Regeling veiligheid Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense zeeschepen

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 06-07-2022 t/m heden

Regeling houdende nadere regels met betrekking tot de veiligheid en certificering van in de Nederlandse Antillen en Aruba geregistreerde zeeschepen (Regeling veiligheid Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zeeschepen)

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Vervoer van de Nederlandse Antillen en de Minister van Toerisme en Transport van Aruba;

Gelet op de artikelen 12, 22, 32, 46, 48, eerste lid, 51, 54, 58 en 65 van het Schepenbesluit 2004, de artikelen 5, eerste lid, 26e, tweede lid, en 26f van de Schepenwet en de in artikel 1 van deze regeling genoemde Codes;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • besluit: Schepenbesluit 2004;

  • Caribische handelszone: Caribische handelszone (Caribbean Trading Area) als omschreven in de CCSS-Code;

  • CCSS-Code: in het kader van het op 9 februari 1996 te Barbados tot stand gekomen Memorandum van overeenstemming inzake toezicht op schepen door de havenstaat vastgestelde Code voor de veiligheid van vrachtschepen waarmee reizen worden ondernomen in het Caribisch gebied (Code of Satefy for Caribbean Cargo Ships);

  • DSC-Code: bij resolutie A.373(X) van de Algemene Vergadering van de IMCO aangenomen Code voor de veiligheid van dynamisch ondersteunde schepen (Dynamically Supported Craft Code);

  • EmS-Gids: bij circulaire MSC/Circ.1025 van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO vastgestelde Noodmaatregelen en -procedures voor schepen waarmee gevaarlijke stoffen worden vervoerd (Emergency response procedures for ships carrying dangerous goods; EmS Guide);

  • Houtvaartcode: bij resolutie A.715(17) van de Algemene Vergadering van de IMO aangenomen Code voor het veilig vervoer van deklast hout (Code of Safe Practice for Ships Carrying Timber Deck Cargoes);

  • IMDG-Code: bij resolutie MSC.122(75) van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO aangenomen Internationale Maritieme Code inzake gevaarlijke stoffen (International Maritime Dangerous Goods Code);

  • IMSBC-Code: bij resolutie MSC.268(85) van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO aangenomen Internationale Maritieme Code voor het vervoer van vaste lading in bulk (International Maritime Solid Bulk Cargoes Code);

  • IS-Code: bij resolutie A.749(18) van de Algemene vergadering van de IMO aangenomen Code betreffende stabiliteit in onbeschadigde toestand voor alle scheepstypen waarvoor IMO-voorschriften bestaan (Intact Stability Code);

  • IS-Code 2008: bij resolutie MSC.267(85) van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO aangenomen Internationale Code betreffende de stabiliteit in onbeschadigde toestand 2008 (Intact Stability Code, 2008);

  • LY2-Code: bij circulaire nr. 2950 van 23 maart 2009 bij de IMO genotificeerde Code voor grote commerciële jachten (Large Commercial Yacht Code);

  • LY3-Code: de bij GISIS Equivalent nr. XQ7989 van 13 april 2016 bij de IMO genotificeerde Grote Commerciële Jachten Code (The Large Commercial Yacht Code);

  • MODU-Code 1979: bij resolutie A.414(XI) van de Algemene Vergadering van de IMCO aangenomen Code voor de bouw en uitrusting van verplaatsbare offshore booreenheden 1979 (Mobile Offshore Drilling Units Code, 1979);

  • MODU-Code 1989: bij resolutie A.649(16) van de Algemene Vergadering van de IMO aangenomen Code voor de bouw en uitrusting van verplaatsbare offshore booreenheden 1989 (Mobile Offshore Drilling Units Code, 1989);

  • MODU-Code 2009: bij resolutie A.1023(26) van de Algemene Vergadering van de IMO aangenomen Code voor de bouw en uitrusting van verplaatsbare offshore booreenheden 2009 (Mobile Offshore Drilling Units Code, 2009);

  • resolutie MSC.235(82): de bij resolutie MSC.235(82) van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO aangenomen Richtlijnen voor het ontwerp en de bouw van offshore bevoorradingsschepen (2006) (Guidelines for the design and construction of offshore supply vessels, 2006);

  • resolutie A.468(XII): de bij resolutie A.468(XII) van de Algemene Vergadering van de IMO voorgeschreven maatregelen ter beperking van geluidhinder aan boord van schepen (Code on noise levels on board ships);

  • resolutie A.673(16): de bij resolutie A.673(16) van de Algemene Vergadering van de IMO aangenomen Richtlijnen voor het vervoer en de behandeling van beperkte hoeveelheden gevaarlijke en schadelijke vloeistoffen in bulk door offshore ondersteuningsschepen (Guidelines for the transport and handling of limited amounts of hazardous and noxious liquid substances in bulk on offshore support vessels);

  • SCV-Code: in februari 2001 onder auspiciën van de IMO opgestelde en bij circulaire 396(SLS14) als equivalente regeling voor het Koninkrijk der Nederlanden genotificeerde Code voor de veiligheid van kleine commerciële schepen waarmee reizen worden ondernomen in het Caribisch gebied (Code of Safety for Small Commercial Vessels);

  • SPS-Code: bij resolutie A.534(13) van de Algemene Vergadering van de IMO aangenomen Code voor de veiligheid van schepen voor bijzondere doeleinden (Special Purpose Ships Code);

  • SPS-Code 2008: bij resolutie MSC.266(84) van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO aangenomen Code voor de veiligheid van schepen met bijzondere doeleinden 2008 (Special Purpose Ships Code, 2008).

Artikel 2. Bouwdatum van een schip

  • 1 Als bouwdatum van een schip wordt aangemerkt de dag waarop de kiel van het schip is gelegd, dan wel de dag waarop met inachtneming van hetgeen dienaangaande in de op grond van deze regeling toepasselijke Codes of resoluties is bepaald, een met de kiellegging vergelijkbaar stadium is bereikt. Artikel 2, tweede lid, van het besluit is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Vanaf de bouwdatum, bedoeld in het eerste lid, wordt een termijn van zes jaren gesteld voor de oplevering van het betreffende schip.

