§ 2. Bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
-
a.
screeningsorganisatie: Stichting Bevolkingsonderzoek Nederland;
-
b.
screeningslaboratorium: een laboratorium dat in opdracht van een screeningsorganisatie vaginaal materiaal
onderzoekt;
-
c.
primair uitstrijkje: het naar aanleiding van een uitnodiging in het kader van het bevolkingsonderzoek
naar baarmoederhalskanker in de huisartsenpraktijk afnemen van vaginaal materiaal
van een vrouw, dat in een screeningslaboratorium wordt getest op hrHPV en waarop in
geval van een positieve hrHPV-test vervolgens ook een cytologische beoordeling plaatsvindt;
-
d.
hrHPV: hoogrisico Humaan Papilloma Virus;
-
e.
hrHPV-test: een test op hoogrisico Humaan Papilloma Virus;
-
f.
cytologische beoordeling: een microscopisch onderzoek van vaginaal materiaal op afwijkende cellen;
-
g.
zelfafnameset (ZAS): een afnameset waarmee de vrouw in het kader van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker
zelf vaginaal materiaal afneemt en opstuurt naar een screeningslaboratorium, dat dit
test op hrHPV;
-
h.
controle-uitstrijkje: het, indien het onderzoek van vaginaal materiaal afgenomen door een primair uitstrijkje
of zelfafnameset resulteert in een positieve hrHPV-test en een negatieve cytologische
beoordeling, in de huisartsenpraktijk zes maanden later afnemen van vaginaal materiaal
van de desbetreffende vrouw, waarop in een screeningslaboratorium een cytologische
beoordeling plaatsvindt;
-
i.
uitstrijkje na hrHPV-positieve ZAS: het, indien het vaginaal materiaal uit een ZAS resulteert in een positieve hrHPV-test,
in de huisartsenpraktijk afnemen van vaginaal materiaal van de desbetreffende vrouw,
waarop in een screeningslaboratorium een cytologische beoordeling plaatsvindt;
-
j.
overige organisatiekosten: de overige indirecte kosten die de screeningsorganisatie maakt in het kader van het
bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker en die niet direct aan de onderzoeken
bedoeld in onderdeel c, f, g, h en i te koppelen zijn.
Artikel 43
[Vervallen per 19-09-2009]
De screeningsorganisatie draagt er voor zorg dat de verhouding tussen de bij de uitvoering
van het bevolkingsonderzoek betrokken partijen is geregeld in een samenwerkingsovereenkomst,
waarin ten minste zijn opgenomen de afbakening van het werkgebied, de organisatorische
vormgeving en de daarbij behorende financiële afspraken.
Bij de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 42, kan de minister verplichtingen opleggen met betrekking tot:
-
a. de kwaliteit van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker;
-
b. het vastleggen van gegevens over de uitnodigingen voor deelname aan en de uitslagen
van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker ten behoeve van de proces- en
effect-evaluatie;
-
1 In afwijking van artikel 4 bestaat de subsidie, bedoeld in artikel 42, voor het jaar 2021 en voor het jaar 2022 uit het bedrag dat wordt berekend overeenkomstig
de volgende formule:
(Qpu x Ppu) + (Qcpu x Pcpu) + (Qzas x Pzas) + (Qcuzm x Pcuzm) + (Quzas x Puzas) +
(Qoo x Poo)
waarbij wordt verstaan onder:
-
Qpu. het aantal beoordeelde hrHPV-testen dat, naar aanleiding van primaire uitstrijkjes,
in het desbetreffende jaar is verricht in het kader van het bevolkingsonderzoek naar
baarmoederhalskanker van de desbetreffende screeningsorganisatie, waarbij sprake is
van een uitslag naar de desbetreffende vrouw of aansluitende cytologische beoordeling;
-
Ppu. een bedrag van € 40,71 per beoordeelde hrHPV-test naar aanleiding van een primair
uitstrijkje, waarvan € 17,46 voor laboratoriumonderzoek;
-
Qcpu. het aantal cytologische beoordelingen dat, naar aanleiding van primaire uitstrijkjes,
in het desbetreffende jaar heeft plaatsgevonden in het kader van het bevolkingsonderzoek
naar baarmoederhalskanker van de desbetreffende screeningsorganisatie waarbij sprake
