§ 8. Fosfaattoestand van de bodem

Artikel 103a

  • 1 De fosfaattoestand van de bodem, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025, door middel van bemonstering en analyse van de bodem overeenkomstig het in bijlage L opgenomen protocol.

  • 2 Het laboratorium stelt ter zake van de bemonstering en analyse een analyserapport op, dat voor ieder bemonsterd perceel in ieder geval de volgende gegevens bevat:

    • a. de naam en het adres van de landbouwer wiens perceel is bemonsterd;

    • b. de datum van de monstername;

    • c. het gehanteerde bemonsteringsprotocol;

    • d. de exacte locatie van het bemonsterde perceel dan wel de delen van het perceel, vastgesteld met behulp van GPS-gegevens;

    • e. het aantal steken dat uit de bodemlaag werd genomen;

    • f. de diepte waarop de bodemmonsters zijn gestoken;

    • g. een schema of een tekening van de locaties waar de bodemmonsters zijn gestoken;

    • h. het codenummer van het mengmonster dan wel de mengmonsters dat is onderscheidenlijk die zijn samengesteld uit de bodemmonsters;

    • i. de waarnemingen tijdens de monstername die mogelijk van invloed zijn op de uitkomsten van de vaststelling;

    • j. de gebruikte analysemethode;

    • k. de analysedatum van het mengmonster dan wel de mengmonsters;

    • l. de resultaten van de analyses;

    • m. bijzondere waarnemingen, die tijdens de analyse van het mengmonster dan wel de mengmonsters zijn gedaan; en

    • n. alle niet in bijlage L voorgeschreven handelingen die het resultaat van de analyse van het mengmonster dan wel de mengmonsters hebben beïnvloed.

  • 3 Het analyserapport is geldig tot vier jaar na de datum van de monstername, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

  • 4 Als vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem als bedoeld in het eerste lid, wordt tevens aangemerkt de vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem die is verricht door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 door middel van:

    • a. analyse van monsters die in de periode van 16 mei 2006 tot 1 november 2009 uit de desbetreffende bodem zijn genomen door dat laboratorium of onder de verantwoordelijkheid van dat laboratorium door een monsternemer die een onafhankelijke positie heeft ten opzichte van het bedrijf waar de monsters worden genomen; of

    • b. bemonstering en analyse van de bodem overeenkomstig het in bijlage L opgenomen protocol met uitzondering van de in onderdeel I, paragraaf 1, voorgeschreven vastlegging van de omvang en vorm van het te bemonsteren perceel dan wel perceelsdeel met een Global Positioning System, voor zover het betreft monsters die in de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 uit de desbetreffende bodem zijn genomen.

Artikel 103b

  • 1 Het laboratorium dat de in artikel 103a bedoelde vaststelling heeft verricht, verstrekt de landbouwer het analyserapport en verstrekt desgevraagd gegevens over die vaststelling aan de minister.

  • 2 De landbouwer meldt de fosfaattoestand van het desbetreffende perceel gebaseerd op het op grond van artikel 103a, derde lid, geldige analyserapport, uiterlijk 15 mei van het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 103c

  • 1 In afwijking van artikel 103a, eerste en tweede lid, kan het laboratorium het nemen van monsters uit de bodem van een perceel uitbesteden aan een derde indien:

    • a. de monstername geschiedt onder verantwoordelijkheid van het laboratorium dat de analyse uitvoert;

    • b. het laboratorium zorg draagt voor de kwaliteitseisen conform NEN-EN-ISO/IEC 17025;

    • c. de uitbesteding van de werkzaamheden schriftelijk is overeengekomen;

    • d. de derde een onafhankelijke positie heeft ten opzichte van het bedrijf waar de monsters worden genomen;

    • e. degene die de monstername verricht, daartoe is geschoold en door het laboratorium is voorzien van deugdelijke instructies; en

    • f. het laboratorium in het analyserapport de naam vermeldt van degene die de werkzaamheden heeft verricht.

§ 9. Gewasopbrengst

Artikel 103d

  • 1 De gewasopbrengst in een kalenderjaar wordt bepaald door de hoeveelheid van het gewas die in dat jaar is geoogst van de met het desbetreffende gewas beteelde oppervlakte tot het bedrijf behorende landbouwgrond, te verminderen met het door de afnemer van het desbetreffende gewas vastgestelde tarragewicht.

  • 2 De gewasopbrengst wordt uitgedrukt in tonnen per hectare per jaar.

Hoofdstuk 10. Overgang van een productierecht en de verplaatsing van een varkens-, kippen- of kalkoenhouderij binnen een bedrijf

§ 1. Kennisgeving van overgang

Artikel 104

  • 2 Bij de kennisgeving van overgang worden door partijen in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummers;

    • b. het aantal varkenseenheden, pluimvee-eenheden, of kilogrammen fosfaat waarop de kennisgeving betrekking heeft;

    • c. het gedeelte van het productierecht, dat in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf van de vervreemder niet wordt benut voor het houden van dieren.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet worden bij de kennisgeving van overgang tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a. een civielrechtelijke titel die het exclusieve gebruiksgenot verschaft van de installatie waarin de mestbehandeling of mestvergisting plaatsvindt;

    • b. de aard en de capaciteit van de installatie waarin de mestbehandeling of mestvergisting plaatsvindt;

    • c. de wijze en het moment waarop de dierlijke meststoffen worden vergist of behandeld en de techniek van de bij de mestbehandeling of mestvergisting gebruikte systemen;

    • d. een volledige beschrijving van het mestbehandelingproces of mestvergistingsproces;

    • e. de hoeveelheid en de aard van de dierlijke meststoffen die zullen worden behandeld;

    • f. een beschrijving van de eindproducten die bij de mestbehandeling of mestvergisting ontstaan en het moment waarop de eindproducten worden afgezet;

    • g. gegevens of bescheiden op grond waarvan is verzekerd dat de producten, bedoeld in onderdeel f, worden afgezet buiten de markt voor dierlijke mest, en

    • h. een afschrift van de omgevingsvergunning voor de behandelingsinstallatie of vergistingsinstallatie, die mede betrekking heeft op de bijbehorende voorzieningen.

Artikel 104a

Voor de toepassing van artikel 26, zevende lid, van de wet geeft het bedrijf waarbinnen de verplaatsing van de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij plaatsvindt, van de verplaatsing vooraf kennis aan de minister en verstrekt de overeenkomstige gegevens bedoeld, in artikel 104, tweede en derde lid.

§ 2. Blokkaderecht

Artikel 105

  • 1 Alvorens de minister een kennisgeving van overgang in behandeling neemt, doet hij van deze kennisgeving schriftelijk mededeling aan iedere hypotheekhouder die het bedrijf van de vervreemder van het productierecht bij de minister voor de toepassing van deze paragraaf ter registratie heeft aangemeld, indien overeenkomstig artikel 106, eerste lid, registratie door de minister daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De minister neemt de kennisgeving van overgang niet in behandeling gedurende 30 dagen na dagtekening van deze mededeling.

  • 2 De termijn van 30 dagen wordt verlengd tot negentig dagen na dagtekening van de mededeling, indien een hypotheekhouder binnen de termijn van 30 dagen een verzoek bij de minister indient.

  • 3 De termijn van negentig dagen wordt eenmalig met negentig dagen verlengd, indien de hypotheekhouder die het in het tweede lid bedoelde verzoek heeft gedaan een verzoek daartoe bij de minister indient onder gelijktijdige overlegging van:

    • a. een rechterlijke uitspraak waaruit blijkt dat degene op wiens bedrijf het verzoek betrekking heeft de desbetreffende overgang geen doorgang kan laten vinden; of

    • b. een schriftelijke verklaring van een notaris, waarin deze stelt dat hij van de hypotheekhouder op grond van artikel 268, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de opdracht heeft ontvangen om het desbetreffende registergoed, of in voorkomend geval de desbetreffende registergoederen in het openbaar te verkopen.

  • 4 Na afloop van de overeenkomstig het derde lid verlengde termijn wordt de kennisgeving van de overgang onherroepelijk door de minister in behandeling genomen.

  • 5 In afwijking van het eerste lid, onderscheidenlijk het tweede tot en met het vierde lid, wordt de kennisgeving van overgang door de minister in behandeling genomen voordat de termijn van 30 dagen, onderscheidenlijk de verlengde termijn is verstreken, zodra hij van elke hypotheekhouder die het bedrijf heeft laten registreren, onderscheidenlijk elke hypotheekhouder die om verlenging van de desbetreffende termijn heeft verzocht, een verklaring heeft ontvangen waaruit blijkt dat tegen in behandeling neming geen bezwaar bestaat.

Artikel 106

  • 2 Bij de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. het adres waar de hypotheekhouder is gevestigd;

    • b. het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van het bedrijf waarop het verzoek betrekking heeft; en

    • c. het correspondentieadres van het in onderdeel b bedoelde bedrijf.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde aanmelding wordt voor akkoord medeondertekend door degene op wiens bedrijf de registratie betrekking heeft.

Artikel 107

  • 1 Indien de aanmelding, bedoeld in artikel 106, eerste lid, niet voor akkoord is medeondertekend door degene op wiens bedrijf de aanmelding betrekking heeft, wordt het bedrijf slechts geregistreerd, indien de hypotheekhouder bij het verzoek tevens een uittreksel van het in artikel 260, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde openbare register overlegt, waaruit blijkt op welke registergoederen behorend tot het bedrijf een hypotheekrecht is gevestigd.

  • 2 De minister doet van de registratie, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk mededeling aan degene op wiens bedrijf de registratie betrekking heeft. Indien deze binnen 30 dagen na dagtekening van deze mededeling aan de minister verklaart dat de geregistreerde gegevens niet juist zijn, gelden in plaats van artikel 105 de volgende leden.

  • 3 De minister neemt een kennisgeving van overgang, gedaan door degene op wiens bedrijf de registratie betrekking heeft, niet in behandeling zolang de hypotheekhouder de registratie niet laat doorhalen, doch hoogstens gedurende negentig dagen na dagtekening van de schriftelijke mededeling, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 De termijn, bedoeld in het derde lid, wordt eenmalig met negentig dagen verlengd indien de hypotheekhouder daartoe binnen de eerstgenoemde termijn een verzoek doet aan de minister, onder gelijktijdige overlegging van een rechterlijke uitspraak of een verklaring van een notaris als bedoeld in artikel 105, derde lid.

  • 5 De registratie wordt doorgehaald na afloop van de in het derde, dan wel in voorkomend geval in het vierde lid bedoelde termijn.

  • 6 Ter zake van een bedrijf, waarvan overeenkomstig het vijfde lid de registratie is doorgehaald, wordt door de minister geen nieuw verzoek tot registratie van dezelfde hypotheekhouder in behandeling genomen, tenzij deze voor akkoord is medeondertekend door degene op wiens bedrijf de registratie betrekking heeft. Dit voor akkoord medeondertekende verzoek tot registratie geldt tevens als intrekking van het niet-medeondertekende verzoek tot registratie, indien deze registratie nog niet is doorgehaald.

Artikel 108

  • 1 Op verzoek van de hypotheekhouder wordt de registratie van het bedrijf voor de toepassing van deze paragraaf door de minister doorgehaald.

  • 2 Indien het recht van hypotheek op grond waarvan de registratie van het bedrijf plaatsvond is tenietgegaan, wordt de registratie van het bedrijf voor de toepassing van deze paragraaf door de minister doorgehaald.

  • 3 De hypotheekhouder doet van het tenietgaan van het recht van hypotheek binnen 30 dagen mededeling aan de minister.

  • 4 Indien de in het tweede lid bedoelde mededeling niet binnen 30 dagen na het tenietgaan van het recht van hypotheek door de minister is ontvangen, kan de minister ten aanzien van de hypotheekhouder besluiten hem of haar voor de duur van ten hoogste twee jaar van de toepassing van deze paragraaf uit te sluiten.

Artikel 109

Aan de hypotheekhouder die een bedrijf voor de toepassing van deze paragraaf heeft laten registreren, kunnen ter zake van het bedrijf waarop de registratie betrekking heeft door de minister de volgende gegevens worden verstrekt:

  • a. gegevens over het geregistreerde productierecht;

  • b. gegevens over het aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden, of kilogrammen fosfaat waarop de kennisgeving betrekking heeft;

  • c. de dagtekening van de mededeling, bedoeld in artikel 107, tweede lid; en

  • d. de indiening of het achterwege blijven van de verklaring bedoeld in artikel 107, tweede lid.

§ 3. Vervallen van een productierecht

Artikel 110

  • 2 Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer; en

    • b. indien een gedeelte van het productierecht komt te vervallen, het aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden, of kilogrammen fosfaat dat komt te vervallen.

§ 4. Leges

Artikel 111

  • 1 Een kennisgeving van overgang, bedoeld in artikel 104, eerste lid, wordt eerst geregistreerd nadat de verwerver een bedrag van € 100 aan de minister heeft voldaan.

  • 2 Een aanmelding ter registratie, bedoeld in artikel 105, eerste lid, wordt voor de toepassing van paragraaf 2 eerst in behandeling genomen nadat een bedrag van € 35 aan de minister is voldaan.

  • 3 Indien de minister op grond van artikel 29, eerste lid, van de wet niet tot registratie overgaat, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aan de betaler gerestitueerd.

  • 4 Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, geldt per verzoek per bedrijf.

§ 4a. Versoepeling compartimentering bij mestverwerking of mestvergisting

Artikel 111a

  • 1 Artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet is van toepassing indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de mestbehandeling of mestvergisting geschiedt in een installatie die overeenkomstig artikel 23, eerste lid, of 24, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 geregistreerd respectievelijk erkend is;

    • b. ten aanzien van de installatie is een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgegeven;

    • c. de mestbehandeling of mestvergisting van de dierlijke meststoffen geschiedt in een installatie op een naar het oordeel van de minister adequate wijze;

    • d. de installatie waarin de dierlijke meststoffen worden behandeld of vergist, heeft naar het oordeel van de minister voldoende capaciteit om de met de overgang of verplaatsing gemoeide hoeveelheid dierlijke meststoffen te behandelen, onderscheidenlijk te vergisten;

    • e. de hoeveelheid in een kalenderjaar op het bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen, in verband met de overgang of verplaatsing, wordt uiterlijk in het daarop volgende kalenderjaar in de installatie behandeld of vergist en uiterlijk in het daarop volgende kalenderjaar worden de eindproducten die bij de mestbehandeling of de mestvergisting ontstaan, afgezet;

    • f. de geproduceerde hoeveelheid dierlijke mestststoffen, in verband met de overgang of verplaatsing, wordt behandeld door middel van mestbehandeling of mestvergisting in een mestbehandelingsinstallatie of mestvergistingsinstallatie die behoort tot het bedrijf waarnaar het productierecht, of gedeelte daarvan, zal overgaan, of waarbinnen de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij zal worden verplaatst;

    • g. de eindproducten die bij de mestbehandeling of mestvergisting ontstaan, worden niet binnen de markt voor dierlijke mest afgezet;

    • h. indien de mestbehandeling of de vergisting van de dierlijke meststoffen niet op een adequate wijze kan geschieden als gevolg van een storing van de installatie, doet de landbouwer hiervan binnen drie dagen melding aan de minister, en

    • i. wijzigingen in de ingevolge artikel 104 verstrekte gegevens worden uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.

  • 2 Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, wordt van het op dat bedrijf rustende varkensrecht onderscheidenlijk pluimveerecht dat deel buiten beschouwing gelaten dat volgens artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet is overgegaan van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen buiten dat concentratiegebied naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het concentratiegebied.

Artikel 111b

Een productierecht, of een gedeelte daarvan, dat is overgegaan ingevolge het bepaalde in artikel 26, zevende lid, van de wet kan niet overgaan naar een ander bedrijf binnen het concentratiegebied.

§ 5. Uitbreiding buiten rechten

Artikel 112

  • 2 De minister kan een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken indien een houder van een ontheffing niet langer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in deze paragraaf.

Artikel 113

  • 1 Het aantal varkenseenheden waarvoor ontheffing kan worden verleend bedraagt 121.622.

  • 2 Het aantal pluimvee-eenheden waarvoor ontheffing kan worden verleend bedraagt 1.200.000.

Artikel 114

  • 1 Een aanvraag voor ontheffing kan worden ingediend in de periode van 5 januari 2015, 9:00 uur, tot 30 januari 2015, 17:00 uur.

  • 2 Een aanvraag kan worden ingediend voor:

    • a. ontheffing waarbij de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft worden gehouden in een integraal duurzame stal, of

    • b. ontheffing waarbij de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft niet in een integraal duurzame stal worden gehouden.

  • 3 Per bedrijf waarop een productierecht rust, kan maximaal één aanvraag voor een ontheffing voor varkenseenheden en maximaal één aanvraag voor een ontheffing voor pluimvee-eenheden worden ingediend.

  • 4 Een aanvraag die niet compleet is moet uiterlijk op 13 februari 2015 compleet zijn.

Artikel 115

  • 1 Een aanvraag voor ontheffing wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Indien een aanvraag als bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a, wordt ingediend en de aanvrager met een stalcertificaat als bedoeld in artikel 117, tweede lid, onderdeel c, wil aantonen dat de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft in een integraal duurzame stal worden gehouden, gaat de aanvraag vergezeld van een kopie van dat stalcertificaat.

Artikel 116

  • 1 De minister verdeelt het aantal beschikbare varkenseenheden in de volgorde van rangschikking, waarbij de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a, hoger worden gerangschikt dan de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel b.

  • 2 Indien er meer aanvragen voor varkenseenheden worden ingediend dan het aantal, genoemd in artikel 113, eerste lid, verdeelt de minister het aantal beschikbare varkenseenheden door middel van loting tussen de aanvragen die op grond van de rangschikking voor verdeling in aanmerking komen.

  • 3 De minister verdeelt het aantal beschikbare pluimvee-eenheden in de volgorde van rangschikking, waarbij de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a, hoger worden gerangschikt dan de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel b.

  • 4 Indien er meer aanvragen voor pluimvee-eenheden worden ingediend dan het aantal, genoemd in artikel 113, tweede lid, verdeelt de minister het aantal beschikbare pluimvee-eenheden door middel van loting tussen de aanvragen die op grond van de rangschikking voor verdeling in aanmerking komen.

Artikel 117

  • 1 De aanvrager die een aanvraag als bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a, heeft ingediend, houdt de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft in een integraal duurzame stal.

Artikel 118

  • 2 Indien de ontheffing niet op 1 januari wordt verleend, laat de houder van de ontheffing 100% van de hoeveelheid meststoffen van zijn bedrijfsoverschot overeenkomstig artikel 33a, derde lid, onderdeel a of b, van de Meststoffenwet verwerken die evenredig is met de periode van dat jaar waarvoor de ontheffing is verleend.

Artikel 119

  • 1 De minister verleent ontheffing voor 50% van de uitbreiding met een maximum van 2.500 varkenseenheden of 20.000 pluimvee-eenheden per ontheffing.

  • 2 Een landbouwer verwerft de overige varkenseenheden of pluimvee-eenheden die vereist zijn voor de uitbreiding uiterlijk op 31 december 2015.

  • 3 Een landbouwer heeft de uitbreiding niet voor 28 september 2011 gerealiseerd en realiseert de uitbreiding uiterlijk 31 december 2015.

Artikel 120

Indien het gehele bedrijf ongewijzigd wordt voortgezet door een andere landbouwer gaan de rechten en voorschriften verbonden aan de ontheffing op hem over indien partijen zulks ter zake van de registratie van de overgang van het op dat bedrijf rustende productierecht aan de minister hebben gemeld. De ontheffing is in andere gevallen niet overdraagbaar.

Artikel 121

  • 1 Op ontheffingen die op grond van artikel 112 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zijn verleend voor de datum waarop deze regeling in werking treedt, blijft paragraaf 5 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, zoals deze luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze regeling van toepassing.

  • 2 De landbouwer aan wie ontheffing op grond van artikel 112 van de Uitvoeringsregeling Meststoffen wet is verleend voor de datum waarop deze regeling in werking treedt, voldoet tevens aan de voorwaarden van paragraaf 5 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet indien hij 100% van de hoeveelheid dierlijke meststoffen van zijn bedrijfsoverschot overeenkomstig artikel 33a, derde lid, onderdeel a of b, van de Meststoffenwet laat verwerken.

  • 3 In afwijking van artikel 119 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze regeling, vervallen de ontheffingen, bedoeld in het eerste lid, op 1 januari 2018.

Hoofdstuk 10a. Regelen betreffende de wijze van uitvoering van het controleprogramma

Artikel 121a

  • 1 Het controleprogramma, bedoeld in artikel 5, zesde lid, van richtlijn 91/676/EEG beoordeelt de doeltreffendheid van het opgestelde actieprogramma, bedoeld in artikel 5 van richtlijn 91/676/EEG, door:

    • a. op landbouwbedrijven de nitraat-, stikstof- en fosfaatconcentratie in het grondwater en slootwater te meten, en

    • b. de invloed van het landbouwmanagement op de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, waaronder het slootwater, te monitoren.

  • 2 Bij de beoordeling van het actieprogramma worden de nitraatconcentratie van grondwater op diepten van 5 tot 15 meter onder het grondoppervlak en de nitraat-, stikstof- en fosforconcentratie en de mate van eutrofiëring van oppervlaktewater, anders dan slootwater, meegewogen.

Artikel 121b

Het controleprogramma onderscheidt ten minste:

  • a. de veenregio, de kleiregio, de zandregio en de lössregio, waarvan de indeling gebaseerd is op de meest in die regio voorkomende grondsoort;

  • b. de bedrijfstypen melkveehouderij, akkerbouw en overige bedrijven.

Artikel 121c

  • 1 De nitraat-, stikstof- en fosfaatconcentratie in het grondwater wordt gemeten door op landbouwbedrijven monsters te nemen van:

    • a. de bovenste meter van het grondwater, indien het grondwater zich op minder dan 5 meter onder het maaiveld bevindt;

    • b. het bodemvocht dat zich in de onverzadigde zone onder de wortelzone tussen 1,5 en 3 meter onder het maaiveld bevindt, indien het grondwater zich dieper dan 5 meter onder het maaiveld bevindt; of

    • c. het overtollige drainagewater dat uitspoelt uit de wortelzone, indien het drainagewater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater via drainagebuizen of greppels.

  • 2 De resultaten van de metingen kunnen worden gecorrigeerd voor de invloed van omgevingsfactoren, zoals neerslagoverschot en veranderingen van de grondwaterstand, en veranderingen in de steekproef, zoals verandering in het aantal bedrijven, bedrijfstypen en grondsoort.

Artikel 121d

De resultaten van het controleprogramma worden opgenomen in het verslag, bedoeld in artikel 10 van richtlijn 91/676/EEG, dat de Europese Commissie vierjaarlijks ontvangt.

Hoofdstuk 11. Overige bepalingen

Artikel 122

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen op elektronische wijze geschieden, wordt gebruik gemaakt van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde elektronische portaal.

  • 4 De elektronische verzending wordt door de vervoerder ondertekend door middel van een persoonlijke gebruikerscode, die overeenkomstig artikel 123 door de minister op naam van de desbetreffende vervoerder is geregistreerd.

Artikel 123

  • 1 De aanvraag tot registratie van een persoonlijke gebruikerscode als bedoeld in artikel 122, derde lid, geschiedt bij de minister.

  • 2 De minister zendt de aanvrager een bevestiging van de registratie.

Artikel 124

  • 1 Degene die ingevolge deze regeling gegevens in de administratie moet opnemen of uit de administratie moet verstrekken, doet dit volledig en naar waarheid.

  • 2 Het opnemen in of verstrekken uit de administratie van de in het eerste lid bedoelde gegevens geschiedt, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij degene die ze ingevolge deze regeling moet opnemen in of verstrekken uit de administratie.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden niet gewijzigd in de administratie en worden bewaard als onderdeel van de administratie, bedoeld in de artikelen 32, 39 of 44 van het besluit.

Artikel 124a

Voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag, bedoeld in de artikelen 78e en 80c, voldoet de aanvrager een bedrag van € 1.312,-.

Artikel 125

Met een laboratorium als bedoeld in de artikelen 17, tweede lid, 18, tweede lid, 19, tweede lid, 20, tweede lid, 21, derde lid, 22, tweede lid, 27, eerste lid, 33, eerste lid, 81, derde lid, 92a, vijfde lid, 99, derde lid, en 103a, eerste lid wordt gelijk gesteld een vergelijkbare instelling, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel in een andere staat die partij is bij een daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, die een verklaring verstrekt op basis van onderzoekingen die voldoen aan een kwaliteitsborgingniveau dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd.

Artikel 126

  • 2 Op het bedrijf, of deel van het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, wordt ten hoogste 170 kilogram stikstof in de vorm van dierlijke meststoffen op of in de bodem gebracht.

Artikel 127

De voldoening aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 33, 33a, 33b, 43, 44, 92a, derde lid, en 126, tweede lid, wordt desgevraagd ten genoegen van de minister gestaafd met bewijsstukken.

Artikel 128

Een bedrijf dat voor 1 februari 2016 conform artikel 70a, derde lid, van het besluit een verzoek heeft ingediend, is voor het kalenderjaar 2016 vrijgesteld van artikel 70a, eerste lid, van het besluit.

Artikel 128a

  • 1 Van artikel 21, eerste lid, van de wet wordt in zoverre vrijstelling verleend dat in enig kalenderjaar op verzoek van de landbouwer bij de bepaling van het melkveefosfaatoverschot van dat jaar, de productie van dierlijke meststoffen door melkvee op het bedrijf in kilogrammen fosfaat wordt verminderd met:

    • 1°. de fosfaatruimte,

    • 2°. het aantal kilogrammen fosfaat, genoemd in de melkveefosfaatreferentie van dat bedrijf,

    • 3°. het aantal kilogrammen fosfaat, genoemd in overeenkomsten als bedoeld in artikel 21, elfde lid en

    • 4°. de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in een kalenderjaar ingevolge artikel 8, onderdeel c, aantoonbaar op landbouwgrond had mogen worden gebracht, als de realisatie van een natuurgebied of de aanleg van of onderhoud van publieke infrastructuur dit niet tijdelijk had belet.

  • 2 Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt voor het betreffende kalenderjaar voor 16 mei ingediend met gebruikmaking van een door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 129

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Meststoffenwet zijn belast de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

Artikel 130

De hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 51 van de Meststoffenwet kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage M voor de desbetreffende overtreding is vermeld.

Artikel 131

Voor de uitvoering van zijn taken en bevoegdheden op grond van de Meststoffenwet en de Wet bodembescherming baseert de Minister zich op de gegevens van de basiskaart Agrarisch Areaal Nederland voor de grenzen van percelen landbouwgrond.

Artikel 133

Indien een hypotheekhouder een bedrijf voor 1 januari 2006 heeft aangemeld overeenkomstig artikel 5 van de Regeling leges en blokkade Wet herstructurering varkenshouderij of artikel 3 van de Regeling leges en blokkade pluimveerechten, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2005, wordt dit bedrijf in afwijking van artikel 106, eerste lid, voor de toepassing van artikel 105, zonder voorafgaand verzoek daartoe geregistreerd bij de minister.

Artikel 134

Als aanmeldende autoriteit bedoeld in artikel 21, eerste lid, van Verordening (EU) 2019/1009 wordt aangewezen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

Artikel 135

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006, met uitzondering van artikel 134, dat in werking treedt met ingang van 1 december 2005.

Artikel 136

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 november 2005

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Bijlage

Tabel met de verschillende rechtsgrondslagen in de Meststoffenwet, de Wet bodembescherming en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet van de artikelen van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Artikel meststoffenwet

Artikelen Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet

Artikelen Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

1, eerste lid, onderdeel f

 

3

5d (10 nieuw), eerste lid

 

28

5f (12 nieuw), derde lid

 

29

5e (11 nieuw), vijfde lid

 

30 tot en met 33

5f (12 nieuw), vijfde lid

 

34

5e (11 nieuw), zesde lid

 

35

 

28, tweede lid, onderdeel b

36

 

36, onderdeel a

37

 

36, onderdeel b

38, 40

 

36, onderdeel c

39

 

26, tweede lid, onderdeel b

41

 

36, onderdeel d, 35, tweede lid

42

59d (38 nieuw)

36, onderdeel e

43, 44

 

41, onderdeel a

45

 

41, onderdelen b en c

46, 51

 

41, onderdeel b

47, 49

 

41, onderdelen d en e

48

 

46, onderdeel a

50

 

46, onderdeel d

52

 

52, eerste lid, onderdelen c en d, 70, vierde lid, onderdeel b

53

 

52, eerste lid, onderdelen a, c en d

54

 

52, eerste lid, onderdeel e

55, 56

 

52, eerste lid, onderdeel a

57, 59

 

51, 52, eerste lid, onderdeel b

58

 

52, derde lid

60

 

54, onderdeel b

61 tot en met 63, 66

 

54, onderdelen d en e

64, eerste tot en met derde lid

 

54, onderdeel c

65, 67

 

55, derde lid

68

 

56, onderdelen b en c

69

 

61, derde lid, 64, tweede lid, onderdeel c

70

 

64, eerste lid

71

 

64, tweede lid, onderdeel b

72

 

70, eerste lid, onderdeel a en derde lid

73, 74, eerste lid

 

70, vierde lid, onderdeel a

74, tweede lid, 83, 92, 93, eerste en tweede lid, 94 en 95

 

70, vierde lid, onderdeel c

74, derde lid, 80 en 125

59d (38 nieuw)

 

74, vierde en vijfde lid, 75, 82, derde lid, 93, derde lid, en 126

 

70, vierde lid, onderdelen a en c

76, 77 en 98

 

70, vierde lid, onderdelen a tot en met d

78, 79 en 82, eerste en tweede lid

 

70, vierde lid, onderdelen c tot en met e

81

 

70, tweede lid, onderdeel b

84 tot en met 91

 

70, eerste lid, onderdeel c

96, 102 en 103

 

70, vierde lid, onderdelen a t/m c

98, 100 en 101, eerste lid

 

70, vierde lid, onderdeel e

99

 

70, eerste lid, onderdeel b

101, tweede lid

 

70, eerste lid, onderdeel c en tweede lid, onderdeel a

101, derde lid

58f (27 nieuw), derde lid

 

104

58i (30 nieuw), tweede en derde lid

 

105 t/m 109

58j (31 nieuw), derde lid

 

110

60, tweede en derde lid

 

111

 

36, onderdeel d, 41, onderdeel d en 46, onderdeel d

122, 123 en 127

 

36, onderdelen b en d, 41 onderdelen b en d, 46, onderdelen b en d

124

 

71

128

69 (47 nieuw)

 

129

Artikel Wet bodembescherming

 

Artikelen Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

64

 

134

bijlage Aa. behorende bij artikel 4 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

I. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld

  • 1. reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van suiker uit suikerbieten en die met name bestaat uit calciumcarbonaat, organische stof afkomstig van suikerbieten en water (schuimaarde).

  • 2. Reststof, die uitsluitend bestaat uit calciumcarbonaat in de vorm van tot granulaat vermalen eierschalen die zijn vrijgekomen bij de industriële verwerking van eieren, en die is gehygiëniseerd door verhitting (calciumcarbonaat van verwerkte eierschalen).

  • 3. Reststof die is vrijgekomen bij de fabriekmatige productie van drinkwater uit grond- of oppervlaktewater en die met name bestaat uit calciumcarbonaat (kalkslib van drinkwaterbereiding).

  • 4. Reststof die is vrijgekomen bij de fermentatieve productie van het antibioticum 7-amino-de-acetoxy-cefalosporinezuur en die met name bestaat uit zwavel, kalium en stikstof (reststof bij 7-ADCA productie).

  • 5. Reststof die is vrijgekomen bij de zuivering van steenzout bij de fabrieksmatige productie van zuiver natriumchloride en die bestaat uit calciumcarbonaat, water, magnesiumhydroxide en sporen gips en keukenzout (kalkhoudende reststof van zoutwinning),

  • 6. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van urean uit kalkammonsalpeter en ureum en die bestaat uit calciumcarbonaat (kalk), water en de filterhulpstof amorf aluminiumsilicaat (kalkhoudende filterkoek die vrijkomt bij de productie van anorganische meststoffen).

  • 7. Reststof die is vrijgekomen bij de industriële productie van bakkersgist door fermentatie van verdunde melasse van suikerbieten en suikerriet en die bestaat uit een donkerbruine viskeuze suspensie van kristallen van kaliumsulfaat (kaliumsulfaatsuspensie).

  • 8. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van alcohol door fermentatie van melasse die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van suikerbieten en die bestaat uit een donkerbruine stroperige vloeistof (vinassekali) of bestaat uit een ingedikte donkerbruine stroperige vloeistof (ingedikte vinassekali).

  • 9. Reststof die is vrijgekomen bij de chemische reiniging van lucht uit een bedrijfshal, waar (gecomposteerd) zuiveringsslib met houtsnippers wordt gecomposteerd door middel van het wassen met een verdunde waterige oplossing van zwavelzuur en die bestaat uit een pH-neutrale oplossing van ammoniumsulfaat in water (ammoniumsulfaathoudende spuiwater van chemische luchtwassers van composteerhallen).

  • 10. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van blauwzuur (waterstofcyanide) uit methaan en ammoniak volgens het BMA-proces en die bestaat uit een oplossing van ammoniumsulfaat in water met een maximaal blauwzuurgehalte van 0,00027% (ammoniumsulfaatoplossing in water van blauwzuurproductie volgens BMA-proces).

  • 11. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van fabrieksaardappelen tot zetmeel en die bestaat uit ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater (ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater).

  • 12. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van alcohol door fermentatie van het glucosehoudend bijproduct van de verwerking van tarwe tot tarwegluten en tarwezetmeel na toevoeging van gist, waaruit de alcohol door destillatie is verwijderd en dat met propionzuur en boterzuur gestabiliseerd kan zijn en die bestaat uit waterig slib met residuen van vergiste tarwebestanddelen en gist (tarwegistconcentraat)

  • 13. Reststof die is vrijgekomen bij het verwijderen van kalium uit glycerine van biodieselproductie uit koolzaad door middel van precipitatie en in hoofdzaak bestaat uit gedroogde kaliumsulfaat (Kaliumsulfaat van biodieselproductie).

  • 14. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van schillen met behulp van stoom van vooraf gewassen wortelen en die bestaat uit wortelschillen in water (wortelstoomschillen).

  • 15. Reststof die is vrijgekomen bij de ontzwaveling van rookgassen afkomstig van afgedankte katalysatorpellets gebruikt voor het kraken van olie van olieraffinaderijen al dan niet onder toevoeging van metaalhoudende slibben en/of filterkoeken, nadat deze in een wervel bed oven of een roterende trommeloven thermisch zijn behandeld om molybdeen, kobalt, nikkel en vanadium terug te winnen. De rookgassen worden gefilterd en met luchtwassers wordt zwaveldioxide aan magnesiumhydroxide tot magnesiumsulfiet gebonden dat vervolgens geoxideerd wordt tot een oplossing van magnesiumsulfaat in water met minder dan 100 mg fluoride per kg (waterige oplossing van magnesiumsulfaat van rookgasreiniging).

  • 16. [Red: Vervallen.]

  • 17. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige bewerking van wei van kaasproductie na verwijdering van eiwit en calcium- en magnesiumfosfaten en die bestaat uit een oplossing van natriumchloride en kaliumchloride in water (natrium- en kaliumchlorideoplossing in water afkomstig van kaasproductie).

  • 18. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van methionine en die bestaat uit een waterige oplossing van kaliumbicarbonaat, enig kaliumcarbonaat en resten methionine, alanine en dimeren van methionine (kaliumbicarbonaat uit methionineproductie).

  • 19. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van papier en karton en die bestaat uit een mengsel van geschoond papiercellulose en oppervlaktewater (stabilisator voor het bodemoppervlak op basis van papiercellulose).

  • 20. Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumhydroxide-suspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalk uit poederkoolgestookte elektriciteitscentrale).

  • 21. Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumcarbonaatsuspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalksteen).

  • 22. Reststof die is vrijgekomen bij de chemische reiniging van lucht uit een bedrijfshal met tunnels waarin pluimveemest wordt gecomposteerd, gedroogd en gepelleteerd, door middel van het wassen met een verdunde waterige oplossing van zwavelzuur en die bestaat uit een zure oplossing van ammoniumsulfaat in water (ammoniumsulfaathoudend spuiwater van chemische luchtwassers van mestkorrelinstallaties voor pluimveemest).

  • 23. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van uien en dat uitsluitend bestaat uit het perssap van pulp van vermalen en gekookte uien, dat resteert na het kook- en destillatieproces ten behoeve van de winning van uienolie (uienperssap).

  • 24. Reststof die vrijkomt door hydrolyse van schaafsel, snippers, schilfers en vergelijkbaar materiaal resterend bij de bewerking van gelooid leer en bestaat uit een amberkleurige vloeistof met daarin dierlijke aminozuren en peptiden (Vloeistof van aminozuren en peptiden verkregen door hydrolyse van restanten van gelooid leer).

  • 25. Reststof die is vrijgekomen door afdekaarde na de teelt van machinaal geoogste champignons met een vijzel te scheiden van de onderliggende afgewerkte champignonmest en die bestaat uit dekaarde van veenproducten en schuimaarde en teeltresten gevormd door champignonvoetjes en schimmelmassa van de teelt van champignons en resten afgewerkte champignonmest. In het teeltproces worden geen gewasbeschermingsmiddelen of biociden toegepast, anders dan een biocide op basis van formaldehyde (afgewerkte dekaarde van de teelt van machinaal geoogste champignons).

  • 26. Reststof, die vrijgekomen is bij het ontzwavelen van aardgas of biogas door winning van waterstofsulfide uit de gasstroom die onder invloed van bacteriën omgezet wordt tot elementair zwavel en bestaat uit een suspensie van elementair zwavel in water (suspensie van elementair zwavel in water).

  • 27. Reststof (calciumcarbonaat) die is vrijgekomen bij biologisch zuiveren van afvalwater van papierindustrieën tot een op oppervlaktewater loosbaar effluent gevolgd door een ontkalkingsstap (calciumcarbonaat uit gecombineerd effluent van papierindustrieën).

  • 28. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van magnesiumcalciumhydroxide uit gebrand dolomietkalksteen (magnesiumcalciumoxide gevormd uit magnesiumcalciumcarbonaat) en die bestaat uit grijswit granulaat van magnesiumcalciumoxide en magnesiumcalciumhydroxide (granulaat van magnesiumcalciumhydroxide).

  • 29. Reststof die vrijgekomen is bij het gecontroleerd herwinnen van calciumsulfaat als fijn poeder uit gipshoudend sloopafval via zuivering door sortering, verkleining, breken, vermalen en zeven, handmatige zuivering en verwijdering van ijzer middels magneetscheiding. De reststof bestaat uit gips en inerte materialen afkomstig van natuurgips en organische stof van papier of karton (herwonnen gipspoeder).

II. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld

(Categorieën afvalstoffen of reststoffen)

  • 1. Reststof die is vrijgekomen bij de chemische reiniging van stallucht van veehouderijbedrijven door het wassen van de stallucht met ammoniak in een verdunde oplossing van zwavelzuur en die bestaat uit een ammoniumsulfaatoplossing in water (spuiwater uit luchtwassers met een chemische wasstap).

  • 2. Reststof die is vrijgekomen bij de biologische reiniging van stallucht van veehouderijbedrijven door het wassen van stallucht met water en geleid over materiaal met een ruimtelijke structuur waarop nitrificerende bacteriën ammonium omzetten in nitriet en vervolgens in nitraat en die bestaat uit een zeer sterk verdunde pH-neutrale zwavel- en stikstofhoudende oplossing in water (spuiwater luchtwassers met een biologische wasstap).

  • 3. Reststof die is vrijgekomen bij de reiniging van stallucht van veehouderijbedrijven door het wassen van stallucht met water (spuiwater uit luchtwassers met een waterwasstap).

III. Stoffen die bij de productie van meststoffen kunnen worden gebruikt

  • 1. Reststof die is vrijgekomen bij de productie van magnesiumcalciumhydroxide uit gebrand dolomietkalksteen (magnesiumcalciumoxide gevormd uit magnesiumcalciumcarbonaat) en die bestaat uit grijswit granulaat van magnesiumcalciumoxide en magnesiumcalciumhydroxide (granulaat van magnesiumcalciumhydroxide),

  • 2. Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumhydroxide-suspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalk uit poederkoolgestookte elektriciteitscentrale).

  • 3. Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumcarbonaatsuspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalksteen).

  • 4. Reststof die vrijgekomen is bij het gecontroleerd herwinnen van calciumsulfaat als fijn poeder uit gipshoudend sloopafval via zuivering door sortering, verkleining, breken, vermalen en zeven, handmatige zuivering en verwijdering van ijzer middels magneetscheiding. De reststof bestaat uit gips en inerte materialen afkomstig van natuurgips en organische stof van papier of karton (herwonnen gipspoeder).

IV. Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld

Categorie 1.

Product dat verkregen is door vergisting van ten minste 50 gewichtsprocenten dierlijke meststoffen met als nevenbestanddeel uitsluitend één of meer van de stoffen die genoemd zijn onder de in onderstaande tabel onderscheiden categorieën of subcategorieën, met dien verstande dat de stoffen genoemd onder categorie G uitsluitend worden gebruikt als nevenbestanddeel indien tevens de maximale waarden waarnaar in categorie G wordt verwezen niet worden overschreden (covergiste mest):

A

Stoffen van plantaardige herkomst afkomstig van een landbouwbedrijf

A1

Gewas(-producten) voor humane consumptie of diervoeders

1

Weidegras, op het veld gedroogd weidegras, weidekuilgras, snijmaïs, kuilmaïs/maïssilage, korrelmaïs, corn cob mix (CCM), gerstkorrels, haverkorrels, roggekorrels, tarwekorrels, aardappelen, suikerbieten, voederbieten, uien, witlofpennen, zaad van erwten, gehele plantsilage van erwten, zaad van lupinen, bonen/peulen van veldbonen, zonnebloempitten, zaad van kool- of raapzaad, stro van koolzaad, zaad van olievlas, zaad van vezelvlas, groente en fruit behorend tot de in bijlage A opgenomen bladgewassen, koolgewassen, kruiden, vruchtgewassen, stengel-/knol-/wortelgewassen en fruitteeltgewassen.

A2

Gewas(-producten) voor de biogasproductie

1

Energiemaïs

2

Reststof die is vrijgekomen bij de aanleg en onderhoud van grasvelden binnen het gesloten hekwerk van een vliegveld en die bestaat uit ingezameld maaigras (maaisel van grasvelden van een vliegveld)

B

stoffen van plantaardige herkomst afkomstig van natuurterrein als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit gebruik meststoffen

1

Weidegras en op het veld gedroogd weidegras afkomstig van grasland als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit gebruik meststoffen.

B1

Weidegras afkomstig van grasland als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit gebruik meststoffen.

C

Stoffen afkomstig uit de voedings- en genotmiddelenindustrie

C1

Stoffen van plantaardige herkomst

1

Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig verwerken van aardappelen tot zetmeel, vezels en eiwit en die bestaat uit ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater met een droge stofpercentage van minimaal 50% (protamylasse).

2

Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig verwerken van aardappelen tot zetmeel, vezels en eiwit en die bestaat uit resten aardappelzetmeel die met een bezinker zijn afgescheiden uit het vrijkomende afvalwater (primair aardappelzetmeelslib).

3

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van alcohol door fermentatie van het glucosehoudend bijproduct van de verwerking van tarwe tot tarwegluten en tarwezetmeel na toevoeging van gist, waaruit de alcohol door destillatie is verwijderd en dat met propionzuur en boterzuur gestabiliseerd kan zijn en die bestaat uit waterig slib met residuen van vergiste tarwebestanddelen en gist (tarwegistconcentraat).

4

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van schillen met behulp van stoom van vooraf gewassen aardappelen en die bestaat uit aardappelschillen in water (aardappelstoomschillen).

5

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van schillen met behulp van stoom van vooraf gewassen wortelen en die bestaat uit wortelschillen in water (wortelstoomschillen).

6

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van zetmeel, eiwit, kiemen en vezel van maïs en die bestaat uit ingedampt (geconcentreerd) weekwater met een drogestofgehalte van minimaal 50% (geconcentreerd maïsweekwater).