  • 3 Bij overschrijding van de termijn, bedoeld in het tweede lid, wordt als bouwdatum van het betreffende schip aangemerkt de datum zes jaren eerder dan de dag waarop het betreffende schip is opgeleverd.

  • 4 Indien naar het oordeel van de minister sprake is van bijzondere omstandigheden kan afgeweken worden van het derde lid.

Artikel 3. Toepassingsbereik

Deze regeling is van toepassing op schepen die op grond van Arubaanse, Curaçaose of Sint Maartense rechtsregels gerechtigd zijn de vlag van het Koninkrijk te voeren.

Hoofdstuk 2. Certificaten en onderzoeken

§ 1. Benodigde certificaten

Artikel 3a. Model nationaal veiligheidscertificaat

  • 1 In het opschrift van het nationaal veiligheidscertificaat wordt tot uitdrukking gebracht tot welke van de navolgende categorieën het te certificeren schip behoort:

    • a. categorie ‘Passenger ship restricted to national voyages outside the Caribbean part of the Kingdom of the Netherlands’: voor passagiersschepen waarmee uitsluitend nationale reizen worden ondernomen in wateren niet behorend tot het Caribische deel van het Koninkrijk;

    • b. categorie ‘Cargo ship of 500 GT and over, restricted to national voyages outside the Caribbean part of the Kingdom of the Netherlands’: voor vrachtschepen van 500 GT of meer waarmee uitsluitend nationale reizen worden ondernomen in wateren niet behorend tot het Caribische deel van het Koninkrijk, niet zijnde schepen als bedoeld in onderdeel e;

    • c. categorie ‘Cargo ship of less than 500 GT, with a length of 24 metres or more’: voor vrachtschepen van minder dan 500 GT, niet zijnde schepen als bedoeld in onderdeel e;

    • d. categorie ‘Cargo ship with a length of less than 24 metres’: voor vrachtschepen met een lengte van minder dan 24 meter, niet zijnde schepen als bedoeld in onderdeel e;

    • e. categorie ‘Ship not propelled by mechanical means’: voor schepen, niet voorzien van middelen tot werktuiglijke voortstuwing.

  • 2 Op het nationaal veiligheidscertificaat is in ieder geval opgenomen:

    • a. datum van afgifte van het certificaat;

    • b. plaats van afgifte van het certificaat;

    • c. vervaldatum van het certificaat;

    • d. naam van het schip;

    • e. hoofdafmetingen en geïnstalleerd motorvermogen van het schip;

    • f. verklaring dat onderzoeken aan het schip overeenkomstig artikel 15 van het besluit zijn uitgevoerd en het schip aan de van toepassing zijnde eisen van het besluit en deze regeling voldoet.

  • 3 Het nationaal veiligheidscertificaat gaat vergezeld van een uitrustingsrapport en indien van toepassing, een uitwateringschema.

Artikel 3b. Certificaten op grond van CCSS-Code (CMOU)

  • 1 Voor vrachtschepen ten aanzien waarvan op grond van artikel 6a voor toepassing van de CCSS-Code is gekozen, is het bij die Code behorende veiligheidscertificaat benodigd.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde certificaat treedt in de plaats van het nationaal veiligheidscertificaat.

Artikel 3c. Certificaten voor passagiersschepen op grond van SCV-Code (IMO)

  • 1 Voor een passagiersschip waarmee internationale reizen worden ondernomen, is, indien ten aanzien van dat schip op grond van artikel 6b voor toepassing van de SCV-Code is gekozen, tezamen met een veiligheidscertificaat voor passagiersschepen een afschrift van de kennisgeving aan de IMO met betrekking tot de gelijkwaardigheid van de SCV-Code (notification of equivalency) benodigd.

  • 2 Voor een passagiersschip waarmee uitsluitend nationale reizen worden ondernomen in wateren niet behorend tot het Caribische deel van het Koninkrijk, is, indien ten aanzien van dat schip op grond van artikel 6b voor toepassing van de SCV-Code is gekozen, het bij die Code behorende SCV-veiligheidscertificaat benodigd.

  • 3 Voor schepen als bedoeld in het tweede lid treedt het SCV-veiligheidscertificaat in de plaats van het nationaal veiligheidscertificaat.

Artikel 3d. Certificaten voor vrachtschepen op grond van SCV-Code (IMO)

  • 1 Voor vrachtschepen met een lengte van minder dan 24 meter waarmee uitsluitend reizen in de Caribische handelszone worden ondernomen, is het bij die Code behorende SCV-veiligheidscertificaat benodigd.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde certificaat treedt in de plaats van het nationaal veiligheidscertificaat.

  • 3 Het eerste lid is zowel van toepassing op vrachtschepen die zijn voorzien van middelen tot werktuiglijke voortstuwing, als op vrachtschepen die niet van zodanige middelen zijn voorzien.

Artikel 3e. Certificaten op grond van LY2-Code en LY3-Code (MCA)

  • 1 Voor een schip van 500 GT of meer waarmee internationale reizen worden ondernomen, is, indien ten aanzien van dat schip op grond van artikel 6d voor toepassing van de LY2-Code is gekozen, tezamen met een veiligheidscertificaat voor vrachtschepen een afschrift van de kennisgeving aan de IMO met betrekking tot de gelijkwaardigheid van de LY2-Code (notification of equivalency) benodigd.

  • 2 Voor een schip van 500 GT of meer waarmee internationale reizen worden ondernomen, is, indien ten aanzien van dat schip op grond van artikel 6d voor toepassing van de LY3-Code is gekozen, tezamen met een veiligheidscertificaat voor vrachtschepen een afschrift van de kennisgeving aan de IMO met betrekking tot de gelijkwaardigheid van de LY3-Code (notification of equivalency) benodigd.

  • 3 Voor een schip van minder dan 500 GT of een schip waarmee uitsluitend nationale reizen worden ondernomen in wateren niet behorend tot het Caribische deel van het Koninkrijk, is, indien ten aanzien van dat schip op grond van artikel 6d voor toepassing van de LY2-Code is gekozen, het bij die Code behorende certificaat van overeenstemming benodigd.

  • 4 Voor een schip van minder dan 500 GT of een schip waarmee uitsluitend nationale reizen worden ondernomen in wateren niet behorend tot het Caribische deel van het Koninkrijk, is, indien ten aanzien van dat schip op grond van artikel 6d voor toepassing van de LY3-Code is gekozen, het bij die Code behorende certificaat van overeenstemming benodigd.