is van een uitslag naar de desbetreffende vrouw;
-
Pcpu. een bedrag van € 28,57 voor laboratoriumonderzoek per cytologische beoordeling naar
aanleiding van een positieve hrHPV-test bij een primair uitstrijkje;
-
Qzas. het aantal zelfafnamesets dat in het desbetreffende jaar is beoordeeld op hrHPV in
het kader van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker van de desbetreffende
screeningsorganisatie waarbij sprake is van een uitslag naar de desbetreffende vrouw;
-
Pzas. een bedrag van € 25,34 per beoordeelde ZAS op hrHPV, waarvan € 15,39 voor laboratoriumonderzoek;
-
Qcuzm. het aantal controle-uitstrijkjes dat in het desbetreffende jaar is beoordeeld in het
kader van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker van de desbetreffende
screeningsorganisatie waarbij sprake is van een uitslag naar de desbetreffende vrouw;
-
Pcuzm. een bedrag van € 57,85 per beoordeeld controle-uitstrijkje, waarvan € 35,56 voor laboratoriumonderzoek;
-
Quzas. het aantal uitstrijkjes naar aanleiding van een hrHPV-positieve test van vaginaal
materiaal verkregen door de vrouw met een zelfafnameset, dat in het desbetreffende
jaar is beoordeeld in het kader van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker
van de desbetreffende screeningsorganisatie waarbij sprake is van een uitslag naar
de desbetreffende vrouw;
-
Puzas. een bedrag van € 56,48 per beoordeeld uitstrijkje na een hrHPV-positieve test van
vaginaal materiaal uit een ZAS, waarvan € 35,56 voor laboratoriumonderzoek;
-
Qoo. overige organisatiekosten, berekend op basis van het totaal van het aantal in 2019
beoordeelde zelfafnamesets op hrHPV en het aantal beoordeelde hrHPV-testen dat, naar
aanleiding van primaire uitstrijkjes, in het desbetreffende jaar is verricht in het
kader van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker van de desbetreffende
screeningsorganisatie, waarbij sprake is van een uitslag naar de desbetreffende vrouw
of aansluitende cytologische beoordeling;
-
Poo. een bedrag van € 31,86 per het totaal van het aantal beoordeelde hrHPV-testen naar
aanleiding van een primair uitstrijkje en het aantal beoordeelde zelfafnamesets op
hrHPV.
-
2 Het subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in het besluit tot verlening
gecorrigeerd voor wat betreft de tarieven voor laboratoriumonderzoek, in verband met
de in de praktijk door de screeningslaboratoria aan de screeningsorganisatie in rekening
gebrachte tarieven voor laboratoriumonderzoek.
-
3 Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig
is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt
de subsidie vastgesteld op het bedrag waarvan de hoogte bij de verlening is genoemd,
verminderd met de eventuele overschrijding van de maximaal toegestane reservering,
bedoeld in artikel 23.
Artikel 46a
[Treedt in werking op 01-01-2023]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Onverminderd artikel 20, meldt de screeningsorganisatie onverwijld schriftelijk aan de minister indien sprake
is van een stijging of daling van de som van het aantal Qpu en Qzas, bedoeld in artikel 46, van meer dan 2% ten opzichte van de subsidieverlening.
De uitvoering van een bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker als bedoeld in
artikel 42 wordt aangewezen als een dienst van algemeen economisch belang in de zin van artikel
106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
§ 3. Bevolkingsonderzoek naar borstkanker
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
-
a. screeningsorganisatie: Stichting Bevolkingsonderzoek Nederland;
-
b. onderzoek: het in het kader van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker maken van
een borstfoto door een laborant en beoordeling van deze foto door twee radiologen;
-
c. screeningseenheid: al dan niet mobiele accommodatie ingericht voor het maken van een
borstfoto in het kader van een onderzoek.