7

Reststof die als mengsel is vrijgekomen bij het fabrieksmatig uitpakken door een daartoe gespecialiseerd bedrijf van uitsluitend verpakte frisdranken of licht alcoholische dranken die afkomstig zijn van detailhandel, groothandel of producenten en uitsluitend wegens overschrijding van de houdbaarheidsdatum, verpakkingsfouten of verkeerde bewaring ongeschikt zijn geworden voor humane consumptie. Het mengsel bestaat uit uitgepakte frisdranken of licht-alcoholische dranken en is vrij van verpakkingsmateriaal (vloeibaar mengsel van frisdranken en licht alcoholische dranken).

8

Reststof die met behulp van water en fysische processen al dan niet als ingedikte vloeibare reststroom is vrijgekomen bij de fabrieksmatige scheiding van tarwebloem in tarwezetmeel en tarwe-eiwit (gluten) bestemd voor de levensmiddelenindustrie (tarwezetmeel).

9

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van conserven en die bestaat uit een mengsel van uitgeselecteerde droge witte bonen of uitgeselecteerde geweekte geblancheerde witte bonen die ongeschikt zijn voor humane consumptie (mengsel van witte bonen).

10

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige bewerking van tarwebloem tot gluten, zemelen en zetmeel bestemd voor de levensmiddelenindustrie en die bestaat uit een geconcentreerde suikerrijke deelstroom (tarweindampconcentraat).

11

Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig mechanisch schillen van gewassen sinaasappelen voor de productie van sinaasappelsap bestemd voor menselijke consumptie (schilresten van sinaasappelen).

12

Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig ontslijmen van ruwe, niet ontslijmde, plantaardige olie – uitsluitend afkomstig van zaden van koolzaad, raapzaad, sojaboon of zonnebloem – door middel van fysische scheiding en waarbij het hydrofiel gedeelte van de olie in water oplost dan wel een zwak zure oplossing vormt en die bestaat uit fosfolipiden, wateroplosbare vetten, olie en eventueel zuurresten in water (waterig lecithine-oliemengsel).

13

Reststof die is vrijgekomen bij het filteren door mechanische scheiding van zuiver plantaardige olie, waarin voorgesneden en geblancheerde patat van aardappelen met vooraf aangebracht beslag, battermix of kruiden is voorgebakken en die bestaat uit resten beslag/battermix met zetmeel- en olieresten. (aardappelvetkruim).

14

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van sojadranken door verwerking van ontpelde sojabonen en die bestaat uit een mengsel van kookvocht en de afgescheiden slecht oplosbare fractie (mengsel van okara en kookvocht).

15

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van vooraf gewassen aardappelen, gele koolraap, witte koolraap, witte bieten en knolselderij tot luchtgedroogde groenten waarbij deze met een stoomschiller worden geschild, afgeborsteld en met water afgespoeld en vervolgens gedroogd met lucht. De reststof bestaat uit de vaste delen die met een zeefbocht zijn afgescheiden van de afvalwaterstroom die uit de stoomschiller komt en uit de knollen die na het schillen vanwege rot of kleurafwijking zijn uitgesorteerd. (stoomschillen van knolgewassen).

16

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van suikerbieten en die bestaat uit gereinigde brokstukken van de biet, met name de dunne uiteinden, en delen van bietenbladeren, al dan niet ingekuild. (bietenpunten).

17

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van suikerbieten via een proces van wassen, snijden en extraheren met heet water ten behoeve van de winning van suiker en dat uitsluitend bestaat uit het geperste snijdsel (bietenperspulp).

18

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van uien en die uitsluitend bestaat uit al dan niet ontwaterde, vermalen en gekookte uien, dat resteert na het kook- en distillatieproces ten behoeve van de winning van uienolie (uienpulp).

19

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van uien en dat uitsluitend bestaat uit het perssap van pulp van vermalen en gekookte uien, dat resteert na het kook- en destillatieproces ten behoeve van de winning van uienolie (uienperssap).

20

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van geschoonde en gewassen zetmeelaardappelen die zijn fijn gemaakt met behulp van raspen en waaruit aardappelzetmeel en aardappelvruchtwater zijn verwijderd en dat vervolgens met persen ontwaterd is (aardappelpersvezels).

21

Reststof die is vrijgekomen bij het brouwen van bier en bestaat uit uitgetrokken en afgewerkte mout en dat uitsluitend bestaat uit het omhulsel van kaf, vruchtwand of zaadhuid en niet in warm water oplosbare bestanddelen van gerst of tarwe (bierbostel).

22

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van cichoreiwortelen tot inuline en fructosestroop en dat uitsluitend bestaat uit het uitgewassen en uitgeperste snijdsel (cigarant).

23

Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van gemalen en gezeefde erwten waaruit eiwit en/of zetmeel is verwijderd en waaruit eventueel vocht door persing is onttrokken en hoofdzakelijk bestaat uit celwanden en zetmeel (erwten(pers)vezel).

24

Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van gemalen en gezeefde erwten waaruit celwanden en zetmeel verwijderd is en hoofdzakelijk bestaat uit eiwit (erwteneiwit).

25

Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van gemalen en gezeefde erwten waaruit eiwit en/of zetmeel onttrokken is en gemengd is met erwteneiwit (erwtencrème).

26

Reststof die is vrijgekomen bij de winning van olie door extractie en geschikte hittebehandeling van kool- en raapzaadschilfers en hoofdzakelijk bestaat uit celwanden, zetmeel en eiwit afkomstig van koolzaad of raapzaad (koolzaadschroot of raapzaadschroot).

27

Bijproduct die vrijgekomen is bij de verwerking van geschoonde gerst tot gort, grutten of bloem en vrijwel uitsluitend bestaat uit het endospermen fijne schilddeeltjes (doppen) van de gerstkorrel (gersteslijpmeelpellets).

28

Reststof die is vrijgekomen bij de bereiding van bloem of mout uit geschoonde tarwekorrels en overwegend bestaat uit gries, fijne tarwestof van doorval door zeven en afzuiginstallaties, afgekeurde bloem, tarwebloem, gebroken tarwe en onkruidzaden (tarwevoergriespellets).

29

Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van geschoonde gerstekorrels tot mout en die in hoofdzaak bestaat uit de gerstpellen (gerstpellen).

30

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van alcohol uit vergist beslag van graan nadat de alcohol (ethanol, bioethanol) door destillatie is verwijderd en dat in hoofdzaak bestaat uit de vaste residuen van granen al dan niet gedroogd (graanspoeling, gedroogde graanspoeling).

31

Reststof verkregen bij de verwerking van geschoonde, gebrande en gemalen koffiebonen tot koffie-extract en die bestaat uit het bezinksel van gemalen geëxtraheerde gebrande en gemalen koffiebonen (koffiedik).

32

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van cichoreiwortelen tot inuline en fructosestroop en die uitsluitend bestaat uit de gewassen afgebroken wortelpunten van wortelen met enig aanhangend blad van cichorei (cichoreipunten).

33

reststof die vrijkomt bij de productie van gehydrolyseerde eiwitten uit de hoofdgrondstof soja (met daarnaast maïsglutenmeel, tarweglutenmeel, zonnebloemschroot, raapschroot) door autoclaveren, als bestanddeel voor soep (Voedings- en Genotsmiddelenindustrie) en die bestaat uit de dikke fractie vrijkomend bij filtratie over een trommelscheider (reststof van hydrolyse van plantaardige eiwitten).

C2

Stoffen van dierlijke herkomst al dan niet gecombineerd met stoffen van plantaardige herkomst

1

Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig uitpakken door een daartoe gespecialiseerd bedrijf van uitsluitend verpakte vloeibare zuivelproducten die afkomstig zijn van detailhandel, groothandel of producenten en uitsluitend wegens overschrijding van de houdbaarheidsdatum, verpakkingsfouten of verkeerde bewaring ongeschikt zijn geworden voor humane consumptie. De reststof bestaat uit uitgepakte vloeibare zuivelproducten of mengsels daarvan en is vrij van verpakkingsmateriaal en reinigingswater (uitgepakte vloeibare zuivelproducten en mengsels daarvan).

2

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige bereiding van consumptie-ijs en die bestaat uit grondstofresten, ijsmixresten en afgekeurde ijsproducten en vrij is van verpakkingsmateriaal en reinigingswater (ijsafval).

3

Reststof die als mengsel is vrijgekomen bij het fabrieksmatig uitpakken door een daartoe gespecialiseerd bedrijf van uitsluitend verpakte voedingsmiddelen die afkomstig zijn van detailhandel, groothandel of producenten en uitsluitend wegens overschrijding van de houdbaarheidsdatum, verpakkingsfouten of verkeerde bewaring ongeschikt zijn geworden voor humane consumptie. Het mengsel bestaat uit uitgepakte voedingsmiddelen die oorspronkelijk bestemd waren voor humane consumptie en is vrij van verpakkingsmateriaal en reinigingswater (uitgepakte voedingsmiddelen voor humane consumptie).

4

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van lactose door scheiding uit het permeaat dat is verkregen door ultrafiltratie van zoete kaaswei (delactosed permeate liquid).

5

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van uitsluitend de voedingsmiddelen salades, sauzen en quiches en die bestaat uit slib na fysisch chemische zuivering van afvalwater door flocculatie en flotatie (voedingsmiddelen flotatieslib).

6

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van brood en banket en die bestaat uit resten brood, koek, banket en deegresten en die zijn uitgevallen bij het productieproces en oorspronkelijk bestemd waren om in voedingsmiddelen te verwerken en niet bestaan uit veegvuil, productievreemde delen, keukenafval en etensresten (bakkerijrestproducten).

7

Reststof die is vrijgekomen bij de bereiding van kaas, kwark of caseïne en hoofdzakelijk bestaat uit melksuiker (lactose), resten eiwit en resten melkvet en mineralen van melk. De reststof kan geconcentreerd of gedroogd zijn (wei, weiconcentraat of gedroogde wei).

8

Reststof die is vrijgekomen bij het ontkorsten van kaas afkomstig van gepasteuriseerde koeienmelk en bestemd is voor levensmiddelen en die bestaat uit kaas, kaaskorst en maximaal 3% kaaskorstbedekkingsmiddel van copolymeren van vinylacetaat en maximaal 0,0006% Natamycine (E235) bevat (kaasschaafsel).

9

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van melkzuurbacteriën bestemd voor de productie van kaas, kwark, yoghurt of karnemelk via een fermentatieproces en waaruit melkzuurbacteriën door een centrifugestap zijn verwijderd. De reststof bestaat uit resten van een vloeibaar groeimedium voor melkzuurbacteriën (supernatant, precipitaatvrij, waterig restant van groeimedium voor melkzuurbacteriën).

10

Reststof die vrijkomt als zuiveringsslib van een aerobe zuiveringsstap op AWZI van afvalwater van een kaasfabriek met sporen afvalwater van huishoudens, gevolgd door langdurige opslag en die bestaat uit de resten van actief slib en bezonken bestanddelen uit afvalwater en waarin pathogenen afdoende zijn afgedood (zuiveringsslib van kaasfabriek).

11

Reststof die is vrijgekomen bij zuivering van afvalwater van een fabriek die runderhuiden dan wel varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie en die bestaat uit steekvast zuiveringsslib afkomstig van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (steekvast zuiveringsslib van afvalwaterzuivering van gelatineproductie uit runder- dan wel varkenshuid).

12

Reststof die is vrijgekomen bij zuivering van afvalwater van een fabriek die runder- of varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie en die bestaat uit geconcentreerd eiwit afkomstig van extractieprocessen (eiwitconcentraat van gelatineproductie uit varkens- en/of runderhuid).

13

Reststof die is vrijgekomen bij zuivering van afvalwater van een fabriek die runder- of varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie en die bestaat uit restvet afkomstig van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (restvet van gelatineproductie uit varkens- en/of runderhuid).

14

Reststof die is vrijgekomen bij zuivering van afvalwater van een fabriek die runder- of varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie en die bestaat uit niet in water oplosbare huiddelen die resteren na extractie van gelatine en afgescheiden zijn met behulp van een centrifuge (steekvaste fractie van water onoplosbare huiddelen van gelatineproductie uit varkens- en/of runderhuid).

15

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van uitsluitend de voedingsmiddelen salades, sauzen en quiches en die uitsluitend bestaat uit ingedikt zetmeelhoudend slib van de voorbezinker van afvalwater van een voedingsmiddelenindustrie (zetmeelslib).

D

Stoffen afkomstig uit de diervoederindustrie

E

Stoffen afkomstig uit andere industrieën

1

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van biodiesel uit raapzaadolie of koolzaadolie door omestering met methanol en scheiding onder invloed van de zwaartekracht (glycerine).

F

Hulpstoffen of toevoegmiddelen

1.

Slib of steekvast slib dat vrijkomt bij de bereiding van drinkwater uit grondwater of oppervlaktewater via een zandbed en dat bestaat uit ijzer(III)hydroxide en water (waterijzer van drinkwaterbereiding).

2.

Slib of steekvast slib dat vrijkomt bij de bereiding van proceswater uit oppervlaktewater onder gebruik van een filterstap met actief kool en dat bestaat uit ijzer(III)hydroxide, water en organische stof (waterijzer van proceswaterbereiding).

3.

Reststof die vrijkomt bij de productie van nikkelcarbonaat uit nikkel-ijzererts en die in hoofdzaak bestaat uit ijzer(hydr)oxiden naast silicium, aluminium, calcium en magnesiumverbindingen die resteren nadat nikkelcarbonaat is afgescheiden en hulpstoffen ammoniak en koolzuur zijn verwijderd waarna een droogproces is uitgevoerd (poedervormig ijzer(hydr)oxiden van nikkel-ijzererts).

G

Stoffen waar de in bijlage II, onder tabel 1, bij het besluit opgenomen maximale waarden voor zware metalen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel en de in bijlage II, onder tabel 4, bij het besluit opgenomen maximale waarden voor organische microverontreinigingen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel voor gelden.

G1

Plantaardige stoffen en stoffen afkomstig van de verwerking van plantaardige producten

1.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van aardappelen en die in hoofdzaak uit bestaat uit aardappel (Solanum tuberosum. L.) en aardappelresten en die vrij is van verpakkingsmateriaal. (aardappelrestanten).

2.

Reststof die is verkregen bij het snijden, wassen of blancheren van groenten en fruit bestemd voor levensmiddelenproducten (groenten- en fruitrestanten).

3.

Reststof die is verkregen bij de bewerking van zaad van de zonnebloem (Helianthus annuus L.) en die bestaat uit uitgesorteerde zaden (zonnebloemzaden, uitgesorteerd).

4.

Reststof die is verkregen bij het winnen van olie door persing uit zaad van zonnebloemen (Helianthus annuus L.) (zonnebloemzaadschilfers).

5.

Reststof die is verkregen bij het schillen van zonnebloemzaad (Helianthus annuus L.) (zonnebloemzaadschillen).

6.

Reststof die is verkregen bij de winning van olie door extractie en geschikte hittebehandeling van zonnebloemzaadschilfers (Helianthus annuus L.) en die maximaal 1% bleekaarde bevat (zonnebloemzaad, geëxtraheerd).

7.

Reststof die is verkregen bij de winning van olie door extractie en geschikte hittebehandeling van schilfers van zonnebloemzaden (Helianthus annuus L.) waarvan de doppen gedeeltelijk of volledig zijn verwijderd en die maximaal 1% bleekaarde bevat (zonnebloemzaadschroot, ontdopt).

8.

Reststof die is verkregen bij het maaien van randen langs akkers en die bestaat uit vegetatieresten met onder andere zonnebloemen (Helianthus annuus L.) (maaisel van akkerranden met zonnebloemen).

9.

Reststof die is verkregen bij de bewerking van graankorrels van Tricticum aestivum L., Triticum durum Dosf. en andere gecultiveerde tarwesoorten en die bestaat uit uitgesorteerde zaden (tarwe, uitgesorteerd).

10.

Reststof die is verkregen bij het kiemen van brouwtarwe en het schonen van mout en die bestaat uit kiemwortels, graankorrels, doppen en kleine gebroken gemoute tarwekorrels (tarwekiemwortels).

11.

Reststof die is verkregen door gemalen of gebroken tarwe in vochtige, warme omstandigheden onder druk te behandelen en die is afgescheiden van voorverstijfselde tarwe (tarwe, voorverstijfseld).

12.

Reststof die is verkregen door uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt bloem te bereiden en waaruit bloem is verwijderd en die in hoofdzaak bestaat uit fijne schilddelen en enkele andere delen van de korrel (tarwevoerbloem).

13.

Reststof die is verkregen bij de productie van tarwevlokken door gepelde tarwe te stomen en te pletten en die bestaat uit resten tarwedoppen en tarwevlokken (tarwevlokken).

14.

Reststof die is verkregen bij de productie van bloem of mout uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt en die overwegend bestaat uit deeltjes van de schil en voorts uit korreldeeltjes waaruit minder endosperm is verwijderd dan bij tarwegries (tarwevoer).

15.

Reststof die is verkregen bij de bereiding van bloem of mout uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt en waaruit tarwegries is verwijderd en die overwegend bestaat uit resten van de schil, stof en endosperm (tarwegries).

16.

Reststof die is verkregen door een gecombineerd procedé van het mouten en gisten van tarwe en tarwezemelengrind en dat is gedroogd en gemalen (gemoute en gegiste tarwedeeltjes).

17.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van tarwe en die in hoofdzaak bestaat uit vezels (tarwevezel).

18.

Reststof die is verkregen bij de bereiding van bloem en die overwegend bestaat uit al dan niet geplette tarwekiemen, waaraan eventueel nog delen van het endosperm en van de schil hechten (tarwekiemen).

19.

Reststof die is verkregen bij het gisten van tarwekiemen en waarvan de micro-organismen zijn geïnactiveerd (tarwekiemen, gegist).

20.

Reststof die is verkregen bij de productie van zetmeel of ethanol uit tarwe en die bestaat uit geëxtraheerd en al dan niet gehydrolyseerd tarweëiwit (tarwe-eiwit).

21.

Reststof die is verkregen bij de productie van tarwezetmeel en gluten en die bestaat uit gries waarvan de kiemen eventueel gedeeltelijk zijn verwijderd en waaraan tarweperssap, gebroken tarwe en andere reststoffen van tarwezetmeel en van het raffineren van zetmeelproducten kunnen zijn toegevoegd (tarweglutenvoer).

22.

Reststof die is verkregen bij de productie van zetmeel/glucose en gluten uit tarwe (tarwezetmeel, vloeibaar).

23.

Reststof die is verkregen bij natte extractie van al dan niet gehydrolyseerd tarwe-eiwit en tarwezetmeel (tarweperssap).

24.

Reststof die is verkregen bij de productie van alcohol uit vergist beslag van graan nadat de alcohol (ethanol, bioethanol) door destillatie is verwijderd en die in hoofdzaak bestaat uit het vloeibare residu van granen (dunne fractie graanspoeling).

25.

Reststof die is verkregen bij het schonen van brouwtarwe, bestaande uit kleine brouwtarwekorrels en fracties van gebroken brouwtarwekorrels die vóór het brouwprocedé zijn gescheiden (brouwtarwevoermeel).

26.

Reststof die tijdens korreloverdracht is verkregen bij het opzuigen van brouwtarwe en tarwemout (brouwtarwe en moutkorrel).

27.

Reststof die is verkregen bij het schonen van brouwtarwe en die bestaat uit fracties van doppen en korrels (brouwtarwedoppen).

28.

Reststof die is verkregen bij het kiemen van brouwgranen en het schonen van mout en die bestaat uit kiemwortels, graankorrels, doppen en kleine gebroken gemoute graankorrels en dat eventueel gemalen is (resten moutproces).

29.

Reststof die is verkregen bij de bereiding van maïszetmeel en die hoofdzakelijk bestaat uit gluten verkregen door afscheiden van het zetmeel (maïsgluten)

30.

Reststof die is verkregen bij de oogst van bloembollen en die bestaat uit restmateriaal van de teelt, in het bijzonder dit zijn bollen (inclusief kralen) of knollen die niet goed gegroeid zijn, zieke bollen of knollen, bolhuiden en pelresten (bloembollen).

31.

Reststof die is verkregen bij het in bloei trekken van bollen en knollen en bloembollenloof en die bestaat uit halve of hele bollen en niet marktbare bloemtakken (waterbloeitulpen)

32.

Reststof die is verkregen bij het sorteren van bloembollen en die bestaat uit restmateriaal, in het bijzonder te kleine en/of beschadigde bollen (inclusief kralen) of knollen, bolhuiden en pelresten (afval bij het sorteren van bloembollen).

33.

Reststof die is verkregen bij de oogst van bloembollen afkomstig van biologische productiemethoden en die bestaat uit restmateriaal van de teelt, in het bijzonder dit zijn bollen (inclusief kralen) of knollen die niet goed gegroeid zijn, zieke bollen of knollen, bolhuiden en pelresten (biologische bloembollen).

34.

Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit het gedroogde, door de zaadhuid bedekte endosperm van het zaad van de kokospalm (Cocos Nucifera L.) (kokosschilfers).

35.

Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit kool- en raapzaad (raapzaadolie).

36.

Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit zoveel mogelijk van de steenschaal ontdane zaden van de volgende soorten oliepalm: (Elaeis guineensis Jacq., Coroza oleifera (HBK), L., H. Bailey (Elaeis melanococca auct.) (palmolie)

37.

Reststof die is verkregen bij het malen van voederrijst en die bestaat uit de buitenste lagen van de korrel (zaadhuid, zaadvlies, kern, aleuron) met een deel van de kiem (rijstevoermeel).

38.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van onbehandeld hout en die in hoofdzaak bestaat uit poeder of schilfers van hout (zaagsel).

39.

Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit zaad van zonnebloemen (Helianthus annuus L.) (zonnebloemolie).

40.

Reststof afkomstig van de voedings-, genotmiddelen- of diervoederindustrie die bestaat uit een enkelvoudig concentraat of een enkelvoudige grondstof die wegens non-conformiteiten niet GMP+-waardig is.

41.

Reststof die is verkregen bij de oogst van tarwe en bestaande uit stof van tarwe, kaf, kafdeeltjes, tarwekorrel, delen van tarwekorrels en stroresten (kaf, stro van kaf en koren).

42.

Reststof die is verkregen bij het schonen van granen door zeven (zeefresten graanverwerkende industrie).

43.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van suikerbieten of suikerriet en die in hoofdzaak bestaat uit suikers die resteren na suikerproductie (melasse).

44.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van sojabonen en die in hoofdzaak bestaat uit suikers (sojasuiker).

45.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van sojabonen en in die hoofdzaak bestaat uit het extract van onthulde en ontvette sojabonen en die vrijkomt bij de productie van soja-eiwitconcentraten (sojamelasse).

46.

Reststof die is verkregen bij het bereiden of het raffineren van de suikerfractie van citrusvruchten en die bestaat uit het stroopachtige residu (citrusmelasse).

47.

Reststof die is verkregen bij de bereiding van inuline uit wortels van cichorei (Cichorium intybus L)., en die hoofdzakelijk bestaat uit geschoonde delen cichorei en delen van het loof (staartjes en blad van cichoreiwortelen).

48.

Reststof die is verkregen bij het schillen van schorseneren (Scorzonera hispanica L.) en die is verkregen via een stoombehandeling en die in hoofdzaak bestaat uit gestoomde schillen in water waarna eventueel gepureerd is (stoomschillen van schorseneren).

49.

Reststof die is verkregen bij het ontdoppen van gegiste en vervolgens geroosterde cacaobonen (Theobroma cacao L.) en die in hoofdzaak bestaat uit gebroken doppen (cacaodoppen).

50.

Reststof die is verkregen bij de productie van aardappelen tot frites bestemd voor levensmiddel en bestaat uit gefrituurde aardappelresten (voorgebakken frites).

51.

Reststof die is verkregen bij de bierbereiding en die bestaat uit bier dat niet voor menselijke consumptie kan worden verkocht (voerbier).

52.

Reststof die is verkregen bij het drogen en malen van complete kruidenplanten of delen daarvan zonder extractie of toevoeging van andere stoffen (kruidenresten).

53.

Reststof die is verkregen bij de productie van sap van appelen (Malus domestica L.) of cider en die in hoofdzaak bestaat uit geperste inwendige pulp en schillen die eventueel gedroogd en pectinevrij gemaakt is (appelpulp).

54.

Reststof die is verkregen bij het sorteren van groenten bestemd voor levensmiddelen en die vrij is van verpakkingsmateriaal. (sorteerafval van groenten).

55.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van aardappeleiwit afkomstig van zetmeelaardappelen en die resteert na wassen en opwerken van het aardappeleiwit tot diervoeder en als slib wordt weggevangen uit afvalwater (slib dat vrijkomt bij de productie van aardappeleiwit).

56.

Reststof die is verkregen door het drogen van de vaste resten van gegiste granen, waaraan een deel van de spoelingsiroop of de geëvaporeerde draf is toegevoegd (donker gedroogde spoeling)

57.

Reststof die is verkregen bij het evaporeren van het concentraat van de bostel na gisting en distillatie van graan gebruikt bij de productie van alcohol uit graan (graanbostelsiroop)

58.

Reststof die is verkregen bij de eerste (draf-)distillatie van een moutdistilleerderij (spoeling).

59.

Reststof die is verkregen bij de eerste (draf-)distillatie van een moutdistilleerderij, geproduceerd door het evaporeren van de spoeling die in de kolf achterblijft (spoelingsiroop).

60.

Reststof die is verkregen bij de moutwhiskyproductie en die bestaat uit de resten van de extractie van gemoute gerst met heet water (draf).

61.

Reststof die is verkregen bij de productie van bier, moutextract en whisky spirit en die bestaat uit resten van de extractie van gemalen mout met heet water en eventueel andere suiker- of zetmeelrijke toevoegsels (maischfiltergranen).

62.

Reststof die is vrijgekomen bij het beheer van wegbermen en die bestaat uit de gemaaide vegetatie van grassen en kruiden en vrij is van hout, houtresten en zwerfvuil (bermmaaisel).

63.

Reststof die is vrijgekomen bij het beheer van slootkanten en die bestaat uit de gemaaide vegetatie van grassen en kruiden en vrij is van hout, zwerfvuil en bagger (slootmaaisel).

64.

Reststof die is verkregen bij het schonen van spelt en die bestaat uit fracties van doppen en korrels (speltdoppen).

65.

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van glycerine door destillatie uit de ruwe glycerine van biodiesel- en vetzuurproductie uit alleen palmolie, sojaolie, raapzaadolie, koolzaadolie of zonnebloemolie en die bestaat uit glycerine, andere organische stoffen van plantaardige herkomst, natriumchloride en water (Organische reststof van distillatie van plantaardige glycerine van biodiesel- en vetzuurproductie).

G2

Stoffen van dierlijke herkomst al dan niet gecombineerd met stoffen van plantaardige herkomst en stoffen afkomstig van de verwerking van dierlijke producten

1.

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van biodiesel uit dierlijke vetten en oliën door omestering met methanol en scheiding onder invloed van de zwaartekracht, uitgezonderd categorie 1 (glycerine van dierlijke herkomst).

2.

Reststof die is verkregen bij de productie van diervoeders bestemd voor gezelschapsdieren en die bestaat uit resten van mengsels van voedermiddelen. Materiaal van dierlijke oorsprong kan aanwezig zijn (petfood).

3.

Reststof die is verkregen bij de zuivering van afvalwater van een slachterij en bestaande uit dierlijk weefsel en ongeboren mest (slib van slachterij).

4.

Reststof die is verkregen bij de melkproductie en die bestaat uit rauwe melk die door de aanwezigheid van resten antibiotica niet meer geschikt is voor gebruik als levensmiddel (rauwe boerderijmelk met resten antibiotica).

5.

Reststof die is verkregen bij de productie van diervoeders bestemd voor landbouwhuisdieren en die bestaat uit resten van mengsels van voedermiddelen. Dierlijk materiaal kan aanwezig zijn (voerresten van landbouwhuisdieren).

6.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van groenten bestemd voor levensmiddelenproducten en die resteert na het snijden, wassen en of blancheren. Dierlijke vetten kunnen aanwezig zijn (groenterestanten met dierlijk vet).

7.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van aardappelen en die in hoofdzaak bestaat uit aardappel (Solanum tuberosum. L.) en aardappelresten en die vrij is van verpakkingsmateriaal. Dierlijke vetten kunnen aanwezig zijn (aardappelrestanten met dierlijk vet)

8.

Reststof die is verkregen bij de productie van aardappelen tot frites bestemd voor levensmiddel en die bestaat uit gefrituurde aardappelresten (voorgebakken frites met dierlijk vet).

9.

Reststof die is verkregen bij de productie van biodiesel (methyl- of ethylesters van vetzuren), verkregen door omestering van oliën en vetten van onbepaalde dierlijke herkomst of een reststof verkregen bij oleochemische verwerking van vetten en oliën van dierlijke herkomst, inclusief omestering, hydrolyse of verzeping (reststoffen biodieselproductie).

10.

Reststof die vrijkomt bij de bewerking van runderpensen bestemd voor humane consumptie en bestaat uit bij afvalwaterzuivering afgezeefde resten van pensen en maaginhoud (zuiveringsslib runderpens-verwerkende industrie).

11.

Reststof die is vrijgekomen bij het zuiveren van spoelwater afkomstig van het schoonmaken van verpakkingen voor afgewerkte frituurolie en frituurvetten door middel van een flotatietechniek en dat bestaat uit flotatieslib met resten afgewerkte frituurolie en frituurvetten (flotatieslib van spoelwater van verpakkingen voor afgewerkte frituurolie en frituurvetten).

G3

Stoffen afkomstig uit overige bronnen

1.

Restoliën die zijn verkregen bij inzamelen bij restaurants, hotels, cafetaria’s etc. en niet geschikt zijn voor consumptie (frituurolie).

2.

Reststof die is verkregen bij de raffinage van oliën en vetten in de voedings- en genotsmiddelen- en veevoedingsindustrie en die bestaat uit bleekaarde van bentoniet of montmorilloniet (ontoliede bleekaarde).

Categorie 2.

Product dat verkregen is door vergisting van uitsluitend plantaardige stoffen vermeld onder de categorieën A tot en met G1 onder categorie 1 (digestaat van plantaardige covergistingsmaterialen).

Categorie 3.

Verpompbaar product dat verkregen is na mechanische scheiding van de door vergisting verkregen digestaat van uitsluitend plantaardige stoffen vermeld onder de categorieën A tot en met G1 onder categorie 1 onder categorie 1 (dunne fractie uit digestaat van plantaardige covergistingsmaterialen).

Categorie 4.

Niet verpompbaar product dat verkregen is na mechanische scheiding van de door vergisting verkregen digestaat van uitsluitend plantaardige stoffen vermeld onder de categorieën A tot en met G1 onder categorie 1 onder categorie 1 (dikke fractie uit digestaat van plantaardige covergistingsmaterialen).

bijlage Ab. behorende bij de artikelen 8 en 9 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Tabel 1. Maximale waarden voor zware metalen in meststoffen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel

Zware metalen

Maximale waarden in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel

 

MgO

SO3

Na2O

CaO in CaSO4-meststof

Cd

33

33

42

2,5

Cr

2000

2000

2500

150

Cu

2000

2000

2500

150

Hg

20

20

25

1,5

Ni

800

800

1000

60

Pb

2667

2667

3333

200

Zn

8000

8000

10000

600

As

400

400

500

30

Voor de toepassing van deze tabel zijn de maximale waarden van toepassing die behoren bij dat waardegevende bestanddeel waarvan bij het toedienen van een toenemende hoeveelheid van de meststof, de hoeveelheden van 75 kilogram magnesiumoxide, 75 kilogram zwaveltrioxide of 60 kilogram natriumoxide het éérst wordt bereikt. Voor calsiumsulfaat gelden de vermelde maximale waarden.

Tabel 2. Maximale waarden voor organische microverontreinigingen in meststoffen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel
 

Maximale waarden in milligram per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel

Organische microverontreinigingen

MgO

SO3

Na2O

CaO in CaSO4-meststof

Σ PCDD/PCDF

0,020

0,020

0,025

0,00152

α-ΗCH

331

331

413

24,8

β-ΗCH

12,8

12,8

16

0,96

γ-ΗCΗ (lindaan)

1,3

1,3

1,6

0,10

HCB

41,6

41,6

52,0

3,12

Aldrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Dieldrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Σ aldrin/dieldrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Endrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Isodrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Σ endrin/isodrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Σ DDT + DDD + DDE

24,5

24,5

30,7

1,84

PCB-28

19,7

19,7

24,7

1,48

PCB-52

19,7

19,7

24,7

1,48

PCB-101

80

80

100

6

PCB-118

80

80

100

6

PCB – 138

80

80

100

6

PCB – 153

80

80

100

6

PCB – 180

80

80

100

6

Σ 6-PCB (excl. PCB-118)

400

400

500

30

Naftaleen

640

640

800

48

Fenanthreen

800

800

1000

60

Antraceen

640

640

800

48

Fluoranteen

197

197

247

15

Benzo(a)antraceen

245

245

307

18

Chryseen

245

245

307

18

Benzo(k)fluoranteen

288

288

360

22

Benzo(a)pyreen

309

309

387

23

Benzo(g,h,i)peryleen

224

224

280

17

Indeno(1,2,3-c,d)pyreen

251

251

313

19

Σ 10-PAK

12267

12267

15333

920

Minerale olie

997333

997333

1246667

74800

Voor de toepassing van deze tabel zijn de maximale waarden van toepassing die behoren bij dat waardegevende bestanddeel waarvan bij het toedienen van een toenemende hoeveelheid van de meststof, de hoeveelheden van 75 kilogram magnesiumoxide, 75 kilogram zwaveltrioxide of 60 kilogram natriumoxide het éérst wordt bereikt. Voor calsiumsulfaat gelden de vermelde maximale waarden.

bijlage Ac. behorende bij de artikelen 17 tot en met 22 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

I. Protocol analyse stikstofgehalte, fosfaatgehalte en droge stofgehalte in meststoffen, niet zijnde zuiveringsslib of compost, alsmede de hoeveelheden overige nutriënten

1. Stikstof (N)

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststof van anorganische oorsprong:

ISO 5315 – Fertilizers – Determination of total nitrogen – Titrimetric method after distillation.

Voor overige organische meststoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

CSS 99020: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of total nitrogen – Dry combustion method (Dumas) (www.ecn.nl/horizontal).

2. Fosfaat (P2O5)

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststoffen van anorganische oorsprong:

  • a. Meststoffenverordening, bijlage IV, Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen methode 3.1.1: Extractie van fosfor oplosbaar in mineraal zuur;

  • b. Meststoffenverordening, bijlage IV, Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen methode 3.2 Bepaling van fosfor in extracten (Gravimetrische methode met chinolinefosfomolybdaat).

Voor overige organische stoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

Total phosphorous in soil, biowaste and sewage sludge. (www.ecn.nl/horizontal).

3. Kaliumoxide (K2O)

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststoffen van anorganische oorsprong:

EN 15477: Fertilizers – Determination of the water-soluble potassium content.

Voor overige organische meststoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

Methode BNL-K-1: Bepaling van kalium, oplosbaar in water, in aanwezigheid van organische stof.

4. Calciumoxide (CaO)

  • a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

  • b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 8.6. Manganimetrische bepaling van het geëxtraheerd calcium na neerslaan in de vorm van oxalaat.

5. Magnesiumoxide (MgO)

  • a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

  • b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 8.7. Kwantitatieve analyse van magnesium met behulp van atoomadsorbtie;

  • c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 8.8. Kwantitatieve analyse van magnesium met behulp van complexometrie.

6. Zwaveltrioxide (SO3)

  • a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

  • b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.9. Kwantitatieve analyse van sulfaten.

7. Natriumoxide (Na2O)

  • a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

  • b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.10. Kwantitatieve analyse van het geëxtraheerde natrium;

8. Boor (B)

  • a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

  • b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.5./10.5 Kwantitatieve analyse van boor in extracten van meststoffen; spectrometrische methode met azomethine-h/titratiemethode (acidimetrisch).

9. Kobalt (Co)

  • a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen, Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

  • b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen ; Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.6./10.6 Kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie/gravimetrische methode met 1-nitroso-2-naftol.

10. Koper (Cu)

  • a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

  • b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.7./10.7 Kwantitatieve analyse van koper in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie/titratiemethode.

11. IJzer (Fe)

  • a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

  • b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.8./10.8 Kwantitatieve analyse van ijzer in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie.

12. Mangaan (Mn)

  • a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

  • b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.9./10.9 Kwantitatieve analyse van mangaan in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie.

13. Molybdeen (Mo)

  • a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.1./10.1. Extractie van micronutriënten totaal;

  • b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.3./10.3. Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.4./10.4. Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.10./10.10 Kwantitatieve analyse van molybdeen in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie/gravimetrische methode met behulp van 8-hydroxychinoline.

14. Zink (Zn)

  • a. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.1./10.1. Extractie van micronutriënten totaal;

  • b. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3. Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4. Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d. Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.11./10.11. Kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie.

II. Protocol analyse hoeveelheid organische stof in meststoffen

organische stof

CSS 99023 Sludge, treated biowaste and soil – Determination of loss on ignition. (www.ecn.nl/horizontal).

III. Protocol analyse neutraliserende waarde

neutraliserende waarde

EN 12945: Liming materials – Determination of neutralizing value – Titrimetric methods.

IV. Protocol analyse droge stofgehalte in meststoffen

droge stof

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststoffen van anorganische oorsprong:

  • a. ISO 12049: Solid fertilizers and liming materials- Determination of moisture content – Gravimetric method by drying under reduced pressure;

  • b. EN 13466-1: Fertilizers – Determination of water content – (Karl Fisher methods) – Part 1: Methanol as extracting medium.

Voor overige organische meststoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

CSS 99022: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of dry matter – Gravimetric method (www.ecn.nl/horizontal).

V. Protocol analyse zware metalen en arseen

1. Ontsluiting en extractie Cd, Cr, Cu, Hg, Ni, Pb, Zn en As

NEN 6961: 2005

Milieu – Ontsluiting met salpeterzuur en zoutzuur (koningswater) voor de bepaling van geselecteerde elementen in water, waterbodem, slib, slibhoudend water, luchtstof, grond en bouwstoffen.

CSS 99025B Soil, sludge and treated biowaste – Digestion for the extraction of aqua regia soluble fraction of trace elements (www.ecn.nl/horizontal).

2. Instrumentele analyse Cd, Cr, Cu, Ni, Pb, Zn en As

Horizontal methoden: (www.ecn/nl/horizontal):

CSS 99026: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Inductively coupled plasma – optical emissions spectrometry (ICP OES) method.

CSS 99027: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Inductively coupled plasma – mass spectrometry (ICP MS) method.

CSS 99028: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Flame atomic absorption spectrometry method.

CSS 99029: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Graphite furnace atomic absorption spectrometry method.

NEN 6964: 2005

Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met grafietoventechniek.

NEN 6965: 2005

Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek.

NEN 6966: 2005

Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma.

3. Instrumentele analyse Hg

CSS 99030 Soil, sludge and treated biowaste – Determination of mercury in aqua regia and nitric acid digests – Cold vapour atomic absorption spectrometry and cold vapour atomic fluorescence spectrometry methods

VI. protocol analyse organische microverontreinigingen

Dioxines, PCDD/PCDF

CSS 99045 Soils, sludges and treated biowaste – Determination of dioxins and furans and dioxin-like polychlorinated biphenyls by gas chromatography with high resolution mass spectrometry (GC/HRMS). (www.ecn.nl/horizontal)

Polychloorbifenylen (PCB) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB)

CSS 99016 Soils, sludges and treated bio-waste – Determination of polychlorinated biphenyls – Method by GC-MS and GC-ECD (www.ecn.nl/horizontal);

in combinatie met NEN 6980 : 2008

Bodem – Kwantitatieve bepaling van het gehalte van Organochloor Bestrijdingsmiddelen (OCB), polychloorbifenylen (PCB) en matig-vluchtige chloorbenzenen met gaschromatografie

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)

CSS 99015 Soils, sludges and traeted bio-waste – Polycyclic aromatic hydrocarbons (PAH) – Method by gas chromatography (GC) and high performance liquid chromatography (HPLC) (www.ecn.nl/horizontal).

Minerale olie

NEN 6970 : 2016

Koepelnorm voor bepaling van organische componenten in grond, waterbodem en bouwstof(grond),

in combinatie met NEN 6978 : 2016

Bodem – Kwantitatieve bepaling van het gehalte aan minerale olie met gaschromatografie.