  • 5 Het in het derde en vierde lid bedoelde certificaat treedt in de plaats van het nationaal veiligheidscertificaat.

Artikel 3f. Certificaten voor offshore bevoorradings- en ondersteuningsschepen (IMO)

  • 1 Voor een offshore bevoorradingsschip als bedoeld in resolutie MSC.235(82) is het bij die resolutie behorende certificaat benodigd.

  • 2 Voor een offshore ondersteuningsschip als bedoeld in resolutie A.673(16), niet zijnde een offshore ondersteuningsschip als bedoeld in voorschrift 1.5.3 van die resolutie, is het bij die resolutie behorende certificaat benodigd.

  • 3 Voor schepen als bedoeld in artikel 6 van het besluit treedt het certificaat, behorende bij resolutie A.673(16), in de plaats van het voor die schepen benodigde nationaal veiligheidscertificaat.

Artikel 4. Certificaten voor verplaatsbare offshore booreenheden (IMO)

  • 1 Voor verplaatsbare offshore booreenheden als bedoeld in de MODU-Code 1979, de MODU-Code 1989 en de MODU-Code 2009 zijn de volgende certificaten benodigd:

    • a. voor booreenheden, gebouwd voor 1 mei 1991: het veiligheidscertificaat voor verplaatsbare offshore booreenheden, behorend bij de MODU-Code 1979;

    • b. voor booreenheden, gebouwd op of na 1 mei 1991 maar voor 1 januari 2016: het veiligheidscertificaat voor verplaatsbare offshore booreenheden, behorend bij de MODU-Code 1989;

    • c. voor booreenheden, gebouwd op of na 1 januari 2016: het veiligheidscertificaat voor verplaatsbare offshore booreenheden, behorend bij de MODU-Code 2009.

  • 2 Voor schepen als bedoeld in artikel 6 van het besluit treden de in het eerste lid bedoelde certificaten in de plaats van het voor die schepen benodigde nationaal veiligheidscertificaat.

Artikel 5. Certificaten op grond van DSC-Code, SPS-Code en SPS-Code 2008 (IMO)

  • 1 Voor een schip ten aanzien waarvan op grond van artikel 8 is gekozen voor toepassing van de DSC-Code, de SPS-Code of de SPS-Code 2008, is het bij de desbetreffende Code behorende certificaat benodigd. Indien is gekozen voor toepassing van de DSC-Code, is voor het schip tevens de bij die Code behorende exploitatievergunning benodigd.

  • 2 Voor schepen als bedoeld in artikel 6 van het besluit treden de in het eerste lid bedoelde certificaten in de plaats van het voor die schepen benodigde nationaal veiligheidscertificaat.

Artikel 6. Bij certificaten behorende uitrustingsrapporten, aanhangsels e.d.

De in de artikelen 3a tot en met 5 bedoelde certificaten gaan vergezeld van de bij die certificaten behorende uitrustingsrapporten en aanhangsels, alsmede van de in de desbetreffende Codes voorgeschreven stabiliteitsgegevens of andere gegevens met betrekking tot schip of lading.

§ 2. Onderzoeken

Artikel 6a. Onderzoeken op grond van CCSS-Code (CMOU)

  • 1 De eigenaar van een vrachtschip met een lengte van 24 meter of meer, doch van minder dan 500 GT, waarmee uitsluitend reizen worden ondernomen in de Caribische handelszone, kan er voor kiezen om dat schip te laten onderzoeken en certificeren met inachtneming van de voorschriften van de CCSS-Code.

  • 2 Indien ten aanzien van een vrachtschip is gekozen voor toepassing van de CCSS-Code, treden de in die Code voorgeschreven onderzoeken in de plaats van de in artikel 15, eerste lid, van het besluit voorgeschreven onderzoeken.

Artikel 6b. Onderzoeken van passagiersschepen op grond van SCV-Code (IMO)

  • 1 De eigenaar van een passagiersschip met een lengte van minder dan 24 meter, waarmee uitsluitend reizen in de Caribische handelszone worden ondernomen, kan er voor kiezen om dat schip te laten onderzoeken en certificeren met inachtneming van de voorschriften van de SCV-Code.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op schepen, gebruikt voor het vervoer van meer dan 150 passagiers, en schepen met nachtaccommodatie voor meer dan 50 passagiers.

Artikel 6c. Onderzoeken van vrachtschepen tot 24 m op grond van SCV-Code (IMO)

  • 1 Een vrachtschip waarvoor het SCV-veiligheidscertificaat, behorend bij de SCV-Code, benodigd is, wordt ter verkrijging van dat certificaat en tijdens de geldigheidsduur daarvan onderworpen aan de in die Code voorgeschreven onderzoeken.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op vrachtschepen met een lengte van minder dan 24 meter, waarvoor een nationaal veiligheidscertificaat is benodigd

Artikel 6d. Onderzoeken op grond van de LY2-Code en LY3-Code (MCA)

  • 1 De eigenaar van een beroepsmatig gebruikt, zeegaand schip met een loodlijnlengte van 24 meter of meer, dat ontworpen en gebouwd is en gebruikt wordt voor uitsluitend het vervoer van niet meer dan 12 passagiers, kan ervoor kiezen het betreffende schip te laten onderzoeken en certificeren met inachtneming van de LY3-Code, met uitzondering van de hoofdstukken 16.8, 21, 22 en 26 van deze Code.

  • 2 De eigenaar van een beroepsmatig gebruikt, zeegaand schip van minder dan 3000 GT met een loodlijnlengte van 24 meter of meer, dat gebouwd is vóór 1 juli 2022 en dat ontworpen en gebouwd is en gebruikt wordt voor uitsluitend het vervoer van niet meer dan 12 passagiers, kan er tevens voor kiezen het betreffende schip te laten onderzoeken en certificeren met inachtneming van de LY2-Code, met uitzondering van de hoofdstukken 16.2.7, 21, 22 en 26 van deze Code.