Voor de uitvoering van een bevolkingsonderzoek naar borstkanker kan de minister een
instellingssubsidie verstrekken aan de screeningsorganisatie.
Subsidie als bedoeld in artikel 49 wordt slechts verstrekt:
-
a. voor bevolkingsonderzoek naar borstkanker bij vrouwen in de leeftijdsgroep van 50
tot en met 75 jaar, alsmede transmannelijke en genderdiverse personen in de leeftijdsgroep
van 50 tot en met 75 jaar met borstweefsel die geen borst verwijderende operatie hebben
ondergaan en zich hebben aangemeld bij de screeningsorganisatie in de leeftijdsgroep
50 tot en met 75 jaar;
-
b. voor zover van de personen, bedoeld onder a, geen betalingen worden verlangd voor
deelname aan het onderzoek;
-
c. voor zover de screeningsorganisatie met de Staat een overeenkomst sluit waarbij de
Staat haar belast met en zij zich verplicht tot het verrichten van de dienst van algemeen
economisch belang, bedoeld in artikel 52b.
-
1 In afwijking van artikel 4 bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 49, voor het jaar 2021 en voor het jaar 2022 ten hoogste € 99,33 voor elk onderzoek
dat in het desbetreffende jaar is verricht in het kader van het bevolkingsonderzoek
naar borstkanker van de desbetreffende screeningsorganisatie.
-
2 Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig
is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt
de subsidie vastgesteld op het bedrag waarvan de hoogte bij de verlening is genoemd,
verminderd met de eventuele overschrijding van de maximaal toegestane reservering,
bedoeld in artikel 23.
Bij de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 49, kan de minister verplichtingen opleggen met betrekking tot:
-
a. de kwaliteit van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker;
-
b. het vastleggen van gegevens over de uitnodigingen voor deelname aan en de uitslagen
van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker ten behoeve van de proces- en effect-evaluatie;
-
c. een wijze van uitvoering van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker die bijdraagt
aan de versterking van de infrastructuur van de kankerscreening.
Onverminderd artikel 20, meldt de screeningsorganisatie onverwijld schriftelijk aan de minister indien sprake
is van een stijging of daling van het aantal onderzoeken naar borstkanker van meer
dan 2% ten opzichte van de subsidieverlening.
De uitvoering van een bevolkingsonderzoek naar borstkanker als bedoeld in artikel 49 wordt aangewezen als een dienst van algemeen economisch belang in de zin van artikel
106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
§ 4.
Bevolkingsonderzoek naar darmkanker
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
-
a.
onderzoek: het in het kader van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker beoordelen van bloed
in ontlasting door een laborant met eventuele doorverwijzing voor coloscopie voor
aanvullend diagnostisch onderzoek;
-
b.
screeningsorganisatie: Stichting Bevolkingsonderzoek Nederland.
Voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker kan de minister een
instellingssubsidie verstrekken aan de screeningsorganisatie.
Subsidie als bedoeld in artikel 54 wordt slechts verstrekt:
-
a. voor onderzoek bij alle personen in de leeftijdsgroep 55 tot en met 75 jaar;
-
b. voor zover van de personen, bedoeld onder a, geen betalingen worden verlangd voor
deelname aan het onderzoek;
-
c. voor zover de screeningsorganisatie met de Staat een overeenkomst sluit waarbij de
Staat haar belast met en zij zich verplicht tot het verrichten van de dienst van algemeen
economisch belang, bedoeld in artikel 59.
Bij de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 54, kan de minister verplichtingen opleggen met betrekking tot:
-
a. de kwaliteit van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker;
-
b. de verwijzing ten behoeve van nadere diagnostiek;
-
c. het vastleggen van gegevens over de uitnodigingen voor deelname aan en de uitslagen
van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker en over de nadere diagnostiek naar darmkanker,
een en ander ten behoeve van de proces- en effectevaluatie;
-
d. een wijze van uitvoering van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker die bijdraagt
aan de versterking van de infrastructuur van de kankerscreening.