Bijlage Ad. behorende bij artikel 25 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Tabel Overzicht te betalen tarief per klasse

Klasse

Oppervlakte (in hectare)

Tarief

1

0

5

€ 17,40

2

5,01

10

€ 52,20

3

10,01

15

€ 87,00

4

15,01

20

€ 121,80

5

20,01

25

€ 156,60

6

25,01

30

€ 191,40

7

30,01

35

€ 226,20

8

35,01

40

€ 261,00

9

40,01

45

€ 295,80

10

45,01

50

€ 330,60

11

50,01

55

€ 365,40

12

55,01

60

€ 400,20

13

60,01

65

€ 435,00

14

65,01

70

€ 469,80

15

70,01

75

€ 504,60

16

75,01

80

€ 539,40

17

80,01

85

€ 574,20

18

85,01

90

€ 609,00

19

90,01

95

€ 643,80

20

95,01

100

€ 678,60

21

100,01

105

€ 713,40

22

105,01

110

€ 748,20

23

110,01

115

€ 783,00

24

115,01

120

€ 817,80

25

120,01

125

€ 852,60

26

125,01

130

€ 887,40

27

130,01

135

€ 922,20

28

135,01

140

€ 957,00

29

140,01

145

€ 991,80

30

145,01

150

€ 1.026,60

31

150,01

155

€ 1.061,40

32

155,01

160

€ 1.096,20

33

160,01

165

€ 1.131,00

34

165,01

170

€ 1.165,80

35

170,01

175

€ 1.200,60

36

175,01

180

€ 1.235,40

37

180,01

185

€ 1.270,20

38

185,01

190

€ 1.305,00

39

190,01

195

€ 1.339,80

40

195,01

200

€ 1.374,60

41

200,01

205

€ 1.409,40

42

205,01

210

€ 1.444,20

43

210,01

215

€ 1.479,00

44

215,01

220

€ 1.513,80

45

220,01

225

€ 1.548,60

46

225,01

230

€ 1.583,40

47

230,01

235

€ 1.618,20

48

235,01

240

€ 1.653,00

49

240,01

245

€ 1.687,80

50

245,01

250

€ 1.722,60

51

250,01

255

€ 1.757,40

52

255,01

260

€ 1.792,20

53

260,01

265

€ 1.827,00

54

265,01

270

€ 1.861,80

55

270,01

275

€ 1.896,60

56

275,01

280

€ 1.931,40

57

280,01

285

€ 1.966,20

58

285,01

290

€ 2.001,00

59

290,01

295

€ 2.035,80

60

295,01

300

€ 2.070,60

61

300,01

305

€ 2.105,40

62

305,01

310

€ 2.140,20

63

310,01

315

€ 2.175,00

64

315,01

320

€ 2.209,80

65

320,01

325

€ 2.244,60

66

325,01

330

€ 2.279,40

67

330,01

335

€ 2.314,20

68

335,01

340

€ 2.349,00

69

340,01

345

€ 2.383,80

70

345,01

350

€ 2.418,60

71

350,01

355

€ 2.453,40

72

355,01

360

€ 2.488,20

73

360,01

365

€ 2.523,00

74

365,01

370

€ 2.557,80

75

370,01

375

€ 2.592,60

76

375,01

380

€ 2.627,40

77

380,01

385

€ 2.662,20

78

385,01

390

€ 2.697,00

79

390,01

395

€ 2.731,80

80

395,01

400

€ 2.766,60

Bijlage A. Stikstofgebruiksnormen behorende bij de artikelen 28 tot en met 28c

Tabel 1 stikstofnormen per gewas

grondsoort

kleigrond

noordelijke, westelijke en centrale zandgronden

zuidelijke zandgronden

lössgrond

veengrond

jaar

met ingang van 2018

met ingang van 2018

met ingang van 2018

met ingang van 2018

met ingang van 2018

Grasland (kg N per ha per jaar)

         

Grasland met beweiden

345

250

250

250

265

Grasland met volledig maaien1

385

320

320

320

300

Tijdelijk grasland (kg N per ha per periode)

         

van 1 januari tot minstens 15 april

60

50

50

50

50

van 1 januari tot minstens 15 mei

110

90

90

90

90

van 1 januari tot minstens 15 augustus

250

210

210

210

210

van 1 januari tot minstens 15 september

280

235

235

235

235

van 1 januari tot minstens 15 oktober

310

250

250

250

265

vanaf 15 april tot minstens 15 oktober

310

250

250

250

265

vanaf 15 mei tot minstens 15 oktober

280

235

235

235

235

vanaf 15 augustus tot minstens 15 oktober

95

80

80

80

80

vanaf 15 september tot minstens 15 oktober

30

25

25

25

25

vanaf 15 oktober

0

0

0

0

0

Akkerbouwgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Blauwmaanzaad

110

100

80

80

105

Cichorei

70

70

70

70

70

Consumptieaardappelrassen hoge norm (zie tabel 2)

275

260

208

204

270

Consumptieaardappelrassen lage norm (zie tabel 2)

225

210

168

164

220

Consumptieaardappelrassen, vroeg

120

120

96

96

120

Consumptieaardappelrassen, overig

250

235

188

184

245

Gras voor industriële verwerking (inzaai in september en eerste jaar)

30

25

25

25

25

Gras voor industriële verwerking (inzaai voor 15 mei en volgende jaren)

310

250

250

250

265

Graszaad, Engels raaigras, 1e jaars

165

150

120

120

155

Graszaad, Engels raaigras, overjarig

200

185

148

148

190

Graszaad, Italiaans

130

120

96

96

125

Graszaad, rietzwenkgras

140

130

104

104

135

Graszaad, rietzwenkgras, volgteelt

60

50

40

40

55

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars

85

75

60

60

80

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars, volgteelt

35

35

28

28

35

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig

115

105

84

84

110

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig, volgteelt

45

45

36

36

45

Graszaad, veldbeemd

130

100

80

80

105

Graszaad, veldbeemd, volgteelt

60

50

40

40

55

Graszaad, westerwolds

110

100

80

80

105

Graszaad, overig

90

80

64

64

85

Graszaad, overig, volgteelt

45

45

36

36

45

Graszoden

340

340

272

272

340

Haver

100

100

100

100

100

Maïs, bedrijven met derogatie

160

140

112

112

150

Maïs, bedrijven zonder derogatie

185

140

112

112

150

Luzerne, eerste jaar

40

40

40

40

40

Luzerne, volgende jaren

0

0

0

0

0

Karwij

150

140

112

112

145

Karwij waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

90

80

64

64

85

Koolzaad waarvan ten hoogste voor 31/12 (winterteelt)

45

45

36

36

45

Koolzaad, winter

205

190

152

152

195

Koolzaad, zomer

120

120

96

96

120

Pootaardappelrassen hoge norm (zie tabel 3)

140

140

140

140

140

Pootaardappelrassen lage norm (zie tabel 3)

100

100

100

100

100

Pootaardappelen, uitgroeiteelt

180

165

165

165

170

Pootaardappelrassen, overig

120

120

120

120

120

Suikerbieten

150

145

116

116

145

Triticale

160

150

120

120

150

Ui, overig

120

120

120

120

120

Vlas

70

70

56

56

70

Voederbieten

165

165

132

132

165

Wintergerst

140

140

140

140

140

Winterrogge

140

140

140

140

140

Wintertarwe

245

160

160

190

160

Winterui, 2e jaars plantui

170

155

124

124

160

Winterui, 2e jaars plantui, waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

130

120

96

96

125

Zaaiui

170

120

120

120

120

Zetmeelaardappelen

240

230

184

184

230

Zomergerst

80

80

80

80

80

Zomertarwe

150

140

140

140

140

Akkerbouwgewassen, overig

200

185

148

148

190

Bladgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Andijvie, 1e teelt

180

170

136

136

170

Andijvie, volgteelt

90

90

72

72

90

Selderij, bleek/groen

200

185

148

148

190

Slasoorten, 1e teelt

180

165

132

132

170

Slasoorten, volgteelt

105

105

84

84

105

Spinazie, 1e teelt

260

190

152

152

200

Spinazie, volgteelt

185

145

116

116

150

Prei

245

225

180

180

235

Prei waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

100

90

72

72

95

Bladgewassen, overig, eenmalige oogst

150

140

112

112

145

Bladgewassen, overig, meermalige oogst

275

250

200

200

260

Koolgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Bloemkool

230

210

168

168

220

Bloemkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

120

110

88

88

115

Boerenkool

170

155

124

124

160

Broccoli

270

235

188

188

245

Chinese kool

180

155

124

124

160

Paksoi

180

165

132

132

170

Raapstelen

140

130

104

104

135

Rode kool

285

260

208

208

270

Savooiekool

285

260

208

208

270

Spitskool

285

260

208

208

270

Spruitkool

290

265

212

212

275

Spruitkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

50

50

40

40

50

Witte kool

320

290

232

232

305

Kruiden (kg N per ha per teelt)

         

Kruiden, bladgewas, eenmalige oogst

150

140

112

112

145

Kruiden, bladgewas, meermalig oogsten

275

250

200

200

260

Kruiden, wortelgewassen

200

185

148

148

190

Kruiden, zaadgewassen

100

90

72

72

95

Vruchtgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Aardbei (wachtbed, vermeerdering)

120

110

88

88

115

Aardbei (productie)

170

155

124

124

160

Aardbei (productie) waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

80

70

56

56

75

Erwt, vers + rijp zaad

30

30

30

30

30

Komkommerachtigen (augurk, courgette, meloen, pompoen)

190

175

140

140

180

Landbouwstambonen, rijp zaad

135

135

108

108

135

Peul

90

85

68

68

85

Stam/stokboon, vers

120

110

88

88

115

Suikermaïs

200

185

148

148

190

Tuinbonen, vers/peulen

75

75

75

75

75

Veld- en tuinbonen, vers + rijp zaad

50

50

40

40

50

Stengel/knol/wortelgewassen (kg N per ha per teelt)

         

Asperge (excl. opkweek)

85

75

60

60

80

Bospeen

50

50

50

50

50

Knolselderij

200

185

148

148

190

Knolvenkel/venkel

180

165

132

132

170

Koolraap

170

155

124

124

160

Koolrabi

180

165

132

132

170

Kroten/rode bieten

185

170

136

136

175

Rabarber

250

230

184

184

240

Radijs

80

80

64

64

80

Schorseneer

170

170

170

170

170

Winterpeen/waspeen

110

110

110

110

110

Witlof

100

100

100

100

100

Stengel/knol/wortelgewassen, overig

200

185

148

148

190

Groenbemesters (kg N per ha per teelt)

         

Vlinderbloemige groenbemesters

30

25

25

25

30

Niet-vlinderbloemige groenbemesters

60

50

50

50

60

Graszaadstoppel ter vernietiging in najaar of vroege voorjaar

60

50

50

50

60

Bloembollengewassen (kg N per ha per teelt)

         

Acidanthera

255

240

240

240

240

Anemone coronaria

130

125

125

125

125

Dahlia

110

105

105

105

105

Fritillaria imperialis

135

130

130

130

130

Gladiool, pitten

260

245

245

245

245

Gladiool, kralen

190

180

180

180

180

Hyacint

220

210

210

210

210

Iris, grofbollig

170

160

160

160

160

Iris, fijnbollig

140

135

135

135

135

Knolbegonia

150

145

145

145

145

Krokus, grote gele

175

165

165

165

165

Krokus, overig

90

85

85

85

85

Lelie

155

145

145

145

145

Narcis

145

140

140

140

140

Tulp

200

190

190

190

190

Zantedeschia

120

120

120

120

120

Bloembollengewassen, overig

165

155

155

155

155

Fruitteeltgewassen (kg N per ha per jaar)

         

Appel

175

165

165

165

165

Blauwe bes

100

95

95

95

95

Braam

150

140

140

140

140

Framboos

150

140

140

140

140

Kers

175

165

165

165

165

Peer

175

165

165

165

165

Pruim

175

165

165

165

165

Rode bes

150

140

140

140

140

Wijnbouw

100

95

95

95

95

Zwarte bes

175

165

165

165

165

Buitenbloemen (kg N per ha per teelt)

         

Buitenbloemen hoge norm (zie tabel 4)

200

200

200

200

200

Tagetes

90

80

80

80

90

Buitenbloemen, overig

150

150

150

150

150

Boomkwekerijgewassen (kg N per ha per jaar)

         

Bos- en Haagplantsoen

95

95

95

95

95

Buxus

95

95

95

95

95

Coniferen (inclusief kerstsparren en dennen)

80

80

80

80

80

Ericaceae

70

70

70

70

70

Laanbomen: onderstammen

40

40

40

40

40

Laanbomen: spillen

90

90

90

90

90

Laanbomen: opzetters

115

115

115

115

115

Rozen (incl. zaailingen, onderstammen)

70

70

70

70

70

Sierheesters

75

75

75

75

75

Snijgroen

95

95

95

95

95

Trek- en besheesters

80

80

80

80

80

Vaste planten

175

175

175

175

175

Vruchtbomen: onderstammen

30

30

30

30

30

Vruchtbomen: moerbomen

110

110

110

110

110

Vruchtbomen, overig

135

105

105

105

105

Bosbouw (kg N per ha per jaar)

         

Snelgroeiende houtsoorten voor biomassaproductie

90

90

90

90

90

1 Onder ‘grasland met volledig maaien’ wordt mede verstaan grasland waar uitsluitend jongvee van runderen niet ouder dan 2 jaar wordt geweid, voor zover het aantal stuks jongvee in de wei niet groter is dan het aantal op het bedrijf gehouden ouderdieren of waar hobbymatig gehouden dieren worden geweid.

Tabel 1a toegestane verhoging stikstofgebruiksnormen per gewas als bedoeld in artikel 28c, eerste lid

Gewas, bedoeld in Bijlage A, tabel 1

Gemiddelde gewasopbrengst van het totale areaal van het gewas in de drie voorafgaande jaren

Toegestane verhoging stikstofgebruiksnorm in kilogram stikstof per hectare per jaar op kleigrond, noordelijke, westelijke, centrale en zuidelijke zandgronden, lössgrond en veengrond

Suikerbieten

55 tot 65

5

65 tot 75

15

75 tot 85

30

85 of meer

35

Consumptieaardappelrassen hoge norm (zie tabel 2)

Consumptieaardappelrassen lage norm (zie tabel 2)

Consumptieaardappelrassen vroeg

Consumptieaardappelrassen overig

50 tot 55

5

55 tot 60

15

60 tot 65

25

65 of meer

30

Wintertarwe

9 tot 10

5

10 tot 11

20

11 of meer

25

Zomertarwe

8 tot 9

10

9 tot 10

15

10 of meer

20

Wintergerst

9 tot 10

10

10 tot 11

15

11 of meer

20

Zomergerst

7 tot 8

0

8 tot 9

15

9 of meer

15

Pootaardappelrassen hoge norm (zie tabel 3)

Pootaardappelrassen lage norm (zie tabel 3)

Pootaardappelen, uitgroeiteelt

Pootaardappelrassen, overig

35 tot 40

5

40 tot 45

15

45 tot 51

25

51 of meer

30

Zetmeelaardappelen

45 of meer

5

Bloemkool

26 tot 31

0

31 tot 36

10

36 of meer

15

Broccoli

10 tot 12

0

12 tot 14

5

14 of meer

10

Slasoorten, 1e teelt

41 tot 50

0

50 tot 60

15

60 of meer

20

Prei

35 tot 40

0

40 tot 45

15

45 of meer

20

Spinazie, 1e teelt

25 tot 30

5

30 tot 35

10

35 of meer

25

Andijvie, 1e teelt

42,5 tot 47,5

10

47,5 tot 52,5

20

52,5 of meer

25

Winterpeen/waspeen

85 tot 95

0

95 tot 105

10

105 of meer

20

Zaaiui

55 tot 65

5

65 tot 75

20

75 of meer

30

Mais, bedrijven met en zonder derogatie

40 tot 50

15

50 tot 60

45

60 of meer

60

Tabel 2 Consumptieaardappelrassen met een hoge of een lage stikstofnorm

Consumptieaardappelrassen met een hoge stikstofnorm

Consumptieaardappelrassen met een lage stikstofnorm

Adora

Annabelle

Bintje

Carlita

Courage

Draga

Felsina

Fontane

Innovator

Inova

Jaerla

Lady Blanca

Lady Olympia

Lady Rosetta

Liseta

Maritiema

Marlen

Miranda

Ramos

Redstar

Sante

Satellite

Victoria

VR 808

Zorba

Agria

Allure

Alpha

Aprilia

Asterix

Aziza

Ballys

Baraka

Bartina

Caesar

Dore

Eigenheimer

El Paso

Futura

Gloria

Irene

Maradonna

Markies

Milva

Minerva

Mondial

Morene

Mozart

Producent

Remarka

Rodeo

Safari

Saphire

Simply Red

Spirit

Terra Gold

Ukama

Vision

Tabel 3 Pootaardappelrassen met een hoge of een lage stikstofnorm

Pootaardappelrassen met een hoge stikstofnorm

Pootaardappelrassen met een lage stikstofnorm

Adora

Agata

Annabelle

Arinda

Berber

Binella

Climax

Donald

Elisabeth

Fontane

Gloria

Inova

Jaerla

Junior

Lady Rosetta

Lady Olympia

Leyla

Linzer Delikatess

Miriam

Orinana

Premiere

Primura

Prior

Rikea

Romano

Satellite

Sirco

Sirtema

Sofia (AR 93-272)

Tresor

Ukama

Arcade

Astarte

Asterix

Baraka

Bartina

Diamant

Dolce Vita

Elles

Elvira

Everest

Florijn

Kardal

Karnico

Maradonna

Mondial

Morene

Mozart

Picasso

Remarka

Resonant

Rodeo

Saphire

Sifra

Simply Red

Spirit

Van Gogh

Vebesta

Vento

Voyager

Tabel 4 Buitenbloemen met een hoge stikstofnorm

Alchemilla mollis

Carthamus

Gypsophila paniculata

Lymonium

Lysimachia

Paeonia

Solidago

Veronica

Tabel 5 consumptieaardappelrassen als bedoeld in artikel 28a

Accord

Agria

Amora

Anosta

Arcade

Asterix

Bintje

Challenger

Daisy

Dolce Vita

Donald

Fianna

Felsina

Florida

Fresco

Fontane

Frieslander

Innovator

Kennebec

Lady Amarilla

Lady Blanca

Lady Olympia

Marijke

Maritiema

Markies

Miranda

Miriam

Premiere

Ramos

Remarka

Russet Burbank

Sagitta

Santana

Shepody

Spirit

Sinora

Ukama

Umatilla Russet

Van Gogh

Victoria

Zorba

Bijlage B. behorende bij artikel 29 van de uitvoeringsregeling Meststoffenwet: Werkingscoëfficiënt

Soort/herkomst meststof ¹

Toepassing ¹

WC

 

Drijfmest en dunne fractie

Drijfmest van graasdieren op eigen bedrijf geproduceerd

Op bedrijf met beweiding

Op bedrijf zonder beweiding

45

60

 

Drijfmest van graasdieren aangevoerd

 

60

Drijfmest van varkens

Op klei- en veengrond

Op zand en lössgrond

60

80

Drijfmest van overige diersoorten

 

60

Dunne fractie na mestbewerking en gier

 

80

 

Vaste mest

Van graasdieren op eigen bedrijf geproduceerd

Op bouwland op klei- en veengrond, in de periode van 1 september t/m 31 januari

30

Overige toepassingen op bedrijf met beweiding

45

Overige toepassingen op bedrijf zonder beweiding

60

Van graasdieren aangevoerd

Op bouwland op klei- en veengrond, in de periode van 1 september t/m 31 januari

30

Overige toepassingen

40

Van varkens, pluimvee en nertsen

 

55

Van overige diersoorten

Op bouwland op klei- en veengrond, in de periode van 1 september t/m 31 januari

30

Overige toepassingen

40

 

Overig

Compost

 

10

Champost

 

25

Zuiveringsslib

 

40

Overige organische meststoffen

 

50

Mengsels van meststoffen

Voor mengsels geldt de werkingscoëfficiënt van de meststof met de hoogste werkingscoëfficiënt die het mengsel bevat

¹ Zonder nadere vermelding geldt de genoemde coëfficiënt voor alle grondsoorten, ongeacht herkomst en voor het gehele jaar, tenzij aanwenden op basis van het Besluit gebruik meststoffen is verboden

Bijlage C. behorende bij artikel 33

Protocol voor de bepaling van het PAL-getal en het Pw-getal voor de toepassing van reparatiebemesting op fosfaatarme of fosfaatfixerende gronden

Principe

De bouwvoor of zode van een perceel landbouwgrond wordt volgens een gestratificeerde aselecte steekproef bemonsterd met behulp van een speciaal daarvoor opgesteld softwareprogramma dat digitaal te verkrijgen is bij het Ministerie van Economische Zaken. In onderdeel I van dit protocol wordt aangegeven hoe de bemonstering van een perceel bouwland of grasland dient plaats te vinden. De grond van de verschillende bemonsteringspunten wordt gemengd tot één mengmonster. Het mengmonster wordt vervolgens voorbehandeld en in duplo geanalyseerd op fosfaattoestand volgens de werkvoorschriften voor de bepaling van het PAL-getal en het Pw-getal, die respectievelijk staan omschreven in onderdeel II en III van dit protocol. Het gemiddelde van de duplo-bepalingen is de uitslag van de test die vergeleken moet worden met de waarden die opgenomen zijn in artikel 30, eerste en tweede lid van de regeling. Een heranalyse van het genomen bodemmonster is niet mogelijk. Voor een nieuwe analyse dient een nieuw monster gestoken te worden om het mengmonster te verkrijgen.

Onderdeel I. Protocol voor bemonstering van een perceel bouwland of grasland

1. Bemonstering van een perceel landbouwgrond

Voor de bemonstering van een perceel landbouwgrond dan wel gewasperceel dienen de volgende stappen uitgevoerd te worden. Markeer de vormbepalende hoekpunten en leg met een Global Positioning System (GPS) de omvang en vorm van het perceel vast. Bij niet rechthoekige percelen dienen zoveel extra punten meegenomen te worden dat de contouren van het perceel vastgelegd zijn. De afwijking van de GPS mag niet groter zijn dan 5 meter. De bemestingsvrije zones dienen bij deze bepaling niet meegenomen te worden. Indien het perceel verdeeld is onder meerdere gebruikers, dan wordt alleen het deel van het perceel dat in gebruik is door de aanvrager geregistreerd en bemonsterd.

Bepaal de grootte van het perceel. Het perceel dient onderverdeeld te worden in blokken (stratificatie) aan de hand van het speciaal daarvoor opgestelde software programma. Het softwareprogramma dient geïnstalleerd te worden op een computer1 . De blokken zijn dan van gelijke grootte, zo compact mogelijk samengesteld en de bemonsteringspunten zo goed mogelijk verdeeld over het perceel. Het aantal blokken is dan gelijk aan het aantal bemonsteringspunten. Het aantal bemonsteringspunten neemt toe met de oppervlakte van het perceel (tabel 1). Op elk bemonsteringspunt wordt grond bemonsterd van de voorgeschreven bodemlaag. De hoeveelheid (volume) gestoken grond is gelijk voor alle bemonsteringspunten. Bemonstering van het betreffende perceel dient minimaal twee maanden na bekalking plaats te vinden.

Oppervlakte perceel

Aantal bemonsteringspunten

1–5 ha

20

6–10 ha

22

11–20 ha

24

≥ 20 ha

25

Tabel 1: Het benodigd aantal bemonsterpunten gerelateerd aan het areaal van het perceel landbouwgrond.

Selecteer per blok volledig aselect met behulp van het software programma één bemonsteringspunt. Lokaliseer deze punten met GPS. Indien een gelokaliseerd bemonsteringspunt buiten het perceel valt, bemonster dan het meest dichtbij gelegen punt binnen het perceel.

Selecteer een geschikte boor (steekguts of edelmanboor2 ) om de grondmonstername mee uit te voeren. De te gebruiken boor dient grondig gereinigd te zijn alvorens deze wordt gebruikt. Grondresten van een ander perceel dienen afwezig te zijn.

Bemonster met een geschikte boor grond tot 10 centimeter diepte op zowel grasland als bouwland dan wel tot 25 centimeter diepte op bouwland. Tot de aangegeven diepte dient de boor volledig met grond gevuld te zijn. Mijd bij bemonstering meststofresten.

Trek de boor met grond uit de bodem en breng met behulp van de bijbehorende duimspatel de grond over in een stevige plastic zak of papieren zak met polyethyleen bekleding. Verzamel op deze wijze grond op alle bemonsteringspunten (zie tabel 1) en breng dit samen in een zak. De booromvang dient zo groot te zijn dat het mengmonster minimaal 0,5 kilogram weegt. Op alle bemonsteringspunten dient een gelijke hoeveelheid grond te worden verzameld.

Eventueel wordt op een bemonsteringspunt tweemaal een monster gestoken om de minimale hoeveelheid grond te verzamelen, maar dit dient dan op alle bemonsteringspunten te gebeuren.

Breng het monster over naar het laboratorium voor verdere behandeling. Droog het grondmonster binnen drie dagen. Indien drogen van het mengmonster binnen de genoemde termijn niet mogelijk is dient het grondmonster in een niet-luchtdicht afgesloten plastic zak bij 5°C ± 3°C in het donker bewaard te worden. Het monster mag maximaal drie maanden worden bewaard. Indien het monster niet binnen deze drie maanden geanalyseerd wordt, dient een nieuw (meng)monster genomen te worden.

2. Voorbehandeling van de grondmonsters

Behandel het grondmonster voor volgens de norm NEN 5709. De voorbehandeling resulteert na drogen bij 40°C ± 2°C en breken van de grond in deeltjes kleiner dan 2 mm (D95 < 2 mm). Verdere verkleining van de deeltjesgrootte van 2 mm tot fijnere fracties dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.

3. Analyse van grondmonsters

Het mengmonster wordt volgens de voorgeschreven methoden van grondonderzoek (zie onderdeel II en III) voorbehandeld en in duplo geanalyseerd op fosfaattoestand volgens de werkvoorschriften voor bepaling van het PAL-getal (voor grasland) of het Pw-getal (voor bouwland). Het gemiddelde van de duplo bepalingen is de uitslag van de test. Een heranalyse van het geanalyseerde grondmonster is niet mogelijk. Voor een nieuwe analyse dient een nieuw grondmonster gestoken te worden. Het genomen grondmonster dient door het laboratorium minimaal 2 jaar na de analyse bewaard te worden.

Onderdeel II, werkvoorschriften voor bepaling van het PAL-getal

1. Abstract

Ter bepaling van een voor het gewas beschikbaar deel van het bodemfosfaat wordt het mengmonster geëxtraheerd met een bufferoplossing met een pH (zuurtegraad) van 3,75, die 0,10 N (normaal) is aan ammoniumlactaat en 0,40 N aan azijnzuur. In het extract wordt het fosfaatgehalte fotometrisch bepaald volgens de molybdeenblauwmethode en hieruit wordt het PAL-getal berekend. Het PAL-getal wordt uitgedrukt in milligram P2O5per 100 gram grond.

Bij de bepaling van het PAL-getal wordt uitgegaan van de analysevoorschriften zoals neergelegd in het boek ‘Analysemethoden voor grond, rioolslib, gewas en vloeistof’, Vierveijzer, H.C., Lepelaar, A. en Dijkstra, J. Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, Haren, 1979, p.19–22.

2. Benodigde reagentia

De hieronder beschreven reagentia en oplossingen zijn nodig bij het volgen van de werkwijze zoals omschreven in punt 3 ‘Werkwijze’. Alle reagentia dienen met gedestilleerd water bereid te worden.

2.1 Azijnzuur 100% pro analyse

2.2 Melkzuur, soortelijk gewicht 1,2 gram/centimeter3

2.3 Ammonia 25%

2.4 Actieve kool (zie opmerking 5.2)

2.5 Moederoplossing voor extractievloeistof.

Geef eerst het melkzuur een voorbehandeling om de lactiden, die altijd aanwezig zijn, door hydrolyse om te zetten in melkzuur (zie ook opmerking 5.1). Handel daarvoor als volgt: verdun 1 liter melkzuur met een soortelijk gewicht van 1,2 gram/centimeter3 met 2 liter water. Dek de kolf af met een horlogeglas en zet deze gedurende 48 uur in de stoof bij 95°C. Laat de oplossing daarna aan de lucht afkoelen. Bepaal van dit ‘verdunde melkzuur’ de normaliteit. Pipetteer daarvoor 100 milliliter in een maatkolf van 100 milliliter, en vul aan met water en meng. Titreer hiervan 10 milliliter met 0,1 N NaOH en met phenolphtalein (of fenolftaline) als indicator.

Bepaal de normaliteit van het azijnzuur. Pipetteer daarvoor 10 milliliter van de ijsazijn in een maatkolf van 500 milliliter. Vul aan met water en meng. Titreer hiervan 10 milliliter met gestelde 0,1N NaOH.

Stel de gevonden normaliteit van het ‘verdunde melkzuur’ = a.

Stel de gevonden normaliteit van de ijsazijn = b.

Bepaal de normaliteit van de ammonia. Pipetteer daarvoor 10 milliliter van de geconcentreerde ammonia in een maatkolf van 500 milliliter, waarin zich al 400 milliliter water bevindt; vul aan met water tot de maatstreep en meng. Titreer hiervan 10 milliliter met gestelde HCl 0,1N met methyloranje als indicator.

Stel de gevonden normaliteit van de ammonia = c.

Breng voor het bereiden van de moederoplossing de genoemde vloeistoffen respectievelijk 10000/a milliliter ‘verdund melkzuur’, 40000/b milliliter ijsazijn en 10000/c milliliter geconcentreerde ammonia in een fles van 10 liter, waarin zich circa 3 liter water bevindt. Meng, koel af aan de lucht, vul met water aan tot 10 liter en meng weer.

2.6. Extractievloeistof

Verdun 1 liter van de moederoplossing met water tot een volume van 10 liter. Controleer de pH; deze dient 3,75 (± 0,05) te zijn.

Oplossingen

De volgende drie oplossingen dienen samengesteld te worden. De oplossingen zijn nodig voor de bepaling van het fosfaatgehalte.

Oplossing I.

Los op in een fles van 10 liter, 10 gram metol, 50 gram natriumsulfiet (Na2SO3) en 1500 gram natriumbisulfiet (NaHSO3). Vul aan met water tot 10 liter en meng. Gesloten en koel weggezet is deze oplossing lange tijd houdbaar.

Oplossing II.

Los 500 gram ammoniummolybdaat op in 4,5 liter heet water. Kook even door. Laat afkoelen. Giet de oplossing onder roeren bij 3,75 - zwavelzuur 10 N. Voer de laatstgenoemde handelwijze niet omgekeerd uit. Vul aan met water tot 10 liter en meng. Filtreer als dit nodig blijkt. Bewaar de oplossing op een koele plaats.

Oplossing III.

Los 3900 gram natriumacetaat (NaC2H3O2.3H2O) op inwater (of 3400 gram watervrij natriumacetaat) vul aan met water tot 10 liter en meng.

2.7. Standaardoplossing.

Los 1,9166 gram dikaliumwaterstoffosfaat (KH2PO4) pro analyse (p.a.) dat boven geconcentreerd zwavelzuur is gedroogd op in water, vul aan tot 1 liter en meng. Conserveer met een kleine hoeveelheid koolstoftetrachloride (CCl4). Van deze oplossing is 1 milliliter= 1 milligram fosfaat (P2O5).

2.8 Verdunde standaardoplossing.

Verdun de standaardoplossing 20 keer. Pipetteer hiervoor 50 milliliter standaardoplossing in een maatkolf van 1 liter. Vul aan met water tot de maatstreep en meng. Conserveer met enkele druppels koolstoftetrachloride (CCl4). Van deze oplossing is 1 milliliter = 0,05 milligram P2O5. Bewaar de standaardoplossing in de koelkast.

3. Werkwijze

3.1. Bereiding van het extract

Breng 2,5 gram droge grond in een erlenmeyer van 200 milliliter, voeg 50 milliliter extractievloeistof en 350 milligram actieve kool toe. Schud dit mengsel 4 uur bij een kamertemperatuur van 18–22°C. Filtreer daarna af met behulp van een vouwfilter mesh 640 met een diameter van ¼ en een doorsnede van 15 centimeter. Het filtraat moet helder en kleurloos zijn.

Voeg anders aan het filtraat opnieuw actieve kool toe, schud even flink en filtreer opnieuw. Handel voor de blanco bepalingen op geheel dezelfde wijze als bij het monsteronderzoek. Vergeet daarbij dus ook niet de toevoeging van de actieve kool.

3.2. De bepaling van het fosfaatgehalte

Breng van het filtraat 25 milliliter of meer in een maatkolf van 100 milliliter. Vul aan met water tot een volume van circa 40 milliliter. Voeg van oplossing I 10 milliliter toe, zwenk om, voeg daarna van oplossing II ook 10 milliliter toe.

Zwenk om en voeg na een kwartier wachten 20 milliliter van oplossing III toe.

Neem op deze wijze ook een tweetal standaardbepalingen mee, die 0,5 milligram P2O5 bevatten. Vul de kolfjes aan met water tot de maatstreep, meng goed en meet in de spectrofotometer de extinctie in een cuvet van 10 millimeter doorsnede, bij een golflengte van 735 nanometer. Stel voor de berekening van het fosfaatgehalte als volgt de ijkfactor vast.

Vul een buret met de verdunde standaardoplossing. Laat hieruit in maatkolfjes van 100 milliliter respectievelijk 0, 2, 4, 6, 8, 10, 20 en 30 milliliter vloeien. Deze reeks bevat dan respectievelijk 0; 0,1; 0,2; 0,3; 0,4; 0,5; 1,0 en 1,5 milligram P2O5. Vul het volume aan met water tot circa 40 milliliter. Voeg vervolgens 10 milliliter toe van oplossing I, zwenk om, voeg daarna 10 milliliter van oplossing II toe, zwenk weer om en voeg na 20 minuten wachten 20 milliliter van oplossing III toe. Zwenk om, vul aan met water tot de maatstreep en meng. Meet de extinctie in een cuvet van 10 millimeter in de spectrofotometer bij een golflengte van 735 nanometer. Bereken de ijkfactor door de som van de P2O5 dosering van de reeks 4,0 milligram P2O5 te delen door de som van de netto-extincties (dit zijn de extincties die verminderd zijn met de extinctie van de 0-proef van de reeks). De waarde van de ijkfactor bedraagt ongeveer 1,90.

De bepaling van het fosforgehalte in het waterig extract kan ook uitgevoerd worden door middel van een spectrofotometrische bepaling in een doorstroomanalysesysteem bij toepassing van een identieke molybdeenblauwkleuring.

4. Berekening

Als Ea de extinctie is, gemeten voor het monster, Eb die van de blanco-bepaling dan wordt de berekening als volgt:

(Ea–Eb) x (50/milliliter filtraat) x F x 100/2,5 = milligram P2O5 per 100 gram luchtdroge grond.

Voor 25 milliliter filtraat wordt de berekeningsformule dan:

(Ea – Eb) x 2 x 1,9 x 100/2,5 = (Ea - Eb) x 152 = milligram P2O5 per 100 gram grond

Hierin is:

Ea

= extinctie van de analyse-meetvloeistof

Eb

= extinctie van de blanco

F

= waarde van de ijkfactor verkregen uit de ijklijn = ongeveer 1,9

5. Opmerkingen

5.1 Voor de bereiding van het extractiemiddel kan men niet uitgaan van technisch ammoniumlactaat, omdat dit meestal donkerbruin of zwart gekleurd is.

5.2 De kool dient voor de ontkleuring van het grondextract, dat door humeuze verbindingen meer of minder bruin gekleurd kan zijn. Het preparaat mag dus geen kationen of anionen aan het extract afgeven of er uit adsorberen.

5.3 Het verdunnen en verhitten van het melkzuur dient om de lactiden, die altijd aanwezig zijn door hydrolyse om te zetten in melkzuur. In sommige preparaten kan de concentratie aan lactiden 20% bedragen. De verdunde oplossing wordt hierdoor instabiel, tenzij men de lactiden vooraf hydrolyseert. De reactie die zich onder de voorgeschreven omstandigheden voltrekt, is onomkeerbaar. Geconcentreerd melkzuur bevat:

  • 70–75% CH3CHOHCOOH (melkzuur)

  • 15–20% (CH3CHCOO)2(lactide, anhydride)

  • water

Titreert men een dergelijk mengsel, na verdunning met water en natronloog van bekende sterkte onder toevoeging van phenolphtalein (fenolftaline) als indicator, dan bepaalt men slechts het melkzuur. Geeft men vervolgens een bekende overmaat natronloog en laat men de oplossing nu gedurende een half uur staan, dan worden eventueel aanwezige lactiden in melkzuur omgezet, waardoor natronloog wordt verbruikt. De resterende hoeveelheid loog wordt met zoutzuur van bekende sterkte teruggetitreerd. Blijkt dat van de overmaat aan loog niets is verbruikt, dan bevatte de onderzochte oplossing enkel melkzuur.

Onderdeel III, werkvoorschriften voor bepaling van het Pw-getal

1. Abstract

Ter bepaling van een voor het gewas beschikbaar deel van het bodemfosfaat wordt een op volume afgemeten hoeveelheid grond eerst met weinig water bevochtigd. Na een tijd van inwerking wordt meer water toegediend tot een totale volumeverhouding tussen water en grond als 60:1. Na schudden en filtreren wordt in het filtraat van de grondsuspensie de fosfaatconcentratie bepaald en hieruit het Pw-getal berekend. Het Pw-getal wordt uitgedrukt in milligram P2O5 per liter grond. De fosfaatanalyse van het filtraat wordt uitgevoerd volgens de colorimetrische methode van Murphy en Riley.

Bij de bepaling van het Pw-getal wordt uitgegaan van de analysevoorschriften zoals neergelegd in het boek ‘Analysemethoden voor grond, rioolslib, gewas en vloeistof’, Vierveijzer, H.C., Lepelaar, A. en Dijkstra, J. Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, Haren, 1979, p. 23–26.

2. Benodigde reagentia

De hieronder beschreven reagentia en oplossingen zijn nodig bij het volgen van de werkwijze zoals omschreven in punt 3 ‘Werkwijze’. Alle reagentia dienen met gedestilleerd water bereid te worden.

2.1. Zwavelzuur 5N

In een 2 liter maatkolf aan ongeveer 1500 milliliter water 280 milliliter geconcentreerd zwavelzuur (H2SO4) p.a. toevoegen, mengen en afkoelen. Dan water toevoegen tot 2000 milliliter en goed mengen.

2.2. Molybdaat-oplossing 4%

In een 1 liter maatkolf 40 gram molybdaat (NH4)MO7O24.H2O oplossen in warm water van ongeveer 50°C, afkoelen en verdunnen tot 1 liter In het donker, bijvoorbeeld met gebruikmaking van een bruin glas, bewaren.

2.3. Zwavelzure molybdaat-oplossing

Meng 1 liter zwavelzuur 5N met 312,5 milliliter molybdaat oplossing 4%. De oplossing is, mits in het donker bewaard, onbeperkt houdbaar.

2.4. Ascorbinezuur-oplossing 1,75%

Daar deze oplossing slechts één dag houdbaar is, wordt niet meer bereid dan voor één dag nodig is. De afgewogen hoeveelheid ascorbinezuur wordt in water opgelost. Zie het mengschema zoals vermeld onder 2.6 voor de bereiding van het mengreagens.

2.5. Kaliumantimonyltartraat-oplossing 0,275%

Voor ruim 500 bepalingen per week (inclusief het voorspoelen van de maatcilinder) wordt de volgende oplossing bereid.

In een maatkolf van 200 milliliter 0,550 gram kaliumantimonyltartraat (KSb OC4H4O6.½H2O) in gedestilleerd water oplossen en verdunnen tot 200 milliliter.

Deze oplossing moet binnen een week worden gebruikt en worden bewaard bij kamertemperatuur, in een koelkast bij enkele graden boven 0ºC langer.

2.6. Mengreagens

Op de dag van gebruik bereiden. In de aangegeven volgorde (van links naar rechts) worden zorgvuldig gemengd:

Aantal bepalingen

Zwavelzure molybdaat oplossing

Water en ascorbinezuur

Kalium-antimonyltartraatoplossing

Water

Totaal volume

 

ml

ml

g

ml

ml

ml

23

105

50 +

0,88

8

337

500

48

210

100 +

1,75

16

674

1000

73

315

150 +

2,63

24

1011

1500

98

420

200 +

3,50

32

1348

2000

123

525

250 +

4,38

40

1685

2500

Laat het mengreagens ongeveer 20 minuten staan en, indien noodzakelijk, filtreer het mengreagens ter verwijdering van een soms gevormd blauw colloïdaal neerslag. Het blauw colloïdaal neerslag kan hoge blancowaarden geven bij de bepaling.

2.7. IJkoplossingen

Los 1,9167 gram KH2PO4(volgens de methode van Sörensen) tot 1 liter op in gedestilleerd water. De concentratie van deze voorraadoplossing is 1 milligram P2O5 per milliliter.

Verdun 10 milliliter voorraadoplossing tot 1 liter. 10 milliliter van deze gebruiksoplossing bevat 100 microgram P2O5.

Pipetteer in maatkolven van 200 milliliter: 10, 20, 40, 60, 80 milliliter gebruiksoplossing en vul aan tot 200 milliliter. Deze standaardoplossing bevat per 20 milliliter respectievelijk: 10, 20, 40, 60, 80 microgram P2O5.

2.8. Vaststellen van de ijklijn:

Pipetteer in erlenmeyers (of flesjes) van ongeveer 100 milliliter:

20 milliliter mengreagens 6) + 20 milliliter standaardoplossingen en meng goed.

Meet, nadat de oplossing 20 minuten heeft gestaan, de lichtabsorptie van de oplossing in een cuvet met 10 millimeter lichtweg in een spectrofotometer of colorimeter bij golflengte 882 nanometer of bij 720 nanometer.

3. Werkwijze

De droge, tot een doorsnede van kleiner dan 2 millimeter verkleinde, gezeefde grond wordt geschept met een cilindrisch vaatje met bolvormige bodem, met een inhoud van 1,2 centimeter3. Door drie maal zacht aankloppen wordt de grond in dichte pakking gebracht en vervolgens dient de overmaat afgestreken te worden tot het niveau gelijk is aan de rand van het vaatje. Daarna wordt het afgemeten volume grond kwantitatief overgebracht in een schudfles van 125 centimeter3 inhoud.

De schudflessen met grond worden gedurende één nacht in een droogstoof gezet bij circa 40°C. Na afkoeling wordt dan 2 milliliter gedestilleerd water toegevoegd en even met de hand geschud om water en grond te mengen. Daarna de flesjes afsluiten en gedurende 22 uren bij een temperatuur van 20°C laten staan. Vervolgens wordt 70 milliliter gedestilleerd water van 20°C toegevoegd en aansluitend gedurende 1 uur geschud bij 20°C met een schudsnelheid van 160–170 slagen per minuut.

Na het schudden wordt gefiltreerd door een dubbelfilter (hard en asvrij). Tussen het schudden en het filtreren een vaste wachttijd (bijvoorbeeld 10 minuten) in acht nemen. De eerste doorlopende milliliters filtraat – in 4 minuten –, die vaak troebel zijn, worden afgevoerd of opnieuw op het filter gebracht. Daarna loopt het filtraat meestal helder door. Zie ook opmerking 5.1.

In erlenmeyers of flesjes van circa 100 milliliter wordt dan 20 milliliter mengreagens (zie 2.6) gepipetteerd en daarna 20 milliliter filtraat. Meng goed en laat 20 minuten staan. Meet de lichtabsorptie van de oplossingen in een cuvet met 10 millimeter lichtweg in een spectrofotometer of colorimeter bij een golflengte van 882 nanometer.

De bepaling van het fosforgehalte in het waterig extract kan ook uitgevoerd worden door middel van een spectrofotometrische bepaling in een doorstroomanalysesysteem bij toepassing van een identieke molybdeenblauwkleuring

4. Berekening

De uitkomst van de bepaling, het Pw-getal bij volumeverhouding 1:60 wordt uitgedrukt in microgram P2O5 in het filtraat per 1 centimeter3 grond

(Ea - Eb) x F x 3 = aantal microgram P2O5/centimeter3 grond = aantal milligram P2O5/liter grond.

Hierin is:

Bijlage 246108.png

5. Opmerkingen

5.1. Filtraten die ondanks de bij het filtreren in acht genomen voorzorgen troebel zijn, worden op de volgende wijze geklaard. Per 50 milliliter filtraat ongeveer 1,5 gram vast natriumchloride (NaCI) toevoegen en laten oplossen. Dan opnieuw filtreren. De nu uitgevlokte colloïdale bestanddelen laten zich gemakkelijk affiltreren. De NaCI-concentratie van ongeveer 0,5N stoort de fosfaatbepaling niet.

Bijlage D. Diergebonden forfaitaire gehalten

Tabel IA. Excretieforfaits en stikstofcorrectie, behorende bij de artikelen 36, 38, 42, 43, 73 en 96

De stikstofexcreties van staldieren moeten berekend worden conform de stalbalans. In deze tabel zijn voor staldieren wel excretieforfaits opgenomen als hulpmiddel om te bepalen of gebruik gemaakt kan worden van artikel 43.

Diersoort of diercategorie1

Diernummer

Stalsysteem

A

Excretie per dier in de periode van 1 augustus tot 1 maart in m3  2

B

Excretie per dier per jaar in kg stikstof3

C

Excretie per dier per jaar in kg fosfaat4

D

Stikstofcorrectie per dier per jaar in kg5

Bos Taurus (rund)

10

         

Melk- en kalfkoeien, te weten koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die worden gehouden voor de productie van melk voor menselijke consumptie of verwerking of voor de fokkerij van runderen voor de melkveehouderij, ook als ze:

– drooggezet zijn om een kalf te krijgen, of

– worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken.

100

drijfmest

Zie tabel IIA

Zie tabel IIA

Zie tabel IIA

vaste mest

Zie tabel IIB

Zie tabel IIB

Zie tabel IIB

Jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, waaronder alle kalveren van melk- en kalfkoeien van 0 tot ten minste 14 dagen, en vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar dat later een kalf krijgt voor de vleesveehouderij of dat bestemd is om een kalf te krijgen voor de vleesveehouderij

101

drijfmest

4,4

32,3

9,6

vaste mest

2,2

29,1

9,6

Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder voor de melkveehouderij en vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder dat later een kalf krijgt voor de vleesveehouderij of dat bestemd is om een kalf te krijgen voor de vleesveehouderij

102

drijfmest

9,5

66,9

21,9

vaste mest

4,7

61,3

21,9

Fokstieren (stieren van 1 jaar en ouder voor de fokkerij van runderen voor de melkvee- of vleesveehouderij)

104

drijfmest

10,0

64,4

25,9

vaste mest

6,3

51,2

25,9

Witvleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van hoofdzakelijk melk en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

112

alle

1,6

11,3

5,4

3,0

Startkalveren voor rosévlees of roodvlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een bedrijf als rosévleeskalf dan wel roodvleesstier worden gehouden)

115

alle

1,2

10,5

3,4

Rosévleeskalveren van ca. 3 maanden tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf, gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

116

alle

3,3

26,3

9,4

Rosévleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

117

alle

2,6

21,5

7,6

Weide- en zoogkoeien (koeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd niet zijnde melk- en kalfkoeien)

120

drijfmest

11,2

75,4

26,9

vaste mest

5,3

75,3

26,9

Roodvleesstieren van ca. 3 maanden tot de slacht (inclusief ossen en vrouwelijke dieren die op de dezelfde wijze worden gemest)

122

drijfmest

4,2

28,2

9,7

vaste mest

2,2

25,6

9,7

Ovis Aries (Schaap)

55

         

Schapen voor de vlees- en melkproductie (alle vrouwelijke schapen die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief alle schapen tot ca. 4 maanden, voor zover gehouden op het bedrijf waar deze schapen geboren zijn en rammen)

550

alle

0,6

9,9

3,3

Vleesschapen tot ca. 4 maanden, gehouden op bedrijven waar ze niet zijn geboren

551

alle

0,1

0,9

0,3

Opfokooien, weideschapen en vleesschapen van ca. 4 maanden en ouder

552

alle

0,4

7,2

2,2

Capra hircus (geit)

60

         

Melkgeiten (alle vrouwelijke geiten die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief pasgeboren lammeren en geslachtsrijpe bokken)

600

alle

0,8

9,4

4,7

Opfokgeiten en vleesgeiten tot ca. 4 maanden

601

alle

0,1

0,6

0,3

Opfokgeiten van ca. 4 maanden en ouder

602

alle

0,5

4,7

2,6

Equus caballus (paard)

94

         

Pony’s (dieren met een schofthoogte tot 1,56 meter en inclusief veulens tot 6 maanden)

941

alle

4,4

27,3

13,0

Paarden (dieren met een schofthoogte vanaf 1,56 meter en inclusief veulens tot 6 maanden)

943

alle

7,8

58,8

28,6

Equus asinus (Ezel)

96

         

Ezels (inclusief veulens tot 6 maanden)

961

alle

3,6

16,0

7,3

Cervus elaphus (Middeneuropees edelhert)

97

         

Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 6 maanden en bijbehorende bokken

971

alle

0,94

18,6

6,7

Herten van 6 tot 12 maanden die worden gehouden om te worden geslacht

973

alle

0,44

8,6

2,8

Herten van 12 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht

974

alle

1,09

21,4

6,4

Cervus dama dama (Damhert)

98

         

Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 3 maanden en bijbehorende bokken

981

alle

1,31

11,8

3,4

Alle herten van 3 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht

982

alle

0,81

9,7

2,4

Bubalis Bubalis (Waterbuffel)

99

         

Waterbuffelkoeien (alle waterbuffelkoeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook waterbuffelkoeien die droog gezet zijn of worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)

991

alle

11,5

76,5

29,9

Waterbuffeljongvee (alle jongvee van waterbuffels tot een leeftijd van 2 jaar)

992

alle

4,3

28,7

10,1

Sus scrofa (Varken)

40

         

Fokzeugen waarvan de gespeende biggen op een ander bedrijf worden gehouden (ten minste eenmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn en waarvan de gespeende biggen aan een ander bedrijf worden geleverd).

