Omzetbelasting, keuzevermogen, tijdstip waarop de keuze voor privé-vermogen of bedrijfsvermogen uiterlijk moet worden gemaakt, kenbaarheid keuze

[Regeling vervallen per 07-12-2011.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 19-01-2005 t/m 06-12-2011

Omzetbelasting, keuzevermogen, tijdstip waarop de keuze voor privé-vermogen of bedrijfsvermogen uiterlijk moet worden gemaakt, kenbaarheid keuze

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Aan mij is de vraag voorgelegd op welk tijdstip een ondernemer-natuurlijk persoon uiterlijk de keuze moet maken om een investeringsgoed geheel of gedeeltelijk tot zijn bedrijfsvermogen te rekenen of geheel in zijn privé-vermogen op te nemen. Ook is mij gevraagd hoe de ondernemer die keuze kenbaar moet maken. De vragen en de antwoorden zijn hierna opgenomen.

Vraag 1

[Regeling vervallen per 07-12-2011]

Op grond van de arresten van het Hof van Justitie van 11 juli 1991, Lennartz, C-9790, 4 oktober 1995, Armbrecht, C-291/92, en 8 maart 2001, Bakcsi, C-415/98, heeft een ondernemer-natuurlijke persoon (hierna: ondernemer) voor de heffing van omzetbelasting de mogelijkheid om bij de aanschaf van een investeringsgoed het goed geheel of ten dele tot zijn bedrijfsvermogen te rekenen of geheel in zijn privé-vermogen op te nemen (Besluit van 22 januari 2004, nr. CPP2003/2803M). Op welk tijdstip dient de ondernemer uiterlijk te beslissen of hij een door hem aangeschaft investeringsgoed geheel of ten dele tot zijn bedrijfsvermogen wenst te rekenen of geheel in zijn privé-vermogen wenst op te nemen? Het gaat bij deze vraag zowel om de aanschaf van investeringsgoederen die direct voor bedrijfsdoeleinden (kunnen) worden aangewend, als om de aanschaf van investeringsgoederen waarvan de vergoeding in termijnen voorafgaand aan de (op)levering wordt voldaan.

Antwoord

[Regeling vervallen per 07-12-2011]

Het tijdstip waarop de ondernemer uiterlijk moet beslissen of hij een door hem aangeschaft investeringsgoed geheel of ten dele tot zijn bedrijfsvermogen wenst te rekenen of geheel in zijn privé-vermogen wenst op te nemen, is het tijdstip waarop de ondernemer met betrekking tot het investeringsgoed (voor het eerst) zijn recht op aftrek van voorbelasting kan effectueren.

In het besluit van 22 januari 2004, nr. CPP2003/2803M, wordt verwezen naar de arresten van het Hof van Justitie van 11 juli 1991, Lennartz, C-9790, 4 oktober 1995, Armbrecht, C-291/92, en 8 maart 2001, Bakcsi, C-415/98. Uit met name rechtsoverweging 28 van het Armbrecht-arrest volgt, dat indien een belastingplichtige besluit (een deel van) een investeringsgoed niet in zijn bedrijfsvermogen op te nemen, dat (deel van het) goed op geen enkel moment tot de bedrijfsgoederen behoort. Dat (deel van het) goed valt derhalve, aldus het Hof, buiten de werkingssfeer van het BTW-stelsel en met dat (deel van het) goed moet bij de toepassing van artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de Zesde richtlijn geen rekening worden gehouden. Dit betekent dat een ondernemer, uiterlijk op het moment van aangifte over het tijdvak waarin wegens aanschaf van een investeringsgoed omzetbelasting aan hem in rekening is gebracht, moet beslissen tot welke vermogenscategorie hij (een deel van) het goed wenst te rekenen. Gaat het om een investeringsgoed waarvan de vergoeding in termijnen voorafgaand aan de (op)levering wordt voldaan, dan dient die keuze uiterlijk te worden gemaakt op het moment waarop de ondernemer aangifte doet over het tijdvak waarin hem omzetbelasting met betrekking tot de eerste termijn in rekening is gebracht. Artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de Zesde richtlijn heeft immers betrekking op aan de ondernemer geleverde en te leveren goederen.

Vraag 2

[Regeling vervallen per 07-12-2011]

Hoe moet de ondernemer zijn keuze, om bij aanschaf van een investeringsgoed het goed geheel of ten dele tot zijn bedrijfsvermogen te rekenen of geheel in zijn privé-vermogen op te nemen, kenbaar maken?

Antwoord

[Regeling vervallen per 07-12-2011]

De keuze, om bij aanschaf van een investeringsgoed het goed geheel of ten dele tot zijn bedrijfsvermogen te rekenen of geheel in zijn privé-vermogen op te nemen, dient uiterlijk op het tijdstip als bedoeld in het antwoord op vraag 1 expliciet uit de administratie van de ondernemer te blijken. Zie in dit verband ook onderdeel 5 van het besluit van 22 januari 2004, nr. CPP2003/2803M.

Naar boven