Artikel 7. Onderzoeken van verplaatsbare offshore booreenheden (IMO)

Verplaatsbare offshore booreenheden als bedoeld in de MODU-Code 1979, de MODU-Code 1989 of de MODU-Code 2009 worden ter verkrijging van de voor die schepen benodigde certificaten en gedurende de geldigheidsduur daarvan onderworpen aan de in de desbetreffende Code voorgeschreven onderzoeken.

Artikel 7a. Onderzoeken van offshore bevoorradings- en ondersteuningsschepen (IMO)

Een offshore bevoorradingsschip als bedoeld in resolutie MSC.235(82), onderscheidenlijk een offshore ondersteuningsschip als bedoeld in resolutie A.673(16), wordt ter verkrijging van de voor die schepen benodigde certificaten en gedurende de geldigheidsduur daarvan onderworpen aan onderzoeken ter vaststelling dat is voldaan aan de in de resoluties opgenomen richtlijnen.

Artikel 8. Onderzoeken op grond van DSC-Code, SPS-Code en SPS-Code 2008 (IMO)

  • 1 De eigenaar van een schip, behorend tot een van de navolgende categorieën van schepen, kan er voor kiezen om dat schip te laten onderzoeken en certificeren met inachtneming van:

    • a. voor dynamisch ondersteunde schepen als bedoeld in de DSC-Code, gebouwd voor 1 januari 1996: de voorschriften van de DSC-Code;

    • b. voor schepen, bestemd voor bijzondere doeleinden als bedoeld in de SPS-Code en de SPS-Code 2008, gebouwd voor 1 januari 2016: de voorschriften van de SPS-Code of de SPS-Code 2008;

    • c. voor schepen, bestemd voor bijzondere doeleinden als bedoeld in de SPS-Code 2008, gebouwd op of na 1 januari 2016: de voorschriften van de SPS-Code 2008.

  • 2 Indien ten aanzien van een schip is gekozen voor toepassing van een in het eerste lid genoemde Code, treden de in de desbetreffende Code voorgeschreven onderzoeken in de plaats van de in artikel 14 of 15 van het besluit bedoelde onderzoeken.

Artikel 9. Tijdstippen van onderzoek

De in de artikelen 6a tot en met 8 bedoelde onderzoeken vinden plaats op de in de desbetreffende Codes en resoluties voorgeschreven tijdstippen, met dien verstande dat het hernieuwde onderzoek waaraan een schip in verband met de vernieuwing van een certificaat wordt onderworpen, steeds plaatsvindt in de laatste drie maanden van de geldigheidsduur van het desbetreffende certificaat.

Artikel 10. Uitvoering van onderzoeken

  • 4 De onderzoeken waaraan een schip waarvoor het SCV-veiligheidscertificaat behorend bij de SCV-Code benodigd is, ingevolge artikel 6c, eerste lid, wordt onderworpen, worden uitgevoerd door ambtenaren van de Scheepvaartinspectie.

  • 5 Indien krachtens artikel 23 van het besluit voor bepaalde onderzoeken ook andere organisaties dan de in het tweede en derde lid bedoelde organisaties zijn aangewezen, mogen de desbetreffende onderzoeken in afwijking van het tweede en derde lid ook door deze andere organisaties worden uitgevoerd.

Artikel 11. Aantekening van onderzoeken

Van de onderzoeken waaraan een schip ingevolge de artikelen 7 en 8 tijdens de geldigheidsduur van een certificaat wordt onderworpen, wordt door degene die het onderzoek heeft verricht, aantekening geplaatst op het certificaat.

§ 3. Afgifte en geldigheid van certificaten

Artikel 12. Certificaten op grond van bijzondere Codes (IMO, CMOU, MCA)

  • 1 De in de artikelen 3b tot en met 5 bedoelde certificaten hebben, indien zij zijn afgegeven voor een passagiersschip, een geldigheidsduur van een jaar. Indien zij zijn afgegeven voor een vrachtschip, hebben zij een geldigheidsduur van vijf jaren.

Hoofdstuk 3. Eisen aan schip en bedrijfsvoering

§ 1. Eisen aan schepen

Artikel 13. Eisen op grond van bijzondere Codes (IMO, CMOU, MCA)

  • 1 Een schip waarvoor op grond van de artikelen 3d of 4 het certificaat, behorende bij de SCV-Code, de MODU-Code 1979, de MODU-Code 1989 of de MODU-Code 2009, benodigd is, of ten aanzien waarvan op grond van de artikelen 6a, 6b, 6d of 8 voor toepassing van de CCSS-Code, de SCV-Code, de LY2-Code, de LY3-Code, de DSC-Code, de SPS-Code of de SPS-Code 2008 is gekozen, voldoet aan de eisen van de desbetreffende Code.

  • 2 De eisen van de SCV-Code zijn van overeenkomstige toepassing op vrachtschepen met een lengte van minder dan 24 meter, waarvoor een nationaal veiligheidscertificaat is benodigd.

  • 3 Indien in een Code als bedoeld in het eerste lid wordt verwezen naar het Uitwateringsverdrag of het SOLAS-verdrag, wordt dat verdrag toegepast met inachtneming van alle op grond van artikel 71 van het besluit toepasselijke wijzigingen van dat verdrag.

Artikel 14. Eisen voor offshore bevoorradings- en ondersteuningsschepen (IMO)

  • 1 Een offshore bevoorradingsschip voldoet aan de eisen van resolutie MSC.235(82).

  • 2 Een offshore ondersteuningsschip als bedoeld in resolutie A.673(16), niet zijnde een offshore ondersteuningsschip als bedoeld in voorschrift 1.5.3 van die resolutie, voldoet aan de eisen van voornoemde resolutie.

Artikel 15. Nadere regels betreffende de stabiliteit van schepen (IMO)

  • 1 Een schip, gebouwd voor 1 juli 2010, voldoet aan de op dat schip toepasselijke stabiliteitseisen voor schepen in onbeschadigde toestand van de IS-Code.

  • 2 Een schip met een lengte van minder dan 24 meter of een schip dat niet is voorzien van middelen tot werktuiglijke voortstuwing voldoet, indien het gebouwd is op of na 1 juli 2010, aan de op dat schip toepasselijke stabiliteitseisen voor schepen in onbeschadigde toestand van de IS-Code 2008.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op schepen die overeenkomstig de CCSS-Code of de SCV-Code zijn gecertificeerd.