400

vaste mest, emissiearm

1,03

11,4

9,3

vaste mest, overig

1,03

11,4

9,3

drijfmest, emissiearm

1,40

14,5

6,2

drijfmest, overig

1,40

14,3

6,4

Fokzeugen inclusief biggen tot een gewicht van 25 kg (ten minste éénmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg.

401

vaste mest, emissiearm

2,00

16,4

13,4

vaste mest, overig

2,00

16,4

13,4

drijfmest, emissiearm

2,50

20,9

8,9

Drijfmest, overig

2,50

20,6

9,2

Opfokzeugen en -beren van ca. 25 kg tot geslachtsrijpheid

404

vaste mest, emissiearm

0,81

7,9

6,5

vaste mest, overig

0,81

7,9

6,5

drijfmest, emissiearm

0,91

9,4

5,0

Drijfmest, overig

0,91

8,7

5,7

Dekberen en zoekberen, geslachtsrijp

406

vaste mest, emissiearm

1,30

12,7

10,4

vaste mest, overig

1,30

12,7

10,4

drijfmest, emissiearm

1,80

16,1

6,9

drijfmest, overig

1,80

15,9

7,1

Gespeende biggen tot ca 25 kg zonder moederdier op eigen bedrijf

407

vaste mest, emissiearm

0,25

1,2

1,0

vaste mest, overig

0,25

1,2

1,0

drijfmest, emissiearm

0,30

1,5

0,7

drijfmest, overig

0,30

1,5

0,7

Vleesvarkens

411

vaste mest, emissiearm

0,71

6,4

5,2

vaste mest, overig

0,71

6,4

5,2

drijfmest, emissiearm

0,75

7,6

4,0

drijfmest, overig

0,75

7,0

4,6

Gallus gallus (Kip)

30

         

Leghennen en (groot)ouderdieren jonger dan 18 weken

300

volièrestal

0,009

0,23

0,12

overige mestbanden

0,007

0,22

0,13

overig

0,007

0,20

0,15

Leghennen en (groot)ouderdieren 18 weken en ouder

301

volièrestal

0,018

0,49

0,27

overige mestbanden

0,014

0,55

0,21

overig

0,015

0,46

0,30

(Groot)ouderdieren van vleeskuikens jonger dan 20 weken

310

alle

0,004

0,18

0,18

(Groot)ouderdieren van vleeskuikens 20 weken en ouder

311

emissiearm

0,018

0,54

0,54

overig

0,018

0,44

0,64

Vleeskuikens (kippen die worden gehouden voor de slacht)

312

emissiearm

0,011

0,29

0,13

overig

0,011

0,29

0,13

Meleagris gallopavo (Kalkoen)

20

         

Jonge kalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 0 weken tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf)

200

alle

0,011

0,24

0,21

Opfokkalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 6 weken tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf)

201

alle

0,071

1,60

0,85

Kalkoenen ouderdieren (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 30 weken en ouder)

202

alle

0,073

1,62

0,85

Vleeskalkoenen (kalkoenen die worden gehouden voor de slacht)

210

alle

0,048

1,25

0,54

Mustela vison (Nerts)

75

         

Fokteven (alle vrouwelijke dieren, die tenminste eenmaal zijn gedekt, met bijbehorende reuen en jongen, en nertsen voor pelsproductie)

751

alle

0,039

1,3

1,0

Oryctolagus cuniculus (Konijn)

90

         

Voedsters (alle vrouwelijke dieren die ten minste eenmaal gedekt zijn, met bijbehorende zogende jongen en opfokkonijnen) en fokrammen

900

alle

0,126

1,7

1,3

Vleeskonijnen (alle jonge konijnen die na het spenen zijn bestemd voor de vleesproductie)

901

alle

0,025

0,49

0,37

Anas plathyrhynchos (Peking eend)

81

         

Vleeseenden (eenden die worden gehouden voor de slacht)

801

alle

0,028

0,46

0,28

Ouderdieren van vleeseenden in opfok (opfokperiode tot 20 weken)

802

alle

0,037

0,48

0,29

Ouderdieren van vleeseenden (legperiode vanaf 20 weken)

803

alle

0,045

0,87

0,54

Overige diersoorten

           

Rattus norvegicus (Bruine rat), Mus musculus (Tamme muis), Cavia porcellus (Cavia), Mesocricetus auratus (Goudhamster), Meriones unguiculatus (Gerbil) (vrouwelijke geslachtsrijpe dieren)

15

alle

0,054

0,65

0,65

Struthio camelus (Struisvogel), Dromaius novaehollandiae (Emoe) en Rhea Americana (Nandoe)(vrouwelijke geslachtsrijpe dieren)

25

alle

0,560

12,3

12,3

Anser cygnoides (Knobbelgans) en Anser anser (Grauwe gans) (alle geslachtsrijpe vrouwelijke ganzen)

28

alle

0,086

3,2

3,2

Phasianus colchicus (Fazant), Perdix perdix (Patrijs) (vrouwelijke geslachtsrijpe dieren)

35

alle

0,006

0,12

0,12

Columbia livia (Vleesduif), Numida meleagris (Helmparelhoen), (vrouwelijke geslachtsrijpe dieren en voor vleesduiven ook de vleeskuikens)

37

emissiearm

0,009

0,46

0,036

overig

0,009

0,42

0,078

1 Als de omschrijving van de categorieën niet aansluit bij de voorkomende situatie dienen de forfaits gehanteerd te worden van de categorie die het best aansluit bij de voorkomende situatie.

2 Behorende bij artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

3 Behorende bij de artikelen 43 en 73 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Met betrekking tot artikel 73 alleen relevant voor de graasdieren en daarmee niet van toepassing op diercategorieën die vallen onder de staldieren.

4 Behorende bij artikel 73 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Alleen relevant voor de graasdieren en daarmee niet van toepassing op diercategorieën die vallen onder de staldieren.

5 Behorende bij artikel 96 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Tabel IB. Excretieforfaits en stikstofcorrectie biologisch gehouden dieren, behorende bij de artikelen 36, 43, 73, 74a en 96

De stikstofexcreties van staldieren moeten berekend worden conform de stalbalans. In deze tabel zijn voor staldieren wel excretieforfaits opgenomen als hulpmiddel om te bepalen of gebruik gemaakt kan worden van artikel 43.

In deel 2 van deze tabel wordt verstaan onder:

  • dekberen: jonge, nog niet dekrijpe beren en zoekberen;

  • fokzeugen: varkens die ten minste eenmaal gedekt of geïnsemineerd zijn, waaronder guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen en zeugen waarvan de biggen gespeend zijn;

  • hennen en hanen van legrassen: hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren;

  • melk- en kalfkoeien: koeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden, waaronder koeien die droog gezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;

  • opfokberen: jonge, nog niet dekrijpe beren die worden aangehouden voor de fokkerij;

  • opfokhennen en -hanen van legrassen: opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren;

  • opfokhennen en -hanen van vleesrassen: opfokhennen en – hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen;

  • opfokkonijnen: jonge, nog niet dekrijpe konijnen die worden aangehouden voor de fokkerij;

  • opfokzeugen: jonge zeugen die nooit gedekt of geïnsemineerd zijn die worden gehouden voor de fokkerij;

  • slachtzeugen: zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest;

  • stieren voor de fokkerij: stieren bestemd voor het fokken van melk- of vleesvee;

  • voedsters: vrouwelijke konijnen die die ten minste eenmaal zijn gedekt;

  • vleeskuikens: kuikens die voor de slacht worden afgeleverd;

  • vrouwelijk jongvee: alle vrouwelijke dieren die nog nooit gekalfd hebben en die worden aangehouden voor de vervanging van de eigen veestapel of de veestapel van derden, waaronder drachtige dieren die niet eerder hebben gekalfd;

  • weide- en zoogkoeien: koeien die niet meer worden gemolken, maar worden vetgeweid.

Deel 1

Diersoort of diercategorie

Diernummer

Stalsysteem

A

Excretie per dier in de periode van 1 augustus tot 1 maart in m3

B

Excretie per dier per jaar in kg stikstof: zie deel 2 of indien de desbetreffende diercategorie daarin ontbreekt tabel IA, kolom B

C

Excretie per dier per jaar in kg fosfaat

D

Stikstofcorrectie per dier per jaar in kg

Bos Taurus (rund)

10

         

Melk- en kalfkoeien, te weten koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die worden gehouden voor de productie van melk voor menselijke consumptie of verwerking of voor de fokkerij van runderen voor de melkveehouderij, ook als ze:

– drooggezet zijn om een kalf te krijgen, of

– worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken.

100

drijfmest

Zie tabel IIA

 

Zie tabel IIA

vaste mest

Zie tabel IIB

Zie tabel IIB

Jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, waaronder alle kalveren van melk- en kalfkoeien van 0 tot ten minste 14 dagen, en vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar dat later een kalf krijgt voor de vleesveehouderij of dat bestemd is om een kalf te krijgen voor de vleesveehouderij

101

drijfmest

4,4

 

9,6

vaste mest

2,2

 

9,6

Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder voor de melkveehouderij en vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder dat later een kalf krijgt voor de vleesveehouderij of dat bestemd is om een kalf te krijgen voor de vleesveehouderij

102

drijfmest

9,5

 

21,9

vaste mest

4,7

 

21,9

Fokstieren (stieren van 1 jaar en ouder voor de fokkerij van runderen voor de melkvee- of vleesveehouderij)

104

drijfmest

10,0

 

25,9

vaste mest

6,3

 

25,9

 

Startkalveren voor rosévlees of roodvlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een bedrijf als rosévleeskalf dan wel roodvleesstier worden gehouden)

115

alle

1,2

 

3,4

Rosévleeskalveren van ca. 3 maanden tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf, gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

116

alle

3,3

 

9,4

Rosévleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

117

alle

2,6

 

7,6

Weide- en zoogkoeien (koeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd niet zijnde melk- en kalfkoeien)

120

drijfmest

11,2

 

26,9

vaste mest

5,3

 

26,9

Roodvleesstieren van ca. 3 maanden tot de slacht (inclusief ossen en vrouwelijke dieren die op de dezelfde wijze worden gemest)

122

drijfmest

4,2

 

9,7

vaste mest

2,2

 

9,7

Ovis Aries (Schaap)

55

         

Schapen voor de vlees- en melkproductie (alle vrouwelijke schapen die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief alle schapen tot ca. 4 maanden, voor zover gehouden op het bedrijf waar deze schapen geboren zijn en rammen)

550

alle

0,6

 

3,3

Vleesschapen tot ca. 4 maanden, gehouden op bedrijven waar ze niet zijn geboren

551

alle

0,1

 

0,3

Opfokooien, weideschapen en vleesschapen van ca. 4 maanden en ouder

552

alle

0,4

 

2,2

Capra hircus (geit)

60

         

Melkgeiten (alle vrouwelijke geiten die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief pasgeboren lammeren en geslachtsrijpe bokken)

600

alle

0,8

 

4,4

Opfokgeiten en vleesgeiten tot ca. 4 maanden

601

alle

 

0,1

0,3

Opfokgeiten van ca. 4 maanden en ouder

602

alle

 

0,5

2,6

Sus scrofa (Varken)

40

         

Fokzeugen waarvan de gespeende biggen op een ander bedrijf worden gehouden (ten minste eenmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn en waarvan de gespeende biggen aan een ander bedrijf worden geleverd).

400

vaste mest, emissiearm

1,03

 

vaste mest, overig

1,03

 

drijfmest, emissiearm

1,40

 

drijfmest, overig

1,40

 

Fokzeugen inclusief biggen tot een gewicht van 25 kg (ten minste éénmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg.

401

vaste mest, emissiearm

2,00

 

vaste mest, overig

2,00

 

drijfmest, emissiearm

2,50

 

drijfmest, overig

2,50

 

Opfokzeugen en -beren van ca. 25 kg tot geslachtsrijpheid

404

vaste mest, emissiearm

0,81

 

vaste mest, overig

0,81

 

drijfmest, emissiearm

0,91

 

drijfmest, overig

0,91

 

Dekberen en zoekberen, geslachtsrijp

406

vaste mest, emissiearm

1,30

 

vaste mest, overig

1,30

 

drijfmest, emissiearm

1,80

 

drijfmest, overig

1,80

 

Gespeende biggen tot ca 25 kg zonder moederdier op eigen bedrijf

407

vaste mest, emissiearm

0,25

 

-

vaste mest, overig

0,25

 

-

drijfmest, emissiearm

0,30

 

drijfmest, overig

0,30

 

Vleesvarkens

411

vaste mest, emissiearm

0,71

 

vaste mest, overig

0,71

 

drijfmest, emissiearm

0,75

 

drijfmest, overig

0,75

 

Gallus gallus (Kip)

30

         

Leghennen en (groot)ouderdieren jonger dan 18 weken

300

volièrestal

0,009

 

overige mestbanden

0,007

 

overig

0,007

 

Leghennen en (groot)ouderdieren 18 weken en ouder

301

volièrestal

0,018

 

overige mestbanden

0,014

 

overig

0,015

 

Vleeskuikens (kippen die worden gehouden voor de slacht)

312

emissiearm

0,011

 

overig

0,011

 

Deel 2

Diersoorten

Onderscheiden categorieën binnen de diersoorten

Excretie per dier per jaar in kg stikstof

Rundvee

Fok- en gebruiksvee

 
 

Melk- en kalfkoeien gehouden in een stal, niet zijnde een grupstal of potstal met vaste mest

96,1

 

Melk- en kalfkoeien gehouden in een grupstal met vaste mest

90,6

 

Melk- en kalfkoeien gehouden in een potstal met vaste mest

86,4

 

Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar

32,3

 

Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder

66,0

 

Stieren voor de fokkerij jonger dan 1 jaar

26,7

 

Stieren voor de fokkerij van 1 jaar en ouder

51,0

 

Roodvleesproductie

 
 

Weide- en zoogkoeien

66,2

 

Vleesstierkalf tot een leeftijd van ca. 3 maanden

6,6

 

Vleesstieren van ca. 3 maanden tot ca. 16 maanden oud

27,2

 

Vleesstieren tot een leeftijd van ca. 16 maanden die op één bedrijf worden afgemest

23,4

 

Overig vleesvee dat is bestemd voor roodvleesproductie dat niet behoort tot de hierboven genoemde categorieën en jonger is dan 1 jaar

26,4

 

Overig vleesvee dat is bestemd voor roodvleesproductie dat niet behoort tot de hierboven genoemde categorieën van 1 jaar en ouder

65,4

Varkens

Fokkerij/vermeerdering

 
 

Fokzeugen waarvan de biggen ca. 6 weken na hun geboorte aan een ander bedrijf worden geleverd en fokzeugen die nog geen biggen hebben

12,0

 

Fokzeugen waarvan de biggen worden gehouden tot ze een gewicht van ca. 25 kg hebben en fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden

15,3

 

Opfokzeugen van ca. 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn en opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden

5,9

 

Opfokzeugen van ca. 7 maanden tot de eerste dekking

9,1

 

Opfokzeugen van ca. 25 kg tot de eerste dekking en opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg die worden aangehouden tot de eerste dekking

6,1

 

Opfokberen van ca. 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn en opfokberen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn

5,5

 

Dekberen van ca. 7 maanden en ouder en beren afkomstig van het eigen bedrijf van 7 maanden oud

11,7

 

Gespeende biggen, aangeleverd op een leeftijd van ca. 6 weken, totdat ze een gewicht hebben van ca. 25 kg en gespeende biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij totdat ze een gewicht hebben van 25 kg

2,0

 

Mesterij

 
 

Slachtzeugen

12,8

 

Varkens die worden gemest van ca. 25 kg tot ca. 110 kg en biggen afkomstig van het eigen bedrijf vanaf 25 kg

6,1

Kippen

Legrassen

 
 

Opfokhennen en -hanen jonger dan ca. 18 weken die worden afgeleverd op ca. 18 weken en opfokhennen en -hanen die op het eigen bedrijf worden gehouden tot 18 weken

0,159

 

Hennen en hanen van legrassen van ca. 18 weken en ouder die zijn aangeleverd op ca. 18 weken en van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen van 18 weken en ouder

0,371

 

Vleesrassen

 
 

Opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken en opfokhennen en -hanen die op het eigen bedrijf worden aangehouden tot 19 weken oud

0,110

 

(Groot)ouderdieren van vleesrassen van ca. 19 weken en ouder en van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren van 19 weken en ouder

0,411

 

Vleeskuikens

0,332

Kalkoenen

Voor broedeieren

 
 

Hennen en hanen tot een leeftijd van ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf

0,290

 

Hennen en hanen van ca. 6 tot ca. 30 weken oud, gehouden op een opfokbedrijf

1,165

 

Hennen en hanen van ca. 30 weken en ouder

1,513

 

Vleeskalkoenen

 
 

Vleeskalkoenen, vanaf het opzetten bij aanvang van de mestperiode tot de aflevering voor de slacht

0,884

Schapen

Schapen voor de vlees- en melkproductie (alle vrouwelijke schapen die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief alle schapen tot ca. 4 maanden, voor zover gehouden op het bedrijf waar deze schapen geboren zijn en rammen)

9,9

 

Vleesschapen tot ca. 4 maanden, gehouden op bedrijven waar ze niet zijn geboren

0,9

 

Opfokooien, weideschapen en vleesschapen van ca. 4 maanden en ouder

7,2

Geiten

Melkgeiten (alle vrouwelijke geiten die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief pasgeboren lammeren en geslachtsrijpe bokken)

8,9

 

Opfokgeiten en vleesgeiten tot ca. 4 maanden

0,6

 

Opfokgeiten van ca. 4 maanden en ouder

4,7

Eenden

Ouderdieren van vleeseenden

0,50

 

Vleeseenden

0,39

Konijnen

Vrouwelijke konijnen die ten minste eenmaal zijn gedekt en niet-gespeende jongen

1,24

 

Fokrammen, bestemd voor het fokken van vleeskonijnen

0,75

 

Opfokkonijnen vanaf ca. 80 dagen oud tot de eerste dekking

1,01

 

Vleeskonijnen vanaf het spenen tot ca. 80 dagen oud en opfokkonijnen tot 80 dagen oud

0,40

Parelhoenders

Vleesparelhoenders

0,437

Tabel IIA. Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

Stikstofexcretie en fosfaatexcretie per koe (in kg N resp. kg P2O5 per jaar), in relatie tot melkproductie per jaar en ureumgehalte in de melk. Excretie na aftrek vluchtige N.

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

< 14

14

15

16

17

18

19

20

21

22

< 5.624

76,0

77,5

79,0

81,0

82,5

84,0

86,0

87,5

89,0

90,5

5.625 – 5.874

80,5

82,5

84,0

85,5

87,0

89,0

90,5

92,0

94,0

95,5

5.875 – 6.124

83,0

84,5

86,0

87,5

89,5

91,0

92,5

94,5

96,0

97,5

6.125 – 6.374

85,0

86,5

88,0

90,0

91,5

93,0

95,0

96,5

98,0

100,0

6.375 – 6.624

87,0

89,0

90,5

92,0

93,5

95,5

97,0

98,5

100,5

102,0

6.625 – 6.874

89,5

91,0

92,5

94,0

96,0

97,5

99,0

101,0

102,5

104,0

6.875 – 7.124

91,5

93,0

94,5

96,5

98,0

99,5

101,5

103,0

104,5

106,0

7.125 – 7.374

93,5

95,0

97,0

98,5

100,0

102,0

103,5

105,0

106,5

108,5

7.375 – 7.624

95,5

97,5

99,0

100,5

102,5

104,0

105,5

107,0

109,0

110,5

7.625 – 7.874

98,0

99,5

101,0

103,0

104,5

106,0

107,5

109,5

111,0

112,5

7.875 – 8.124

100,0

101,5

103,5

105,0

106,5

108,0

110,0

111,5

113,0

115,0

8.125 – 8.374

102,0

104,0

105,5

107,0

108,5

110,5

112,0

113,5

115,5

117,0

8.375 – 8.624

104,5

106,0

107,5

109,0

111,0

112,5

114,0

116,0

117,5

119,0

8.625 – 8.874

106,5

108,0

109,5

111,5

113,0

114,5

116,5

118,0

119,5

121,5

8.875 – 9.124

108,5

110,0

112,0

113,5

115,0

117,0

118,5

120,0

122,0

123,5

9.125 – 9.374

111,0

112,5

114,0

115,5

117,5

119,0

120,5

122,5

124,0

125,5

9.375 – 9.624

113,0

114,5

116,0

118,0

119,5

121,0

123,0

124,5

126,0

127,5

9.625 – 9.874

115,0

116,5

118,5

120,0

121,5

123,5

125,0

126,5

128,0

130,0

9.875 – 10.124

117,0

119,0

120,5

122,0

124,0

125,5

127,0

128,5

130,5

132,0

10.125 – 10.374

119,5

121,0

122,5

124,5

126,0

127,5

129,0

131,0

132,5

134,0

10.375 – 10.624

121,5

123,0

125,0

126,5

128,0

129,5

131,5

133,0

134,5

136,5

> 10.624

126,0

127,5

129,0

130,5

132,5

134,0

135,5

137,5

139,0

140,5

Vervolg Tabel IIA. Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

< 5.624

92,5

94,0

95,5

97,5

99,0

100,5

102,5

104,0

105,5

107,0

5.625 – 5.874

97,0

99,0

100,5

102,0

103,5

105,5

107,0

108,5

110,5

112,0

5.875 – 6.124

99,5

101,0

102,5

104,0

106,0

107,5

109,0

111,0

112,5

114,0

6.125 – 6.374

101,5

103,0

104,5

106,5

108,0

109,5

111,5

113,0

114,5

116,0

6.375 – 6.624

103,5

105,0

107,0

108,5

110,0

112,0

113,5

115,0

116,5

118,5

6.625 – 6.874

105,5

107,5

109,0

110,5

112,5

114,0

115,5

117,0

119,0

120,5

6.875 – 7.124

108,0

109,5

111,0

113,0

114,5

116,0

117,5

119,5

121,0

122,5

7.125 – 7.374

110,0

111,5

113,5

115,0

116,5

118,5

120,0

121,5

123,0

125,0

7.375 – 7.624

112,0

114,0

115,5

117,0

119,0

120,5

122,0

123,5

125,5

127,0

7.625 – 7.874

114,5

116,0

117,5

119,5

121,0

122,5

124,0

126,0

127,5

129,0

7.875 – 8.124

116,5

118,0

120,0

121,5

123,0

124,5

126,5

128,0

129,5

131,5

8.125 – 8.374

118,5

120,5

122,0

123,5

125,0

127,0

128,5

130,0

132,0

133,5

8.375 – 8.624

121,0

122,5

124,0

125,5

127,5

129,0

130,5

132,5

134,0

135,5

8.625 – 8.874

123,0

124,5

126,0

128,0

129,5

131,0

133,0

134,5

136,0

137,5

8.875 – 9.124

125,0

126,5

128,5

130,0

131,5

133,5

135,0

136,5

138,0

140,0

9.125 – 9.374

127,0

129,0

130,5

132,0

134,0

135,5

137,0

138,5

140,5

142,0

9.375 – 9.624

129,5

131,0

132,5

134,5

136,0

137,5

139,0

141,0

142,5

144,0

9.625 – 9.874

131,5

133,0

135,0

136,5

138,0

139,5

141,5

143,0

144,5

146,5

9.875 – 10.124

133,5

135,5

137,0

138,5

140,0

142,0

143,5

145,0

147,0

148,5

10.125 – 10.374

136,0

137,5

139,0

141,0

142,5

144,0

145,5

147,5

149,0

150,5

10.375 – 10.624

138,0

139,5

141,5

143,0

144,5

146,0

148,0

149,5

151,0

153,0

> 10.624

142,5

144,0

145,5

147,0

149,0

150,5

152,0

154,0

155,5

157,0

Vervolg Tabel IIA. Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

33

34

35

36

37

38

39

40

> 40

 

< 5.624

109,0

110,5

112,0

114,0

115,5

117,0

118,5

120,5

122,0

 

5.625 – 5.874

113,5

115,0

117,0

118,5

120,0

122,0

123,5

125,0

127,0

 

5.875 – 6.124

115,5

117,5

119,0

120,5

122,5

124,0

125,5

127,5

129,0

 

6.125 – 6.374

118,0

119,5

121,0

123,0

124,5

126,0

128,0

129,5

131,0

 

6.375 – 6.624

120,0

121,5

123,5

125,0

126,5

128,5

130,0

131,5

133,0

 

6.625 – 6.874

122,0

124,0

125,5

127,0

129,0

130,5

132,0

133,5

135,5

 

6.875 – 7.124

124,5

126,0

127,5

129,5

131,0

132,5

134,0

136,0

137,5

 

7.125 – 7.374

126,5

128,0

130,0

131,5

133,0

134,5

136,5

138,0

139,5

 

7.375 – 7.624

128,5

130,5

132,0

133,5

135,0

137,0

138,5

140,0

142,0

 

7.625 – 7.874

131,0

132,5

134,0

135,5

137,5

139,0

140,5

142,5

144,0

 

7.875 – 8.124

133,0

134,5

136,0

138,0

139,5

141,0

143,0

144,5

146,0

 

8.125 – 8.374

135,0

136,5

138,5

140,0

141,5

143,5

145,0

146,5

148,5

 

8.375 – 8.624

137,0

139,0

140,5

142,0

144,0

145,5

147,0

149,0

150,5

 

8.625 – 8.874

139,5

141,0

142,5

144,5

146,0

147,5

149,5

151,0

152,5

 

8.875 – 9.124

141,5

143,0

145,0

146,5

148,0

150,0

151,5

153,0

154,5

 

9.125 – 9.374

143,5

145,5

147,0

148,5

150,5

152,0

153,5

155,0

157,0

 

9.375 – 9.624

146,0

147,5

149,0

151,0

152,5

154,0

155,5

157,5

159,0

 

9.625 – 9.874

148,0

149,5

151,5

153,0

154,5

156,0

158,0

159,5

161,0

 

9.875 – 10.124

150,0

152,0

153,5

155,0

156,5

158,5

160,0

161,5

163,5

 

10.125 – 10.374

152,5

154,0

155,5

157,0

159,0

160,5

162,0

164,0

165,5

 

10.375 – 10.624

154,5

156,0

157,5

159,5

161,0

162,5

164,5

166,0

167,5

 

> 10.624

158,5

160,5

162,0

163,5

165,5

167,0

168,5

170,5

172,0

 
Vervolg Tabel IIA. Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Fosfaatexcretie (kg)

M3 mest/7 maanden op basis van 1,7 kg P2O5/ton

< 5.624

32,4

12,1

5.625 – 5.874

34,0

12,6

5.875 – 6.124

34,8

12,9

6.125 – 6.374

35,5

13,1

6.375 – 6.624

36,2

13,4

6.625 – 6.874

36,9

13,6

6.875 – 7.124

37,7

13,9

7.125 – 7.374

38,4

14,1

7.375 – 7.624

39,1

14,4

7.625 – 7.874

39,8

14,6

7.875 – 8.124

40,6

14,9

8.125 – 8.374

41,3

15,1

8.375 – 8.624

42,0

15,4

8.625 – 8.874

42,7

15,6

8.875 – 9.124

43,5

15,9

9.125 – 9.374

44,2

16,1

9.375 – 9.624

44,9

16,4

9.625 – 9.874

45,6

16,6

9.875 – 10.124

46,4

16,9

10.125 – 10.374

47,1

17,1

10.375 – 10.624

47,8

17,4

> 10.624

49,3

17,9

Tabel IIB. Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

Stikstofexcretie en fosfaatexcretie per koe (in kg N respectievelijk kg P2O5 per jaar) in relatie tot melkproductie per jaar en ureumgehalte in de melk. Excretie na aftrek vluchtige N.

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

< 14

14

15

16

17

18

19

20

21

22

< 5.624

65,0

66,5

68,0

69,5

71,0

72,5

73,5

75,0

76,5

78,0

5.625 – 5.874

69,5

70,5

72,0

73,5

75,0

76,5

77,5

79,0

80,5

82,0

5.875 – 6.124

71,0

72,5

74,0

75,5

77,0

78,0

79,5

81,0

82,5

84,0

6.125 – 6.374

73,0

74,5

76,0

77,0

78,5

80,0

81,5

83,0

84,5

85,5

6.375 – 6.624

75,0

76,0

77,5

79,0

80,5

82,0

83,5

84,5

86,0

87,5

6.625 – 6.874

76,5

78,0

79,5

81,0

82,5

83,5

85,0

86,5

88,0

89,5

6.875 – 7.124

78,5

80,0

81,5

82,5

84,0

85,5

87,0

88,5

90,0

91,0

7.125 – 7.374

80,5

81,5

83,0

84,5

86,0

87,5

89,0

90,0

91,5

93,0

7.375 – 7.624

82,0

83,5

85,0

86,5

88,0

89,0

90,5

92,0

93,5

95,0

7.625 – 7.874

84,0

85,5

87,0

88,5

89,5

91,0

92,5

94,0

95,5

96,5

7.875 – 8.124

86,0

87,5

88,5

90,0

91,5

93,0

94,5

96,0

97,0

98,5

8.125 – 8.374

87,5

89,0

90,5

92,0

93,5

95,0

96,0

97,5

99,0

100,5

8.375 – 8.624

89,5

91,0

92,5

94,0

95,0

96,5

98,0

99,5

101,0

102,5

8.625 – 8.874

91,5

93,0

94,0

95,5

97,0

98,5

100,0

101,5

102,5

104,0

8.875 – 9.124

93,0

94,5

96,0

97,5

99,0

100,5

101,5

103,0

104,5

106,0

9.125 – 9.374

95,0

96,5

98,0

99,5

101,0

102,0

103,5

105,0

106,5

108,0

9.375 – 9.624

97,0

98,5

100,0

101,0

102,5

104,0

105,5

107,0

108,5

109,5

9.625 – 9.874

99,0

100,0

101,5

103,0

104,5

106,0

107,5

108,5

110,0

111,5

9.875 – 10.124

100,5

102,0

103,5

105,0

106,5

107,5

109,0

110,5

112,0

113,5

10.125 – 10.374

102,5

104,0

105,5

106,5

108,0

109,5

111,0

112,5

114,0

115,0

10.375 – 10.624

104,5

105,5

107,0

108,5

110,0

111,5

113,0

114,0

115,5

117,0

> 10.624

108,0

109,5

111,0

112,5

113,5

115,0

116,5

118,0

119,5

120,5

Vervolg Tabel IIB. Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

< 5.624

79,5

80,5

82,0

83,5

85,0

86,5

88,0

89,0

90,5

92,0

5.625 – 5.874

83,5

85,0

86,0

87,5

89,0

90,5

92,0

93,5

94,5

96,0

5.875 – 6.124

85,0

86,5

88,0

89,5

91,0

92,5

93,5

95,0

96,5

98,0

6.125 – 6.374

87,0

88,5

90,0

91,5

92,5

94,0

95,5

97,0

98,5

100,0

6.375 – 6.624

89,0

90,5

92,0

93,0

94,5

96,0

97,5

99,0

100,0

101,5

6.625 – 6.874

91,0

92,0

93,5

95,0

96,5

98,0

99,5

100,5

102,0

103,5

6.875 – 7.124

92,5

94,0

95,5

97,0

98,5

99,5

101,0

102,5

104,0

105,5

7.125 – 7.374

94,5

96,0

97,5

98,5

100,0

101,5

103,0

104,5

106,0

107,0

7.375 – 7.624

96,5

97,5

99,0

100,5

102,0

103,5

105,0

106,0

107,5

109,0

7.625 – 7.874

98,0

99,5

101,0

102,5

104,0

105,0

106,5

108,0

109,5

111,0

7.875 – 8.124

100,0

101,5

103,0

104,0

105,5

107,0

108,5

110,0

111,5

112,5

8.125 – 8.374

102,0

103,5

104,5

106,0

107,5

109,0

110,5

111,5

113,0

114,5

8.375 – 8.624

103,5

105,0

106,5

108,0

109,5

111,0

112,0

113,5

115,0

116,5

8.625 – 8.874

105,5

107,0

108,5

110,0

111,0

112,5

114,0

115,5

117,0

118,5

8.875 – 9.124

107,5

109,0

110,0

111,5

113,0

114,5

116,0

117,5

118,5

120,0

9.125 – 9.374

109,0

110,5

112,0

113,5

115,0

116,5

117,5

119,0

120,5

122,0

9.375 – 9.624

111,0

112,5

114,0

115,5

116,5

118,0

119,5

121,0

122,5

124,0

9.625 – 9.874

113,0

114,5

116,0

117,0

118,5

120,0

121,5

123,0

124,0

125,5

9.875 – 10.124

115,0

116,0

117,5

119,0

120,5

122,0

123,5

124,5

126,0

127,5

10.125 – 10.374

116,5

118,0

119,5

121,0

122,5

123,5

125,0

126,5

128,0

129,5

10.375 – 10.624

118,5

120,0

121,5

122,5

124,0

125,5

127,0

128,5

130,0

131,0

> 10.624

122,0

123,5

125,0

126,5

128,0

129,0

130,5

132,0

133,5

135,0

Vervolg Tabel IIB. Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Stikstofexcretie (kg)

Ureumgehalte in mg/100 g

33

34

35

36

37

38

39

40

> 40

 

< 5.624

93,5

95,0

96,5

97,5

99,0

100,5

102,0

103,5

105,0

 

5.625 – 5.874

97,5

99,0

100,5

102,0

103,0

104,5

106,0

107,5

109,0

 

5.875 – 6.124

99,5

101,0

102,0

103,5

105,0

106,5

108,0

109,5

110,5

 

6.125 – 6.374

101,0

102,5

104,0

105,5

107,0

108,5

109,5

111,0

112,5

 

6.375 – 6.624

103,0

104,5

106,0

107,5

108,5

110,0

111,5

113,0

114,5

 

6.625 – 6.874

105,0

106,5

107,5

109,0

110,5

112,0

113,5

115,0

116,0

 

6.875 – 7.124

107,0

108,0

109,5

111,0

112,5

114,0

115,0

116,5

118,0

 

7.125 – 7.374

108,5

110,0

111,5

113,0

114,5

115,5

117,0

118,5

120,0

 

7.375 – 7.624

110,5

112,0

113,5

114,5

116,0

117,5

119,0

120,5

122,0

 

7.625 – 7.874

112,5

113,5

115,0

116,5

118,0

119,5

121,0

122,0

123,5

 

7.875 – 8.124

114,0

115,5

117,0

118,5

120,0

121,0

122,5

124,0

125,5

 

8.125 – 8.374

116,0

117,5

119,0

120,0

121,5

123,0

124,5

126,0

127,5

 

8.375 – 8.624

118,0

119,0

120,5

122,0

123,5

125,0

126,5

127,5

129,0

 

8.625 – 8.874

119,5

121,0

122,5

124,0

125,5

126,5

128,0

129,5

131,0

 

8.875 – 9.124

121,5

123,0

124,5

126,0

127,0

128,5

130,0

131,5

133,0

 

9.125 – 9.374

123,5

125,0

126,0

127,5

129,0

130,5

132,0

133,5

134,5

 

9.375 – 9.624

125,0

126,5

128,0

129,5

131,0

132,5

133,5

135,0

136,5

 

9.625 – 9.874

127,0

128,5

130,0

131,5

132,5

134,0

135,5

137,0

138,5

 

9.875 – 10.124

129,0

130,5

131,5

133,0

134,5

136,0

137,5

139,0

140,0

 

10.125 – 10.374

131,0

132,0

133,5

135,0

136,5

138,0

139,0

140,5

142,0

 

10.375 – 10.624

132,5

134,0

135,5

137,0

138,5

139,5

141,0

142,5

144,0

 

> 10.624

136,5

137,5

139,0

140,5

142,0

143,5

145,0

146,0

147,5

 
Vervolg Tabel IIB. Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

Melkproductie in kg melk per koe per jaar

Fosfaat-excretie (kg)

M3 mest/7 maanden op basis van 1,7 kg P2O5/ton

< 5.624

32,4

6,2

5.625 – 5.874

34,0

6,5

5.875 – 6.124

34,8

6,6

6.125 – 6.374

35,5

6,7

6.375 – 6.624

36,2

6,8

6.625 – 6.874

36,9

7,0

6.875 – 7.124

37,7

7,1

7.125 – 7.374

38,4

7,2

7.375 – 7.624

39,1

7,3

7.625 – 7.874

39,8

7,5

7.875 – 8.124

40,6

7,6

8.125 – 8.374

41,3

7,7

8.375 – 8.624

42,0

7,8

8.625 – 8.874

42,7

8,0

8.875 – 9.124

43,5

8,1

9.125 – 9.374

44,2

8,2

9.375 – 9.624

44,9

8,4

9.625 – 9.874

45,6

8,5

9.875 – 10.124

46,4

8,6

10.125 – 10.374

47,1

8,7

10.375 – 10.624

47,8

8,9

> 10.624

49,3

9,1

Tabel III. Aan- en afvoer van staldieren, behorende bij artikel 102

 

per dier

per kg lichaamsgewicht

 

kg stikstof

kg fosfaat

kg stikstof

kg fosfaat

Bos Taurus (Rund)

       

Nuchtere kalveren

1,4

0,8

0,0294

0,0183

Witvleeskalveren

6,9

4,0

0,0302

0,0174

Sus scrofa (Varken)

       

Pasgeboren biggen

0,03

0,02

0,0187

0,0141

Gespeende biggen, ongeveer 4 weken oud

0,18

0,09

0,0244

0,0122

Biggen van ongeveer 10 weken (ca 25 kg)

0,65

0,32

0,0248

0,0122

Vleesvarkens

2,85

1,40

0,0250

0,0123

Fokzeugen

5,13

2,51

0,0250

0,0123

Opfokzeugen/beren van ca. 7 maanden

3,11

1,65

0,0249

0,0132

Fokberen ouder dan 7 maanden

8,13

3,98

0,0250

0,0123

Slachtzeugen

5,13

2,51

0,0250

0,0123

Gallus gallus (Kip)

       

Eendagskuikens – kip

0,0010

0,0002

0,0258

0,0058

Opfokhennen/-hanen van ongeveer 18 weken, wit

0,036

0,016

0,0280

0,0126

Opfokhennen/-hanen van ongeveer 18 weken, bruin

0,043

0,019

0,0280

0,0126

Hennen/hanen ouder dan 18 weken, wit

0,045

0,021

0,0280

0,0128

Hennen/hanen ouder dan 18 weken, bruin

0,050

0,023

0,0280

0,0128

Opfokhennen/-hanen vleesrassen van ongeveer 20 weken

0,0735

0,0277

0,0334

0,0126

Ouderdieren vleesrassen ouder dan 20 weken

0,121

0,052

0,0292

0,0125

Vleeskuikens – kip

0,067

0,024

0,0283

0,0101

Meleagris gallopavo (Kalkoen)

       

Eendagskuikens

0,0017

0,0004

0,0300

0,0078

Kalkoenenouderdieren van 7 maanden

0,46

0,16

0,0330

0,0117

Kalkoenenouderdieren ouder dan 7 maanden

0,49

0,17

0,0330

0,0117

Vleeskalkoenen, hennen

0,32

0,11

0,0330

0,0117

Vleeskalkoenen, hanen

0,65

0,23

0,0330

0,0117

Mustela vison (Nerts)

       

Fokteven ouder dan 7 maanden

0,033

0,016

0,0279

0,0137

Reuen ouder dan 7 maanden

0,081

0,040

0,0279

0,0137

Pups

0,016

0,008

0,0279

0,0137

Oryctolagus cuniculus (Konijn)

       

Jonge konijnen

0,021

0,009

0,0300

0,0124

Voedsters en fokrammen

0,121

0,048

0,0302

0,0119

Vleeskonijnen

0,075

0,032

0,0282

0,0119

Opfokkonijnen

0,075

0,032

0,0295

0,0116

Rattus norvegicus (Bruine rat)

       

Alle ratten

0,0101

0,0048

0,0289

0,0137

Mus musculus (Tamme muis)

       

Alle muizen

0,0016

0,0008

0,0289

0,0137

Cavia porcellus (Cavia)

       

Alle cavia's

0,0275

0,0131

0,0289

0,0137

Mesocricetus auratus (Goudhamster)

       

Alle goudhamsters

0,0087

0,0041

0,0289

0,0137

Meriones unguiculatus (Gerbil)

       

Alle gerbils

0,0029

0,0014

0,0289

0,0137

Anas plathyrhynchos (Peking eend)

       

Eendagskuikens

0,0016

0,0004

0,0280

0,0068

Vleeseenden 3.200 g

0,0994

0,0371

0,0295

0,0116

Ouderdieren van vleeseenden (tot 18 weken) 3.125 g

0,0922

0,0363

0,0295

0,0116

Ouderdieren van vleeseenden (ouder dan 18 weken) 3.400 g

0,1125

0,0612

0,0331

0,0180

Struthio camelus (Struisvogel)

       

Alle struisvogels

3,63

1,28

0,0330

0,0117

Dromaius novae hollandiae (Emoe)

       

Alle emoe's

1,65

0,58

0,0330

0,0117

Rhea Americana (Nandoe)

       

Alle nandoe’s

1,09

0,39

0,0330

0,0117

Anser cygnoides (Knobbelgans)

       

Alle knobbelganzen

0,13

0,06

0,0259

0,0121

Anser anser (Grauwe gans)

       

Alle grauwe ganzen

0,13

0,06

0,0259

0,0121

Numida meleagris (Helmparelhoen)

       

Eendagskuikens

0,0007

0,0002

0,0248

0,0076

Vleesparelhoenders

0,0718

0,0253

0,0357

0,0126

Phasianus colchicus (Fazant)

       

Alle fazanten

0,054

0,019

0,0357

0,0126

Perdix perdix (Patrijs)

       

Alle patrijzen

0,014

0,005

0,0357

0,0126

Columbia livia (Vleesduif)

       

Alle duiven

0,006

0,002

0,0357

0,0126

Tabel IV. Aan- en afvoer van eieren, behorende bij artikel 103

 

Per kg ei

kg stikstof

kg fosfaat

Consumptie-eieren van kippen

0,0185

0,0039

Broedeieren van kippen

0,0193

0,0044

Eieren van kalkoenen

0,0194

0,0046

Eieren van eenden

0,0195

0,0045

Eieren van andere dieren

0,0190

0,0040

Bijlage E. behorende bij de artikelen 53, 78, 82 en 79

A. Prestatiekenmerken bemonsteringsapparatuur

  • 1. De bemonsteringsapparatuur is zichtbaar voorzien van een typeaanduiding, een versienummer, een uniek serienummer en een identificatie van de fabrikant.

  • 2. De bemonstering geschiedt door het geautomatiseerd nemen van een monster met behulp van bemonsteringsapparatuur die voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. per vracht wordt een monster verzameld van ten minste 650 milliliter;

    • b. de samenstelling van het monster ten aanzien van fosfor en stikstof wijkt niet systematisch af van de gemiddelde samenstelling van de vracht;

    • c. de toevallige afwijking ten aanzien van fosfor en stikstof tussen de samenstelling van het monster en de gemiddelde samenstelling van de vracht vloeibare dierlijke meststoffen bedraagt minder dan 15% (2s-interval);

    • d. bij vervoer middels een transportvoertuig kan zowel bij het laden als bij het lossen een monster worden genomen;

    • e. de vracht dierlijke meststoffen passeert de bemonsteringsapparatuur bij het laden en lossen;

    • f. gedurende de bemonstering garanderen fysieke of elektronische voorzieningen dat andere in- en uitstroomopeningen dan waarop de bemonsteringsapparatuur is aangesloten, zijn gesloten.