-
1 In afwijking van artikel 4 bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 54, voor het jaar 2021 en voor het jaar 2022 ten hoogste € 16,35 voor elk onderzoek
dat in het desbetreffende jaar is verricht in het kader van het bevolkingsonderzoek
naar darmkanker van de betreffende screeningsorganisatie.
-
2 Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig
is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt
de subsidie vastgesteld op het bedrag waarvan de hoogte bij de verlening is genoemd,
verminderd met de eventuele overschrijding van de maximaal toegestane reservering,
bedoeld in artikel 23.
Onverminderd artikel 20, meldt de screeningsorganisatie onverwijld schriftelijk aan de minister indien sprake
is van een stijging of daling van het aantal onderzoeken naar darmkanker van meer
dan 2% ten opzichte van de subsidieverlening.
De uitvoering van een bevolkingsonderzoek naar darmkanker als bedoeld in artikel 54 wordt aangewezen als een dienst van algemeen economisch belang in de zin van artikel
106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 59a
[Vervallen per 26-12-2007]
§ 5. Nationaal programma grieppreventie
Voor de uitvoering van het Nationaal Programma Grieppreventie kan de minister een
instellingssubsidie verlenen aan de Stichting Nationaal Programma Grieppreventie te
Utrecht.
De subsidie, bedoeld in artikel 60, wordt verstrekt voor griepvaccinaties die in de periode van 1 september van enig
jaar tot en met 30 april van het daarop volgende jaar worden toegediend door:
-
a. huisartsen aan:
-
1°. patiënten met afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en longen;
-
2°. patiënten met een chronische stoornis van de hartfunctie;
-
3°. patiënten met diabetes mellitus;
-
4°. patiënten met chronische nierinsufficiëntie;
-
5°. patiënten die recent een beenmergtransplantatie hebben ondergaan;
-
6°. personen geïnfecteerd met hiv;
-
7°. kinderen en adolescenten in de leeftijd van 6 maanden tot 18 jaar die langdurig salicylaten
gebruiken;
-
8°. personen van 60 jaar of ouder; of
-
9°. personen met verminderde weerstand tegen infecties;
-
b. artsen aan personen als bedoeld onder a die verblijven in een instelling als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Wet toelating zorginstellingen.
In afwijking van artikel 19, eerste lid, loopt het boekjaar voor de instellingssubsidie, bedoeld in artikel 60, van 1 mei van enig jaar tot en met 30 april van het daarop volgende jaar.
-
1 In het boekjaar van 1 mei 2021 tot en met 30 april 2022 bestaat de subsidie, bedoeld
in artikel 60, uit het bedrag dat wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:
Qt x Pt + U
waarbij wordt verstaan onder:
Qt. het aantal griepvaccins, bedoeld in artikel 61, onderdeel a, dat in het boekjaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt in het kader van het Nationaal
Programma Grieppreventie wordt toegediend;
Pt. een bedrag van € 12,75;
U. het verschil tussen de overige baten en lasten van de uitvoering van het Nationaal
Programma Grieppreventie, voor zover opgenomen in een door de minister goedgekeurde
begroting, tot ten hoogste € 700.000.
-
2 Bij het aantal toegediende griepvaccins, bedoeld in het eerste lid, onder Qt, wordt
de volgende spillage toegestaan:
-
a. voor huisartsen maximaal 5% van het aantal bestelde vaccins;
-
b. voor zorginstellingen 10% tot maximaal 30% van het aantal bestelde vaccins, afhankelijk
van de grootte van de desbetreffende bestellingen.
Bij de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 60, kan de minister verplichtingen opleggen met betrekking tot de kwaliteit van het
Nationaal Programma Grieppreventie.
In afwijking van artikel 23 bedraagt het totaal van de in artikel 23, eerste lid, bedoelde reservering van de
overschotten van de instellingssubsidies, bedoeld in artikel 60, 67a en 67j, ten hoogste € 275.000.
