Wet toelating zorginstellingen

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2020 t/m 30-06-2021

Wet van 20 oktober 2005 tot vereenvoudiging van het stelsel van overheidsbemoeienis met het aanbod van zorginstellingen (Wet toelating zorginstellingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het ter bevordering van de overgang van een centraal aanbod gestuurd naar een decentraal vraaggericht zorgstelsel wenselijk is de regels inzake de toelating van zorginstellingen en die inzake de bouwprocedure te vereenvoudigen en samen te voegen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan met betrekking tot daarbij aan te wijzen categorieën van instellingen worden bepaald dat delen van deze wet op die instellingen of een deel daarvan niet van toepassing zijn.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan met betrekking tot daarbij aan te wijzen categorieën van instellingen worden bepaald dat zij, al dan niet onder voorwaarden of beperkingen, voor de toepassing van artikel 5, eerste lid, worden aangemerkt als in het bezit van een toelating.

Artikel 2

  • 1 Met het oog op de totstandkoming van een beleidsregel van de Nederlandse Zorgautoriteit op grond van artikel 57 van de Wet marktordening gezondheidszorg, kan bij ministeriële regeling met betrekking tot de instelling of instellingen waarvoor die beleidsregel geldt, worden bepaald dat delen van deze wet op die instellingen of een deel daarvan niet van toepassing zijn voor de duur van het in die beleidsregel bedoelde experiment.

  • 2 Alvorens overeenkomstig het eerste lid een ministeriële regeling wordt vastgesteld, wordt het ontwerp daarvan schriftelijk meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal. De regeling wordt niet eerder vastgesteld dan nadat tien dagen zijn verstreken na die mededeling.

  • 3 De regeling vervalt op het tijdstip waarop ingevolge de beleidsregel het experiment is geëindigd.

  • 4 Onze Minister evalueert de toepassing van dit artikel tijdig en tijdens de uitvoering van het experiment.

Hoofdstuk II. Visie en beleidsregels

Artikel 3

  • 1 Onze Minister maakt, gelet op de ontwikkelingen in de gezondheidszorg, ten minste eenmaal in de vier jaar zijn visie op een kwalitatief goed, doelmatig, evenwichtig en voor eenieder toegankelijk stelsel van gezondheidszorg bekend. In deze visie is tevens opgenomen hoe de bereikbaarheid van de acute zorg, daaronder begrepen de daaraan verbonden basiszorg, en van andere vormen van zorg ten aanzien waarvan aan de bereikbaarheid een bijzonder belang wordt gehecht, is gewaarborgd.

  • 2 Onze Minister zendt een afschrift van zijn visie aan beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 4

Onze Minister stelt, gezien zijn visie, bedoeld in artikel 3, beleidsregels vast omtrent de beoordeling van aanvragen om toelating als bedoeld in artikel 5, eerste lid. Deze beleidsregels bevatten in ieder geval criteria omtrent de spreiding van de in artikel 3 bedoelde vormen van zorg ten aanzien waarvan aan de bereikbaarheid een bijzonder belang wordt gehecht.

Hoofdstuk III. Toelating en bouwprocedure

Artikel 5

  • 2 Een toelating kan aan instellingen met een winstoogmerk slechts worden verleend indien die instelling behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

Artikel 6

Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld:

  • a. de wijze waarop een aanvraag om een toelating bij Onze Minister wordt ingediend;

  • b. welke gegevens bij de aanvraag worden overgelegd.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister verleent een toelating, indien:

    • a. de exploitatie past in de beleidsregels, bedoeld in artikel 4;

    • b. het organisatorisch verband voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen omtrent de bestuursstructuur, alsmede omtrent waarborgen voor een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering.

Hoofdstuk IV. Exploitatie

Artikel 13

  • 1 Een instelling voldoet, voorzover van toepassing, aan de eisen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, en artikel 9, eerste lid, onder b. Onze Minister kan aan een toelating andere voorschriften verbinden. De voorschriften kunnen worden gewijzigd of ingetrokken en nieuwe voorschriften kunnen worden gesteld.

  • 2 Onze Minister kan de toelating intrekken indien niet wordt voldaan aan de voorschriften, gesteld bij of krachtens het eerste lid.

Artikel 14

  • 1 Onze Minister kan op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 4:

    • a. een toelating onder beperkingen verlenen;

    • b. aan een verleende toelating alsnog beperkingen stellen;

    • c. beperkingen wijzigen of intrekken;

    • d. een toelating intrekken.

  • 2 Alvorens over te gaan tot een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder b of d, stelt Onze Minister de zorgverzekeraars in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, waarmee de instelling een overeenkomst heeft gesloten, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de instelling zich bevindt, en het bestuur en medewerkers van de betrokken instelling de gelegenheid om binnen een door Onze Minister te bepalen termijn hun opmerkingen omtrent dit voornemen aan hem kenbaar te maken.