  • 3. Het monster wordt bij vervoer door middel van een transportvoertuig genomen door evenredig verdeeld over de laadtijd minimaal vijf en maximaal negen deelmonster samen te voegen tot een totale hoeveelheid van minimaal 650 milliliter en maximaal 1000 milliliter af te tappen uit de vracht door middel van bemonsteringsapparatuur bij een vullingsgraad van vanaf 10% en voor 90% van de tank.

  • 4. Het monster wordt bij vervoer door middel van een pijpleiding genomen door evenredig verdeeld over de hoeveelheid minimaal vijf en maximaal negen deelmonsters samen te voegen tot een totale hoeveelheid van minimaal 650 milliliter en maximaal 1000 milliliter af te tappen uit de vracht door middel van bemonsteringsapparatuur. Voorafgaand aan het transport wordt bepaald hoeveel vervoerd gaat worden zodat de juiste monstermomenten bepaald kunnen worden, vergelijkbaar met het vulpercentage bij een tankauto.

B. Eisen monsterverpakking

De monsterverpakking voldoet ten minste aan de volgende voorwaarden:

  • a. de met meststoffen gevulde monsterverpakking is zodanig gesloten dat deze niet zonder herkenbare beschadiging kan worden geopend en aan de inhoud ervan zonder herkenbare beschadiging niets toegevoegd, afgenomen of anderszins veranderd kan worden;

  • b. de monsterverpakking heeft een minimale inhoud van 750 milliliter;

    (zie C, tweede lid, onderdeel b)

  • c. de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat, zijn voorzien van een unieke barcode die zich ten hoogste eenmaal in de drie jaar herhaald.

C. Prestatiekenmerken verpakkingsapparatuur

  • 1. De verpakkingsapparatuur is zichtbaar voorzien van een typeaanduiding, een versienummer, een uniek serienummer en een identificatie van de fabrikant.

  • 2. De apparatuur die wordt gebruikt voor de verpakking van het door de bemonsteringsapparatuur genomen monster voldoet ten minste aan de volgende voorwaarden:

    • a. een technische voorziening waarborgt dat de verpakkingsapparatuur tijdens de bemonstering verbonden is met de bemonsteringsapparatuur;

    • b. een voorziening waarborgt dat de monsterverpakking schoon en droog is op het moment dat het monster wordt genomen;

    • c. het proces van bemonstering door middel van de bemonsteringsapparatuur en verpakking van het monster door middel van de verpakkingsapparatuur is geheel geautomatiseerd en technische voorzieningen waarborgen dat beïnvloeding van buitenaf niet mogelijk is en dat uitsluitend meststoffen afkomstig uit de bemonsteringsapparatuur worden verpakt; en

    • d. de verpakkingsapparatuur levert de met meststoffen gevulde monsterverpakking zodanig gesloten af dat deze niet zonder herkenbare beschadiging kan worden geopend en aan de inhoud ervan zonder herkenbare beschadiging niets toegevoegd, afgenomen of anderszins veranderd kan worden.

D. Prestatiekenmerken AGR-apparatuur voor het vervoer van drijfmest

1. Uiterlijke aanduidingen AGR-apparatuur

  • 1.1. De AGR-apparatuur is zichtbaar voorzien van een typeaanduiding, een versienummer, een uniek serienummer en een identificatie van de fabrikant.

  • 1.2. Indien de AGR-apparatuur uit verschillende onderdelen bestaat is ieder te onderscheiden onderdeel zichtbaar voorzien van de in onderdeel 1.1. genoemde kenmerken.

  • 1.3. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee het unieke serienummer automatisch wordt vastgelegd en aan elk elektronisch databericht wordt meegegeven.

2. Inlezen gegevens

  • 2.1. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee het nummer van het Vervoersbewijs dierlijke meststoffen automatisch en op elektronische wijze vanaf dit bewijs wordt ingelezen.

  • 2.2. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee het combinatienummer automatisch en op elektronische wijze uit de verpakkingsapparatuur wordt ingelezen.

  • 2.3. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee de unieke identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat, automatisch en op elektronische wijze uit de verpakkingsapparatuur wordt ingelezen. Dit is zowel tijdens laden als tijdens het lossen mogelijk.

3. Koppeling AGR-apparatuur aan verpakkingsapparatuur en satellietvolgapparatuur

  • 3.1. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee de bemonsterings- en verpakkingsapparatuur, in het geval van vervoer door middel van een pijpleiding, de in het leidingstelsel opgenomen afsluitkleppen alsmede de satellietvolgapparatuur elektronisch aan de AGR-apparatuur verbonden zijn.

4. Automatische positiebepaling van het transportmiddel met satellietvolgapparatuur

  • 4.1. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de positie van het transportmiddel alsmede de datum en het tijdstip waarop de positiegegevens zijn bepaald voortdurend en automatisch worden vastgelegd.

  • 4.2. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee direct na het inlezen van het nummer van het Vervoersbewijs dierlijke meststoffen de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de positie van het transportmiddel alsmede de datum en het tijdstip waarop de positiegegevens zijn bepaald, worden vastgelegd.

  • 4.3. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee direct na het inlezen van de identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat, de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de positie van het transportmiddel alsmede de datum en het tijdstip waarop de positiegegevens zijn bepaald, worden vastgelegd.

  • 4.4. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee zowel tijdens het laden als tijdens het lossen op het transportmiddel automatisch het moment van laden, onderscheidenlijk het moment van lossen wordt onderkend alsmede over een voorziening waarmee de op voornoemde momenten door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de positie van het transportmiddel alsmede de datum en het tijdstip waarop de positiegegevens zijn bepaald, worden vastgelegd.

  • 4.5. In het geval van vervoer door middel van een vaste pijpleiding kunnen de onder 4.1 tot en met 4.4 bedoelde positiegegevens voorgeprogrammeerd zijn.

  • 4.6. De AGR-apparatuur beschikt in het geval van vervoer door middel van een pijpleiding over een voorziening waarmee, indien de hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald met behulp van het apparaat, als bedoeld in artikel 82, derde lid, onderdeel a, en de dichtheid van de mest niet gelijk is aan 1, de meetwaarde van de debietmeter gecorrigeerd kan worden. Deze correctie kan automatisch uitgevoerd worden door en vastgelegd worden in de AGR-apparatuur. Voor het bepalen van de dichtheid wordt gebruik gemaakt van de publicatie van de Wageningen Universiteit uit de Kwantitatieve Informatie voor de Veehouderij (KWIN) (www.livestockresearch.wur.nl).

5. Opslag van gegevens van de AGR-apparatuur

  • 5.1. De door de AGR-apparatuur geregistreerde gegevens blijven ten minste in deze apparatuur vastgelegd tot het moment waarop deze gegevens succesvol met het elektronisch databericht zijn verzonden.

6. Versturen van mesttransportgegevens

  • 6.1. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee terstond nadat de gegevens in de AGR-apparatuur zijn geregistreerd, zowel tijdens het laden als tijdens het lossen automatisch, zonder tussenkomst van menselijk handelen en zonder dat menselijk ingrijpen mogelijk is een elektronisch databericht naar de minister wordt verstuurd. Het tijdens het laden te versturen elektronisch databericht ‘laden van mest’ bevat de volgende gegevens:

    • het nummer van het Vervoersbewijs dierlijke meststoffen;

    • het serienummer van de AGR-apparatuur;

    • het combinatienummer;

    • de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.2. die zijn vastgelegd direct na inlezen van het nummer van het Vervoersbewijs dierlijke meststoffen;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.3. die zijn vastgelegd direct na inlezen van de identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.4. die zijn vastgelegd op het moment van het laden van de lading dierlijke meststoffen;

    • het soort bericht ‘laden van mest’; en

    • een Indicatie of er tijdens het laden een storing is opgetreden.

  • 6.2. Het tijdens het lossen te versturen elektronisch databericht ‘lossen van mest’ bevat de volgende gegevens:

    • het nummer van het Vervoersbewijs dierlijke meststoffen;

    • het serienummer van de AGR-apparatuur;

    • het combinatienummer;

    • de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.2. die zijn vastgelegd direct na inlezen van het nummer van het Vervoersbewijs dierlijke meststoffen;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.3. die zijn vastgelegd direct na inlezen van de identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.4. die zijn vastgelegd op het moment van het lossen van de lading dierlijke meststoffen;

    • het soort bericht ‘lossen van mest’; en

    • een Indicatie of er tijdens het vervoer een storing is opgetreden.

  • 6.3. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee elektronische databerichten behouden blijven indien er een storing optreedt in de mobiele datacommunicatie en waarmee de elektronische databerichten alsnog worden verstuurd zodra de storing is opgeheven.

  • 6.4. De AGR-apparatuur maakt voor het versturen van elektronische databerichten uitsluitend gebruik van een infrastructuur die wordt beheerd door een ten opzichte van de intermediair onafhankelijk partij, waarbij gewaarborgd is dat de met het databericht verzonden gegevens die bestemd zijn voor het ministerie van Economische Zaken, uitsluitend door een ten opzichte van de intermediair onafhankelijke partij worden beheerd.

  • 6.5. De AGR-apparatuur sluit op elektronische wijze, overeenkomstig de technische specificaties die op verzoek door de minister worden verstrekt, aan op het door de minister beschikbaar gestelde portaal.

7. Signalering van storingen

  • 7.1. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee wordt zichtbaar gemaakt of elke te onderscheiden functie van de AGR-apparatuur en de satellietvolgapparatuur correct functioneert.

  • 7.2. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee in het elektronische databericht ‘lossen van mest’ automatisch wordt aangegeven of er gedurende het desbetreffende transport een storing is opgetreden.

E. Prestatiekenmerken AGR-apparatuur voor het vervoer van vaste mest

1. Uiterlijke aanduidingen AGR-apparatuur

  • 1.1. De AGR-apparatuur is, ook na montage, zichtbaar voorzien van een typeaanduiding, een versienummer, een uniek serienummer en een identificatie van de fabrikant.

  • 1.2. Indien de AGR-apparatuur uit verschillende fysieke onderdelen bestaat is ieder te onderscheiden onderdeel, ook na montage, zichtbaar voorzien van de in onderdeel 1.1. genoemde kenmerken.

2. Inlezen gegevens

  • 2.1. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen automatisch en op elektronische wijze vanaf dit bewijs wordt ingelezen.

  • 2.2. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee de unieke serienummers van alle bij het transport betrokken fysieke onderdelen van de AGR-apparatuur, automatisch en op elektronische wijze worden ingelezen en vastgelegd.

  • 2.3. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee de unieke identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat, op elektronische wijze wordt ingelezen.

3. Koppeling AGR-apparatuur aan satellietvolgapparatuur en transportmiddel

  • 3.1. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee de apparatuur die automatisch en op elektronische wijze het moment van laden, onderscheidenlijk het moment van lossen onderkent en de satellietvolgapparatuur elektronisch aan de AGR-apparatuur verbonden is.

  • 3.2. Het sensordeel van de AGR-apparatuur communiceert continu via een unieke elektronische of bedrade verbinding tijdens het vervoer van meststoffen met de overige bij het vervoer betrokken fysieke onderdelen van de AGR-apparatuur. Dit onderdeel van de AGR-apparatuur genereert ten minste automatisch en op elektronische wijze het moment van laden, onderscheidenlijk het moment van lossen en geeft automatisch een signaal als de unieke verbinding tijdens het vervoer wordt verbroken met de overige bij het vervoer betrokken fysieke onderdelen van de AGR-apparatuur.

4. Automatische positiebepaling van satellietvolgapparatuur

  • 4.1. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de positie van het transportmiddel alsmede de datum en het tijdstip waarop de positiegegevens zijn bepaald voortdurend en automatisch worden vastgelegd en middels een track- en tracingsysteem deze gegevens beschikbaar gesteld moeten kunnen worden voor de bedrijfsadministratie.

  • 4.2. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee direct na het inlezen van het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de positie van het transportmiddel alsmede de datum en het tijdstip waarop de positiegegevens zijn bepaald, worden vastgelegd.

  • 4.3. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee direct na het inlezen van de identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat, de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de positie van het transportmiddel alsmede de datum en het tijdstip waarop de positiegegevens zijn bepaald, worden vastgelegd.

  • 4.4. De AGR-apparatuur beschikt over een elektronische voorziening waarmee zowel tijdens het laden als tijdens het lossen automatisch het moment van laden, onderscheidenlijk het moment van lossen wordt onderkend alsmede over een voorziening waarmee de op voornoemde momenten door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de positie van het transportmiddel alsmede de datum en het tijdstip waarop de positiegegevens zijn bepaald, worden vastgelegd.

  • 4.5. In het geval van vervoer door middel van een vaste transportband kunnen de onder 4.1 tot en met 4.4 bedoelde positiegegevens voorgeprogrammeerd zijn.

5. Opslag van gegevens van de AGR-apparatuur

  • 5.1. De door de AGR-apparatuur geregistreerde gegevens blijven ten minste in deze apparatuur vastgelegd tot het moment waarop deze gegevens succesvol met het elektronisch databericht zijn verzonden.

6. Versturen van mesttransportgegevens

  • 6.1. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee zowel tijdens het laden als tijdens het lossen automatisch, zonder tussenkomst van menselijk handelen en zonder dat menselijk ingrijpen mogelijk is één of meerdere elektronische databericht(en) naar de minister wordt (en) verstuurd terstond nadat de desbetreffende gegevens door de AGR-apparatuur zijn geregistreerd.

  • 6.2. Het tijdens het laden te versturen elektronisch databericht ‘laden van mest’ bevat de volgende gegevens:

    • het nummer van het Vervoersbewijs dierlijke meststoffen;

    • het unieke serienummer van het bij het transport betrokken onderdeel van de AGR-apparatuur;

    • de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.2. die zijn vastgelegd direct na inlezen van het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.3. die zijn vastgelegd direct na inlezen van de identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.4. die zijn vastgelegd op het moment van het laden van de lading dierlijke meststoffen;

    • het soort bericht ‘laden van mest’; en

    • een indicatie of er tijdens het laden een storing is opgetreden.

  • 6.3. Het tijdens het lossen te versturen elektronisch databericht ‘lossen van mest’ bevat de volgende gegevens:

    • het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen;

    • het unieke serienummer van het bij het transport betrokken onderdeel van de AGR-apparatuur;

    • de gegevens ter identificatie van de volledige monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.2. die zijn vastgelegd direct na inlezen van het nummer van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.3. die zijn vastgelegd direct na inlezen van de identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in onderdeel 4.4. die zijn vastgelegd op het moment van het lossen van de lading dierlijke meststoffen;

    • het soort bericht ‘lossen van mest’; en

    • een indicatie of er tijdens het vervoer een storing is opgetreden.

  • 6.4. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee elektronische databerichten behouden blijven indien er een storing optreedt in de mobiele datacommunicatie en waarmee de elektronische databerichten alsnog worden verstuurd zodra de storing is opgeheven.

  • 6.5. De AGR-apparatuur maakt voor het versturen van elektronische databerichten uitsluitend gebruik van een infrastructuur die wordt beheerd door een ten opzichte van de intermediair onafhankelijk partij, waarbij gewaarborgd is dat de met het databericht verzonden gegevens die bestemd zijn voor het ministerie van EZ, uitsluitend door een ten opzichte van de intermediair onafhankelijke partij worden beheerd.

  • 6.6. De AGR-apparatuur sluit op elektronische wijze, overeenkomstig de technische specificaties die op verzoek door de minister worden verstrekt, aan op het door de minister beschikbaar gestelde portaal.

7. Signalering van storingen

  • 7.1. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee wordt zichtbaar gemaakt of elke te onderscheiden functie van de AGR-apparatuur en de satellietvolgapparatuur correct functioneert.

  • 7.2. De AGR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee in het databericht ‘lossen van mest’ automatisch wordt aangegeven of er gedurende het desbetreffende transport een storing is opgetreden.

Bijlage Ea. behorende bij de artikelen 78d, 78i, 78q en 78u van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Accreditatieprogramma bemonstering vaste dierlijke meststoffen; AP06

1. Inleiding

Overheid en bedrijfsleven willen de naleving rond de bemonstering van vaste mest versterken en de fraudemogelijkheden verkleinen. Een representatief monster geeft informatie over de samenstelling van de vracht vaste mest. De objectiviteit van de monsterneming wordt verbeterd door het monster te laten nemen onder de verantwoordelijkheid van een onafhankelijke en deskundige organisatie. Dit wordt geborgd doordat alleen organisaties die door de Minister zijn erkend deze activiteiten mogen verrichten.

Voor het aantonen dat de organisaties onafhankelijk en deskundig zijn wordt gebruik gemaakt van accreditatie. Accreditatie gaat uit van vertrouwen en is gebaseerd op internationale en Europees geharmoniseerde normen, met indien van toepassing aanvullende eisen. Gezien de behoefte de kwaliteit en de vergelijkbaarheid (herhaalbaarheid) van de monsterneming van vaste dierlijke mest op langere termijn te waarborgen, zijn in het accreditatieprogramma eisen en voorwaarden opgenomen.

Het accreditatieprogramma bevat:

  • De algemene accreditatie-eisen en de toelatingsprocedure;

  • De wijze van bemonsteren;

  • Organisatie, registratie en controle van de monstername door de monsternemende organisatie;

  • Beschrijving van het beheerssysteem waarmee de kwaliteit van de geaccrediteerde organisatie geborgd is, waaronder periodieke beoordelingen door de Raad voor Accreditatie (hierna: RvA);

  • Organisatie van controle en toezicht door de NVWA.

Definities:

  • 1. Greep: een hoeveelheid materiaal die bij de monstername in één handeling uit de vracht is genomen (bijvoorbeeld één schep, boorsteek, handgreep);

  • 2. Mestdeeltje: Vaste of aan elkaar geklonterde delen in de mest die door de bemonsteringsinstrumenten niet (kunnen) worden doorsneden;

  • 3. Bemonsteringspunt: plaats in de vracht waar een greep genomen wordt;

  • 4. Monster vaste mest: de hoeveelheid materiaal die ontstaat doordat meerdere grepen worden samengevoegd en gemengd. De identiteit van de oorspronkelijke grepen gaat door die menging verloren;

  • 5. Laboratoriummonster: een monster dat naar het laboratorium wordt verzonden. Het laboratoriummonster ontstaat na verkleining van het monster vaste mest tot de vereiste omvang. De monsterverpakking van het laboratoriummonster heeft een minimale inhoud van 750 milliliter (bijlage E, onderdeel B van de regeling). Het gewicht van het laboratoriummonster is conform de artikelen 78h en 78i, tweede lid van de regeling. Het laboratoriummonster is het finale monster vanuit het standpunt van de monstername maar is het initiële monster vanuit het standpunt van analyse door het laboratorium;

  • 6. Mengen: het combineren van componenten, deeltjes of lagen van (grepen van) mestmateriaal tot een meer homogene toestand;

  • 7. Mestopslag: plaats waar vaste mest wordt opgeslagen. Dit kan gaan over een mesthoop, container, loods, big bag of laadeenheid van een vrachtwagen;

  • 8. Transportsysteem: Transportband of vijzel of vergelijkbaar systeem, bedoeld voor het verplaatsen van vaste mest binnen een locatie;

  • 9. Benodigdheden van een monsternemer: de middelen die een monsternemer nodig heeft om de monstername te kunnen uitvoeren conform onderhavig accreditatieprogramma.

2. Algemene eisen

2.1. Algemene eisen

Het accreditatieprogramma voor monsternemende organisatie wordt aangeduid als AP06. Dit AP06 beschrijft een set van verrichtingen die valt onder de scope van de accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 òf onder de scope van de accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020.

Specifiek worden in dit AP06 de volgende versienummers bedoeld wanneer de normen worden benoemd:

NEN-EN-ISO/IEC 17025

NEN-EN-ISO/IEC 17020

Organisaties die monsterneming als aparte activiteit op de verrichtingenlijst (scope van accreditatie) wensen, kunnen accreditatie verkrijgen op basis van NEN-EN-ISO/IEC 17025. In NEN-EN-ISO/IEC 17025 worden in 5.7 uitgebreide eisen gesteld aan de monsterneming en in 5.10.3.2 aan de rapportage van de resultaten van monsterneming.

Indien een organisatie geaccrediteerd is of wordt voor inspectieactiviteiten (anders dan het nemen van monsters) volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020, behoort een aparte monsternemingsactiviteit binnen de scope tot de mogelijkheden. In deze situatie worden, naast de eisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17020 ook de eisen met betrekking tot monsterneming uit NEN-EN-ISO/IEC 17025 toegepast.

De monsternemende organisatie heeft de verantwoordelijkheid om te werken conform dit accreditatieprogramma en de erkenningsvoorwaarden. Dit houdt in dat de organisatie verantwoordelijk wordt gehouden voor de bemonstering tot en met het afleveren van het monster bij het mestlaboratorium, onafhankelijk welke persoon de feitelijke bemonstering, transport en eventueel opslag uitvoert, namens of voor de organisatie.

Een geaccrediteerde organisatie moet de verrichtingen die in dit AP06 zijn vermeld te allen tijde kunnen uitvoeren en aantonen dat zij in de praktijk werkt conform de accreditatie-eisen. Het is de monsternemende organisatie wel toegestaan om de RvA te vragen om een tijdelijke schorsing voor de gehele of een deel van de verrichtingen binnen de scope. Gedurende een periode van schorsing kan de organisatie geen monsters nemen.

Indien AP06 wordt gewijzigd, wordt in overleg tussen RvA en LNV bepaald binnen welke termijn de geaccrediteerde organisaties zich daaraan dienen te conformeren. De verantwoordelijkheid voor het nemen van initiatieven met betrekking tot onderzoek door de RvA ligt bij de monsternemende organisatie.

Indien in dit document de RvA wordt genoemd kan dit ook een andere nationale accreditatie-instantie zijn als bedoeld in Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218). Om voor accreditatie voor AP06 in aanmerking te komen, moet de organisatie door de RvA geaccrediteerd zijn voor de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 of voor de norm NEN-EN-ISO/IEC 17020.

2.2. Toetredingsprocedure

Organisaties die wensen onafhankelijk monsternemer te worden in het kader van de Meststoffenwet, kunnen bij de RvA een accreditatie aanvragen. De organisatie vraagt tevens een erkenning aan bij de Minister, zoals verwoord in artikel 78c van de regeling.

Als aangetoond is dat aan de eisen van AP06 kan worden voldaan kan de RvA deze organisatie hiervoor accrediteren.

Ten behoeve van de toelating tot accreditatie dient de organisatie aan te tonen dat deze bekend is met de wijze van bemonsteren en dat de voorgeschreven werkwijze goed kan worden uitgevoerd.

Ook dient de organisatie aan te tonen dat het beschikt over een kwaliteitsborging en kwaliteitsbewaking die minimaal voldoet aan de eisen zoals beschreven in dit accreditatieprogramma:

  • Eisen aan onafhankelijkheid

  • Borging kwaliteit personeel

  • Harmonisatie en uitwisseling van kennis

  • Periodieke beoordelingen en steekproefsgewijze controle door de RvA

  • Strategie voor monsterneming en periodieke actualisatie daarvan

3. Verrichtingen binnen AP06

De verrichtingen die onder de scope van accreditatie vallen zijn:

  • Uitvoeren van de monsterneming, inclusief transport (en eventueel opslag) van het monster naar het mestlaboratorium (zie paragrafen 5 en 6)

De overige werkzaamheden kunnen niet als aparte verrichting geaccrediteerd worden, maar worden wel door de RvA beoordeeld:

  • Plannen van de monsterneming;

  • Registratie van gegevens en rapportage (zie respectievelijk paragraaf 6 en 9).

4. Controle opdracht, te bemonsteren vracht en mestsoort

De leverancier van de mest is de verantwoordelijke opdrachtgever van de bemonstering. Hierop geldt één uitzondering: bij import is de afnemer de verantwoordelijke opdrachtgever voor de onafhankelijke monstername.

4.1. Controle van te bemonsteren vracht

Bemonstering in dit accreditatieprogramma heeft betrekking op:

  • Vrachtbemonstering (paragraaf 5).

4.2. Controle op mestcode

Ter plaatse van de monsterneming en voorafgaand daaraan controleert de monsternemer of de te bemonsteren mest dezelfde mestcode(s) heeft als waarvoor bemonstering aangevraagd is. Als dat naar de overtuiging van de monsternemer niet het geval is, voert de monsternemer de bemonstering niet uit en legt hij dit vast als bijzonderheid.

5. Vrachtbemonstering

Deze paragraaf beschrijft de wijze waarop een monster van een vracht vaste mest genomen en behandeld moet worden totdat het arriveert op het laboratorium. Het protocol dient onder alle (weers)omstandigheden te worden gevolgd, waarbij te allen tijde de ARBO veiligheidsrichtlijnen in acht genomen moeten worden.

5.1. Het nemen van een representatief monster

De leverancier van de mest kan ervoor kiezen om de vracht te laten bemonsteren bij het laden of bij het lossen. Hij is in beide gevallen verantwoordelijk voor het inschakelen van een onafhankelijke monsternemende organisatie.

Ingeval van import of export van de mest, schrijft artikel 78a, derde en vierde lid, van de regeling, voor wanneer bemonstering plaats moet vinden; bij export tijdens het laden en in geval van import bij het lossen.

5.2. Bemonstering bij het laden

De monsternemer is gedurende het laden van de vracht aanwezig om een representatief monster te verkrijgen van de vracht (een al geladen vracht mag niet worden bemonsterd). De bemonstering gedurende het laden van de vracht voldoet aan de volgende eisen:

  • De grepen worden genomen uit de bak van de wiellader, shovel of bulldozer.

  • Het minimum aantal grepen is acht.

  • De te bemonsteren bakken worden per vracht willekeurig en verdeeld over de gehele belading, gekozen.

Belading met een transportband

Tijdens het draaien van de transportband wordt een bak, emmer of kruiwagen onder de band geplaatst en wordt met een (hand)schep in één beweging de mest over de hele bandbreedte daarin geschept of geschraapt. Deze handeling wordt ten minste acht keer herhaald. De grepen moeten van gelijke grootte zijn en evenredig verdeeld zijn over de vracht, dat wil zeggen evenredig verdeeld over de draaitijd van de band. Die draaitijd moet dus vooraf bekend zijn, anders kan niet worden bemonsterd.

5.3. Bemonsteren in containerbakken en opleggers

Voor containerbakken en voor opleggers, waaronder ook walking floors, bedraagt het aantal grepen minimaal acht.

De grepen worden genomen uit de laadbak. In het geval van bemonstering bij het laden kort na het laden van de laadbak. In het geval van bemonstering bij het lossen kort voor het lossen van de laadbak. De monsternemer ziet toe op het laden en lossen van de mest in of uit de laadbak van het transportmiddel om zich te vergewissen dat de bemonsterde vracht volledig bestaat uit de aangemelde mestcode(s) en om te controleren of er geen andere materialen dan de bemonsterde mest in de laadbak worden toegevoegd. Om te bepalen waar grepen worden genomen wordt de bak van de wagen in acht denkbeeldige rechthoeken van vergelijkbare omvang ingedeeld. Vervolgens wordt in ieder vak een greep genomen. Deze grepen worden op willekeurige, maar wel verschillende, diepten genomen. Bemonstering uit een laadbak van een transportmiddel is alleen toegestaan indien voorzieningen aanwezig zijn waardoor de hele oppervlakte van de bak op een veilige manier bereikbaar is en de grepen op voldoende diepte genomen kunnen worden. Of deze voorzieningen beschikbaar zijn dient vooraf vastgesteld te worden. Indien dat niet het geval is of niet op een ARBOveilige manier mogelijk is wordt de bemonstering door de monsternemer niet aangevangen dan wel gestaakt.

5.4. Bemonstering na het lossen

De monsternemer is gedurende het lossen van de vracht aanwezig; er mag niet gelost worden voordat de monsternemer aanwezig is. De mest wordt bemonsterd als deze gelost op een hoop ligt.

De monstername mag uitsluitend worden uitgevoerd indien de vracht mest gescheiden is van andere vrachten mest of materialen die de samenstelling van de mest kunnen beïnvloeden. De hoop is ten behoeve van de bemonstering toegankelijk gemaakt door de vervoerder in samenwerking met de afnemer.

Het minimum aantal grepen dat van een geloste vracht moet worden genomen is acht.

5.5. Bemonstering in big bags

Het aantal te bemonsteren big bags is afhankelijk van de grootte van de vracht met ten minste één greep per vijf big bags. De te bemonsteren big bags per vracht worden willekeurig gekozen. Van elke big bag (met een inhoud van ca. één kuub) wordt ten minste één greep genomen. In de big bags wordt afwisselend in min of meer horizontale richting en min of meer verticale richting een monster gestoken. Het minimum aantal grepen is acht. De monsternemer ziet toe op het laden van de bemonsterde partij in big bags verpakte mest.

5.6. Bemonsteringssystematiek

5.6.1. Gebruik van de instrumenten

De monsternemer kiest naar eigen inzicht het meest aangewezen monstername-instrument. Deze paragraaf beschrijft hoe de instrumenten gebruikt dienen te worden.

5.6.2. Bemonstering met de Edelmanboor

Houd de boor aan de handgreep vast en plaats hem verticaal of onder een hoek op de mesthoop. Draai de boor rechtsom en met enige druk de hoop in. Na ongeveer 2¼ volledige rondes (van 360°) heeft de boor zich 10 cm in de hoop gegraven en is de boor tot de beugel gevuld met voldoende mestmateriaal. Afhankelijk van de samenstelling van de mesthoop moet vaker of minder vaak gedraaid worden om het gewenste resultaat te bereiken. Voor het nemen van een monster op grotere diepte dient een schacht geboord te worden tot het gewenste bemonsteringspunt is bereikt. Zo nodig moet hierbij een aantal keren een volle boor uit de mesthoop getrokken worden om tot de gewenste monsterdiepte te komen. Dit materiaal behoort niet tot het monster.

Draai de volle boor af, en haal de boor licht draaiend omhoog. Plaats voor het lossen van het materiaal de boor schuin met de punt in een verzamelbak of op een zeil. Klop met de boor op de basis van de bak of zeil. Het materiaal komt los en het resterende materiaal kan met de hand of anderszins uit de boor worden genomen.

Opmerking: Het creëren van een schacht kan worden versneld door gebruik te maken van een verlengde Edelmanboor.

5.6.3. Bemonstering met schep/schop met aangepaste opening (mestdeeltjes >10 mm)

Duw de schep/schop zo ver mogelijk schuin naar het midden van de partij in het materiaal. Zorg ervoor dat schep/schop volledig gevuld is, en dat alle grepen dezelfde grootte hebben. Verwijder het overtollige materiaal dat boven op de schep/schop ligt (het behoort niet tot de greep). Breng telkens het materiaal uit de schep/schop in de verzamelbak of op een zeil. Schep steeds de mest boven het bemonsteringspunt weg zodat het dieper gelegen materiaal bereikbaar is.

5.6.4. Het maken van een laboratoriummonster

De grepen worden ter plaatse uitgestort op een zeil of in een brede schaal. De mest wordt intensief gemengd door drie maal achtereen ophopen en verspreiden en vervolgens gereduceerd met de kwarteertechniek. Hierbij wordt de mest in een cirkelvorm uitgespreid en in vier kwarten verdeeld. Twee tegenover elkaar gelegen kwarten worden vervolgens verwijderd waarna de overgebleven kwarten worden samengevoegd en opnieuw gemengd. Deze handeling wordt herhaald tot de gewenste vereiste grootte van het laboratoriummonster is verkregen. Gebruik voor het mengen bij voorkeur een schep of grotere schop.

5.7. Verpakking, transport en overdracht voor analyse

Het laboratoriummonster wordt in een schone en lekvrije monsterverpakking gedaan en voorzien van een unieke identificatie. De monsterverpakking en identificatie dienen te voldoen aan de beschrijving in Bijlage H (AP05) van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Het laboratoriummonster wordt zodanig vervoerd en bewaard dat de temperatuur niet oploopt (afgeschermd tegen zoninstraling). Indien het monster niet binnen 24 uur wordt overgedragen aan het laboratorium, dient het monster binnen 12 uur na monstername in een koeling te zijn gebracht bij 4˚C met een toegestane afwijking van ten hoogste 3˚C. Overdracht aan een koerier van of namens het laboratorium geldt ook als overdracht aan het laboratorium, waarna dus AP05 verder van toepassing is.

6. Registratie en archivering

Voor, tijdens en na de bemonstering verzamelt de monsternemende organisatie gegevens en registreert deze.

Alle gegevens worden gedurende ten minste vijf jaar gearchiveerd en wel zodanig dat deze kunnen deze worden geherinterpreteerd en snel en handzaam terug te vinden zijn. Het is toegestaan de gegevens elektronisch op te slaan, mits voldaan wordt aan de relevante eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020 of NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Ten algemene registreert de monsternemer:

  • afwijkingen van de werkwijze zoals in het protocol beschreven

  • afwijkingen van de bemonsteringsstrategie van de monsternemende organisatie

  • bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen.

Bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen meldt de monsternemer ook aan de Minister.

Ieder laboratoriummonster heeft een begeleidend document met in ieder geval de volgende gegevens:

  • Datum en tijdvak van de bemonstering (datum van afvoer = datum van bemonstering)

  • Relatienummer/KvKnummer van de leverancier van de meststoffen (leverancier/producent)

  • Naam of nummer van de monsternemer

  • Het adres van de bedrijfslocatie waar het monster genomen is.

  • Geschat volume van de vracht

  • Mestcode [verwijzing naar codes in bijlage I van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet]

  • Monsterverpakkingsnummer3

  • Afwijkingen van de werkwijze zoals in het protocol beschreven

  • Bijzonderheden

  • Nummer vervoersbewijs dierlijke meststoffen

7. Strategie voor monsterneming

7.1. Algemeen

Voorafgaand aan de bemonstering heeft de monsternemende organisatie een bemonsteringsstrategie ontwikkeld (NEN-EN-ISO/IEC 17025 noemt dit monsternemingsplan en procedures voor monsterneming).

In deze strategie standaardiseert de monsternemende organisatie voor zichzelf de invulling van de bemonstering voor zover dat nog niet in de voorgaande paragraaf is voorgeschreven.

Het gaat hier bijvoorbeeld over hoe de omvang van de vracht wordt geschat, de beoordeling of de bemonstering ARBOveilig kan worden uitgevoerd en het kiezen van het meest aangewezen instrument om grepen te nemen.

De RvA beoordeelt de validiteit van de bemonsteringsstrategie en het systeem van hoe die strategie opgesteld wordt.

7.2. Periodieke actualisatie

De strategie voor monsterneming wordt periodiek en minimaal iedere twee jaar geactualiseerd.

8. Kwaliteitsborging

8.1. Eerstelijnscontrole

De monsternemende organisatie is verantwoordelijk voor de eigen kwaliteitsbewaking en -borging door middel van eerstelijnscontroles. De eerstelijnscontrole behelst controle op het volledig en juist uitvoeren van de voorgeschreven verrichtingen door de monsternemende organisatie zelf. Daartoe behoort ten minste de werkwijze dat de monsternemer zelf de eigen werkzaamheden controleert en tijdig herstelt of aanvult. Voor dit accreditatieprogramma zijn de eisen aangaande kwaliteitsborging van toepassing, zoals beschreven in NEN-EN-ISO/IEC 17020 en NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Van een organisatie die geaccrediteerd is volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 wordt voor accreditatie aanvullend geëist dat deze voldoet aan onderdelen beschreven in NEN-EN-ISO/IEC 17020 die gelden voor een type A-instelling:

  • onpartijdigheid en onafhankelijkheid zoals beschreven in paragraaf 4.1 in combinatie met Annex A.1

Van een organisatie die geaccrediteerd is volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020 die gelden voor een type A-instelling, wordt voor accreditatie aanvullend geëist dat het voldoet aan onderdelen beschreven in NEN-EN-ISO/IEC 17025:

  • methoden zoals beschreven in paragrafen 5.4 en 5.7;

  • waarborging van de kwaliteit van monsterneming zoals beschreven in paragraaf 5.9.

8.2. Harmonisatieoverleg

Ten behoeve van de kennisuitwisseling tussen geaccrediteerde monsternemende organisaties op strategisch en uitvoerend niveau vindt minimaal één keer per jaar een harmonisatieoverleg plaats. De geaccrediteerde monsternemende organisaties nemen actief deel aan dit overleg. Aan het harmonisatieoverleg neemt ook een vertegenwoordiging van het Ministerie van LNV deel. Daarnaast kan de RvA gevraagd of ongevraagd deelnemen aan dit overleg.

Doel van het harmonisatieoverleg is het continu bewaken en verbeteren van de kwaliteit en onafhankelijkheid van de monsterneming en de ontwikkeling van de systematiek van en kennisuitwisseling over bemonstering tussen geaccrediteerde monsternemende organisaties op strategisch en uitvoerend niveau. In dat kader coördineert het harmonisatieoverleg onder andere het ringonderzoek (zie 8.3).

Het harmonisatieoverleg adviseert de Minister van LNV over het systeem van onafhankelijke monstername en het functioneren daarvan.

8.3. Ringonderzoek

Bij een ringonderzoek nemen de monsternemers van de deelnemende monsternemende organisaties uit dezelfde vracht een monster en stellen een laboratoriummonster samen. Beoordeeld wordt of de monsternames en het samenstellen van de laboratorium monsters plaatsvinden conform het daarvoor geldende protocol. De beoordelingscommissie is samengesteld uit monsternemers van de verschillende deelnemende monsternemende organisaties, eventueel aangevuld met experts van derden.

In het harmonisatieoverleg bepalen de geaccrediteerde monsternemende organisatie jaarlijks de frequentie van het ringonderzoek. Een monsternemende organisatie dient minimaal twee keer per jaar voor zijn geaccrediteerde verrichtingen aan ringonderzoek deel te nemen. Het ringonderzoek wordt gecoördineerd en uitgewerkt in het harmonisatieoverleg (zie 8.2).

Uitgangspunten daarbij zijn:

  • De geaccrediteerde monsternemende organisatie rouleren de organisatie van het ringonderzoek of besteden dit uit aan een onafhankelijke derde partij;

  • De monsternemer(s) voor het ringonderzoek worden aselect geselecteerd, met een minimum van één monsternemer per monsternemende organisatie;

  • Zij nemen afzonderlijk van elkaar een monster uit dezelfde vracht en stellen een laboratoriummonster samen;

  • In het harmonisatieoverleg wordt de voortgang, planning en rapportage van de ringonderzoeken besproken.

8.4. Nalevingstoezicht

Voor de controle die plaatsvindt door de NVWA (nalevingstoezicht) wordt verwezen naar paragraaf 10.

9. Rapportage

Door de RvA wordt periodiek (minimaal iedere twee jaar), maar ook steekproefsgewijs controle uitgevoerd op de eisen van AP06.

De RvA heeft de mogelijkheid om een accreditatie in te trekken, of de gehele of een deel van de scope (tijdelijk) te schorsen. De RvA oordeelt naar bevinden.

In geval van een schorsing of intrekking van de accreditatie meldt de RvA dit terstond aan de Minister van LNV. Indien de accreditatie is ingetrokken of geschorst, mag een organisatie geen mestmonsters nemen ten behoeve van de Meststoffenwet.

10. Controle op naleving

Naast de beoordelingen door de RvA ziet de NVWA toe op naleving van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Daarbij kan de NVWA ook eisen uit AP06 betrekken.

Iedere monsternemende organisatie stuurt de planning van de bedrijfsbezoeken de werkdag van te voren voor 15:00 uur naar de NVWA (artikel 78l van de regeling). Hierdoor heeft de NVWA de mogelijkheid om ter plaatse en ten tijde van de monsterneming aanwezig te zijn om de uitvoering door de monsternemer van het protocol te beoordelen en om zo nodig (op een later tijdstip) zelf een controlemonster te nemen.

De NVWA-inspecteur zal daarbij aandacht hebben voor:

  • de werkwijze van de monsternemer die overeenkomstig het protocol voor de borging van representativiteit van het monster moet zijn.

  • de volledigheid en juistheid van schriftelijke vastleggingen welke van de monsternemer gevraagd worden

  • de onafhankelijkheid van de monsternemer.

Daarnaast kan de NVWA-inspecteur zelf ook monsters nemen om de analyse-uitslagen met elkaar te vergelijken.

11. Literatuur

Voor het opstellen van accreditatieprogramma voor vaste mest is gebruik gemaakt van beschikbare informatie van de RvA en de Vlaamse Land Maatschappij. Bij het opstellen van paragraaf 5 is advies ingewonnen bij de Commissie Deskundigen Meststoffen en Wageningen Universiteit en Research.

Raad voor Accreditatie, Accreditatie van monsterneming, RvA-T021-NL

NEN EN ISO/IEC 17025 Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria.

NEN EN ISO/IEC 17020 Conformiteitsbeoordeling – Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren.

BAM – Bemonsterings- en analysemethodes voor vaste dierlijke mest in het kader van het mestdecreet, vaste dierlijke mestbemonstering, versie 3.1 juni 2010.

Bijlage F

onderdeel A

Bijlage 188994.png

Onderdeel B

Behorende bij artikel 61

Omschrijving op VDM

Code

Grensoverschrijdend

 

Export België

11

Export Duitsland

12

Verklaring eigen gebruik

13

Export Frankrijk

14

Export overige landen

19

Import België

21

Import Duitsland

22

Erkenning als grensoverschrijdend veeteeltbedrijf

23

Import Frankrijk

24

Import Overige landen

29

Hoeveelheidbepaling

 

Levering aan particulier

31

Boer-boer

32

Afvoer naar uitgebruik gegeven grond

33

Afvoer naar natuurterrein

34

Afvoer kleine bedrijven (< 350 kg N < 3ha)

35

Konijnengier (drogestof < 2,5%)

36

Keten paardenmest – substraat – champost

37

Vervoer spoor 2

38

Vervoer per schip of per trein

45

Gesplitst vervoer van vaste mest

46

Afvoer naar tuincentrum of hovenier

47

Afvoer uit covergistingsinstallatie

93

Vervoer van mestkorrels

94

Afgekeurd digestaat

96

Verwerking

 

VDM geldt als mestverwerkingsovereenkomst: afvoer direct naar verwerker of export, in het kader van de verwerkingsplicht

61

Uitzonderingen verwerkingsplicht

 

– Regionale afzet

71

– Afvoer naar champignonsubstraatbereider

72

– Huisvestingssysteem strorijke mest

73

Bemonstering

 

Mestmonster verloren gegaan

50

Analyse van het monster mislukt

52

Heranalyse

53

Partijbemonstering

58

Storingen apparatuur

 

Apparatuur defect

55

Bijzonderheden transport

 

Geen wegtransport (bijv. pijpleiding KGBI)

42

Wegtransport KGBI

44

bijlage G. , behorende bij de artikelen 68 en 69 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

A. Model vervoersbewijs zuiveringsslib en compost

Bijlage 242950.png

B. opmerkingscodes

Omschrijving op VZC

Code

Grensoverschrijdend

 

Export België

11

Export Duitsland

12

Export Frankrijk

14

Export overige landen

19

Import België

21

Import Duitsland

22

Import Frankrijk

24

Import Overige landen

29

   

Hoeveelheidbepaling

 

Levering aan particulier

31

Afvoer naar natuurterrein

34

Afvoer naar tuincentrum of hovenier

47

Onderling gemengd vloeibaar zuiveringsslib

59

   

Bijzonderheden transport

 

Levering eenmalige compostgift

60

Bijlage H. behorende bij artikel 80b en 81

Accreditatieprogramma dierlijke mest; AP05

Hoofdstuk 1. Introductie

Deze bijlage is geschreven voor de uitvoering en kwaliteitsborging van analyses van stikstof en fosfaat in dierlijke mest en beschrijft een set van verrichtingen die alle onder de scope van de accreditatie volgens NEN EN ISO/IEC 17025 moeten vallen. Het accreditatieprogramma omvat zowel een beschrijving voor de toelating tot en de periodieke herbeoordeling van de accreditatie van laboratoria, als een beschrijving van het beheerssysteem waarmee de kwaliteit van de laboratoria tussentijds geborgd is. Dit accreditatieprogramma wordt verder aangeduid als AP05.