De stichting, genoemd in artikel 60:
-
a. verleent medewerking aan de publieksvoorlichting over het Nationaal Programma Grieppreventie
en aan de evaluatie van het Nationaal Programma Grieppreventie, die door de minister
of door andere organisaties in opdracht van de minister worden uitgevoerd;
-
b. draagt er zorg voor dat de huisartsen die deelnemen aan de uitvoering van het Nationaal
Programma Grieppreventie, zich verplichten hun medewerking te verlenen aan de evaluatie
bedoeld onder a.
§ 5a. Vaccinatie tegen pneumokokken
Voor de uitvoering van de vaccinatie tegen de pneumokokkenziekte kan de minister een
instellingssubsidie verstrekken aan de Stichting Nationaal Programma Grieppreventie
te Utrecht.
De subsidie, bedoeld in artikel 67a, wordt verstrekt voor vaccinaties tegen de pneumokokkenziekte die in de periode van
1 mei van enig jaar tot en met 30 april van het daaropvolgende jaar worden toegediend
door:
In afwijking van artikel 19, eerste lid, loopt het boekjaar voor de instellingssubsidie, bedoeld in artikel 67a, van 1 mei van enig jaar tot en met 30 april van het daaropvolgende jaar.
-
1 Met ingang van het boekjaar van 1 mei 2021 tot en met 30 april 2022 bestaat de subsidie,
bedoeld in artikel 67a, uit het bedrag dat wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:
Qt x Pt + U
waarbij wordt verstaan onder:
-
Qt. het aantal toegediende vaccins, bedoeld in artikel 67b, dat in het boekjaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt in het kader van de vaccinatie
tegen de pneumokokkenziekte;
-
Pt. een bedrag van € 21;
-
U. het verschil tussen de overige baten en lasten van de uitvoering van de vaccinatie
tegen pneumokokken, voor zover opgenomen in een door de minister goedgekeurde begroting,
tot ten hoogste € 330.000.
-
1 In aanvulling op het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 67d, komen in het boekjaar van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 ook de materiële kosten
van het borgen van de koelkwaliteit en extra koelcapaciteit voor de vaccins, bedoeld
in artikel 67b, eenmalig voor subsidie in aanmerking, overeenkomstig de volgende formule:
Qk x Pk
waarbij wordt verstaan onder:
-
Qk. het aantal koelkasten ten behoeve waarvan in het boekjaar van 1 mei 2020 tot en met
30 april 2021 aanvullende subsidie wordt aangevraagd, in het kader van de vaccinatie
tegen de pneumokokkenziekte;
-
Pk. een bedrag van ten hoogste € 300.
Bij de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 67a, kan de minister verplichtingen opleggen met betrekking tot de kwaliteit van de vaccinatie
tegen de pneumokokkenziekte.
Artikel 67g
[Vervallen per 15-06-2021]
De stichting, genoemd in artikel 67a, draagt er zorg voor dat huisartsen, bedoeld in artikel 67b, de gevaccineerden registreren en deze registratie gedurende ten minste twintig jaren
bewaren.
De stichting, genoemd in artikel 67a:
-
a. verleent medewerking aan de publieksvoorlichting over de vaccinatie tegen de pneumokokkenziekte
en aan de evaluatie hiervan, die door de minister of door andere organisaties in opdracht
van de minister worden uitgevoerd;
-
b. draagt er zorg voor dat huisartsen die deelnemen aan de uitvoering van de vaccinatie
tegen de pneumokokkenziekte, zich verplichten hun medewerking te verlenen aan de evaluatie
bedoeld onder a.
§ 5b. Vaccinatie tegen het coronavirus
Voor de uitvoering van de vaccinatie tegen het coronavirus COVID-19 kan de minister
een instellingssubsidie verstrekken aan de Stichting Nationaal Programma Grieppreventie
te Utrecht.
-
1 In afwijking van artikel 19, loopt het boekjaar voor de subsidie, bedoeld in artikel 67j, van 1 mei van enig jaar tot en met 30 april van het daaropvolgende jaar.