  • 3 Onze Minister doet van een beslissing tot beperking of intrekking van een toelating op grond van het eerste lid, onder b of d, mededeling in de Staatscourant en zendt een afschrift van deze beschikking aan het College sanering en aan de beheerder van het register van zorgaanbieders, bedoeld in artikel 14 van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg alsmede, indien het een beslissing tot beperking of intrekking van een toelating van een instelling met artsen, psychotherapeuten of orthopedagogen-generalist betreft, de beheerder van de autorisatielijst van jeugdhulpaanbieders, bedoeld in artikel 7.2.7 van de Jeugdwet.

Artikel 15

Het bestuur van een instelling stelt overeenkomstig door Onze Minister, voor zoveel nodig in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat, te stellen regelen de begroting, de balans en de resultatenrekening alsmede de daarbij behorende toelichting met betrekking tot de instelling vast en legt volledige afschriften daarvan ter inzage voor een ieder ter plaatse, door Onze Minister te bepalen.

Artikel 16

Het bestuur van een instelling, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, verstrekt aan Onze Minister of aan een bij die maatregel aangewezen bestuursorgaan de bij of krachtens die maatregel omschreven gegevens betreffende de exploitatie van de instelling.

Hoofdstuk V. Sanering

Artikel 17

  • 2 Het College sanering stelt de financiële gevolgen van sanering vast ter zake van een beslissing als bedoeld in het eerste lid, alsmede ter uitvoering van een beslissing als bedoeld in artikel 18.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde vaststelling kan inhouden dat het College sanering subsidie verstrekt ter voorziening in de financiële gevolgen van de sanering.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. hetgeen onder financiële gevolgen van sanering moet worden verstaan;

    • b. de hoogte, de opbouw en wijze van berekening van de subsidie;

    • c. de aanvraag van de subsidie en de besluitvorming daarover;

    • d. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

    • e. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;

    • f. de vaststelling van de subsidie;

    • g. de betaling en terugvordering van de subsidie en het verlenen van voorschotten.

  • 5 In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vierde lid, kan worden bepaald dat het College sanering nadere regels stelt over daarbij aangewezen onderwerpen. De door het College sanering gestelde regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 6 Een beschikking tot subsidievaststelling wordt niet genomen dan nadat het Zorginstituut hieromtrent is gehoord.

  • 7 De betaling van de subsidie of het voorschot geschiedt door het Zorginstituut ten laste van het Fonds langdurige zorg. Onze Minister kan hieromtrent nadere regelen stellen.

  • 8 Indien het College sanering vaststelt dat de financiële gevolgen van de sanering een positief saldo voor de betrokken instelling inhouden, kan het College sanering bepalen dat het saldo wordt gestort in het Fonds langdurige zorg. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vierde lid, kunnen hieromtrent regels worden gesteld.

  • 9 Van besluiten als bedoeld in het tweede lid doet het College sanering mededeling aan Onze Minister.

  • 10 Onze Minister doet jaarlijks verslag aan de Staten-Generaal omtrent de door het College sanering ingevolge het tweede lid genomen besluiten.

  • 11 Het College sanering is tevens belast met het toezicht op de sanering. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vierde lid, kunnen hieromtrent regels worden gesteld.

Artikel 18

  • 2 Het College sanering beslist binnen acht weken na ontvangst van de mededeling of het bestuur van de instelling de gebouwen of terreinen kan verhuren, vervreemden of aan enig beperkt recht kan onderwerpen zonder zijn goedkeuring. Bij de goedkeuring kan het College sanering bepalen dat bij verkoop een meeropbrengst ten opzichte van de boekwaarde wordt gestort in het Fonds langdurige zorg.

  • 3 Een rechtshandeling die is verricht in strijd met dit artikel, is vernietigbaar. De vernietigbaarheid kan worden ingeroepen door het College sanering.

Hoofdstuk VI. College sanering

Artikel 19

  • 1 Er is een College sanering zorginstellingen, dat rechtspersoonlijkheid bezit. Het College sanering is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 2 Het College sanering is belast met de taken die hem bij of krachtens de wet zijn opgedragen.

  • 3 Het College sanering wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

Artikel 20

  • 1 Het College sanering bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

  • 2 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de overige leden. Benoeming vindt op persoonlijke titel plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het College sanering alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring. Van een besluit tot benoeming, schorsing of ontslag wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen functies of werkzaamheden worden aangewezen, die niet verenigbaar zijn met het lidmaatschap van het College sanering.

  • 4 De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 5 Het lidmaatschap eindigt tussentijds door overlijden, ontslag op eigen verzoek of ontslag om zwaarwichtige redenen door Onze Minister.

  • 6 Onze Minister stelt de bezoldiging en de regels ten aanzien van de rechtspositie van de leden van het College sanering vast.

Artikel 21

  • 1 Het College sanering stelt een bestuursreglement vast.

  • 2 Vergaderingen van het College sanering zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.

  • 4 Het bestuursreglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden indien het doelmatig en doeltreffend functioneren van het College sanering onvoldoende wordt gewaarborgd.

Artikel 22

  • 1 Voor het personeel van het College sanering gelden de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het ministerie, waaronder het College sanering ressorteert.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald voor welke aangelegenheden van het eerste lid kan worden afgeweken.