Artikel 16. Nadere regels betreffende werktuiglijke en elektrische installaties

  • 1 De elektrische installaties aan boord van een schip voldoen aan de normen in Publicatie 92 (Elektrische installaties aan boord van schepen) van de Internationale Elektrotechnische Commissie of daaraan gelijkwaardige normen van een krachtens artikel 36 van het besluit aangewezen klassenbureau.

  • 2 De bouw en inrichting en het onderhoud van elektrische personenliften voldoen aan:

    • a. de regels van een krachtens artikel 36 van het besluit aangewezen klassenbureau, of:

    • b. ISO-norm 8383 in combinatie met EN 81-1 (1998), dan wel de door het Nederlands Normalisatie-Instituut te Delft uitgegeven norm NEN 28 383.

  • 3 In aanvulling op voorschrift II-1/42.2, onderscheidenlijk II-1/43.2, van het SOLAS-verdrag is de aan boord van een schip aanwezige elektrische noodkrachtbron tevens in staat om gedurende ten minste 36 uur, indien het een passagiersschip betreft, en ten minste 18 uur, indien het een vrachtschip betreft, stroom te leveren ten behoeve van de noodverlichting in kombuizen, eetzalen en andere ruimten voor algemeen gebruik.

  • 4 De in resolutie A.468(XII) voorgeschreven maatregelen ter beperking van geluidhinder (Code on noise levels on board ships) worden getroffen aan boord van schepen van meer dan 1600 GT en gebouwd voor 1 juli 2014.

  • 5 Aan boord van schepen aanwezige acetyleen las- en snij-installaties, bestaande uit acetyleen- en zuurstofflessen met inbegrip van de ruimte voor opslag, distributieleidingen, slangen en appandages, zijn periodiek gekeurd, goed onderhouden en zodanig opgesteld en ingericht dat het risico van brand of explosie bij zowel een in gebruik zijnde als buiten gebruik zijnde installatie tot een minimum is teruggebracht.

  • 6 Aan boord van schepen aanwezige elektrische lastoestellen en bijbehorende apparatuur zijn periodiek gekeurd, goed onderhouden en zodanig ingericht dat deze geen gevaar voor personen of voor de omgeving kunnen opleveren, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden aan boord.

  • 7 Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op schepen die overeenkomstig de CCSS-Code of de SCV-Code zijn gecertificeerd.

Artikel 17. Nadere regels betreffende de veiligheid van navigatie

  • 1 Voorschrift V/19.2.5.4 van het SOLAS-verdrag is van overeenkomstige toepassing op schepen van minder dan 500 GT.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op schepen die overeenkomstig de CCSS-Code of de SCV-Code zijn gecertificeerd.

Artikel 18. Medische uitrusting

  • 1 Aan boord van een schip is de in bijlage 2 bij deze regeling voorgeschreven medische uitrusting met de daarbij behorende handleidingen en controlelijsten aanwezig. De eigenaar van een schip draagt voor eigen rekening zorg voor de levering en de vernieuwing van de medische uitrusting.

  • 2 Aan boord van een schip waarmee gevaarlijke stoffen als bedoeld in hoofdstuk VII van het SOLAS-verdrag worden vervoerd, is een Nederlandstalige uitgave van de bij circulaire MSC/Circ.857 van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO vastgestelde Medische Eerste Hulp Gids bij ongevallen met gevaarlijke stoffen (Medical First Aid Guide for use in accidents involving dangerous goods; MFAG) aanwezig.

  • 3 Aan boord van schepen waarop de in voorschrift V/14.3 van het SOLAS-verdrag bedoelde werktaal niet het Nederlands is, is in plaats van een Nederlandstalige uitgave een Engelstalige uitgave van de in het tweede lid bedoelde Gids aanwezig.

  • 4 Het eerste lid is eveneens van toepassing op vissersvaartuigen.

Artikel 19. Nadere regels in relatie tot benodigde certificaten

  • 1 Een schip waarvoor een internationaal veiligheidscertificaat, een nationaal veiligheidscertificaat of een certificaat als bedoeld in artikel 4 of 5 benodigd is, voldoet ter verkrijging van dat certificaat tevens aan de ingevolge de artikelen 14 tot en met 18 toepasselijke eisen.

  • 2 Een schip waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 4 of 5 benodigd is, voldoet ter verkrijging van dat certificaat bovendien aan de ingevolge artikel 40, derde lid, van het besluit toepasselijke eisen van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag.

Artikel 20. Gelijkwaardige voorzieningen

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan, met inachtneming van hetgeen dienaangaande in de op grond van deze regeling toepasselijke Codes, resoluties en circulaires is bepaald, afwijking toestaan van de in de artikelen 13 tot en met 17 bedoelde eisen, indien aan boord van het schip een voorziening wordt getroffen die naar zijn oordeel ten minste gelijkwaardig is aan de in het voorschrift waarvan wordt afgeweken, geëiste voorziening.

§ 2. Eisen aan de bedrijfsvoering over schepen

Artikel 21. Veiligheidscommissie (ILO)

  • 1 De veiligheidscommissie aan boord van een schip met een bemanning van meer dan vijftien personen bestaat uit ten minste twee bevaren schepelingen. In de commissie zijn zowel de scheepsofficieren als de scheepsgezellen vertegenwoordigd.

  • 2 Aan boord van een schip met een bemanning van ten hoogste vijftien personen wordt ten minste één veiligheidscommissaris benoemd.

Artikel 22. Nadere regels betreffende de beveiliging van schepen

  • 1 De nationale instantie waartoe de in voorschrift XI-2/6.2.1 van het SOLAS-verdrag bedoelde, door het Ship Security Alert System gegenereerde alarmmeldingen kunnen worden gericht, is het Kustwachtcentrum Curaçao.

  • 2 Beveiligingsverklaringen als bedoeld in voorschrift XI-2/1.15 van het SOLAS-verdrag behoeven niet langer te worden bewaard dan nodig is om aan voorschrift XI-2/9.2.3 van dat verdrag te voldoen. De minimumtermijn voor het bewaren van de in voorschrift A/10.1 van de ISPS-Code bedoelde documentatie bedraagt drie jaren.