In het boekjaar 2021 bestaat de subsidie, bedoeld in artikel 67j, uit het bedrag dat wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:
(Qx x Px) + (Qy x Py) + (Qz x Pz) + (Quu x Puu) + U
waarbij wordt verstaan onder:
Qx. het aantal toegediende vaccins, bedoeld in artikel 67k, eerste lid, dat in het boekjaar 2021 in het kader van de vaccinatie tegen het coronavirus door
huisartsenpraktijken wordt toegediend;
Px. een bedrag van € 21,00;
Qy. het aantal toegediende vaccins, bedoeld in artikel 67k, dat in het boekjaar 2021 in het kader van de vaccinatie tegen het coronavirus door
huisartsenpraktijken wordt toegediend in de thuissituatie;
Py. een bedrag van € 90,16;
Qz. het aantal toegediende vaccins, bedoeld in artikel 67k, dat in het boekjaar 2021 in het kader van de vaccinatie tegen het coronavirus door
huisartsenposten wordt toegediend;
Pz. een bedrag van € 41,35;
Quu. het aantal patiënten van een huisartsenpraktijk, dat op 1 januari 2021 was ingeschreven;
Puu. een bedrag van € 2,00;
U. het verschil tussen de overige baten en lasten van de uitvoering van de vaccinatie
tegen het coronavirus, voor zover opgenomen in een door de minister goedgekeurde begroting,
tot ten hoogste € 700.000.
In het boekjaar 2022 bestaat de subsidie, bedoeld in artikel 67j, uit het bedrag dat wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:
(Qx x Px) + (Qy x Py) + (Qz x Pz) + (Quu x Puu) + (Qvv x Pvv) + U + V
waarbij wordt verstaan onder:
Qx. het aantal toegediende vaccins, bedoeld in artikel 67k, eerste lid, dat in het boekjaar 2022 in het kader van de vaccinatie tegen het coronavirus door
huisartsenpraktijken wordt toegediend;
Px. een bedrag van € 21,00;
Qy. het aantal toegediende vaccins, bedoeld in artikel 67k, dat in het boekjaar 2022 in het kader van de vaccinatie tegen het coronavirus door
huisartsenpraktijken wordt toegediend in de thuissituatie;
Py. een bedrag van € 91,97;
Qz. het aantal toegediende vaccins, bedoeld in artikel 67k, dat in het boekjaar 2022 in het kader van de vaccinatie tegen het coronavirus door
huisartsenposten wordt toegediend;
Pz. een bedrag van € 42,18;
Quu. het aantal patiënten van een huisartsenpraktijk, dat op 1 juli 2021 was ingeschreven;
Puu. een bedrag van € 0,54;
Qvv. het aantal patiënten van een huisartsenpraktijk, dat op 1 februari 2022 was ingeschreven;
Pvv. een bedrag van € 0,17;
U. het verschil tussen de overige baten en lasten van de uitvoering van de vaccinatie
tegen het coronavirus door de Stichting Nationaal Programma Grieppreventie te Utrecht,
voor zover opgenomen in een door de minister goedgekeurde begroting;
V. het verschil tussen de overige baten en lasten van de uitvoering van de vaccinatie
tegen het coronavirus door huisartsenpraktijken, voor zover opgenomen in een door
de minister goedgekeurde begroting.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk 1 juli van het boekjaar waarop
de subsidie betrekking heeft, ingediend.
Bij de verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 67j, kan de minister verplichtingen opleggen met betrekking tot de kwaliteit van de uitvoering
van de vaccinatiecampagne tegen het coronavirus.
De stichting, genoemd in artikel 67j, draagt er zorg voor dat huisartsen, bedoeld in artikel 67k, de gevaccineerden registreren en deze registratie gedurende ten minste twintig jaren
bewaren.
De stichting, genoemd in artikel 67j:
-
a. verleent medewerking aan de publieksvoorlichting over de vaccinatie tegen het coronavirus
en aan de evaluatie hiervan, die door de minister of door andere organisaties in opdracht
van de minister worden uitgevoerd;
-
b. draagt er zorg voor dat huisartsen die deelnemen aan de uitvoering van de vaccinatie
tegen het coronavirus, zich verplichten hun medewerking te verlenen aan de evaluatie
bedoeld onder a.