AP05 dient de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van metingen van stikstof en fosfaat in dierlijke mest zowel binnen een laboratorium als tussen laboratoria op langere termijn te waarborgen.

In hoofdstuk 2 zijn de algemene eisen vermeld waaraan een laboratorium moet voldoen om in aanmerking komen voor accreditatie door de Raad voor Accreditatie. De verrichtingen die onder AP05 vallen zijn in hoofdstuk 3 vermeld. In hoofdstuk 4 zijn de monsteroverdracht en de daarbij horende verantwoordelijkheden beschreven.

De technische beschrijvingen van de verrichtingen en het maken van mengmonsters is beschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 is kwaliteitsborging middels de eerste-, tweede- en derdelijnscontrole omschreven die minimaal moet worden toegepast tijdens de uitvoering van verrichtingen die onder dit accreditatieprogramma vallen. Hoofdstuk 7 beschrijft de rapportage van de resultaten en de aspecten die verband houden met heranalyse.

In hoofdstuk 8, 9 en 10 zijn respectievelijk de richtlijnen voor de archivering van gegevens, de controle op naleving en de toetredingsprocedure voor nieuwe laboratoria beschreven.

Hoofdstuk 2. Algemene eisen

Laboratoria die wensen deel te nemen aan AP05 dienen zich aan te melden bij de Raad voor Accreditatie. Het laboratorium dient aan te tonen dat het bekend is met de specifieke kenmerken van de matrix dierlijke mest en dat de voorgeschreven analysemethoden goed kunnen worden uitgevoerd. Hiervoor moet vooraf een groot aantal monsters (200) onder beheerste condities geanalyseerd worden. Reden voor dit grote aantal analyses vooraf, is de diversiteit in de matrix mest (diersoorten, stalsystemen) en de daarbij behorende effecten op de gehalten. Als aangetoond is dat aan de kwaliteitseisen van AP05 kan worden voldaan kan het laboratorium worden geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Vóórdat monsters in het kader van het stelsel van gebruiksnormen geanalyseerd mogen worden, dient ook de kwaliteitsbewaking opgestart te zijn, in de vorm van controlemonsters met de bijbehorende controlekaarten.

Indien in dit document de Raad voor Accreditatie wordt genoemd kan dit ook een accreditatieorganisatie zijn waarmee de Raad voor Accreditatie een Multi Lateral Agreement MLA {EA}, MRA {ILAC} heeft gesloten.

Om voor accreditatie voor AP05 in aanmerking te komen, moet het laboratorium door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd zijn voor de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025: IDT (general requirements for the competence of testing and calibration laboratories).

Een laboratorium moet de verrichtingen die in hoofdstuk 3 van AP05 zijn vermeld en waarvoor het laboratorium is geaccrediteerd te allen tijden kunnen uitvoeren.

Indien AP05 wordt gewijzigd, dient het laboratorium zich daaraan binnen 6 maanden te conformeren, tenzij anders bepaald. In een dergelijke situatie ligt de verantwoordelijkheid voor het nemen van initiatieven met betrekking tot onderzoek door de RvA bij de laboratoria.

Hoofdstuk 3. Verrichtingen binnen AP05

§ 3.1. Algemeen

In AP05 zijn de verrichtingen, die in het kader van het stelsel van gebruiksnormen kunnen worden gebruikt, opgenomen. Een laboratorium kan kiezen voor accreditatie voor:

  • 1. alleen drijfmest;

  • 2. alleen vaste mest;

  • 3. drijfmest en vaste mest.

De verrichtingen volgens de volgende NEN-normen zijn voorgeschreven:

  • NEN 7430: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door homogeniseren. Drijfmest;

  • NEN 7431: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door mengen, drogen en malen. Stapelbare mest;

  • NEN 7433: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling voor de bepaling van stikstof, fosfor en kalium. Ontsluiting met zwavelzuur, waterstofperoxyde en kopersulfaat;

  • NEN-EN 14672:2005: Karakterisering van slib – Bepaling van het totale gehalte aan fosfor. Deze norm is alleen van toepassing op drijfmest in de vorm van mineralenconcentraat.

De verrichtingen uit de volgende NEN-normen zijn als referentiemethoden voorgeschreven:

  • NEN 7434: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan stikstof in destruaten;

  • NEN 7435 (2e ontwerp): Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan fosfor in destruaten;

  • NEN 7437: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan totaal stikstof. Als een laboratorium niet is geaccrediteerd voor NEN 7437, dan moet dit laboratorium deze verrichting uitbesteden aan een laboratorium dat voor deze verrichting wél is geaccrediteerd.

§ 3.2. Validatie van een verrichting volgens een referentiemethode

Voorafgaand aan indienen van een verzoek om accreditatie en bij van wijzigingen die invloed hebben op een verrichting voert het laboratorium een validatie-onderzoek uit. Indien een verrichting conform een referentieverrichting wordt uitgevoerd dan toetst het laboratorium in dit validatie-onderzoek op zijn minst de herhaalbaarheid. Deze moet gelijk of beter zijn dan de in hoofdstuk 6 vermelde herhaalbaarheid voor de betreffende verrichting.

De herhaalbaarheid wordt getoetst aan de hand van een representatieve steekproef van de mestsoorten die het laboratorium ontvangt en de concentratieniveaus waarin stikstof en fosfor in de desbetreffende mestsoorten voorkomt.

In eerste instantie wordt van 200 monsters het stikstof- en fosfaatgehalte in duplo bepaald. Vervolgens worden de resultaten waarbij het stikstof- en/of fosfaatgehalte beneden de minimale rapportagewaarde (zie § 7.1) ligt weggelaten. Deze worden vervangen door aanvullende metingen aan nieuwe monsters zodat het totaal aantal duplobepalingen dat boven de minimale rapportagewaarde voor stikstof en fosfaat ligt uiteindelijk 200 bedraagt.

De herhaalbaarheid voor stikstof en fosfor zoals vermeld in hoofdstuk 6 is gedefinieerd voor twee concentratieniveaus. Wanneer het laboratorium voor beide concentratieniveaus geaccrediteerd wilt zijn dan dienen er minimaal 20 resultaten voor stikstof, en minimaal 20 resultaten voor fosfor in het lage concentratieniveau te liggen. Dit vereist indien nodig aanvullende duplobepalingen op een set van aanvullende monsters.

De herhaalbaarheid wordt vervolgens berekend uit de standaarddeviatie van de duplobepalingen voor stikstof en fosfor. Wanneer het relevant is wordt deze berekening afzonderlijk uitgevoerd voor beide concentratieniveaus. De standaarddeviatie van de duplobepalingen (SDduplo) wordt berekend met:

Bijlage 253886.png

Waarbij x2,i en x1,i het i-de duplopaar voorstellen en Nc het aantal monsters betreft binnen het betreffende concentratieniveau. Vervolgens wordt de herhaalbaarheid (sr) berekend met:

Bijlage 253887.png

Voor het lage concentratieniveau wordt de herhaalbaarheid vergeleken met de herhaalbaarheid voor het betreffende element in hoofdstuk 6, en deze moet kleiner of gelijk te zijn aan de herhaalbaarheid voor het lage concentratieniveau. Voor het hoge concentatieniveau moet de berekende herhaalbaarheid eerst worden gedeeld door het gemiddelde van alle metingen voor het desbetreffende element. Deze moet kleiner of gelijk zijn aan de in hoofdstuk 6 vermelde herhaalbaarheid voor het hoge concentratieniveau.

§ 3.3. Gelijkwaardigheidsonderzoek van een huismethode

Het is toegestaan binnen AP05 om in plaats van de referentiemethode een huismethode te gebruiken. Het laboratorium moet dan via een gelijkwaardigheidsonderzoek aantonen dat de gebruikte huismethode vergelijkbare of betere resultaten geeft dan de referentiemethode.

Ten eerste dient aangetoond te worden dat de herhaalbaarheid van de huismethode gelijk of beter is dan de in hoofdstuk 6 vermelde herhaalbaarheid voor de betreffende verrichting. Hiervoor dient de in § 3.2 beschreven procedure te worden gebruikt.

Daarnaast dient aangetoond te worden dat de verschillen tussen de huismethode en de referentiemethode binnen acceptabele grenzen liggen. Hiervoor dienen de monsters die zijn gebruikt voor het bepalen van de herhaalbaarheid van de huismethode tevens met de referentiemethode te worden gemeten in duplo.

De resultaten van de duplobepalingen dienen te worden gemiddeld. Vervolgens wordt van beide bepalingen (huismethode en referentiemethode) het relatieve verschil berekend door het resultaat van de huismethode af te trekken van het resultaat van de referentiemethode en dit verschil te delen door het resultaat zoals verkregen met de referentiemethode en dit te vermenigvuldigen met 100%.

Tot slot wordt de mediane waarde van deze relatieve verschillen bepaald zonder een onderscheid te maken tussen de twee concentratieniveaus. De mediaan van deze verschillen dient voor stikstof en fosfor kleiner te zijn dan 2.5%. Bij het uitvoeren van de bepalingen mogen de meetresultaten op generlei wijze voor systematische verschillen gecorrigeerd worden.

Hoofdstuk 4. Controle en registratie inkomende monsters

§ 4.1. Controle monsterverpakking

Het laboratorium controleert bij ontvangst of de verpakking van een monster voldoet aan de eisen. Hierbij controleert het laboratorium de volgende punten:

  • Is de verpakking nog gesloten.

  • Zijn er beschadigingen aan de verpakking die wijzen op mogelijke fraude. De verpakking dient in dusdanige staat te verkeren dat geen vermoeden bestaat dat het monster toegankelijk is geweest.

  • Is er sprake van andere opvallendheden die manipulaties van het monster vermoeden.

Bij evidente ondeugdelijkheid van de verpakking wordt het monster niet in bewerking genomen. In geval van een mengmonster worden ook de bijbehorende monsters niet in bewerking genomen. Binnen 24 uur wordt melding gedaan van bovenstaande punten aan de meldkamer van de NVWA en het monster of de monsters worden gedurende maximaal 28 dagen gekoeld opgeslagen. De NVWA beslist wat verder met de monsters dient te gebeuren.

§ 4.2. Controle hoeveelheid monster

Het laboratorium controleert of de inkomende monsters

Het laboratorium weegt elk monster en registreert het gewicht. Het gewicht wordt tegelijk met de analyseresultaten gerapporteerd aan de vervoerder en in de periodieke rapportage aan de minister. Indien het gewicht van het monster te laag is, wordt dit monster niet geanalyseerd en mag niet worden gemengd in een mengmonster.

§ 4.3. Registratie van gegevens

Het laboratorium registreert van elk inkomende monster de volgende gegevens:

  • Datum ontvangst

  • Nummer(s) gehele monsterverpakking

  • Gewicht

  • Mestcode

§ 4.4. Monsteropslag en conservering

Het laboratorium bewaart inkomende monsters gekoeld bij 4±3°C. Wanneer de monsters op de dag van ontvangst of de daarop volgende dag in bewerking worden genomen behoeft koeling niet plaats te vinden.

Hoofdstuk 5. Technische beschrijving van verrichtingen

§ 5.1. Maken van mengmonsters

Als sprake is van het maken van een mengmonster dan wordt dit aangegeven op een begeleidingsformulier dat de vervoerder met de betreffende monsters meestuurt. Voor het maken van mengmonsters moet wat betreft de te volgen procedure onderscheid gemaakt worden tussen drijfmest en vaste mest.

5.1.1. Mengen van monsters drijfmest

Voor het mengen van monsters drijfmest geldt de volgende procedure:

  • Controleer of alle op het begeleidingsformulier vermelde monsters aanwezig zijn.

  • Giet de monsters na krachtig schudden volledig uit in een komvormig verzamelvat met een voldoende krachtige roerder. Controleer of de monsterverpakking nog sedimentresten bevat. In dat geval dient dit te worden ‘uitgespoeld’ met mest uit het verzamelvat, of dient de verpakking volledig te worden leeg geschraapt.

  • Roer gedurende 1 minuut krachtig met de roerder vlak boven de bodem van de kom.

  • Neem een monster van 500-800 ml in een schone monsterfles. Tijdens de monstername dient blijvend geroerd te worden.

  • Voorzie de monsterfles van een intern laboratoriumnummer, vermeld dit nummer tevens op het begeleidingsformulier of registreer het elektronisch.

  • Het mengmonster drijfmest dient bij 4±3°C bewaard te worden.

5.1.2. Mengen van monsters vaste mest

Voor het mengen van monsters vaste mest geldt de volgende procedure:

  • Controleer of alle op het begeleidingsformulier vermelde monsters aanwezig zijn.

  • Breng de volledige inhoud van de monsters bijeen en verklein het materiaal tot een deeltjesgrootte ≤ 1 cm.

  • Meng het materiaal grondig.

  • Breng het gemengde materiaal op een hoop.

  • Verdeel de hoop in 4 gelijke kwartieren.

  • Verwijder het materiaal van 2 tegenover elkaar liggende kwartieren.

  • Meng het resterende materiaal en maak wederom een hoop, verdeel deze in 4 gelijke kwartieren en verwijder het materiaal van 2 tegenover elkaar liggende kwartieren.

  • Herhaal deze procedure tot een monster van ca. 250 gram is overgebleven.

  • Vervolg de procedure volgens het betreffende onderdeel van NEN 7431.

  • Voorzie het mengmonster van een intern laboratoriumnummer, vermeld dit nummer tevens op het begeleidingsformulier of registreer het elektronisch.

§ 5.2. Monstervoorbehandeling

De monstervoorbehandeling van drijfmest moet uitgevoerd worden conform NEN 7430: ‘Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door homogeniseren. Drijfmest’. Het aldus verkregen analysemonster drijfmest (minimale omvang ca. 250 ml) dient bij 4±3°C bewaard te worden.

Drijfmest met een geschat drogestofgehalte groter dan 15% wordt verdund met water. Hierbij dient de hoeveelheid in bewerking genomen mest en de toegevoegde hoeveelheid water gewogen te worden voor berekening van de verdunningsfactor. De mest dient zo nodig uit de monsterverpakking gespoeld te worden. Ook hierbij moet de verdunningsfactor worden berekend. De totale hoeveelheid mest wordt vastgesteld door begin- en eindgewicht van de monsterverpakkingen te registreren.

De monstervoorbehandeling van vaste mest en gedroogde mest moet uitgevoerd worden conform de procedure in § 5.1.2. en aansluitend volgens het betreffende onderdeel van NEN 7431 (volg protocol met toevoeging van wijnsteenzuur).

§ 5.3. Bepaling van stikstof en fosfor in mestmonsters

De dierlijke mest wordt ontsloten volgens NEN 7433 met een mengsel van zwavelzuur, waterstofperoxyde en kopersulfaat, waarbij stikstof en fosfor in een zodanige chemische vorm in oplossing worden gebracht, dat zonder verdere voorbehandeling (behalve verdunnen en het toevoegen van reagentia) een bepaling van stikstof en fosfor met instrumentele methoden mogelijk is. Van de mest wordt, indien gehomogeniseerd volgens NEN 7430, een hoeveelheid tussen 4 en 6 ml in bewerking genomen of, indien gedroogd en gemalen volgens NEN 7431, een hoeveelheid van ca. 1 gram.

In afwijking van de vorige alinea wordt mineralenconcentraat voorbehandeld volgens NEN 7430 en vervolgens geanalyseerd gelijkwaardig met NEN-EN 14672:2005, omdat mineralenconcentraat doorgaans zeer lage fosforgehalten (< 0,01 g/kg) bevat.

De ontsluitingsmethode kan worden toegepast op alle soorten dierlijke mest, met uitzondering van mest waarin stikstof deels aanwezig is in de vorm van nitraat. Wanneer er nitraat in het monster aanwezig is dan wordt dit duidelijk tijdens de monstervoorbewerking volgens NEN 7433, waarbij er roodbruine dampen ontstaan tijdens het aanzuren.

Onbehandelde dierlijke mest bevat geen nitraat. Nitraat kan echter wel zijn toegevoegd (aanzuren met salpeterzuur) of tijdens bepaalde behandelingen (beluchten) zijn gevormd. Bij dierlijke mest waarvan het tijdens de monstervoorbewerking duidelijk wordt dat het nitraat bevat dient NEN 7437 ‘Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan totaal stikstof’ te worden toegepast. De eisen gesteld aan deze bepaling van totaal stikstof zijn gelijk aan die voor de bepaling van stikstof volgens NEN 7434.

Hoofdstuk 6. Kwaliteitsborging

§ 6.1. Algemeen

De kwaliteitsborging van een verrichting bestaat uit de volgende onderdelen:

Eerstelijnscontrole – Interne controle door de uitvoerenden van de verrichting zelf.

Tweedelijnscontrole – Interne controle onafhankelijk van de uitvoerenden.

Derdelijnscontrole – Externe controle door onafhankelijke instantie(s).

De kwaliteitsborging van het laboratorium dient te zijn vastgelegd in eerste, tweede en derdelijnsdocumenten, waarin de volgende aspecten dienen te worden ondergebracht:

  • Statistische controle van de kwaliteitsborging.

  • Afhandeling bij ‘out of control’ situaties.

  • Gebruik c.q. bereiding van de controlemonsters.

  • Verantwoordelijkheden van functionarissen.

De eerste-, tweede- en derdelijnscontrole vormen géén additionele kwaliteitsborging maar de minimale kwaliteitsborging die dient te worden toegepast.

De kwaliteitsborging is vastgelegd in de herhaalbaarheid. Voor stikstof en fosfor in dierlijke mest is deze, afhankelijk van het concentratieniveau, als volgt:

Element

Concentratieniveau

Herhaalbaarheid

Stikstof

0,00-2,50 g/kg

0,10 g/kg

 

>2,50 g/kg

4%

Fosfor

0,00-0,50 g/kg

0,03 g/kg

 

0,50 g/kg

6%

Voor het lage concentratieniveau is de herhaalbaarheid uitgedrukt als een absoluut verschil tussen duplobepalingen, terwijl de herhaalbaarheid voor het hoge concentratieniveau is uitgedrukt als een percentage van de gemiddelde waarde van een duplobepaling.

Drijfmest, die verdund is met water voor het verkrijgen van een goed analysemonster, wordt getoetst op herhaalbaarheid in het analysemonster vóórdat het in het analysemonster verkregen gehalte teruggerekend wordt naar het oorspronkelijke monster. Dit geldt ook voor de vaste mest die al dan niet voorbehandeld is met wijnsteenzuur en gemalen teneinde een geschikt analysemonster te verkrijgen.

§ 6.2. Eerstelijnscontrole

De eerstelijnscontrole is opgebouwd uit de beoordeling van de analyseresultaten van het controlemonster en van het analysemonster. In het kader van de kwaliteitsborging worden alle analyses in duplo onder herhaalbaarheidscondities uitgevoerd.

§ 6.2.1. Controlemonster eerste lijn

Het controlemonster van de eerstelijn dient om het concentratieniveau van een serie monsters te bewaken. Uitgangspunt is dat het gebruikte monstermateriaal gedurende de gebruiksperiode niet verandert van samenstelling. Om te garanderen dat het controlemonster drijfmest over lange periode stabiel blijft dient het te worden bewaard bij een temperatuur van 4°C of lager. Het (met wijnsteenzuur behandelde en gedroogde) controlemonster vaste mest dient bij kamertemperatuur bewaard te worden.

Door het laboratorium dient de omvang van de serie te worden vastgelegd. Per serie wordt het desbetreffende controlemonster in tweevoud onder herhaalbaarheidscondities geanalyseerd. Minimaal één controlemonster (drijfmest of vaste mest) per analysedag is vereist.

Het gehalte aan stikstof en fosfor van het controlemonster drijfmest dient te liggen tussen 4 en 12 g/kg respectievelijk 1 en 5 g/kg. Het gehalte aan stikstof en fosfor van het al dan niet voorbehandelde gedroogde en gemalen controlemonster vaste mest dient te liggen tussen 25 en 75 g/kg respectievelijk 4 en 20 g/kg.

De eisen gesteld aan de herhaalbaarheid van het controlemonster zijn gelijk aan die van de monsters, dus voor stikstof 4% en voor fosfor 6%.

Er wordt een controlekaart voor stikstof en voor fosfor opgesteld waarin de gemiddelde waardes van de duplobepalingen worden uitgezet. Hierbij bedraagt de standaardafwijking van de gemiddelde waarde van het controlemonster voor stikstof 2,29% en voor fosfor 3,42%. Toelichting: Deze percentages zijn berekend aan de hand van de herhaalbaarheid, waarbij de vereiste herhaalbaarheid gedeeld wordt door 2,8 en vervolgens met 1,6 wordt vermenigvuldigd teneinde de variatie tussen meetreeksen mee te nemen: intralaboratoriumreproduceerbaarheid.

Een nieuwe controlekaart wordt opgestart door minimaal vijf maal de verrichting in duplo uit te voeren in het nieuwe materiaal in verschillende al dan niet opeenvolgende series. Hieruit wordt berekend of het monstermateriaal voldoet aan de gestelde eisen voor gemiddelde en de herhaalbaarheid. Is dit het geval dan wordt de gemiddelde waarde van deze 10 waarnemingen (5 maal 2) genomen als startpunt van de controlekaart. Aan de hand van dit gemiddelde en de relatieve waarde van de toegestane standaardafwijking worden de ±2s en ±3s grenzen berekend en weergegeven in de kaart. De gegevens dienen van een periode te zijn dat de bepaling beheerst werd uitgevoerd, d.w.z. uit goedgekeurde series.

Wanneer meer gegevens van het controlemonster beschikbaar komen uit analyse van volgende series kan het zijn dat de schatting van de gemiddelde waarde uit de testgegevens afwijkt van die uit de aanvullende gegevens. In dat geval mag na 15 series opnieuw het gemiddelde en de bijbehorende ±2s en ±3s grenzen worden berekend. De reden van verandering van deze grenzen dient gedocumenteerd te worden.

§ 6.2.2. Onbeheerste kwaliteit

Van onbeheerste kwaliteit (‘out of control’) is sprake in de volgende gevallen:

  • de duplobepaling van het controlemonster niet voldoet aan de herhaalbaarheidseis;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster de ±3s-grens overschrijdt;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster tweemaal achter elkaar de 2s-grens aan dezelfde kant van het gemiddelde overschrijdt;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster 9 maal achter elkaar eenzijdig het gemiddelde overschrijdt.

Bij onbeheerste kwaliteit (‘out of control’) moeten de volgende maatregelen worden genomen:

  • 1. De meetresultaten van de bij de betreffende serie horende monsters worden geblokkeerd totdat de foutenbron is gelokaliseerd.

  • 2. Er wordt een onderzoek ingesteld naar de oorzaak.

  • 3. Er wordt geen nieuwe serie monsters in analyse genomen totdat de foutenbron is gelokaliseerd.

  • 4. Na opheffing van de foutenbron wordt de betreffende serie monsters opnieuw geanalyseerd. Alleen in het geval van een evidente fout (bijvoorbeeld een rekenfout) kunnen de oorspronkelijke meetgegevens alsnog gebruikt worden.

§ 6.2.3. Duplo-analyse

Alle mestmonsters worden, na de voorgeschreven monstervoorbehandeling, in duplo onder herhaalbaarheidscondities geanalyseerd. Indien de serie waarin het desbetreffende monster zich bevindt aan de eisen voldoet, worden vervolgens de meetresultaten van het individuele mestmonster beoordeeld aan de hand van de herhaalbaarheidseisen. Voldoet een monster aan de gestelde eisen dan wordt het gemiddelde berekend en geregistreerd.

Voldoet een monster niet aan de gestelde eisen dan wordt de analyse opnieuw uitgevoerd in duplo. Voldoet het monster bij herhaling wel aan de gestelde eisen dan wordt het gemiddelde berekend van de laatste twee meetresultaten en geregistreerd. De eerder gevonden resultaten worden verworpen.

Voldoet het monster bij herhaling wederom niet aan de gestelde herhaalbaarheidseisen dan wordt het gemiddelde berekend van de twee middelste meetresultaten. Bij de rapportage wordt hiervan melding gemaakt: ‘mediaan van 4 waarnemingen’.

§ 6.3. Tweedelijnscontrole

De tweedelijnscontrole omvat de beoordeling van de onder herhaalbaarheidsomstandigheden verkregen analyseresultaten van het tweedelijnscontrolemonster teneinde het concentratieniveau van de analysemethode voor de desbetreffende tijdsperiode te bewaken. Het gaat dus om de langere termijn bewaking van het analyseniveau.

§ 6.3.1. Controlemonster tweede lijn

Het laboratorium dient een tweedelijnscontrolemonster in duplo te analyseren met een frequentie van eenmaal per twee weken. Hierbij doorloopt het monster zo veel mogelijk de gehele procedure van alle in dit accreditatieprogramma genoemde parameters. Wanneer er in de periode van twee weken geen mestmonsters zijn geanalyseerd door het laboratorium dan kan de tweedelijnscontrole tijdelijk worden onderbroken.

Het tweedelijnscontrolemonster dient een ander monster te zijn dan het controlemonster dat gebruikt wordt voor de eerstelijnscontrole en dient – voor zover mogelijk – onherkenbaar bepaald te worden.

Het controlemonster dient te bestaan uit een mengsel van met wijnsteenzuur voorbehandelde, gedroogde en gemalen vaste mest. Het gehalte aan stikstof en fosfor dient te liggen tussen 25 en 75 g/kg resp. 4 en 20 g/kg. De aangemaakte hoeveelheid monster dient voldoende te zijn voor een periode van 10 jaar.

De eisen gesteld aan de herhaalbaarheid van het controlemonster zijn gelijk aan die van de monsters, dus voor stikstof 4% en voor fosfor 6%.

Het opstellen van de controlekaart is gelijk aan het opstellen van de controlekaart voor eerstelijns controles (zie § 6.2.1.)

§ 6.3.2. Onbeheerste kwaliteit

De resultaten worden beoordeeld door een persoon die onafhankelijk is van de uitvoerende medewerkers.

Van onbeheerste kwaliteit (‘out of control’) is sprake in de volgende gevallen:

  • de duplobepaling van het controlemonster niet voldoet aan de herhaalbaarheidseis;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster de ±3s-grens overschrijdt;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster tweemaal achter elkaar de 2s-grens aan dezelfde kant van het gemiddelde overschrijdt;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster 9 maal achter elkaar eenzijdig het gemiddelde overschrijdt.

Wanneer sprake is van onbeheerste kwaliteit moet het laboratorium een onderzoek instellen naar de oorzaak. In het geval sprake is van niet voldoen aan de herhaalbaarheidseis, dan dient het tweedelijnscontrolemonster in een volgende serie opnieuw geanalyseerd te worden. De conclusies betreffende het onderzoek worden vermeld bij de kwaliteitscontrolekaart.

Jaarlijks worden de resultaten van de tweedelijnscontrole intern geëvalueerd en vastgelegd.

§ 6.3.3. Procedurele aspecten

Voor de tweedelijnscontrole dienen de volgende procedurele aspecten in een apart document of in het kwaliteitssysteem van het laboratorium te zijn opgenomen:

  • In bewerking nemen van de tweedelijnscontrolemonsters.

  • Verwerking en beoordeling van ontvangen resultaten.

  • Gang van zaken bij afwijkingen.

  • Jaarlijkse beoordeling.

  • Archivering van resultaten.

  • Verantwoordelijkheden van de betrokken functionarissen.

§ 6.4. Derdelijnscontrole

Het doel van de derdelijnscontrole is het continu borgen van de analytische kwaliteit van de laboratoria voor de bepaling van stikstof en fosfaat volgens AP05. De derdelijnscontrole bestaat uit twee onderdelen:

  • Ringonderzoeken

  • Steekproeven

§ 6.4.1. Ringonderzoek

§ 6.4.1.1. Procedurele aspecten

Het laboratorium dient minimaal drie keer per jaar voor zijn geaccrediteerde verrichtingen aan ringonderzoeken deel te nemen. Deze ringonderzoeken worden in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken uitgevoerd door daartoe door de minister aangewezen instantie of instanties. Monsters die in het kader van ringonderzoeken worden aangeboden zijn als zodanig herkenbaar.

Ten aanzien van ringonderzoeken dienen de volgende procedurele aspecten in een apart document of in het kwaliteitssysteem van het laboratorium te zijn opgenomen:

  • Aanmelding als deelnemer aan het ringonderzoek.

  • Ontvangst en in bewerking nemen van de monsters van het ringonderzoek.

  • Controle en verzending van resultaten.

  • Verwerking en beoordeling van ontvangen resultaten.

  • Gang van zaken bij significante afwijkingen.

  • Jaarlijkse beoordeling en gang van zaken bij systematische afwijkingen.

  • Archivering van resultaten en rapporten.

  • Archivering van monsters.

§ 6.4.1.2. Evaluatie van ringonderzoekresultaten

De resultaten van een ringonderzoek worden door de uitvoerende instantie als volgt geëvalueerd. Van elke parameter van elk monster wordt de Z-score berekend:

Bijlage 253888.png

Waarbij Xlab de door het laboratorium gemeten waarde van het monster is, Xgem de toegekende gemiddelde waarde van het monster (na verwijdering van uitbijters) is en s de standaardafwijking van alle gemeten waarden van het monster (na verwijdering van uitbijters).

Het resultaat van een parameter is significant afwijkend t.a.v. de toegekende waarde indien:

  • De berekende Z-waarde van één der waarnemingen groter is dan 3.

  • De berekende Z-waarden van twee opeenvolgende resultaten van één specifieke parameter beide groter zijn dan 2, mits deze waarden aan dezelfde kant van het gemiddelde liggen.

Per parameter wordt een toets op systematische afwijkingen uitgevoerd. Hiervoor wordt na elk ringonderzoek per parameter het gemiddelde van de Z-scores van de laatste drie ringonderzoeken berekend. Deze gemiddelde Z-waarde dient tussen +1 en -1 te liggen.

Tevens dient het aantal significant afwijkende waarden per parameter te worden beoordeeld. Bij twee of meer is de kwaliteit onvoldoende.

§ 6.4.1.3. Rapportage van ringonderzoekresultaten

De resultaten van de ringonderzoeken en de evaluatie worden door de uitvoerende instantie aan het laboratorium en aan de minister gerapporteerd.

§ 6.4.2. Steekproef

§ 6.4.2.1. Procedurele aspecten

Een aantal keren per jaar worden op het laboratorium reeds geanalyseerde monsters aselect verzameld ten behoeve van heranalyse door het RIKILT, Wageningen UR. Het aantal te verzamelen monsters bedraagt per laboratorium en per keer 30 tot 40. Dit gebeurt indien daar aanleiding toe bestaat onaangekondigd.

Het RIKILT bepaalt van elk monster in willekeurige volgorde het stikstof- en fosfaatgehalte volgens de referentiemethoden. Het laboratorium is verplicht vastgelegde stikstof- en fosfaatgehalten van desbetreffende monsters aan RIKILT beschikbaar te stellen, evenals aanvullende gegevens die nodig zijn om de analyseresultaten te kunnen vergelijken zoals eventuele (droog)factoren.

§ 6.4.2.2. Evaluatie van steekproefresultaten

De resultaten worden door het RIKILT als volgt geëvalueerd.

Voor elk monster wordt voor stikstof en fosfaat het verschil berekend tussen het 10log getransformeerde meetresultaat van het laboratorium en het 10log getransformeerde meetresultaat van het RIKILT.

Vervolgens wordt per laboratorium de mediaan van deze verschillen berekend. Hierbij worden resultaten die beneden de rapportagegrens liggen weggelaten. De medianen van de verschillende laboratoria worden uitgezet in een controlekaart met de eerder berekende medianen uit acht vorige steekproeven inclusief de daaruit berekende ±2s- en ±3s-grenzen.

De ±2s en ±3s grenzen worden berekend op basis van de oude medianen uit acht vorige steekproeven door een variantie analyse uit te voeren, waarbij de medianen worden gebruikt als responsvariabelen en de factoren ‘laboratorium’ en ‘periode’ als random factoren in het model worden opgenomen. Bij deze berekening van grenzen worden medianen uit eerdere steekproeven die niet aan de normen voldeden (zie hierna) uitgesloten. De standaardafwijking s wordt berekend als de wortel van de som van s2lab en s2rest, waarbij s2lab de geschatte variantie-component voor de factor ‘laboratorium’ is en s2rest de geschatte rest-variantie-component betreft.

De procentuele±2s en ±3s-grenzen worden berekend door eerst de standaardafwijking s te transformeren volgens:

S%=100*(10±s–1)

en vervolgens respectievelijk te vermenigvuldigen met een factor ±2, en ±3.

Een laboratorium voldoet niet aan de norm als:

  • De berekende mediaan boven 3s of beneden -3s uitkomt.

  • De berekende mediaan en die van de periode ervoor beide boven 2s of beide beneden -2s liggen.

Hoofdstuk 7. Rapportage van resultaten

§ 7.1. Uitdrukking van meetresultaten

De meetresultaten dienen te allen tijde te worden berekend op productbasis. Vaste mest wordt met de droogfactor die bepaald is bij de voorbehandeling volgens NEN 7431 omgerekend naar product.

Het resultaat van fosfor moet worden uitgedrukt op oxide basis, de omrekeningsfactor hiervoor is:

Fosfor (P) naar fosforpentoxide (P2O5): 2,29.

Fosforpentoxide (P2O5) wordt in de praktijk en de mestwetgeving aangeduid met fosfaat.

De meetresultaten voor stikstof en fosfaat worden bij een gehalte <10 g/kg afgerond op 2 decimalen, bij een gehalte ≥10 g/kg op 1 decimaal, en bij een gehalte ≥100 g/kg op 0 decimaal.

De minimale rapporteringswaarde bedraagt voor stikstof 0,10 g/kg en voor fosfaat 0,07 g/kg.

De berekende hoeveelheden fosfaat en stikstof – gebaseerd op het gehalte maal de vrachtomvang – wordt uitgedrukt in kilogrammen en afgerond op hele getallen.

§ 7.2. Analyserapport

Het analyserapport moet voldoen aan de volgende algemene voorwaarden:

  • de meetresultaten worden te allen tijde afgerond gerapporteerd;

  • de meetresultaten onder de rapportagegrens worden aangegeven met het ‘kleiner dan’ teken met de rapportagegrens;

  • indien een verrichting wordt uitbesteed, dient te worden aangegeven naar welke instelling is uitbesteed; deze instelling moet altijd voor de desbetreffende verrichting zijn geaccrediteerd volgens AP05 en dient te zijn aangewezen door de minister.

Het analyserapport dient minimaal de volgende gegevens te bevatten:

  • A. Bemonstering per vracht

    • Ontvangstdatum van het monster

    • Laboratoriumnummer

    • Nummer(s) en datum(data) van de vervoersbewijzen

    • Nettogewicht van de vracht

    • Nettogewicht van het monster

    • Laboratoriumresultaat fosfaat

    • Laboratoriumresultaat stikstof

    • Vermelding van het niet voldoen aan de herhaalbaarheidseis

    • Berekende hoeveelheid fosfaat van de vracht

    • Berekende hoeveelheid stikstof van de vracht

    • Het nummer van de monsternemende organisatie

  • B. Bemonstering per partij

    • Ontvangstdatum van het monster

    • Laboratoriumnummer

    • Nummer van de melding bij de minister, bedoeld in artikel 78k, van de regeling

    • Uniek monsternummer als bedoeld in artikel 78r van de regeling

    • Geschat volume van de partij

    • Nettogewicht van het monster

    • Laboratoriumresultaat fosfaat

    • Laboratoriumresultaat stikstof

    • Vermelding van het niet voldoen aan de herhaalbaarheidseis

    • Relatienummer van de leverancier van meststoffen

    • Het nummer van de monsternemende organisatie

§ 7.3. Heranalyse

Analysemonsters moeten bewaard worden tot het verstrijken va de eindtermijn voor het doen van een heranalyse. Producenten en afnemers van de mest kunnen tot tien dagen na verzending van het analyserapport bij het laboratorium een verzoek indienen om heranalyse(s) uit te voeren. Dit verzoek moet schriftelijk via de vervoerder worden ingediend. Heranalyse is slechts één maal mogelijk en vindt in hetzelfde laboratorium plaats als waar het monster voor analyse is aangeboden.

Heranalyse vindt plaats in duplo onder herhaalbaarheidscondities, op het gekoeld bewaarde analysemonster, binnen 21 dagen na de eerste verslaglegging.

De duploresultaten van de heranalyse dienen te voldoen aan de eisen voor de herhaalbaarheid, voor stikstof 4% en voor fosfor 6%. Voldoet een monster niet aan deze eisen dan wordt de analyse opnieuw uitgevoerd in duplo. Voldoet het monster bij herhaling wel aan de gestelde eisen dan wordt het gemiddelde berekend van de laatste 2 meetresultaten. De eerder gevonden duploresultaten worden dan verworpen.

Voldoet het monster bij herhaling wederom niet aan de gestelde herhaalbaarheidseisen dan wordt het gemiddelde berekend van de 4 meetresultaten. Bij de eventuele rapportage wordt hiervan melding gemaakt.

Indien het gemiddelde meetresultaat van de heranalyse voor stikstof en fosfor niet meer dan 6,4% resp. 9,8% afwijkt van het resultaat de eerste analyse, is er sprake van een bevestiging van het resultaat voor het hoge concentratie concentratieniveau (zie hoofdstuk 6). Wanneer de gemeten gehaltes gemiddeld lager zijn dan 2,5 g/kg stikstof of 0,5 g/kg fosfor (het lage concentratie niveau) dan is er sprake van een bevestiging van het resultaat wanneer het verschil niet meer dan 0,16 en 0,05 g/kg bedraagt.

De aanvrager van de heranalyse ontvangt in dat geval van het laboratorium bericht van de bevestiging waarbij aangegeven wordt dat het eerder gerapporteerde resultaat onverkort van toepassing blijft.

Wanneer de analyseresultaten niet worden bevestigd, wordt door het laboratorium een gewijzigd analyserapport verzonden aan de leverancier, vervoerder en afnemer van de vracht of partij mest en daarmee vervalt het eerste analyseresultaat. Op het analyserapport wordt aangegeven dat het een heranalyse betreft.

§ 7.4. Rapportage aan de minister

Periodiek moet het laboratorium in ieder geval de volgende gegevens aan de minister rapporteren:

  • A. Bemonstering per vracht

    • Nummer vervoersbewijs

    • Gewicht van het monster

    • Analyseresultaten

    • Heranalyse ja/nee

    • Nummer(s) gehele monsterverpakking

    • Mestcode

    • Analysedatum

    • Onderzoeksnummer

    • Het nummer van de monsternemende organisatie

  • B. Bemonstering per partij

    • Datum van bemonsteren

    • Analyseresultaten

    • Heranalyse ja/nee

    • Nummer(s) gehele monsterverpakking

    • Mestcode

    • Analysedatum

    • Onderzoeksnummer

    • Het nummer van de monsternemende organisatie

Hoofdstuk 8. Archivering van gegevens

De meetgegevens van het laboratorium dienen gedurende minimaal 5 jaar te worden gearchiveerd en wel zodanig dat de meetresultaten kunnen worden geherinterpreteerd en snel en handzaam terugvindbaar zijn. Dit geldt ook voor de validatiegegevens en de analyserapporten.

Het is toegestaan de meetgegevens elektronisch op te slaan vermits voldaan wordt aan de relevante eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Hoofdstuk 9. Controle op naleving

De steeksproefgewijze controle op de naleving van de eisen van AP05 wordt uitgevoerd door de Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie oordeelt naar bevinden. Als richtlijn wordt aangehouden dat een laboratorium haar accreditatie status verliest wanneer het voor een periode van 2 jaar niet aan de eisen voor de ringonderzoeken en/of de steekproeven voldoet. In geval van een schorsing of intrekking van de accreditatie zal dit door de Raad voor Accreditatie worden gemeld aan de minister. Indien de accreditatie is ingetrokken, mag een laboratorium geen analyses van stikstof en fosfaat in dierlijke mest meer uitvoeren.

Aansluitend op deze controlerende taak van de Raad voor Accreditatie ziet de NVWA toe op naleving van AP05 en op artikel 80 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

De resultaten van de ringtesten zullen door de uitvoerende instantie of instanties aan de minister gerapporteerd worden. Mochten de resultaten van de ringtesten aanleiding geven tot vragen betreffende de kwaliteit van een laboratorium dan zal op verzoek van de minister de ringtest gedecodeerd worden. Indien gewenst kan de minister de RvA opdracht geven een extra onderzoek in te stellen.

De RvA zal in een jaarlijkse geanonimiseerde rapportage aan de minister haar bevindingen weergeven. Tevens zullen de branchebreed waargenomen afwijkingen/tekortkomingen worden behandeld. Hiermee kunnen mogelijke knelpunten die zich in de praktijk voordoen worden opgespoord en zo nodig worden aangepast in het accreditatieprogramma.

Hoofdstuk 10. Literatuur

NEN 7430: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door homogeniseren. Drijfmest.

NEN 7431: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door mengen, drogen en malen. Stapelbare mest

NEN 7433: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling voor de bepaling van stikstof, fosfor en kalium. Ontsluiting met zwavelzuur, waterstofperoxyde en kopersulfaat.

NEN-EN 14672:2005: Karakterisering van slib – Bepaling van het totale gehalte aan fosfor

NEN 7434: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan stikstof in destruaten.

NEN 7435 (2e ontwerp): Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan fosfor in destruaten.

NEN 7437: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan totaal stikstof.

Opzet van ringonderzoeken en interpretatie van resultaten, R94.012 (3de versie), Kwaliteitsdienst Landbouwkundige Laboratoria, TNO voeding.

Eindrapportage bemonstering en analyse van dierlijke mest, Projectgroep Bemonstering en Analyse, april 1995.

Bijlage I. Forfaitaire mineralengehalten in dierlijke mest en mestcodes

Tabel I behorende bij de artikelen 84 t/m 91

Diersoort/omschrijving

 

Mestcode

kg

stikstof

per ton

kg

fosfaat

per ton

Rundvee

vaste mest

10

6,4

3,2

 

drijfmest behalve van vleeskalveren

14

4,0

1,5

 

filtraat na mestscheiding

11

4,0

1,3

 

gier

12

4,0

0,2

 

koek na mestscheiding

13

16,9

9,8

 

bewerkte kalvergier

17

4,2

5,0

 

vleeskalveren, wit vlees

18

3,2

1,2

 

vleeskalveren, rosévlees

19

5,5

2,2

Kalkoenen

mest, alle systemen

23

30,1

22,9

Kippen

drijfmest

30

9,9

6,2

 

deeppitstal, kanalenstal

31

24,3

22,1

 

mestband

32

26,0

20,9

 

mestband + nadroog

33

32,6

26,3

 

geheel of gedeeltelijk strooiselstal (incl. volièrestal/scharrelstal)

35

26,8

24,9

Vleeskuikens en parelhoenders

mest, alle systemen

39

31,3

15,4

Varkens

vaste mest

40

8,1

8,0

 

drijfmest fokzeugen, incl. biggen, opfokzeugen/-beren, dekberen

46

3,8

2,4

 

filtraat na mestscheiding

41

6,8

1,6

 

gier

42

2,0

0,9

 

koek na mestscheiding

43

25,7

21,4

 

drijfmest vleesvarkens

50

6,4

3,8

Schapen

mest, alle systemen

56

8,5

4,7

Geiten

drijfmest

60

4,8

2,5

 

vaste mest

61

9,1

4,8

Nertsen

vaste mest

75

27,7

45,7

 

drijfmest

76

7,9

3,1

Eenden

vaste mest

80

9,7

9,4

 

drijfmest

81

5,8

3,8

Konijnen

vaste mest

90

11,3

11,7

 

drijfmest met ds < 2,5%

91

0,81

0,14

 

drijfmest

92

4,4

3,0

Paarden

vaste mest

25

4,8

2,5

Ezels

vaste mest

26

5,0

3,0

Pony’s

vaste mest

27

4,7

3,2

Herten

vaste mest

95

7,1

5,3

Waterbuffels

mest, alle systemen

96

4,1

2,1

Knobbelgans

vaste mest

97

8,9

8,1

Grauwe gans

vaste mest

98

8,9

8,1

Fazanten en patrijzen

vaste mest

99

32,6

17,7

Struisvogels, emoes en nandoes

vaste mest

100

23,1

18,7

Vleesduif

vaste mest

101

23,1

18,7

Bruine rat

vaste mest

102

11,9

11,7

Tamme muis

vaste mest

103

11,9

11,7

Cavia

vaste mest

104

11,9

11,7

Goudhamster

vaste mest

105

11,9

11,7

Gerbil

vaste mest

106

11,9

11,7

Tabel II behorend bij artikel 89

Omschrijving

Mestcode

Kg stikstof per ton

Kg fosfaat per ton

Paardenmest

25

4,8

2,5

Fase 1 substraat

107

5,5

3,1

Fase 3 substraat*

109

8,0

4,4

Champost

110

7,0

3,9

Gescheiden champost**

117

7,1

4,1

* Fase 3 substraat is het product dat van het compostbedrijf wordt vervoerd naar de champignonkwekerij.