§ 3. Toelatingseisen voor scheepsuitrusting

Artikel 23. Typegoedkeuringen voor scheepsuitrusting

  • 1 Uitrusting waarvoor bij plaatsing aan boord van een schip, gelet op de op dat schip toepasselijke eisen, een typegoedkeuring is vereist, is van een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie goedgekeurd type.

  • 2 Onder uitrusting waarvoor een typegoedkeuring is vereist, wordt mede verstaan uitrusting als bedoeld in voorschrift V/18.7 van het SOLAS-verdrag.

  • 3 Met uitrusting van een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie goedgekeurd type wordt gelijkgesteld:

    • a. uitrusting die is voorzien van een stuurwielmarkering als bedoeld in de Wet scheepsuitrusting 2016;

    • b. uitrusting met betrekking waartoe een daaraan gelijkwaardige typegoedkeuring is verleend door de bevoegde autoriteit van de Verenigde Staten of van Canada, met inachtneming van de voor die goedkeuring opgestelde richtlijnen en standaarden van de IMO.

  • 4 Aan een typegoedkeuring als bedoeld in het eerste lid kunnen beperkingen met betrekking tot het gebruik van de desbetreffende uitrusting worden verbonden.

§ 4. Vrijstellingen

Artikel 23a. Vrijstelling voor bepaalde schepen ten aanzien van het standaard en reserve magnetisch kompas en kompaspeiltoestel

  • 1 Op schepen van minder dan 150 GT die nationale of internationale reizen maken en schepen van minder dan 500 GT die nationale reizen maken, zijn het standaard magnetisch kompas en het kompaspeiltoestel of hun alternatieve voorziening vrijgesteld van de eis onafhankelijk te zijn van elke elektrische krachtbron opgenomen in voorschrift 19.2.1.1, onderscheidenlijk 19.2.1.2 van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag, mits deze voorzieningen ten minste onafhankelijk zijn van de elektrische hoofdkrachtbron.

  • 2 Schepen van 150 GT of meer, doch minder dan 500 GT, die nationale reizen maken, zijn vrijgesteld van de eis voorzien te zijn van een reserve magnetisch kompas opgenomen in voorschrift 19.2.2.1 van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag, mits een tweede kompas vast is opgesteld.

Artikel 23b. Vrijstellingen voor vrachtschepen van minder dan 500 GT

Vrachtschepen van minder dan 500 GT, doch met een lengte van 24 meter of meer, waarvoor een nationaal veiligheidscertificaat benodigd is, zijn vrijgesteld van de navolgende voorschriften of eisen van het SOLAS-verdrag:

  • a. voorschrift II-1/3-2;

  • b. de aanwezigheid van een machinekamertelegraaf als bedoeld in voorschrift II-1/37;

  • c. de eis dat de in de voorschriften II-1/43.2.2, II-1/43.2.3 en II-1/43.2.4 genoemde ruimten en voorziening gedurende ten minste 18 uur van energie kunnen worden voorzien, mits die ruimten en voorzieningen gedurende ten minste 6 uur van energie kunnen worden voorzien;

  • d. de voorschriften II-1/43.2.5, II-1/43.2.6.1, II-1/43.2.6.2, II-1/43.3.1.2 en II-1/43.3.1.3, II-1/43.3.3, II-1/43.3.4 en II-1/43.4;

  • e. de voorschriften II-2/10.2.2.3.3, II-2/13.3.4 en II-2/13.4.3, alsmede:

    • 1°. voorschrift II-2/10.2.3.3.3, mits is voorzien in een straalpijp waarmee de in voorschrift II-2/10.2.1.6 genoemde druk kan worden gehandhaafd en een straal water, waarbij slechts gebruik wordt gemaakt van één slanglengte;

    • 2°. voorschrift II-2/10.10, mits ten minste één brandweerbijl aanwezig is;

  • f. voorschrift III/31.2 met betrekking tot de aanwezigheid van een hulpverleningsboot, mits alternatieve voorzieningen zijn getroffen om een drenkeling binnen 15 minuten horizontaal binnenboord te brengen;

  • g. voorschrift III/32.1.1 met betrekking tot de verplichte hoeveelheid reddingboeien aan boord, mits er niet minder dan 3 reddingboeien aan boord zijn waarvan ten minste 1 met lijn en 1 met licht.

Artikel 24. Vrijstelling op grond van bijzondere Codes (IMO, CMOU, MCA)

  • 1 Schepen waarvoor een internationaal veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a of b, van het besluit benodigd is, zijn vrijgesteld van:

    • a. indien zij voldoen aan de MODU-Code 1979, de MODU-Code 1989, de MODU-Code 2009 of de DSC-Code: de in de hoofdstukken II-1, II-2, III en IV van het SOLAS-verdrag opgenomen eisen;

    • b. indien zij voldoen aan de SPS-Code of de SPS-Code 2008: de in de desbetreffende Code aangegeven eisen van het SOLAS-verdrag;

    • c. indien zij voldoen aan de LY2-Code of de SCV-Code: de in het SOLAS-verdrag opgenomen eisen.

  • 2 Schepen waarvoor het SCV-veiligheidscertificaat, behorend bij de SCV-Code, benodigd is, zijn vrijgesteld van artikel 37 van het besluit.

Artikel 25. Zeilschepen en niet-werktuiglijk voortbewogen schepen

  • 1 Zeilschepen van minder dan 500 GT, gebruikt voor het vervoer van ten hoogste 36 passagiers, zijn vrijgesteld van de voorschriften V/20, V/22.1.1 tot en met V/22.1.5 en V/30 van het SOLAS-verdrag.

  • 2 Schepen die niet zijn voorzien van middelen tot werktuiglijke voortstuwing, zijn overeenkomstig voorschrift V/3.1 van het SOLAS-verdrag vrijgesteld van de eisen van hoofdstuk V van dat verdrag, met uitzondering van voorschrift V/19.2.1.7. Tevens zijn zij vrijgesteld van de in artikel 17 bedoelde eisen.

Artikel 25a. Vrijstellingen betreffende de veiligheid van navigatie

Wachtalarminstallaties op de brug, die voor 1 juli 2011 zijn geplaatst, zijn vrijgesteld van de eisen van resolutie MSC.128(75) van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO, inhoudende uitvoeringsnormen betreffende de wachtalarminstallatie op de brug (Performance standards for a bridge navigational watch alarm system (BNWAS)), of van daaraan gelijkwaardige uitvoeringsnormen.