Artikel 23

  • 1 Het College sanering zendt jaarlijks voor 1 oktober aan Onze Minister een jaarplan voor het volgende kalenderjaar.

  • 2 Het jaarplan omvat:

    • a. een werkprogramma met een beschrijving van de activiteiten die het College sanering voornemens is ter uitvoering van zijn taken te verrichten,

    • b. een begroting van de beheerskosten voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, en

    • c. een meerjarenraming voor de vier kalenderjaren volgend op het begrotingsjaar.

Artikel 24

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget voor de beheerskosten van het College sanering voor het volgende kalenderjaar vast.

  • 2 Onze Minister kan besluiten het budget voor de beheerskosten van het College sanering te wijzigen.

  • 3 Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten, doet het College sanering daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

  • 4 Het College sanering gaat met betrekking tot de beheerskosten geen verplichtingen aan en doet geen uitgaven die leiden tot overschrijding van het vastgestelde budget voor de beheerskosten.

  • 5 Indien het budget voor de beheerskosten niet is vastgesteld voor 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, is het College sanering bevoegd, teneinde zijn activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld.

  • 6 Onze Minister kan besluiten dat het College sanering in een geval als bedoeld in het vijfde lid, kan beschikken over meer dan een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor hem voor een geheel jaar is vastgesteld.

  • 7 Het door Onze Minister vastgestelde budget voor de beheerskosten van het College sanering wordt gedekt uit 's Rijks kas.

Artikel 25

  • 1 Het College sanering zendt jaarlijks voor 15 maart aan Onze Minister een jaarverantwoording over het afgelopen kalenderjaar, alsmede het verslag van bevindingen, bedoeld in het zesde lid.

  • 2 De jaarverantwoording omvat:

    • a. een jaarrekening, en

    • b. een jaarverslag omtrent het door het College sanering gevoerde beleid, de doeltreffendheid van dat beleid, de bedrijfsvoering en de uitvoering van het werkprogramma in het afgelopen kalenderjaar.

  • 3 Het College sanering legt in zijn jaarrekening, die zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over zijn beheerskosten en over de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer in het afgelopen kalenderjaar.

  • 4 De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

  • 5 De verklaring heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen door het College sanering.

  • 6 De accountant voegt bij de verklaring een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

Artikel 26

  • 1 De onderdelen «werkprogramma» en «begroting» van het jaarplan, bedoeld in artikel 23, en het onderdeel «jaarrekening» van de jaarverantwoording, bedoeld in artikel 25, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor wijzigingen in een goedgekeurde begroting, mits:

    • a. de totale omvang van de begroting geen wijziging ondergaat, en

    • b. de wijziging per groep van kostensoorten en baten, gerekend over het desbetreffende begrotingsjaar, een bedrag van 5 procent van het in artikel 24 bedoelde budget niet te boven gaat.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud en de inrichting van:

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het budget, bedoeld in artikel 24, wordt vastgesteld.

Artikel 27

  • 1 Na de goedkeuring, bedoeld in artikel 26, eerste lid, stelt het College sanering het jaarplan en de jaarverantwoording algemeen verkrijgbaar.

  • 2 Onze Minister brengt zijn oordeel over het functioneren van het College sanering ter kennis van beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 29

Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de werkwijze en de uitoefening van de taken van het College sanering.

Artikel 30

  • 1 Een besluit van het College sanering kan bij koninklijk besluit worden vernietigd.

  • 2 Van een besluit tot vernietiging wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 33

Het College sanering verstrekt desgevraagd aan de Nederlandse Zorgautoriteit, bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg, de voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. De Nederlandse Zorgautoriteit kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de invulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 34

Het College sanering verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen en gegevens. Het College sanering verleent aan door Onze Minister aangewezen personen toegang tot en inzage in alle gegevens die Onze Minister nodig acht voor de uitoefening van zijn taak.

Hoofdstuk VII. Toezicht

Artikel 35

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd alsmede de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.

Hoofdstuk VIII. Sancties

Artikel 37

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde verplichting, artikel 5, eerste lid, van de bij of krachtens artikel 13 aan een toelating verbonden voorschriften, alsmede van de artikelen 15 en 16. Het College sanering is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, eerste en achtste lid, en 18, eerste en tweede lid.

Hoofdstuk X. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 63

De vaststelling van de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, en de visie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en het geven van beschikkingen door Onze Minister als bedoeld in de artikelen 13 en 14, een en ander voor zover zij betrekking hebben op academische ziekenhuizen als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, vinden plaats in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 64

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig in afwijking van deze wet, tijdelijke voorzieningen worden getroffen voor het geval het College sanering zijn uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

Artikel 65

Een krachtens deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Zij treedt in werking op een tijdstip dat nadat dertig dagen na de overlegging zijn verstreken, bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in de algemene maatregel geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de algemene maatregel ingetrokken.

Artikel 66

  • 1 Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

  • 2 Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van het College sanering.

Artikel 67

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 20 oktober 2005

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ,

J. F. Hoogervorst

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

Uitgegeven de tweeëntwintigste november 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Naar boven