** champost is het product dat van de champignonkweker wordt afgevoerd.

Tabel III behorend bij artikel 81

Omschrijving

Mestcode

Kg stikstof per ton

Kg fosfaat per ton

Mineralenconcentraatxiii

120

6,4

0,3

xiii mineralenconcentraat dat is geproduceerd door een overeenkomstig artikel 35b aangewezen producent en dat wordt vervoerd naar een in artikel 35f, eerste lid, bedoelde landbouwer.

Tabel IV behorende bij de artikelen 57, 57a, 57b en 61

Omschrijving

Mestcode

Compost

111

Kunstmest

115

Overige mestsoorten

116

bijlage Ia. behorende bij artikel 92b van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

A. Protocol analyse gehalten stikstof, fosfaat en drogestof zuiveringsslib en compost

1. Droge stof

CSS 99022 Soil, sludge and treated biowaste – Determination of dry matter – Gravimetric method. (www.ecn.nl/horizontal).

2. Stikstof (N)

CSS 99020 Soil, sludge and treated biowaste – Determination of total nitrogen – Dry combustion method. (www.ecn.nl/horizontal).

3. Fosfaat (P2O5)

Total phosphorous in soil, biowaste and sewage sludge (www.ecn.nl/horizontal).

B. Berekening twaalf-maandsgemiddelde stikstof-, fosfaat- en drogestofgehalte in zuiveringsslib en compost

Wanneer in één maand één monster wordt aangeboden ten behoeve van het twaalf-maandsgemiddelde, wordt de berekening van het twaalf-maandsgemiddelde gemaakt op basis van het analyseresultaat van dit monster.

Wanneer in één maand meerdere monsters worden aangeboden ten behoeve van het twaalf-maandsgemiddelde, wordt eerst het gemiddelde analyseresultaat van die maand berekend op basis van de analyseresultaten van die monsters. Vervolgens wordt de berekening van het twaalf-maansgemiddelde gemaakt op basis van de het gemiddelde analyseresultaat van die maand.

Door het aldus verkregen analyseresultaat (fosfaatgehalte en stikstofgehalte en drogestofgehalte afzonderlijk) toe te voegen aan de som van de analyseresultaten van de voorgaande maanden (maximaal 11) en deze som te delen door het totale aantal maanden (maximaal 12), wordt het nieuwe twaalf-maandsgemiddelde berekend.

Bijlage J. behorende bij de artikelen 97, 100 en 101 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

gewas

Opbrengst

(ton ds/ha)

Opbrengst

(ton product/ha)

Stikstof-gehalte

(kg stikstof/ton ds)

Fosfaat-gehalte

(kg fosfaat/

ton ds)

Stikstof-gehalte (kg stikstof/ton vers product)

Fosfaat-gehalte

(kg fosfaat/ton

vers product)

Snijmaïs

16,1

44,6

11,3

4,5

4,0

1,6

Maïskolvenschroot

7,8

14,0

14,4

5,7

7,6

3,0

Corncob

mix (100% spil)

7,9

15,0

15,5

6,9

8,1

3,6

Corncob

mix (25% spil)

7,9

12,4

15,0

6,9

9,5

4,3

Korrelmaïs

7,9

9,1

12,2

5,5

10,5

4,8

Gehele plant silage

8,8

10,5

17,6

6,9

5,7

2,2

Tarwe

7,6

8,8

20,9

7,5

17,9

6,4

Erwten

5,5

6,5

37,5

9,8

32,5

8,5

Gerst

5,9

6,8

18,5

8,2

13,9

7,1

Aardappelen (vers)

9,9

49,1

16,8

4,6

3,4

0,9

Aardappelen (kuil)

*

*

10,4

4,6

3,3

1,5

Appelen

*

*

4,2

1,6

0,7

0,3

Graanstro (rogge)

3,6

4,3

4,6

2,3

3,9

1,9

Graanstro (tarwe)

3,5

4,1

6,6

2,1

5,8

1,8

Grashooi

*

*

21,1

6,2

17,8

5,2

Graskuil

*

*

27,9

9,4

12,4

4,2

Graszaad

stro

*

*

9,9

4,4

8,5

3,7

Rogge

3,3

3,8

15,5

8,2

16

7,1

Uien

6,0

51,0

21,6

6,9

2,5

0,8

Voederbieten

15,5

100,0

12,5

4,6

1,7

0,6

Witlof

wortelen

**

**

8,2

5,7

1,2

0,9

kaaswei

   

37,0

24,4

1,3

0,9

Bijlage K. behorende bij artikel 98

I. Protocol vaststelling gehalten vochtrijke voedermiddelen

1. Algemeen

In artikel 98 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet staat dat de ondernemer, in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd, het gehalte aan stikstof, fosfaat en droge stof baseert op:

  • resultaten van bemonstering en analyse van voedermiddelen en voeders, of

  • wat betreft mengvoeders: op berekeningen, uitgaande van bekende gehalten van de in het mengvoeders verwerkte voedermiddelen.

2. Doel

Dit protocol vermeldt voor vochtrijke voedermiddelen (> 14% vocht) de uitgangspunten die gelden voor de vaststelling van de te vermelden gehalten en voor de minimumfrequentie van analytisch onderzoek. Tevens wordt aangegeven hoe de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd het gehalte moet vaststellen en welke minimumfrequentie van onderzoek hij moet hanteren.

3. Uitgangspunten

Het uitgangspunt is dat de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd per gehalte met een voortschrijdend gemiddeld gehalte werkt. Dit gemiddelde gehalte wordt berekend per product per locatie (Dit betekent dat een product, afkomstig van 1 leverancier maar geleverd vanaf meerdere locaties, per locatie beschouwd moet worden. Zie echter ook 4.1.4 en 4.1.5) uit een aantal waarnemingen. Hij stelt hiertoe eerst het gemiddelde gehalte vast (aanvangsgemiddelde). Vervolgens onderhoudt hij dit gemiddelde gehalte door regelmatig monsters te (laten) analyseren en de analyseresultaten toe te voegen aan de gegevens, die nodig zijn om de gemiddelde gehalten te berekenen. De oudste gegevens worden telkens verwijderd (voorschrijdend gemiddelde).

De analysefrequentie hangt af van:

  • het gehalte aan ruw eiwit en fosfor, en

  • de variatie in het gehalte aan droge stof resp. ruw eiwit en fosfor in de droge stof.

4. Werkwijze

4.1. Definiëring van een voedermiddel: vaststelling van het gemiddelde gehalte (als beginwaarde).

4.1.1. De ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd definieert zijn product(en) en legt dit vast. Belangrijk zijn uiteraard de voor de controle op de gebruiksnormen belangrijke parameters vocht/ds, ruw eiwit en fosfor. Van deze gehalten stelt de ondernemer de gemiddelde waarde en de standaarddeviatie (sd) vast.

Nieuw product

4.1.2. Voor een nieuw product gebeurt dit als volgt:

4.1.2.1. Het gemiddelde gehalte en de sd voor vocht/ds, ruw eiwit en fosfor berekent de ondernemer op basis van minimaal 5 analyse-uitslagen, verkregen in de eerste 3 maanden.

4.1.2.2. Gedurende de daarop volgende 6 maanden onderzoekt de ondernemer nogmaals minimaal 5 monsters van het product op vocht/ds, ruw eiwit en fosfor.

4.1.2.3. Deze gegevens voegt hij toe aan de dataset, verkregen bij 4.1.2.1. Hij berekent opnieuw op basis van minimaal 10 analyse-uitslagen het gemiddelde gehalte en de sd voor vocht/ds, ruw eiwit en fosfor.

4.1.2.4. Daarna volgt hij dit protocol vanaf 4.2.

Bestaand product

4.1.3. Van een bestaand product (d.w.z. reeds langer op de markt) berekent de ondernemer op basis van de meest recente 10 analyse-uitslagen het gemiddelde gehalte en de sd

voor ds/vocht, ruw eiwit en fosfor. Daarna volgt hij dit protocol vanaf 4.2.

Opmerkingen

4.1.4. Uitgangspunt is definiëring per product per locatie, tenzij de ondernemer kan aantonen dat er geen verschil is tussen eenzelfde product van diverse locaties.

4.1.5. De ondernemer dient 1 keer per 3 jaar aan te tonen dat er geen sprake is van een verschil tussen een zelfde product van diverse locaties. Er is geen verschil tussen een zelfde product van meerdere locaties indien het verschil (berekend uit minimaal 5 analyse-uitslagen) tussen de gemiddelde waarden kleiner is dan de helft van de toegestane afwijking (tolerantie), die is vastgelegd in het onderdeel III van deze bijlage.

4.2. Vaststelling van de analysefrequentie t.b.v. onderhoud van het gemiddelde gehalte (voortschrijdend gemiddelde)

Onderhoud t.b.v. voortschrijdend gemiddelde gehalte

4.2.1. Nadat de onderneming volgens de onder 4.1 beschreven werkwijze per product per locatie het gemiddelde gehalte en de sd voor ds/vocht, ruw eiwit en fosfor heeft vastgesteld, dient hij dit gemiddelde gehalte te onderhouden. Hij volgt daartoe de hieronder beschreven werkwijze.

4.2.2. Het bedrijf stelt op basis van de sd en de tolerantie met behulp van figuur 1 vast hoeveel monsteronderzoek in de komende 12 maanden noodzakelijk zijn om het gemiddelde gehalte te kunnen onderhouden. (De in deze figuur genoemde frequenties voor jaarlijks monsteronderzoek zijn vastgesteld op basis van een 95% betrouwbaarheidsinterval, dwz de kans is 95% dat de afwijking van het werkelijke gemiddelde van het product t.o.v. het berekende gemiddelde binnen de toleranties valt.) Het minimale aantal analyse-uitslagen is 6 per jaar.

4.2.3. De benodigde aantallen legt de onderneming vast in een bedrijfsintern monsteronderzoeksprogramma. De monsters worden verspreid over deze 12 maanden genomen en onderzocht.

4.2.4. Na elk monsteronderzoek stelt de onderneming uiterlijk binnen 2 weken opnieuw het gemiddelde gehalte vast. Hij doet dit op basis van de meest recente 10 waarnemingen. Dit gemiddelde gehalte hanteert het bedrijf vervolgens t.b.v. de administratie en -⁠etikettering.

4.2.5. Na afloop van de periode van 12 maanden stelt de onderneming opnieuw vast hoeveel monsters voor de komende 12 maanden onderzocht moeten worden om het gemiddelde gehalte te onderhouden. Hij gaat hierbij uit van de meest recente 10 waarnemingen en volgt werkwijze vanaf 4.2.1.

Producten met een gering gehalte aan ruw eiwit en fosfor

4.2.6. Voor producten met minder dan 75 gram ruw eiwit per kg droge stof mag de onderneming ook het gemiddelde gehalte onderhouden door per periode van 12 maanden minimaal 6 monsters te onderzoeken. Daarbij neemt het bedrijf 4.2.3 en 4.2.4 in acht.

4.2.7. Voor producten met minder dan 2 gram fosfor per kg droge stof mag de onderneming ook het gemiddelde gehalte onderhouden door per periode van 12 maanden minimaal 6 monsters te onderzoeken. Daarbij neemt het bedrijf 4.2.3 en 4.2.4 in acht.

Opmerkingen m.b.t. producten die niet gedurende het hele jaar beschikbaar komen

  • De onderneming onderzoekt minimaal 5 monsters op de relevante kenmerken (=ds/vocht, ruw eiwit en fosfor) en berekent het gemiddelde en standaarddeviatie van deze kenmerken.

  • Vervolgens onderzoek de onderneming minimaal 1 maal per maand een monster op de onder het eerste bolletje genoemde kenmerken wanneer het product < 6 maanden per jaar beschikbaar komt.

  • Voor het overige werkt de onderneming zoveel mogelijk volgens de richtlijnen die in dit protocol zijn genoemd.

Opmerkingen m.b.t. ruwvoer en enkelvoudig diervoer

– Gehalten van producten die vermeld worden in tabel J (gehaltes in ruwvoer en enkelvoudig diervoer) kunnen worden overgenomen.

4.2.8. Voor de bepaling van het stikstofgehalte dient het gehalte aan ruw eiwit gedeeld te worden door 6,25 en voor bepaling van het fosfaatgehalte dient het gehalte fosfor vermenigvuldigd te worden met 2,29 kg.

4.3. Vaststelling van het benodigd aantal analyses voor onderhoud van het voortschrijdend gemiddelde gehalte

Analysegegevens van een product vertonen een zekere spreiding. Wanneer we een gemiddelde berekenen uit de afzonderlijke analysegegevens zal ook aangegeven moeten worden hoe groot de spreiding is. Dit kan het beste met de standaarddeviatie (sd) gebeuren: sd = het totaal van de afwijkingen/(n-1).

Ook het gemiddelde van een reeks analyses kent een zekere spreiding die de betrouwbaarheid bepaalt. Een manier om de betrouwbaarheid van het gemiddelde te definiëren is het geven van een betrouwbaarheidsinterval. Deze is gelijk aan het berekende gemiddelde ± t*sd/√n, waarbij t de waarde is uit de t-tabel bij een bepaalde kanswaarde (bijvoorbeeld 95%) en n het aantal analyses. Het betrouwbaarheidsinterval is dus afhankelijk van het aantal analyses dat gebruikt is voor het berekenen van het gemiddelde: hoe groter het aantal waarnemingen hoe groter de betrouwbaarheid.

Omgekeerd kan uit dezelfde formule berekend worden hoeveel analyses nodig zijn bij een gewenst betrouwbaarheidsinterval. Bijvoorbeeld om met een zekerheid van 95% te kunnen zeggen of het werkelijke gemiddelde en het opgegeven gemiddelde niet meer verschillen van elkaar dan de in onderdeel IV bepaalde tolerantie (maximaal toelaatbare afwijking). In de onderstaande grafiek is de relatie weergegeven tussen het aantal analyses (n) en het quotiënt sd/tolerantie. Wanneer de sd van een product is vastgesteld en de tolerantie is bekend, kan via de curve op de Y-as het benodigde aantal analyses worden opgezocht.

Bijlage 188996.png

II. Protocol bemonstering vochtrijke diervoeders

1. Algemeen

1.1. Dit protocol richt zich op de bemonstering van vloeibare voeders en van steekvaste producten met een vochtgehalte van meer dan 14%. De diervoederleverancier dient de eisen en voorwaarden uit dit protocol minimaal te hanteren als zij in het kader van de hoeveelheidsbepalingen van stikstof en fosfaat monsters neemt van voedermiddelen met meer dan 14% vocht om de gehalten aan stikstof, fosfaat, droge stof, ruw eiwit en fosfor vast te stellen.

1.2. De onderneming moet de eisen en voorwaarden uit dit protocol verwerken in een eigen bemonsteringsprotocol.

2. Doel

2.1. Doel van monstername is het verkrijgen van een zo goed mogelijk representatief monster, overeenkomend met de gemiddelde samenstelling van de hele partij. De samenstelling van het product bij het afleveren aan de veehouder is hierbij het referentiepunt.

3. Plaats bemonstering

3.1. Het monster wordt genomen tijdens het laden van de (vracht)auto voor aflevering aan één veehouder. Daarbij gelden de volgende aandachtspunten:

  • Er is geen restlading meer in de vrachtauto aanwezig.

  • Na het laden wordt het product zo snel mogelijk en rechtstreeks afgeleverd bij de veehouder. De tijdsperiode tussen bemonstering en aflevering mag langer zijn indien het bedrijf ten genoegen van de Minister aantoont dat deze langere tijdsperiode geen invloed heeft op de te meten gehalten.

  • Na het bemonsteren vindt er geen bijlading meer plaats.

  • Sommige producten zakken sterk uit, onder meer afhankelijk van de tijd gedurende welke het product in de opslagtank is opgeslagen. Andere producten bevatten lichtere fracties (vetten, vezels, etc.) die gaan opdrijven. Het is gewenst dat in voorkomende gevallen voorafgaand en tijdens het beladen geroerd wordt om een goed representatief monster te nemen.

3.2. Niet in alle gevallen kan tijdens het laden een representatief monster worden genomen (bijvoorbeeld bij stapelbare producten). In voorkomende gevallen mag dan bij het bedrijf waaraan geleverd wordt de partij worden bemonsterd tijdens of direct na het lossen. Het monster dient uiteraard betrekking te hebben op de afgeleverde partij.

3.3. In het onder 1.2 vereiste eigen bemonsteringsprotocol dient per product aangegeven te zijn, waar de bemonstering plaatsvindt.

4. Monsternameprocedure

4.1. Algemeen

4.1.1. De bemonstering wordt uitgevoerd door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd of namens de ondernemer door een gemachtigd monsternemer (zie punt 5).

4.1.2. Het monster wordt genomen door een aantal ondermonsters te verzamelen, hiervan een zgn. verzamelmonster te maken en hieruit eindmonsters te bereiden.

4.1.3. De monsternemer werkt met schoon materiaal zodat er geen beïnvloeding van de te meten parameters kan plaatsvinden.

4.2. Het nemen van de ondermonsters

4.2.1. Tijdens het laden van de auto neemt de monsternemer met vaste tussenpozen een ondermonster.

4.2.2. De monsternemer neemt minimaal 5 ondermonsters. De tussentijd tussen 2 opeenvolgende te nemen ondermonsters wordt berekend door de totale laadtijd te delen door het aantal te nemen ondermonsters + 1. Het eerste ondermonster neemt de monsternemer kort nadat begonnen is met laden. Er wordt doorgegaan met het verzamelen van ondermonsters totdat de auto geladen is.

4.2.3. Indien het een homogeen product betreft kan volstaan worden met minder ondermonsters. Het bedrijf dient zelf door middel van analytisch onderzoek ten genoegen van de Minister aan te tonen dat het product zodanig homogeen is dat minder ondermonsters voldoende zijn voor het verkrijgen van een representatief verzamel- en eindmonster.

4.2.4. Indien de monsternemer de ondermonsters via een aftapkraan neemt die in de te lossen stroom is gemonteerd, dient deze kraan groot genoeg te zijn om ‘uitzeven’ van eventuele vaste bestanddelen uit het product te voorkomen (b.v. ½'' of ¾'' kogelkraan).

4.2.5. Indien een steekvast product wordt bemonsterd, dienen de ondermonsters te worden genomen op verschillende plekken verspreid over de partij. Een ondermonster is hierbij een hoeveelheid product, die op een bepaald punt uit de partij wordt genomen.

4.2.6. De ondermonsters worden (allemaal even groot; minimaal een halve liter) genomen d.m.v. een kunststof monsterpot o.i.d. Deze monsterpot wordt iedere keer na het nemen van een ondermonster geleegd in een schoon verzamelvat (emmer, vat, bak o.i.d.).

4.2.7. Ook kan – naar analogie van het bemonsteren van mest – gebruik worden gemaakt van speciale apparatuur waarmee tijdens het laden regelmatig ondermonsters genomen kunnen worden.

4.3. Het verzamelmonster en het eindmonster

4.3.1. Het verzamelmonster bestaat uit alle ondermonsters.

4.3.2. Het verzamelmonster wordt in het verzamelvat goed gemengd (homogeniseren) waarna één of meerdere eindmonsters uit de emmer geschept worden. Een eindmonster is minimaal 0,5 liter resp. 0,5 kg groot.

4.4. Labelgegevens

4.4.1. Elk eindmonster wordt voorzien van een label waarop minimaal staat vermeld

  • Naam van het product/voer + evt. code

  • Datum + tijdstip van bemonstering

  • Kenteken vrachtauto

  • Plaats bemonstering

  • (Eventueel een monstercode)

  • Naam en paraaf monsternemer

4.4.2. De label wordt op een deugdelijk wijze aan de pot gehecht.

4.4.3. Bovenstaande vermeldingen mogen ook (gedeeltelijk) vervangen worden door andere vermeldingen, mits deze eenduidig kunnen leiden naar bovengenoemde gegevens.

4.5. Verzending

4.5.1. De ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd stuurt minimaal 1 monster voor onderzoek naar het laboratorium. Een tweede monster kan voor eigen doeleinden worden bewaard. Het laboratorium moet voldoen aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 of een hieraan gelijkwaardige norm.

4.5.2. Het eindmonster wordt binnen 24 uur afgeleverd op het laboratorium. Dit laboratorium vriest het monster direct in of droogt het monster direct voor. Indien dit niet mogelijk is, vriest de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd het monster direct in. Het monster wordt vervolgens in bevroren toestand afgeleverd op het laboratorium. Dit laboratorium vriest het monster direct in of droogt het monster direct voor.

4.5.3. Indien de gehalten aan droge stof, ruw eiwit en fosfor in het product niet veranderen tijdens het bewaren, mag het bedrijf afwijken van bovengenoemde voorwaarde. Het bedrijf dient wel ten genoegen van de Minister aan te tonen dat dit zo is. Het eindmonster dient binnen 1 week op het laboratorium te worden afgeleverd. Dit laboratorium vriest het monster direct in of droogt het monster direct voor.

4.6. Monsteradministratie

4.6.1. Van elk monster worden de volgende gegevens vastgelegd

  • Naam van het product/voer + evt. code

  • Datum en tijdstip bemonstering

  • Naam monsternemer

  • Plaats bemonstering

  • Kenteken vrachtauto

  • Eventuele overige identificatiegegevens

  • Naam van leverancier

  • Naam van de afnemer van de partij

  • Partijgrootte

  • De analyse-uitslagen, uitgedrukt in het product en de droge stof in g/kg

  • Overige van belang zijnde gegevens en bijzonderheden.

Deze gegevens mogen op verschillende plaatsen geadministreerd en bewaard worden, mits de traceerbaarheid van de gegevens gewaarborgd is.

5. machtiging als monsternemers

Iemand die werkzaam is bij een onderneming in het kader waarvan diervoeders worden afgeleverd, moet om als monsternemer in het kader van het protocol Bemonstering vochtrijke voedermiddelen te kunnen optreden, daartoe door een bevoegde functionaris van de desbetreffende onderneming, schriftelijk zijn gemachtigd. De ondernemer bewaart de machtiging op de onderneming gedurende 5 jaar na afloop van het kalenderjaar, waarin de gemachtigde monsternemer zijn werkzaamheden heeft beëindigd.

III. Toleranties

De in deze bijlage opgenomen toleranties betreft het maximale acceptabele verschil tussen het vastgestelde gehalte enerzijds, en het geanalyseerd gehalte anderzijds.

1.1. Diervoeders met meer dan 14 % vocht

1.1.1. voor fosfor:

0,60% absoluut voor gehalten van meer dan 6%;

10,00% relatief voor gehalten van 1 tot 6%;

0,10% absoluut voor gehalten kleiner dan 1%;

1.1.2. voor ruw eiwit:

1,80% absoluut voor gehalten hoger dan 20%;

9,00% relatief voor gehalten van 10 tot 20%;

0,90% absoluut voor gehalten kleiner dan 10%.

1.2. Te hanteren tolerantie bij nader onderzoek en meerdere monsters:

Wanneer bij nader onderzoek door de controle-instantie meerdere monsters worden genomen om te controleren of de juiste vermelding van fosfor respectievelijk ruw eiwit heeft plaatsgevonden kan in de keuring met de volgende tolerantie worden gewerkt:

Bij n monsters kan de tolerantie, genoemd in punt 1.1 en 1.2 worden gedeeld door √n, bij n>5 mag de tolerantie worden gedeeld door maximaal √5.

Voorts dient de monstername uitgevoerd te worden binnen eenzelfde toepassingsgebied waarvoor een tolerantie, als genoemd in punt 1.1 en 1.2 is vastgesteld.

Bijlage L. behorende bij artikel 103a van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Protocol voor de bemonstering van de bodem ter bepaling van het PAL-getal en het Pw-getal (fosfaattoestand gronden laag, neutraal, hoog; derogatie)

Principe

De bouwvoor of zode van een perceel landbouwgrond wordt bij voorkeur volgens een gestratificeerde aselecte steekproef bemonsterd met behulp van een speciaal daarvoor opgesteld softwareprogramma dat digitaal te verkrijgen is bij het Ministerie van Economische Zaken. Indien gebruik gemaakt wordt van de gestratificeerde aselecte steekproef dient de procedure gevolgd te worden zoals beschreven in bijlage C, onderdeel I, van onderhavige regeling.

Indien geen gebruik gemaakt wordt van de gestratificeerde aselecte steekproef dient de bemonstering van een perceel dan wel perceelsdeel plaats te vinden volgens het onderhavige protocol.

De grond van de verschillende bemonsteringspunten wordt gemengd tot één mengmonster. Het mengmonster wordt vervolgens voorbehandeld en in duplo geanalyseerd op fosfaattoestand volgens de onderdelen II en III van het onderhavige protocol. Het is toegestaan een afwijkende methode voor de bepaling van het PAL-getal (onderdeel II) en voor de bepaling van het Pw-getal (onderdeel III) te hanteren mits die methode ten minste dezelfde waarborgen omvat ten aanzien van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid. Het gemiddelde van de duplo-bepalingen is de uitslag van de test. Een heranalyse van het genomen bodemmonster is niet mogelijk. Voor een nieuwe analyse dienen nieuwe monsters te worden gestoken om het mengmonster te verkrijgen.

Onderdeel I Protocol voor bemonstering van een perceel bouwland of grasland

1. Bemonstering van een perceel landbouwgrond

Voor de bemonstering van een perceel, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, hanteert het uitvoerende laboratorium het eigen, onder de accreditatie vallende, protocol. Dit kan een bemonsteringsprotocol zijn gebaseerd op de W-methode, zig-zag-methode of kruislingse bemonstering.

Uit een perceel dan wel een perceelsdeel met een maximale omvang van vijf hectare wordt één representatief mengmonster samengesteld. Aan elkaar grenzende percelen mogen worden samengevoegd tot een totale omvang van ten hoogste vijf hectare, waarbij de omvang van de individuele percelen die worden samengevoegd niet groter is dan 2,5 hectare. Indien een perceel groter is dan 5 hectare dienen er meerdere representatieve mengmonsters samengesteld te worden ter vaststelling van de fosfaattoestand van dat perceel. De fosfaattoestand wordt dan bepaald door het gewogen gemiddelde te berekenen van de analyseresultaten van de individuele mengmonsters.

Markeer de vormbepalende hoekpunten van het perceel en leg met een Global Positioning System (GPS) de omvang en vorm van dit perceel dan wel perceelsdeel vast. Bij niet rechthoekige percelen dan wel perceelsdelen worden zoveel extra punten meegenomen dat de contouren ervan vastgelegd zijn. De afwijking van de GPS mag niet groter zijn dan 5 meter. De bemestingsvrije zones worden bij deze bepaling buiten beschouwing gelaten. Indien het perceel dan wel perceelsdeel verdeeld is onder meerdere gebruikers, dan wordt alleen het deel van het perceel dat in gebruik is door de aanvrager geregistreerd en bemonsterd. Het mengmonster wordt samengesteld uit een minimum van 40 deelmonsters die gestoken worden uit het gehele perceel dan wel perceelsdeel. Op elk bemonsteringspunt wordt grond bemonsterd van de voorgeschreven bodemlaag. De hoeveelheid (volume) gestoken grond is gelijk voor alle bemonsteringspunten. Bemonstering van het betreffende perceel dan wel perceelsdeel vindt minimaal twee maanden na bekalking plaats.

Selecteer een geschikte boor (steekguts of edelmanboor4 ) om de grondmonstername mee uit te voeren. De te gebruiken boor is grondig gereinigd alvorens deze wordt gebruikt. Er zijn geen grondresten van een ander perceel aanwezig.

Bemonster met een geschikte boor grond tot 10 centimeter diepte op zowel grasland als bouwland. Op bouwland mag ook een bemonsteringsdiepte van 25 centimeter worden aangehouden. Tot de aangegeven diepte dient de boor volledig met grond gevuld te zijn. Bij bemonstering worden meststofresten vermeden.

Trek de boor met grond uit de bodem en breng met behulp van de bijbehorende duimspatel de grond over in een stevige plastic zak of papieren zak met polyethyleenbekleding. Verzamel op deze wijze grond op alle bemonsteringspunten en breng dit samen in een zak. De booromvang is zo groot dat het mengmonster minimaal 0,5 kilogram weegt. Op alle bemonsteringspunten wordt een gelijke hoeveelheid grond verzameld.

Eventueel wordt op een bemonsteringspunt tweemaal een monster gestoken om de minimale hoeveelheid grond te verzamelen, mits dit dan op alle bemonsteringspunten te gebeuren.

Breng het monster over naar het laboratorium voor verdere behandeling. Droog het grondmonster binnen drie dagen. Indien drogen van het mengmonster binnen de genoemde termijn niet mogelijk is wordt het grondmonster in een niet-luchtdicht afgesloten plastic zak bij 5°C ± 3°C in het donker bewaard. Het monster mag maximaal drie maanden worden bewaard. Indien het monster niet binnen deze drie maanden wordt geanalyseerd, wordt een nieuw (meng)monster genomen.

2. Voorbehandeling van de grondmonsters

Behandel het grondmonster voor volgens de norm NEN 5709. De voorbehandeling resulteert na drogen bij 40°C ± 2°C en breken van de grond in deeltjes kleiner dan 2 mm (D95 < 2 mm). Verdere verkleining van de deeltjesgrootte van 2 mm tot fijnere fracties wordt zoveel mogelijk voorkomen.

3. Analyse van grondmonsters

Het mengmonster wordt volgens de voorgeschreven methoden van grondonderzoek (zie onderdeel II en III) voorbehandeld en in duplo geanalyseerd op fosfaattoestand volgens de werkvoorschriften voor bepaling van het PAL-getal (voor grasland) of het Pw-getal (voor bouwland). Het gemiddelde van de duplo bepalingen is de uitslag van de test. Een heranalyse van het geanalyseerde grondmonster is niet mogelijk. Voor een nieuwe analyse wordt een nieuw grondmonster gestoken. Het genomen grondmonster wordt door het laboratorium minimaal 1 maand na de analyse bewaard.

Onderdeel II, werkvoorschriften voor bepaling van het PAL-getal

1. Abstract

Ter bepaling van een voor het gewas beschikbaar deel van het bodemfosfaat wordt het mengmonster geëxtraheerd met een bufferoplossing van pH (zuurtegraad) van 3,75, die 0,10 N (normaal) is aan ammoniumlactaat en 0,40 N aan azijnzuur. In het extract wordt het fosfaatgehalte fotometrisch bepaald volgens de molybdeenblauw-methode en hieruit wordt het PAL-getal berekend. Het PAL-getal wordt uitgedrukt in milligram P2O5per 100 gram grond.

Bij de bepaling van het PAL-getal wordt uitgegaan van de analysevoorschriften zoals neergelegd in het boek ‘Analysemethoden voor grond, rioolslib, gewas en vloeistof’, Vierveijzer, H.C., Lepelaar, A. en Dijkstra, J. Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, Haren, 1979, p.19–22.

2. Benodigde reagentia

De hieronder beschreven reagentia en oplossingen zijn nodig bij het volgen van de werkwijze zoals omschreven in punt 3 ‘Werkwijze’. Alle reagentia worden met gedestilleerd water bereid.

2.1 Azijnzuur 100% pro analyse

2.2 Melkzuur, soortelijk gewicht 1,2 gram/centimeter3

2.3 Ammonia 25%

2.4 Actieve kool (zie opmerking 5.2)

2.5 Moederoplossing voor extractievloeistof.

Geef eerst het melkzuur een voorbehandeling om de lactiden, die altijd aanwezig zijn, door hydrolyse om te zetten in melkzuur (zie ook opmerking 5.1). Handel daarvoor als volgt: verdun 1 liter melkzuur met een soortelijk gewicht van 1,2 gram/centimeter3 met 2 liter water. Dek de kolf af met een horlogeglas en zet deze gedurende 48 uur in de stoof bij 95°C. Laat de oplossing daarna aan de lucht afkoelen. Bepaal van dit ‘verdunde melkzuur’ de normaliteit. Pipetteer daarvoor 100 milliliter in een maatkolf van 100 milliliter, en vul aan met water en meng. Titreer hiervan 10 milliliter met 0,1 N NaOH en met phenolphtalein (of fenolftaline) als indicator.

Bepaal de normaliteit van het azijnzuur. Pipetteer daarvoor 10 milliliter van de ijsazijn in een maatkolf van 500 milliliter. Vul aan met water en meng. Titreer hiervan 10 milliliter met gestelde 0,1N NaOH.

Stel de gevonden normaliteit van het ‘verdunde melkzuur’ = a.

Stel de gevonden normaliteit van de ijsazijn = b.

Bepaal de normaliteit van de ammonia. Pipetteer daarvoor 10 milliliter van de geconcentreerde ammonia in een maatkolf van 500 milliliter, waarin zich al 400 milliliter water bevindt; vul aan met water tot de maatstreep en meng. Titreer hiervan 10 milliliter met gestelde HCl 0,1N met methyloranje als indicator.

Stel de gevonden normaliteit van de ammonia = c.

Breng voor het bereiden van de moederoplossing de genoemde vloeistoffen respectievelijk 10000/a milliliter ‘verdund melkzuur’, 40000/b milliliter ijsazijn en 10000/c milliliter geconcentreerde ammonia in een fles van 10 liter, waarin zich reeds circa 3 liter water bevindt. Meng, koel af aan de lucht, vul met water aan tot 10 liter en meng weer.

2.6 Extractievloeistof

Verdun 1 liter van de moederoplossing met water tot een volume van 10 liter. Controleer de pH; deze dient 3,75 (± 0,05) te zijn.

Oplossingen

De volgende drie oplossingen dienen samengesteld te worden. De oplossingen zijn nodig voor de bepaling van het fosfaatgehalte.

Oplossing I.

Los op in een fles van 10 liter, 10 gram metol, 50 gram natriumsulfiet (Na2SO3) en 1500 gram natriumbisulfiet (NaHSO3). Vul aan met water tot 10 liter en meng. Gesloten en koel weggezet is deze oplossing lange tijd houdbaar.

Oplossing II.

Los 500 gram ammoniummolybdaat op in 4,5 liter heet water. Kook even door. Laat afkoelen. Giet de oplossing onder roeren bij 3,75 – zwavelzuur 10 N. Voer de laatstgenoemde handelwijze niet omgekeerd uit. Vul aan met water tot 10 liter en meng. Filtreer als dit nodig blijkt. Bewaar de oplossing op een koele plaats.

Oplossing III.

Los 3900 gram natriumacetaat (NaC2H3O2.3H2O) op inwater (of 3400 gram watervrij natriumacetaat) vul aan met water tot 10 liter en meng.

2.8 Standaardoplossing

Los 1,9166 gram dikaliumwaterstoffosfaat (KH2PO4) pro analyse (p.a.) dat boven geconcentreerd zwavelzuur is gedroogd op in water, vul aan tot 1 liter en meng. Conserveer met een kleine hoeveelheid koolstoftetrachloride (CCl4). Van deze oplossing is 1 milliliter= 1 milligram fosfaat (P2O5).

2.9 Verdunde standaardoplossing

Verdun de standaardoplossing 20 keer. Pipetteer hiervoor 50 milliliter standaardoplossing in een maatkolf van 1 liter. Vul aan met water tot de maatstreep en meng. Conserveer met enkele druppels koolstoftetrachloride (CCl4). Van deze oplossing is 1 milliliter = 0,05 milligram P2O5. Bewaar de standaardoplossing in de koelkast.

3. Werkwijze

3.1. Bereiding van het extract

Breng 2,5 gram droge grond in een erlenmeyer van 200 milliliter, voeg 50 milliliter extractievloeistof en 350 milligram actieve kool toe. Schud dit mengsel 4 uur bij een kamertemperatuur van 18–22°C. Filtreer daarna af met behulp van een vouwfilter mesh 640 met een diameter van ¼ en een doorsnede van 15 centimeter. Het filtraat moet helder en kleurloos zijn.

Voeg anders aan het filtraat opnieuw actieve kool toe, schud even flink en filtreer opnieuw. Handel voor de blanco bepalingen op geheel dezelfde wijze als bij het monsteronderzoek. Vergeet daarbij dus ook niet de toevoeging van de actieve kool.

3.2. De bepaling van het fosfaatgehalte

Breng van het filtraat 25 milliliter of meer in een maatkolf van 100 milliliter. Vul aan met water tot een volume van circa 40 milliliter. Voeg van oplossing I 10 milliliter toe, zwenk om, voeg daarna van oplossing II ook 10 milliliter toe.

Zwenk om en voeg na een kwartier wachten 20 milliliter van oplossing III toe.

Neem op deze wijze ook een tweetal standaardbepalingen mee, die 0,5 milligram P2O5 bevatten. Vul de kolfjes aan met water tot de maatstreep, meng goed en meet in de spectrofotometer de extinctie in een cuvet van 10 millimeter doorsnede, bij een golflengte van 735 nanometer. Stel voor de berekening van het fosfaatgehalte als volgt de ijkfactor vast.

Vul een buret met de verdunde standaardoplossing. Laat hieruit in maatkolfjes van 100 milliliter respectievelijk 0, 2, 4, 6, 8, 10, 20 en 30 milliliter vloeien. Deze reeks bevat dan respectievelijk 0; 0,1; 0,2; 0,3; 0,4; 0,5; 1,0 en 1,5 milligram P2O5. Vul het volume aan met water tot circa 40 milliliter. Voeg vervolgens 10 milliliter toe van oplossing I, zwenk om, voeg daarna 10 milliliter van oplossing II toe, zwenk weer om en voeg na 20 minuten wachten 20 milliliter van oplossing III toe. Zwenk om, vul aan met water tot de maatstreep en meng. Meet de extinctie in een cuvet van 10 millimeter in de spectrofotometer bij een golflengte van 735 nanometer. Bereken de ijkfactor door de som van de P2O5 dosering van de reeks 4,0 milligram P2O5 te delen door de som van de netto-extincties (dit zijn de extincties die verminderd zijn met de extinctie van de 0-proef van de reeks). De waarde van de ijkfactor bedraagt ongeveer 1,90.

De bepaling van het fosforgehalte in het waterig extract kan ook uitgevoerd worden door middel van een spectrofotometrische bepaling in een doorstroomanalysesysteem bij toepassing van een identieke molybdeenblauwkleuring

4. Berekening

Als Ea de extinctie is, gemeten voor het monster, Eb die van de blanco-bepaling dan wordt de berekening als volgt:

(Ea–Eb) x (50/milliliter filtraat) x F x 100/2,5 = milligram P2O5 per 100 gram luchtdroge grond.

Voor 25 milliliter filtraat wordt de berekeningsformule dan:

(Ea–Eb) x 2 x 1,9 x 100/2,5 = (Ea - Eb) x 152 = milligram P2O5 per 100 gram grond

Hierin is:

Ea

= extinctie van de analyse-meetvloeistof

Eb

= extinctie van de blanco

F

= waarde van de ijkfactor verkregen uit de ijklijn = ongeveer 1,9

5. Opmerkingen

5.1 Voor de bereiding van het extractiemiddel kan men niet uitgaan van technisch ammoniumlactaat, omdat dit meestal donkerbruin of zwart gekleurd is.

5.2 De kool dient voor de ontkleuring van het grondextract, dat door humeuze verbindingen meer of minder bruin gekleurd kan zijn. Het preparaat mag dus geen kationen of anionen aan het extract afgeven of er uit adsorberen.

5.3 Het verdunnen en verhitten van het melkzuur dient om de lactiden, die altijd aanwezig zijn door hydrolyse om te zetten in melkzuur. In sommige preparaten kan de concentratie aan lactiden 20% bedragen. De verdunde oplossing wordt hierdoor in stabiel, tenzij men de lactiden vooraf hydrolyseert. De reactie die zich onder de voorgeschreven omstandigheden voltrekt, is onomkeerbaar. Geconcentreerd melkzuur bevat:

  • 70–75% CH3CHOHCOOH (melkzuur)

  • 15–20% (CH3CHCOO)2(lactide, anhydride)

  • water

Titreert men een dergelijk mengsel, na verdunning met water en natronloog van bekende sterkte onder toevoeging van phenolphtalein (fenolftaline) als indicator, dan bepaalt men slechts het melkzuur. Geeft men vervolgens een bekende overmaat natronloog en laat men de oplossing nu gedurende een half uur staan, dan worden eventueel aanwezige lactiden in melkzuur omgezet, waardoor natronloog wordt verbruikt. De resterende hoeveelheid loog wordt met zoutzuur van bekende sterkte teruggetitreerd. Blijkt dat van de overmaat aan loog niets is verbruikt, dan bevatte de onderzochte oplossing enkel melkzuur.

Onderdeel III, werkvoorschriften voor bepaling van het Pw-getal

1. Abstract

Ter bepaling van een voor het gewas beschikbaar deel van het bodemfosfaat wordt een op volume afgemeten hoeveelheid grond eerst met weinig water bevochtigd. Na een tijd van inwerking wordt meer water toegediend tot een totale volumeverhouding tussen water en grond als 60:1. Na schudden en filtreren wordt in het filtraat van de grondsuspensie de fosfaatconcentratie bepaald en hieruit het Pw-getal berekend. Het Pw-getal wordt uitgedrukt in milligram P2O5 per liter grond. De fosfaatanalyse van het filtraat wordt uitgevoerd volgens de colorimetrische methode van Murphy en Riley.

Bij de bepaling van het Pw-getal wordt uitgegaan van de analysevoorschriften zoals neergelegd in het boek ‘Analysemethoden voor grond, rioolslib, gewas en vloeistof’, Vierveijzer, H.C., Lepelaar, A. en Dijkstra, J. Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, Haren, 1979, p. 23–26.

2. Benodigde reagentia

De hieronder beschreven reagentia en oplossingen zijn nodig bij het volgen van de werkwijze zoals omschreven in punt 3 ‘Werkwijze’. Alle reagentia dienen met gedestilleerd water bereid te worden.

2.1. Zwavelzuur 5N

In een 2 liter maatkolf aan ongeveer 1500 milliliter water 280 milliliter geconcentreerd zwavelzuur (H2SO4) p.a. toevoegen, mengen en afkoelen. Dan water toevoegen tot 2000 milliliter en goed mengen.

2.2. Molybdaatoplossing 4%

In een 1 liter maatkolf 40 gram molybdaat (NH4)MO7O24.H2O oplossen in warm water van ongeveer 50°C, afkoelen en verdunnen tot 1 liter In het donker, bijvoorbeeld met gebruikmaking van een bruin glas, bewaren.

2.3. Zwavelzure molybdaatoplossing

Meng 1 liter zwavelzuur 5N met 312,5 milliliter molybdaat oplossing 4%. De oplossing is, mits in het donker bewaard, onbeperkt houdbaar.

2.4. Ascorbinezuuroplossing 1,75%

Daar deze oplossing slechts één dag houdbaar is, wordt niet meer bereid dan voor één dag nodig is. De afgewogen hoeveelheid ascorbinezuur wordt in water opgelost. Zie het mengschema zoals vermeld onder 2.6 voor de bereiding van het mengreagens.

2.5. Kaliumantimonyltartraatoplossing 0,275%

Voor ruim 500 bepalingen per week (inclusief het voorspoelen van de maatcilinder) wordt de volgende oplossing bereid.

In een maatkolf van 200 milliliter 0,550 gram kaliumantimonyltartraat (KSb OC4H4O6.½H2O) in gedestilleerd water oplossen en verdunnen tot 200 milliliter.

Deze oplossing moet binnen een week worden gebruikt en worden bewaard bij kamertemperatuur, in een koelkast bij enkele graden boven 0°C langer.

2.6. Mengreagens

Op de dag van gebruik bereiden. In de aangegeven volgorde (van links naar rechts) worden zorgvuldig gemengd:

Aantal bepalingen

Zwavelzure molybdaat oplossing

Water en ascorbinezuur

Kalium-antimonyltartraatoplossing

Water

Totaal volume

 

ml

ml

g

ml

ml

ml

23

105

50 +

0,88

8

337

500

48

210

100 +

1,75

16

674

1000

73

315

150 +

2,63

24

1011

1500

98

420

200 +

3,50

32

1348

2000

123

525

250 +

4,38

40

1685

2500

Laat het mengreagens ongeveer 20 minuten staan en, indien noodzakelijk, filtreer het mengreagens ter verwijdering van een soms gevormd blauw colloïdaal neerslag. Het blauw colloïdaal neerslag kan hoge blancowaarden geven bij de bepaling.