Hoofdstuk 4. Vervoer van lading

Artikel 26. Vervoer van deklast hout (IMO)

  • 1 Het vervoer van deklast hout aan boord van schepen met een lengte van 24 meter of meer geschiedt met inachtneming van de in de Houtvaartcode, met uitzondering van de bijlagen bij die Code, opgenomen voorschriften.

  • 2 Het vervoer van pakketten gebundeld hout op de luiken is uitsluitend toegestaan, indien:

    • a. voorzieningen zijn aangebracht om het zijdelings verschuiven van de onderste laag van de deklast te voorkomen;

    • b. de wijze van beladen van de sjorinrichting en de overige onderdelen van de uitrusting voor de deklast door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie zijn goedgekeurd.

  • 3 De maximale hoogte van pakketten gebundeld hout die op de luiken worden vervoerd, wordt in afwijking van voorschrift 3.2.1 van de Houtvaartcode gemeten vanaf de bovenzijde van het luikhoofd.

  • 4 De beproeving, markering en certificering van kettingen, gebruikt bij het sjorren van deklast hout, bedoeld in voorschrift 4.5.1 van de Houtvaartcode, geschiedt overeenkomstig EN-norm 818-2 of de door het Nederlands Normalisatie-Instituut te Delft uitgegeven norm NEN-EN 818-2.

Artikel 27. Bevoegde autoriteiten IMSBC-Code (IMO)

De bevoegde autoriteiten, bedoeld in de op grond van de hoofdstukken VI, deel A, en VII, deel A-1, van het SOLAS-verdrag toepasselijke IMSBC-Code, zijn voor de in Aruba, Curaçao, onderscheidenlijk Sint Maarten geregistreerde schepen: de onderscheidenlijke Ministers, verantwoordelijk voor scheepvaartaangelegenheden.

Artikel 28. Nadere regels betreffende het vastzetten van lading (IMO)

  • 1 De Handleiding vastzetten lading, bedoeld in de voorschriften VI/5.6 en VII/5 van het SOLAS-verdrag, voldoet aan de bij circulaire MSC.1/Circ. 1353/Rev.1 van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO vastgestelde Herziene richtlijnen voor het opstellen van de Handleiding vastzetten lading (Revised guidelines for the preparation of the Cargo Securing Manual).

  • 2 Op schepen die zijn ingericht voor het vervoer van standaardlading, mag worden volstaan met een verkorte versie van de Handleiding vastzetten lading.

Artikel 28a. Methode berekening geverifieerde brutomassa van een beladen container ingevolge voorschrift 2, vierde lid, onder 2, deel A, hoofdstuk VI, van het SOLAS-verdrag

  • 1 De bepaling van de geverifieerde brutomassa van een beladen container door berekening, bedoeld in voorschrift 2, vierde lid, onder 2, deel A, hoofdstuk VI, van het SOLAS-verdrag, geschiedt door de som te nemen van de massa’s bepaald volgens de leden twee tot en met vijf.

  • 2 De massa van de lading van de container wordt bepaald door de som te nemen van de massa van de afzonderlijke daarin geladen producten of door derden daarover geleverde informatie of bescheiden. Voor bulkproducten is het toegestaan de massa van de lading te bepalen aan de hand van meetmomenten gedurende het productieproces van die bulkproducten zoals debietbepaling door gekalibreerde vulinstallaties of door te wegen.

  • 3 De massa van de verpakking van in de container geladen producten wordt bepaald door de som te nemen van de massa’s van de productverpakkingen zoals vastgesteld door de verscheper of verstrekt door de leverancier van die verpakkingen of door derden daarover geleverde informatie of bescheiden.

  • 4 De massa van pallets of van stuwmateriaal in de container wordt bepaald door de som te nemen van de massa van de pallets of van het stuwmateriaal in de container zoals vastgesteld door de verscheper of verstrekt door de leverancier van de pallets of van het stuwmateriaal of door derden daarover geleverde informatie of bescheiden.

  • 5 De massa van de ongeladen container, zoals verstrekt door degene die de container aan de verscheper ter beschikking stelt.

  • 6 Bij de bepaling van de massa van een beladen container door berekening worden de bij circulaire MSC/Circ.1475 van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO vastgestelde ‘Guidelines regarding the verified gross mass of a container carrying cargo’ in acht genomen.

Artikel 28b. Toegestane afwijkingsmarge geverifieerde massa van een beladen container

De geverifieerde brutomassa van een beladen container bedoeld in voorschrift 2, vierde lid, deel A, hoofdstuk VI, van het SOLAS-verdrag wijkt niet meer af van de werkelijke massa dan:

  • a. ten hoogste 500 kilogram indien de werkelijke massa van de geverifieerde beladen container minder dan 10 ton bedraagt;

  • b. ten hoogste 5 massaprocent indien de werkelijke massa van de geverifieerde beladen container 10 ton of meer bedraagt.

Artikel 29

De bevoegde autoriteiten, bedoeld in de op grond van Hoofdstuk VII, deel A, van het SOLAS-verdrag toepasselijke IMDG-Code zijn voor de in Aruba, Curaçao, onderscheidenlijk Sint Maarten geregistreerde schepen: de onderscheidenlijke Ministers, verantwoordelijk voor scheepvaartaangelegenheden.

Artikel 30. EmS-Gids (IMO)

  • 1 Aan boord van een schip waarmee gevaarlijke stoffen als bedoeld in hoofdstuk VII van het SOLAS-verdrag worden vervoerd, is een Nederlandstalige uitgave van de EmS-Gids aanwezig.

  • 2 Aan boord van schepen waarop de in voorschrift V/14.3 van het SOLAS-verdrag bedoelde werktaal niet het Nederlands is, is in afwijking van het eerste lid een Engelstalige uitgave van de EmS-Gids aanwezig.