2.7. IJkoplossingen

Los 1,9167 gram KH2PO4(volgens de methode van Sörensen) tot 1 liter op in gedestilleerd water. De concentratie van deze voorraadoplossing is 1 milligram P2O5 per milliliter.

Verdun 10 milliliter voorraadoplossing tot 1 liter. 10 milliliter van deze gebruiksoplossing bevat 100 microgram P2O5.

Pipetteer in maatkolven van 200 milliliter: 10, 20, 40, 60, 80 milliliter gebruiksoplossing en vul aan tot 200 milliliter. Deze standaardoplossing bevat per 20 milliliter respectievelijk: 10, 20, 40, 60, 80 microgram P2O5.

2.8. Vaststellen van de ijklijn:

Pipetteer in erlenmeyers (of flesjes) van ongeveer 100 milliliter:

20 milliliter mengreagens 6) + 20 milliliter standaardoplossingen en meng goed.

Meet, nadat de oplossing 20 minuten heeft gestaan, de lichtabsorptie van de oplossing in een cuvet met 10 millimeter lichtweg in een spectrofotometer of colorimeter bij golflengte 882 nanometer of bij 720 nanometer.

3. Werkwijze

De droge, tot een doorsnede van kleiner dan 2 millimeter verkleinde, gezeefde grond wordt geschept met een cilindrisch vaatje met bolvormige bodem, met een inhoud van 1,2 centimeter3. Door drie maal zacht aankloppen wordt de grond in dichte pakking gebracht en vervolgens dient de overmaat afgestreken te worden tot het niveau gelijk is aan de rand van het vaatje. Daarna wordt het afgemeten volume grond kwantitatief overgebracht in een schudfles van 125 centimeter3 inhoud.

De schudflessen met grond worden gedurende één nacht in een droogstoof gezet bij circa 40°C. Na afkoeling wordt dan 2 milliliter gedestilleerd water toegevoegd en even met de hand geschud om water en grond te mengen. Daarna de flesjes afsluiten en gedurende 22 uren bij een temperatuur van 20°C laten staan. Vervolgens wordt 70 milliliter gedestilleerd water van 20°C toegevoegd en aansluitend gedurende 1 uur geschud bij 20°C met een schudsnelheid van 160–170 slagen per minuut.

Na het schudden wordt gefiltreerd door een dubbelfilter (hard en asvrij). Tussen het schudden en het filtreren een vaste wachttijd (bijvoorbeeld 10 minuten) in acht nemen. De eerste doorlopende milliliters filtraat – in 4 minuten –, die vaak troebel zijn, worden afgevoerd of opnieuw op het filter gebracht. Daarna loopt het filtraat meestal helder door. Zie ook opmerking 5.1.

In erlenmeyers of flesjes van circa 100 milliliter wordt dan 20 milliliter mengreagens (zie 2.6) gepipetteerd en daarna 20 milliliter filtraat. Meng goed en laat 20 minuten staan. Meet de lichtabsorptie van de oplossingen in een cuvet met 10 millimeter lichtweg in een spectrofotometer of colorimeter bij een golflengte van 882 nanometer.

De bepaling van het fosforgehalte in het waterig extract kan ook uitgevoerd worden door middel van een spectrofotometrische bepaling in een doorstroomanalysesysteem bij toepassing van een identieke molybdeenblauwkleuring

4. Berekening

De uitkomst van de bepaling, het Pw-getal bij volumeverhouding 1:60 wordt uitgedrukt in microgram P2O5 in het filtraat per 1 centimeter3 grond

(Ea – Eb) x F x 3 = aantal microgram P2O5/centimeter3 grond = aantal milligram P2O5/liter grond.

Hierin is:

Bijlage 246109.png

5. Opmerkingen

5.1. Filtraten die ondanks de bij het filtreren in acht genomen voorzorgen troebel zijn, worden op de volgende wijze geklaard. Per 50 milliliter filtraat ongeveer 1,5 gram vast natriumchloride (NaCI) toevoegen en laten oplossen. Dan opnieuw filtreren. De nu uitgevlokte colloïdale bestanddelen laten zich gemakkelijk affiltreren. De NaCI-concentratie van ongeveer 0,5N stoort de fosfaatbepaling niet.

Bijlage M. behorende bij artikel 130

Wettelijke bepaling

Meststoffenwet (Mw)

Uitvoeringsbesluit (UB)

Uitvoeringsregeling (UR)

Omschrijving regelovertreding

Feitcode

Hoogte bestuurlijke boete

Administratieve verplichtingen landbouwers

 

Art. 33b lid 5

Art. 34

Art. 72f

Niet tijdig melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst of de overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de wet

M096

€ 100

     

Niet volledig melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst of de overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de wet

M097

€ 200

     

Niet naar waarheid melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst of de overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de wet

M098

€ 300

     

Niet melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst of de overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de wet

M099

€ 300

           

Art. 34 en 35

Art. 26 lid 1 en 2

Art. 3,

art. 124 lid 1

Niet verstrekken van gegevens over oppervlakte, gewasteelt en ligging van percelen op de verzamelaanvraag door de landbouwer

M100

€ 300

     

Niet tijdig verstrekken van gegevens over oppervlakte, gewasteelt en ligging van percelen op de verzamelaanvraag (opgave uiterlijk vóór 15 mei) door de landbouwer

M101

€ 100

     

Niet volledig verstrekken van gegevens over oppervlakte, gewasteelt en ligging van percelen op verzamelaanvraag door de landbouwer

M102

€ 200

     

Niet naar waarheid verstrekken van gegevens over oppervlakte, gewasteelt en ligging van percelen op de verzamelaanvraag door de landbouwer

M103

€ 300

           
 

Art. 26 lid 2

Art. 41

Niet melden van een wijziging in de oppervlakte grond in de periode van 16 mei t/m 31 oktober door de landbouwer

M104

€ 300

     

Niet binnen 30 dagen melden van een wijziging in de oppervlakte grond door de landbouwer

M105

€ 100

     

Niet volledig melden van een wijziging in de oppervlakte grond door de landbouwer

M106

€ 200

     

Niet naar waarheid melden van een wijziging in de oppervlakte grond door de landbouwer

M107

€ 300

           
 

Art. 31 lid 1 en lid 2 onderdeel a t/m f,

art. 36 onderdeel a

Art. 37 lid 1 t/m 4,

art. 124 lid 1

Niet aanmelden van een bedrijf ter registratie door de landbouwer

M108

€ 300

     

Niet binnen 30 dagen aanmelden van een bestaand of nieuw bedrijf ter registratie door de landbouwer, dan wel niet binnen 30 dagen doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M109

€ 100

     

Niet volledig aanmelden van een bedrijf ter registratie door de landbouwer, dan wel niet volledig doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M110

€ 200

     

Niet naar waarheid aanmelden van een bedrijf ter registratie door de landbouwer, dan wel het niet of niet naar waarheid doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M111

€ 300

           
 

Art. 32 lid 1 en 2, art. 33, art. 34, art. 36 onderdeel b en c

Art.

37a, 38, 39

Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie per bedrijf door de landbouwer (incl. wijzigingen in de administratie) of niet in Nederland ter controle beschikbaar stellen

M116

€ 300

           
 

Art. 34 lid 1,

art. 36 onderdeel b,

art. 69

Art. 40,

art. 124 lid 1

Niet tijdig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de landbouwer (incl. wijzigingen in de administratie)

M117

€ 100

     

Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de landbouwer (incl. wijzigingen in de administratie)

M118

€ 200

     

Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie door de landbouwer (incl. wijzigingen in de administratie)

M119

€ 300

           
 

Art. 35 lid 1 en 2,

art. 36 onderdeel d

Art. 42,

art. 124 lid 1

Niet verstrekken van de gevraagde gegevens door de landbouwer

M120

€ 300

     

Niet verstrekken van de gevraagde gegevens vóór de gestelde uiterlijke inzenddatum of binnen de daartoe gestelde termijn door de landbouwer

M121

€ 100

     

Niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens door de landbouwer

M122

€ 200

     

Niet naar waarheid verstrekken van de gevraagde gegevens door de landbouwer

M123

€ 300

 

Administratieve verplichtingen intermediairs

 

Art. 33b lid 5

Art. 34

Art. 72f

Niet tijdig melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst

M146

€ 100

     

Niet volledig melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst

M147

€ 200

     

Niet naar waarheid melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst

M148

€ 300

     

Niet melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst

M149

€ 300

Art. 34 en 35

Art. 38 lid 1 en lid 2 onderdeel a t/m i,

art. 41 onderdeel a

Art. 45 lid 1 t/m 6,

art. 124 lid 1

Niet aanmelden van een intermediaire onderneming ter registratie door de intermediair

M150

€ 300

     

Niet binnen 30 dagen aanmelden van een na 1 januari 2006 opgerichte intermediaire onderneming ter registratie door de intermediair, dan wel niet binnen 30 dagen doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M151

€ 100

     

Niet volledig aanmelden van een intermediaire onderneming ter registratie door de intermediair, dan wel niet volledig doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M152

€ 200

     

Niet naar waarheid aanmelden van een intermediaire onderneming ter registratie door de intermediair, dan wel het niet of niet naar waarheid doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M153

€ 300

 

Art. 39, art. 41 onderdeel b en c, art. 34 lid 1

Art. 2, art. 45a, 46, art. 47. art. 94 lid 3, art. 95 lid 3, art. 124 lid 1

Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie per onderneming door de intermediair, waaronder een administratie (H1-staat, formulier Dienst Regelingen) voor de hoeveelheden meststoffen die in iedere afzonderlijke opslagruimte zijn aangevoerd en uit die opslagruimte zijn afgevoerd (incl. wijzigingen in de administratie) of niet in Nederland ter controle beschikbaar stellen

M158

€ 300

     

Niet tijdig bijhouden van een inzichtelijke administratie per onderneming door de intermediair, waaronder een administratie (H1-staat, formulier Dienst Regelingen) voor de hoeveelheden meststoffen die in iedere afzonderlijke opslagruimte zijn aangevoerd en uit die opslagruimte zijn afgevoerd (incl. wijzigingen in de administratie)

M159

€ 100

     

Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie per onderneming door de intermediair, waaronder een administratie (H1-staat, formulier Dienst Regelingen) voor de hoeveelheden meststoffen die in iedere afzonderlijke opslagruimte zijn aangevoerd en uit die opslagruimte zijn afgevoerd (incl. wijzigingen in de administratie)

M160

€ 200

     

Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie per onderneming door de intermediair, waaronder een administratie (H1-staat, formulier Dienst Regelingen) voor de hoeveelheden meststoffen die in iedere afzonderlijke opslagruimte zijn aangevoerd en uit die opslagruimte zijn afgevoerd (incl. wijzigingen in de administratie)

M161

€ 300

 

Art. 40,

art. 41 onderdeel d

Art. 48, art. 48a, art. 124 lid 1

Niet verstrekken van de gevraagde gegevens door de intermediair

M162

€ 300

     

Niet verstrekken van de gevraagde gegevens vóór de gestelde uiterlijke inzenddatum of binnen de daartoe gestelde termijn door de intermediair

M163

€ 100

     

Niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens door de intermediair

M164

€ 200

     

Niet naar waarheid verstrekken van de gevraagde gegevens door de intermediair

M165

€ 300

 

art. 41 onderdeel f

Art. 49 lid 1,

art. 124 lid 1 en 2

Niet aanbrengen of aanbrengen van onjuist registratienummer per opslagruimte voor meststoffen door de intermediair

M166

€ 300

     

Niet op juiste of deugdelijke wijze aanbrengen van het registratienummer per opslagruimte voor meststoffen door de intermediair

M168

€ 200

   

Art. 49 lid 2,

art. 124 lid 2

Niet aanduiden van opslagruimten voor meststoffen d.m.v. de registratienummers in de administratie van de intermediair en bij gegevensverstrekking door de intermediair

M169

€ 300

 

Administratieve verplichtingen overige leveranciers en afnemers bedrijven

 

Art. 34, 35 en 37

Art. 43 lid 1 en lid 2 en 3 onderdelen a t/m e,

art. 46 onderdeel a

Art. 50 lid 1 t/m 4

Niet aanmelden ter registratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden geproduceerd, verhandeld of anderszins bewerkt of verwerkt

M200

€ 300

     

Niet binnen 30 dagen aanmelden ter registratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, dan wel niet binnen 30 dagen doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M201

€ 100

     

Niet volledig aanmelden ter registratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, dan wel niet volledig doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M202

€ 200

     

Niet naar waarheid aanmelden ter registratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, dan wel het niet of niet naar waarheid doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M203

€ 300

           
 

Art. 44 lid 1, 2, 6, 7, art. 46 onderdeel b en c, art. 34,

Art. 50a, 51, art. 124 lid 1

Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, runderen of in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt (incl. wijzigingen in de administratie) of niet in Nederland ter controle beschikbaar stellen

M208

€ 300

           
 

Art. 44 lid 2

 

Niet tijdig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, runderen of in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt (incl. wijzigingen in de administratie)

M209

€ 100

           
 

Art. 44 lid 2

 

Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, runderen of in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt (incl. wijzigingen in de administratie)

M210

€ 200

           
 

Art. 44 lid 2

 

Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, runderen of in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt (incl. wijzigingen in de administratie)

M211

€ 300

           
 

Art. 44 lid 3 t/m 7,

art. 46 onderdeel b en c,

art. 34

 

Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld of in het kader waarvan staldieren aan bedrijven worden afgeleverd, dan wel staldieren of eieren van bedrijven worden afgenomen (incl. wijzigingen in de administratie)

M212

€ 300

           
   

Art. 51,

art. 124 lid 1

Niet tijdig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld of in het kader waarvan staldieren aan bedrijven worden afgeleverd, dan wel staldieren of eieren van bedrijven worden afgenomen (incl. wijzigingen in de administratie)

M213

€ 100

     

Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld of in het kader waarvan staldieren aan bedrijven worden afgeleverd, dan wel staldieren of eieren van bedrijven worden afgenomen (incl. wijzigingen in de administratie)

M214

€ 200

     

Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld of in het kader waarvan staldieren aan bedrijven worden afgeleverd, dan wel staldieren of eieren van bedrijven worden afgenomen (incl. wijzigingen in de administratie)

M215

€ 300

           
 

Art. 45 lid 1

en 5,

art. 46 onderdeel d

Art. 52,

art. 124 lid 1

Niet verstrekken van de jaarlijkse gegevens door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt

M216

€ 300

     

Niet verstrekken van de jaarlijkse gegevens vóór de gestelde uiterlijke inzenddatum of binnen de daartoe gestelde termijn door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt

M217

€ 100

     

Niet volledig verstrekken van de jaarlijkse gegevens door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt

M218

€ 200

     

Niet naar waarheid verstrekken van de jaarlijkse gegevens door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt

M219

€ 300

           
 

Art. 45 lid 2

 

Niet verstrekken aan een landbouwer van een begeleidend document door de buitenlandse ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, met vermelding van het gewicht en de samenstelling van de diervoeders

M220

€ 300

     

Niet tijdig verstrekken aan een landbouwer van een begeleidend document door de buitenlandse ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren

M221

€ 100

           
   

Art. 124 lid 1

Verstrekken aan een landbouwer van een niet volledig begeleidend document door de buitenlandse ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren

M222

€ 200

     

Verstrekken aan een landbouwer van een niet naar waarheid opgemaakt begeleidend document door de buitenlandse ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren

M223

€ 300

           
 

Art. 45 lid 3

 

Niet aanwezig zijn van het begeleidend document tijdens het vervoer van diervoeders door een buitenlandse ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren

M224

€ 300

       

Vervoer van dierlijke meststoffen

 

Art. 15 en 34

Art. 48

 

Vervoer van dierlijke meststoffen door een niet-geregistreerde of geschorste intermediair

M250

€ 300

 

art. 48a

 

Laten aanvoeren van dierlijke meststoffen bij een intermediaire onderneming zonder dat deze is geregistreerd of het laten aanvoeren van dierlijke meststoffen bij een intermediaire onderneming terwijl deze is geschorst

M249

€ 300

 

Art. 49 lid 1,

art. 52,

art. 70 lid 4 onderdeel b

Art. 78 lid 1,

art. 53 lid 2

Transportmiddel voor drijfmest niet uitgerust met op naam van de intermediair geregistreerde automatische bemonsteringsapparatuur die onlosmakelijk is bevestigd op het transportmiddel, die voldoet aan de prestatiekenmerken en behoort tot een door ASG goedgekeurd type

M251

€ 300

           
   

Art. 79 lid 1,

art. 53, lid 2

Transportmiddel voor drijfmest niet uitgerust met op naam van de intermediair geregistreerde automatische verpakkingsapparatuur die onlosmakelijk is bevestigd op het transportmiddel, die voldoet aan de prestatiekenmerken en behoort tot een door ASG goedgekeurd type

M253

€ 300

           
 

Art. 49 lid 2,

art. 52 lid 1 onderdeel c

Art. 53 lid 1

Transportmiddel niet uitgerust met op naam van de intermediair geregistreerde apparatuur voor automatische gegevensregistratie die voldoet aan de prestatiekenmerken en behoort tot een door ASG goedgekeurd type

M255

€ 300

           
 

Art. 49 lid 3

 

Transportmiddel niet uitgerust met satellietvolgapparatuur

M258

€ 300

           
 

Art. 49 lid 4

Art. 55 en 56

Niet of niet op juiste wijze vastleggen van vervoersgegevens met behulp van apparatuur voor automatische gegevensregistratie of satellietvolgapparatuur door de vervoerder

M259

€ 300

           
 

Art. 50 lid 1

 

Niet aanwezig zijn van een vervoersbewijs tijdens het vervoer van dierlijke meststoffen

M260

€ 300

           
 

Art. 52

Art. 53 lid 2

Apparatuur voor automatische gegevensregistratie of satellietvolgapparatuur niet elektronisch verbonden aan de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur bij het vervoer van drijfmest

M262

€ 300

           
   

Art. 53, lid 3, onderdeel a

AGR-apparatuur is niet onlosmakelijk verbonden aan het chassis van het transportmiddel en/of aan het chassis van de aanhangwagen

M263

€ 300

   

Artikel 53 lid 3 onderdeel b

satellietvolgapparatuur is niet elektronisch verbonden aan de AGR-apparatuur

M265

€ 300

   

Art. 53 lid 4

Sensordeel AGR-apparatuur niet onlosmakelijk verbonden met vaste as van het chassis van het transportmiddel en/of de aanhangwagen

M266

€ 300

           
   

Art. 54 lid 1

Apparatuur genoemd in art. 53 UR functioneert niet op adequate wijze tijdens het vervoer van dierlijke meststoffen

M264

€ 300

           
   

Art. 55,

art. 122 lid 3

Niet op voorgeschreven wijze vastleggen of elektronisch verzenden van AGR- en GPS-gegevens door de vervoerder bij het vervoer van drijfmest

M268

€ 300

           
   

Art. 56,

art. 122 lid 3

Niet op voorgeschreven wijze vastleggen of elektronisch verzenden van AGR- en GPS-gegevens door de vervoerder bij het vervoer van vaste mest

M269

€ 300

           
 

Art. 51 lid 2

en 3,

art. 52 lid 1 onderdeel e

 

Niet voldoen aan de opgelegde verplichting door de vervoerder om gedurende een bepaalde periode een voormelding te doen van het vervoer van dierlijke meststoffen

M276

€ 300

           
   

Art. 58 lid 1

Niet doen van de opgelegde voormelding door de vervoerder uiterlijk 24 uren voordat het laden van het transportmiddel plaatsvindt

M277

€ 100

           
   

Art. 58 lid 2,

art. 124 lid 1

Niet volledig verstrekken van de gegevens inzake de voormelding door de vervoerder

M278

€ 200

     

Niet naar waarheid verstrekken van de gegevens inzake de voormelding door de vervoerder

M279

€ 300

           

Vervoersbewijs dierlijke meststoffen

 

Art. 15 en 34

Art. 53 lid 1

 

Niet opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

M300

€ 300

           
 

Art. 53 lid 2 en 3,

art. 54

Art. 61 en 62

Niet tijdig opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

M301

€ 100

     

Niet volledig opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder, de leverancier of de afnemer

M302

€ 200

     

Niet naar waarheid opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder, de leverancier of de afnemer

M303

€ 300

     

Niet ondertekenen van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

 M304

 € 200

           
 

Art. 53 lid 3

Art. 60 lid 1 en 2

Niet gebruikmaken door de leverancier, de vervoerder en de afnemer van het voorgeschreven model voor het vervoersbewijs dierlijke meststoffen dat door de minister is verstrekt en is voorzien van een uniek nummer

M306

€ 100

           
 

Art. 53 lid 4

 

Wijzigen of onleesbaar maken van gegevens op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

M305

€ 300

           
   

Art. 60 lid 3

Niet gebruikmaken door de leverancier, de vervoerder en de afnemer van een geprint exemplaar van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen dat elektronisch is aangemaakt en waarop het nummer van het begeleidende document is vermeld, indien de dierlijke meststoffen buiten Nederland worden gebracht.

M307

€ 100

           
 

Art. 53 lid 6,

art. 54

 

Indienen van het origineel van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen in plaats van de voorgeschreven elektronische indiening

M308

€ 50

   

 Art. 62a lid 2 en 3

Niet invullen van gegevens op de bijlage behorend bij een vervoersbewijs dierlijke meststoffen voor meerdere vrachten dierlijke meststoffen op eenzelfde dag door de leverancier, de vervoerder en de afnemer.

 M316

 € 300

   

Art. 62a lid 2 en 3

Niet tijdig invullen van gegevens op de bijlage behorend bij een vervoersbewijs dierlijke meststoffen voor meerdere vrachten dierlijke meststoffen op eenzelfde dag door de leverancier, de vervoerder en de afnemer.

M317

€ 100

   

Art. 62a lid 2 en 3

Niet volledig invullen van gegevens op de bijlage behorend bij een vervoersbewijs dierlijke meststoffen voor meerdere vrachten dierlijke meststoffen op eenzelfde dag door de vervoerder

M318

€ 200

   

Art. 62a lid 2 en 3

Niet naar waarheid invullen van gegevens op de bijlage behorend bij een vervoersbewijs dierlijke meststoffen voor meerdere vrachten dierlijke meststoffen op eenzelfde dag door de vervoerder

M319

€ 300

   

Art. 64 lid 1

Niet elektronisch indienen van de gegevens het vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder uiterlijk 30 werkdagen na het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen

M309

€ 100

           
   

Art. 64 lid 2,

art. 124 lid 1

Niet volledig indienen van de op een vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens door de vervoerder

M310

€ 200

     

Onjuist vermelden van de op een vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens door de vervoerder

M311

€ 300

           
 

Art. 54

Art. 63

Niet verstrekken van een afschrift van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen aan de leverancier en de afnemer door de vervoerder na aflevering van de dierlijke meststoffen

M312

€ 300

     

Niet verstrekken van een afschrift van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen aan de leverancier en de afnemer door de vervoerder uiterlijk tien werkdagen na het vervoer van de vracht of vrachten dierlijke meststoffen

M313

€ 100

           
 

Art. 54

Art. 64 lid 3

Niet indienen van de op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens door de vervoerder na aflevering van de dierlijke meststoffen die niet zijn bemonsterd en geanalyseerd

M314

€ 300

     

Niet indienen van de op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen ingevulde gegevens door de vervoerder uiterlijk tien werkdagen na het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen die niet zijn bemonsterd en geanalyseerd

M315

€ 100

         

Vervoer van zuiveringsslib en compost

 

Art. 34

Art. 50 lid 2

 

Niet aanwezig zijn van een vervoersbewijs tijdens het vervoer van zuiveringsslib, compost, mengsels van zuiveringsslib en compost, of krachtens art. 55, eerste lid, aangewezen overige organische meststoffen

M350

€ 300

           

Vervoersbewijs zuiveringsslib en compost

 

Art. 34

Art. 55 lid 1

 

Niet opmaken van een vervoersbewijs zuiveringsslib en compost door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

M400

€ 300

           
 

Art. 55 lid 2,

art. 56

Art. 69

Niet tijdig opmaken van een vervoersbewijs zuiveringsslib en compost door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

M401

€ 100

     

Niet volledig opmaken of niet ondertekenen van een vervoersbewijs zuiveringsslib en compost door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

M402

€ 200

     

Niet naar waarheid opmaken van een vervoersbewijs zuiveringsslib en compost door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

M403

€ 300

           
 

Art. 55 lid 3

Art. 68

Niet gebruikmaken van het voorgeschreven model voor het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost dat wordt verstrekt door de minister en is voorzien van een uniek nummer

M405

€ 100

           
 

Art. 55 lid 4

 

Wijzigen of onleesbaar maken van gegevens op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost door de leverancier, de vervoerder of de afnemer

M406

€ 300

           
 

Art. 56

Art. 69a lid 1

Niet verstrekken van een afschrift van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost aan de leverancier en de afnemer door de vervoerder uiterlijk 10 werkdagen na vervoer van de vracht zuiveringsslib en compost

M410

€ 300

           
 

Art. 55 lid 5,

art. 56 onderdeel d

Art. 69a lid 2

Niet indienen van de op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevulde gegevens door de vervoerder na het vervoer van zuiveringsslib of compost

M407

€ 300

     

Niet indienen van de op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevulde gegevens door de vervoerder uiterlijk 10 werkdagen na het vervoer van zuiveringsslib of compost

M408

€ 100

           

Grensoverschrijdende overbrenging

 
   

Art. 57 lid 1

Niet doen van mededeling door vervoerder van voornemen om dierlijke meststoffen anders dan mestkorrels te exporteren of importeren

M483

€ 300

           
   

Art. 57 lid 2,

art. 124 lid 1

Niet volledig of niet naar waarheid verstrekken door vervoerder van gegevens inzake de mededeling door de vervoerder

M484

€ 200

           
   

Art. 57a lid 1

Art. 57b lid 1

Niet doen van mededeling door vervoerder van het daadwerkelijk exporteren of importeren van dierlijke meststoffen anders dan mestkorrels

M485

€ 300

           
   

Art. 57a lid 2,

Art. 57b lid 2

art. 124 lid 1

Niet volledig of niet naar waarheid verstrekken van gegevens door vervoerder inzake de mededeling van de daadwerkelijke export of import

M486

€ 200

           
   

Art. 57a lid 1

Art. 57b lid 1

Niet tijdig (ten minste 12 uur respectievelijk 3 werkdagen van tevoren) doen van mededeling door vervoerder van de daadwerkelijke export of import

M487

€ 300

           
           
           
           
           
           
           
   

Art. 57b lid 5

Niet of niet onverwijld intrekken van de mededeling door vervoerder bij het niet plaatsvinden van de gemelde export of import

M491

€ 200

           

Hoeveelheidsbepaling

 

Art. 35 t/m 37

Art. 66 t/m 70

Art. 76 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze of niet onverwijld na aanvang van het vervoer wegen van een vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder

M500

€ 300

           
   

Art. 76 lid 2

Niet op juiste wijze bepalen van het gewicht van een vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de dierlijke meststoffen, indien sprake is van een situatie genoemd in art. 84 t/m 91a UR

M501

€ 300

   

Art. 76, lid 4

Niet voorafgaand aan de export wegen van de vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder bij export

M503

€ 300

   

Art. 76, lid 5

Niet onverwijld nadat het vervoer op Nederlands grondgebied is aangevangen wegen van de vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder bij import

M504

€ 300

   

Art. 76, lid 6

Niet gedurende het vervoer beschikken over een juist bewijs van bepaling van gewicht van het ledige transportmiddel

M506

€ 200

   

Art. 76, lid 7

Niet gedurende het vervoer beschikken over een juist bewijs van bepaling van gewicht van het geladen transportmiddel

M510

€ 200

           
   

Art. 77 lid 1

Niet of niet op juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen, niet zijnde mineralenconcentraat, d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium

M502

€ 300

           
   

Art. 78

Niet of niet op juiste wijze bemonsteren van een vracht drijfmest tijdens het laden van het transportmiddel door de vervoerder

M505

€ 300

   

Art. 78a, lid 1 en art. 78h

Niet of niet op juiste wijze bemonsteren van een vracht vaste mest door de vervoerder

M507

€ 300

   

Art. 78a, lid 2 en art. 78i

Niet of niet op de juiste wijze of niet tijdig door de monsternemende organisatie laten bemonsteren van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de leverancier of de vervoerder

M580

€ 300

   

Art. 78a, lid 3

Niet bemonsteren tijdens het laden van een vracht vaste mest door de vervoerder, indien deze vracht buiten Nederland wordt gebracht

M508

€ 300

   

Art. 78a, lid 4

Niet bemonsteren tijdens het lossen van een vracht vaste mest door de vervoerder, indien deze vracht binnen Nederland wordt gebracht

M509

€ 300

   

Art. 78a, lid 3

Niet laten bemonsteren tijdens het laden van een vracht vaste mest door de monsternemende organisatie, indien deze vracht buiten Nederland wordt gebracht

M581

€ 300

   

Art. 78a, lid 4

Niet laten bemonsteren tijdens het lossen van een vracht vaste mest door de monsternemende organisatie, indien deze vracht binnen Nederland wordt gebracht

M582

€ 300

   

Art. 78l, lid 1

Niet of niet tijdig melden van de planning van de monstername namens de leverancier of niet of niet tijdig laten melden van de planning door de leverancier

M557

€ 300

   

Art. 78l, lid 2 en lid 6

Niet juist of onvolledig melden van de planning van de monstername namens de leverancier of niet juist of onvolledig laten melden van de planning door de leverancier

M558

€ 200

   

Art. 78l, lid 4 en lid 5

Niet of niet tijdig wijzigen of intrekken van de melding namens de leverancier of niet of niet tijdig laten wijzigen of intrekken van de melding door de leverancier

M559

€ 300

   

Art. 78u

Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie per vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie

M589

€ 300

   

Art. 78u

Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie per vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie

M590

€ 200

   

Art. 78u

Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie per vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie

M591

€ 300

   

Art. 79, lid 2, art. 79, lid 3

Niet of niet op de juiste wijze verpakken van een monster vaste mest in een voorgeschreven monsterverpakking

M511

€ 300

           
   

Art. 80, lid 1, art 80 lid 2, art. 80, lid 4, art 81, lid 3, art 124, lid 1, art. 125

Niet toezenden door de vervoerder van het mestmonster ter analyse door een erkend of gelijkwaardig laboratorium

M512

€ 300

     

Niet uiterlijk 10 werkdagen na bemonstering toezenden van het mestmonster aan een geaccrediteerd of gelijkwaardig laboratorium door de vervoerder, dan wel niet uiterlijk binnen 7 werkdagen na bemonstering toezenden van het mestmonster aan een geaccrediteerd of gelijkwaardig laboratorium door de monsternemende organisatie

M513

€ 100

     

Niet meesturen van de juiste gegevens van de betrokken leverancier en afnemer en het nummer van het vervoersbewijs bij het toezenden van het mestmonster aan een erkend of gelijkwaardig laboratorium door de vervoerder

M514

€ 300

     

Niet meesturen van de volledige gegevens van de betrokken leverancier en afnemer en van het vervoersbewijs bij het toezenden van het mestmonster aan een erkend of gelijkwaardig laboratorium door de vervoerder

M515

€ 200

     

Niet meesturen van de juiste gegevens van de betrokken leverancier van meststoffen en het vervoersbewijs dierlijke meststoffen bij het toezenden van het mestmonster aan een erkend of gelijkwaardig laboratorium door de monsternemende organisatie

M595

€ 300

     

Niet meesturen van de volledige gegevens van de betrokken leverancier van meststoffen en het vervoersbewijs dierlijke meststoffen bij het toezenden van het mestmonster aan een erkend of gelijkwaardig laboratorium door de monsternemende organisatie

M596

€ 200

           
   

Art. 80, lid 3, art. 80, lid 5, art. 80, lid 6

Niet in goede staat of op de juiste plaats bewaren van mestmonsters door de vervoerder of de monsternemende organisatie

M517

€ 300

           
   

Art. 81 lid 1

Niet na ontvangst van het mestmonster analyseren van het monster door het laboratorium

M518

€ 300

           
     

Niet uiterlijk 5 werkdagen na ontvangst van het mestmonster analyseren van het monster door het laboratorium

M519

€ 100

     

Niet na analyse van het mestmonster toezenden van de analyseresultaten door het laboratorium aan de vervoerder, de leverancier, de afnemer en elektronisch aan de minister

M520

€ 300

     

Niet uiterlijk 5 werkdagen na analyse van het mestmonster toezenden van de analyseresultaten door het laboratorium aan de vervoerder, de leverancier, de afnemer en elektronisch aan de minister

M521

€ 100

           
   

Art. 81 lid 2

Niet rapporteren van beschadigingen m.b.t. de monsterverpakking door het laboratorium aan de NVWA

M522

€ 300

     

Niet opvolgen van de door de NVWA verstrekte aanwijzingen door het laboratorium

M523

€ 300

           
   

Art. 81, lid 3,

art. 125

Niet voldoen door het laboratorium aan de in het accreditatieprogramma AP05 gestelde eisen

M524

€ 300

           
   

Art. 82

Niet op juiste wijze bepalen van het gewicht van drijfmest die met behulp van een pijpleiding is vervoerd door de afnemer

M525

€ 300

     

Niet op juiste wijze uitvoeren van de bemonstering en verpakking van monsters drijfmest die met behulp van een pijpleiding is vervoerd door de afnemer

M526

€ 300

           
   

Art. 83

Niet of niet op juiste wijze bepalen van het gewicht en het stikstof- en fosfaatgehalte van een vracht mestkorrels op basis van de verpakking of het begeleidend document

M527

€ 300

           
   

Art. 84,

art. 77 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden gesteld aan boer-boer-transport van dierlijke meststoffen worden nageleefd

M528

€ 300

           
   

Art. 85,

art. 77 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden gesteld aan de afvoer van dierlijke meststoffen naar tijdelijk uit gebruik gegeven percelen worden nageleefd (Vogelaar-variant)

M529

€ 300

           
   

Art. 86,

art. 77 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden gesteld aan de afvoer van dierlijke meststoffen naar een afnemer, die geen bedrijf of onderneming voert, worden nageleefd

M530

€ 300

           
   

Art. 87,

art. 77 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden gesteld aan de afvoer van dierlijke meststoffen naar grenspercelen in Duitsland en België worden nageleefd

M531

€ 300

           
   

Art. 88,

art. 77 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden gesteld aan de aan- en afvoer van konijnengier worden nageleefd

M532

€ 300

           
   

Art. 89,

art. 77 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden worden nageleefd die zijn gesteld aan de afvoer van paardenmest bestemd voor de productie van substraat voor de teelt van champignons of voor de productie van een grondstof voor de productie van dat substraat

M533

€ 300

           
   

Art. 89a,

art. 77 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden gesteld aan de afvoer van dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony’s van een bedrijf in de gemeente Vlieland naar een ander bedrijf in de gemeente Vlieland worden nageleefd.

M548

€ 300

           
   

Art. 90,

art. 77 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden gesteld aan de afvoer van dierlijke meststoffen door een klein bedrijf naar een ander bedrijf worden nageleefd

M534

€ 300

           
   

Art. 91,

art. 77 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden gesteld aan de afvoer van dierlijke meststoffen naar natuurterrein of overige grond worden nageleefd

M535

€ 300

           
   

Art. 91a

art. 77 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde vaste meststoffen die ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevat d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden gesteld aan de afvoer worden nageleefd

M 559

€ 300

           
   

Art. 91b

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden gesteld aan de afvoer van dierlijke meststoffen middels gesplitst vervoer worden nageleefd

M 561

€ 300

           
   

Art. 92 lid 1

Niet of niet op juiste wijze bepalen door de vervoerder van het gewicht van de aan- en afgevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost d.m.v. weging

M536

€ 300

           
   

Art. 92 lid 2

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf of de onderneming van het stikstof- en fosfaatgehalte van de aan- en afgevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost overeenkomstig de artikelen 92a en 92b op basis van gewichtsprocenten in de droge stof.

M537

€ 300

           
   

Art. 92a lid 1

Niet of niet op de juiste wijze bepalen door het bedrijf of de onderneming van het stikstof- en fosfaatgehalte of het droge stofgehalte in zuiveringsslib of compost d.m.v. analyse van een monster

M562

€ 300

           
   

Art. 92a lid 2

Niet of niet op de juiste wijzebemonsteren van zuiveringsslib of compost door de producent

M563

€ 300

           
   

Art. 92a lid 4

Niet of niet op de juiste wijze verpakken van een monster zuiveringsslib of compost in een voorgeschreven monsterverpakking door de producent

M564

€ 300

           
   

Art. 92a lid 5

Niet toezenden van het monster aan of niet laten analyseren van het monster door een geaccrediteerd laboratorium door de producent

M565

€ 300

           
   

Art. 92b lid 1

Niet of niet op de juiste wijze na ontvangst van het monster analyseren van het monster door het laboratorium

M566

€ 300

     

Niet uiterlijk 5 werkdagen na ontvangst van het monster analyseren van het monster door het laboratorium

M567

€ 100

           
   

Art. 92b lid 2

Niet of niet op de juiste wijze berekenen van het stikstof-, fosfaat- en drogestofgehalte indien het monster betrekking heeft op een hoeveelheid die door middel van een continu proces geproduceerd wordt

M569

€ 300

           
   

Art. 92b lid 3

Niet of niet op de juiste wijze voorzien van een analysenummer van de analyseresultaten door het laboratorium

M568

€ 300

           
   

Art. 92b lid 4 en lid 5

Niet na analyse van het monster toezenden van de analyseresultaten dan wel de overeenkomstig het tweede lid berekende gemiddelde gehalten door het laboratorium aan de producent en elektronisch aan de minister

M570

€ 300

     

Niet binnen 10 werkdagen na analyse dan wel 10 werkdagen na afloop van de kalendermaand toezenden van de analyseresultaten door het laboratorium aan de producent en elektronisch aan de minister

M571

€ 100

           
   

Art. 92b lid 6

Niet of niet lang genoeg bewaren van de monsters na verzending van de analyseresultaten

M572

€ 300

           
   

Art. 93 lid 1

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf of de onderneming van het gewicht van de aan- en afgevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost d.m.v. weging

M538

€ 300

           
   

Art. 93 lid 2

Niet of niet op juiste wijze d.m.v. bemonstering en analyse laten bepalen door het bedrijf of de onderneming van het stikstof- en fosfaatgehalte van de aan- en afgevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost

M539

€ 300

   

Art. 94 lid 1,

art. 94 lid 4

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf van het gewicht van de voorraad dierlijke meststoffen op basis van het gemeten volume en soortelijk gewicht

M540

€ 300

           
   

Art. 94 lid 2,

art. 94 lid 4

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf van het stikstof- en fosfaatgehalte van de voorraad dierlijke meststoffen

M541

€ 300

           
   

Art. 95 lid 1 en 5

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf van het gewicht van de voorraad zuiveringsslib of compost op basis van het gemeten volume en het soortelijk gewicht

M542

€ 300

           
   

Art. 95 lid 2 en 5

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf van het stikstof- en fosfaatgehalte van de voorraad zuiveringsslib of compost op basis van de best beschikbare gegevens

M543

€ 300

           
   

Art. 95 lid 4 en 5

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf of de onderneming van het gewicht van de in bulk opgeslagen andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost op basis van het gemeten volume en soortelijk gewicht

M544

€ 300

           
   

Art. 2, art. 97 lid 1,

art. 100

Niet of niet op juiste wijze bepalen door de leverancier van de diervoeders van het gewicht en het stikstof- en fosfaatgehalte van diervoeders afgeleverd aan een bedrijf met staldieren

M545

€ 300

           
   

Art. 2, art. 97 lid 2,

art. 101

Niet of niet op juiste wijze bepalen door de leverancier van het ruwvoer en enkelvoudig diervoeder van de hoeveelheden ruwvoer en enkelvoudig diervoeder, zowel in gewicht of volume als in kilogrammen stikstof en fosfaat

M546

€ 300

           
   

Art. 98 lid 1 en 2

Niet of niet op juiste wijze vaststellen van het stikstof- en fosfaatgehalte in diervoeders

M547

€ 300

           
   

Art. 98 lid 3 en 4,

art. 125

Analyse van het diervoedermonster op het stikstof- en fosfaatgehalte niet uitgevoerd door een geaccrediteerd of gelijkwaardig laboratorium, volgens de voorgeschreven of een gelijkwaardige onderzoeksmethode

M549

€ 300

           
   

Art. 98 lid 3 en 4

Niet binnen één week na ontvangst van het diervoedermonster analyseren van het diervoeder op het stikstof- en fosfaatgehalte volgens de voorgeschreven of een gelijkwaardige onderzoeksmethode

M551

€ 100

           
   

Art. 98 lid 6

Niet verzenden van de (juiste) analyseresultaten van het diervoedermonster door het laboratorium naar de leverancier van het diervoeder

M552

€ 300

     

Niet binnen één week na ontvangst van het diervoedermonster verzenden van de analyseresultaten door het laboratorium naar de leverancier van het diervoeder

M553

€ 100

           
   

Art. 98 lid 6,

art. 124 lid 1

Verzenden van niet volledige analyseresultaten van het diervoedermonster door het laboratorium naar de leverancier van het diervoeder

M554

€ 200

     

Verzenden van niet naar waarheid opgemaakte analyseresultaten van het diervoedermonster door het laboratorium naar de leverancier van het diervoeder

M555

€ 300

           
   

Art. 99

Niet vermelden of bekendmaken van gegevens van de afgeleverde diervoeders op het etiket of begeleidend document door de leverancier van de diervoeders

M556

€ 300

     

Niet volledig of niet naar waarheid vermelden van gegevens van de diervoeders op het etiket of begeleidend document door de leverancier van de diervoeders

M560

€ 300

           

Overige bepalingen

 

Art. 34 en 37

 

Art. 122 lid 1

Niet op voorgeschreven wijze doorgeven van gegevens en wijzigingen in gegevens aan de minister d.m.v. indiening van het daartoe bestemde formulier

M600

€ 50

           
 

artikel 60, onderdeel b

Art. 122 lid 2 en 3

Niet op voorgeschreven wijze elektronisch doorgeven van gegevens en wijzigingen in gegevens aan de minister d.m.v. het daartoe ter beschikking gestelde elektronische portaal

M601

€ 50

           
 

artikel 60, onderdeel b

Art. 122 lid 4

Niet ondertekenen van de elektronische verzending d.m.v. een persoonlijke gebruikerscode door de vervoerder

M602

€ 50

           
   

Art. 124 lid 2

Niet onverwijld gegevens opnemen in de administratie nadat deze bekend zijn geworden door degene die gegevens in de administratie moet opnemen, voor zover geen andere termijn is gesteld

M603

€ 100

     

Niet onverwijld gegevens verstrekken uit de administratie nadat deze bekend zijn geworden door degene die gegevens uit de administratie moet verstrekken, voor zover geen andere termijn is gesteld

M604

€ 100

           
 

Art 32,

art. 34 lid 2,

art. 39 lid 4,

art. 44 lid 7

Art. 124 lid 3

Niet bewaren van documenten, gegevensdragers, administratie en bijbehorende bewijsstukken gedurende 5 jaren na afloop van het betreffende kalenderjaar

M605

€ 300

           
 

Art. 32, 39 en 44

Art. 124 lid 3

Wijzigen van (oorspronkelijke) gegevens in de administratie

M606

€ 300

  1. Handheld, desktop of laptop. ^ [1]
  2. NEN 5741 (2003), Bodem – Boorsystemen en monsternemingstoestellen voor grond, sediment, grondwater, die worden toegepast bij bodemverontreinigingsonderzoek. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft. ^ [2]
  3. Indien bij lossen bemonsterd wordt, moet bij het laden (net als momenteel het geval is) op het VDM de monsterverpakking ingescand worden. Dat kan door de verpakking fysiek bij het laden beschikbaar te hebben, maar ook doordat de OMN de barcode digitaal beschikbaar stelt aan de mesteigenaar/vervoerder. ^ [3]
  4. NEN 5741 (2003), Bodem – Boorsystemen en monsternemingstoestellen voor grond, sediment, grondwater, die worden toegepast bij bodemverontreinigingsonderzoek. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft. ^ [4]
Naar boven