Hoofdstuk 5. Verplichtingen van de kapitein

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 31. Voorschriften voor bijzondere scheepstypen (IMO)

De kapitein van een schip waarvoor op grond van artikel 3d of 4 het certificaat, behorende bij de SCV-Code, de MODU-Code 1979, de MODU-Code 1989 of de MODU-Code 2009, benodigd is, of ten aanzien waarvan op grond van artikel 6a, 6b, 6d of 8 voor toepassing van de CCSS-Code, de SCV-Code, de LY2-Code, de LY3-Code, de DSC-Code, de SPS-Code of de SPS-Code 2008 is gekozen, draagt er zorg voor dat aan boord van het schip de in de desbetreffende Code opgenomen voorschriften en verplichtingen worden nageleefd.

Artikel 32. Beheer medische uitrusting

  • 1 De kapitein draagt er zorg voor dat de aan boord aanwezige medische uitrusting in goede staat verkeert en zo spoedig mogelijk wordt aangevuld of vernieuwd, in ieder geval met voorrang tijdens de normale bevoorradingsprocedures.

  • 2 Indien sprake is van een medisch spoedgeval waarvoor de noodzakelijke geneesmiddelen, verplegingsartikelen of antidota niet aan boord zijn, is de kapitein verplicht zorg te dragen dat deze zo spoedig mogelijk ter beschikking worden gesteld.

  • 3 De kapitein inspecteert jaarlijks, met inachtneming van hetgeen dienaangaande in bijlage 2 bij deze regeling is bepaald, de aan boord van het schip aanwezige medische uitrusting.

  • 4 Dit artikel is eveneens van toepassing op vissersvaartuigen, met dien verstande dat de in het eerste tot en met derde lid bedoelde verplichtingen in dat geval op de schipper van het vaartuig rusten.

Artikel 33. Incidenten met gevaarlijke stoffen (IMO)

  • 1 De kapitein van een schip waarmee gevaarlijke stoffen als bedoeld in hoofdstuk VII van het SOLAS-verdrag worden vervoerd, draagt er bij een incident met die stoffen zorg voor dat de in de EmS-Gids opgenomen procedures worden gevolgd.

  • 2 Meldingen van incidenten met gevaarlijke stoffen als bedoeld in voorschrift VII/6 of VII/7-4 van het SOLAS-verdrag voldoen aan de bij resolutie A.851(20) van de Algemene Vergadering van de IMO aangenomen Richtlijnen voor het rapporteren van incidenten met gevaarlijke, schadelijke of milieuverontreinigende stoffen (Guidelines for reporting incidents involving dangerous goods, harmful substances and/or marine pollutants).

Artikel 34. Bijhouden dagboeken

De kapitein draagt er zorg voor dat de aan boord aanwezige dagboeken worden bijgehouden met inachtneming van hetgeen dienaangaande in de op grond van deze regeling toepasselijke Codes is bepaald.

§ 2. Vrijstellingen

Artikel 35. Beproeven van stuurinrichting op korte reizen (SOLAS)

Schepen waarmee geregeld korte reizen als bedoeld in voorschrift III/3.22 van het SOLAS-verdrag worden ondernomen, zijn vrijgesteld van de in voorschrift V/26 van dat verdrag opgenomen verplichting om voorafgaand aan elke reis de stuurinrichting te beproeven, met dien verstande dat de stuurinrichting ten minste eenmaal per week wordt beproefd.

Artikel 36. Niet-werktuiglijk voortbewogen schepen

  • 1 Schepen die niet zijn voorzien van middelen tot werktuiglijke voortstuwing, zijn vrijgesteld van de voorschriften V/26 tot en met V/28 van het SOLAS-verdrag.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 36a

  • 1 De geneesmiddelen waarvan de aanwezigheid in de scheepsuitrusting tot aan 1 juli 2022 was voorgeschreven kunnen worden gebruikt totdat de houdbaarheidsdatum van de desbetreffende geneesmiddelen is verstreken.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het geneesmiddel Amoxicilline caps 500 mg tot twee jaar na de inwerkingtreding van deze regeling deel blijven uitmaken van de scheepsuitrusting.

Artikel 37. Bekendmaking van Codes e.d.

Van de wijze van bekendmaking van de op grond van deze regeling toepasselijke Codes, resoluties en circulaires wordt mededeling gedaan in de Landscourant van Aruba, in de Curaçaosche Courant en de Landscourant van Sint Maarten.

Artikel 38. Wijzigingen van Codes e.d.

  • 2 Ministeriële besluiten op grond van het eerste lid worden bekendgemaakt in de Staatscourant, de Landscourant van Aruba, de Curaçaosche Courant en de Landscourant van Sint Maarten.

Artikel 39. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2005, met uitzondering van de artikelen 4, tweede lid, en 5, tweede lid, die in werking treden op het tijdstip waarop artikel 6 van het Schepenbesluit 2004 in werking treedt.

Artikel 40

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling veiligheid Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense zeeschepen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in het Afkondigingsblad van Aruba worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Bijlage 2. Medische uitrusting

(bijlage als bedoeld in de artikelen 18 en 32 van de Regeling veiligheid Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense zeeschepen)

Artikel 1. Toepassing op vissersvaartuigen

  • 1. Deze bijlage is tevens van toepassing op vissersvaartuigen.

  • 2. Voor de toepassing van deze bijlage wordt met de kapitein van een schip gelijkgesteld de schipper van een vissersvaartuig.

Artikel 2. Benodigde medische uitrusting

  • 1. Aan boord van een schip zijn de in de tabellen 1 en 2 voorgeschreven geneesmiddelen, verpleeg- en verbandmiddelen, handboeken en overige benodigdheden aanwezig. Voor schepen waarmee gevaarlijke stoffen als bedoeld in hoofdstuk VII, deel A, van het SOLAS-verdrag worden vervoerd, kunnen afwijkende hoeveelheden gelden. Deze afwijkende hoeveelheden staan tussen haakjes vermeld.

  • 2. De in de kolommen A tot en met E genoemde hoeveelheden gelden voor schepen met een gemonsterde bemanning tot en met 15 personen. Bij een bemanningssterkte van meer dan 15 personen, worden deze hoeveelheden voor elke volgende groep van ten hoogste 15 personen steeds met honderd procent vermeerderd, met dien verstande dat daarbij de in de tabellen vermelde maximumhoeveelheden niet behoeven, en voor de receptplichtige middelen ook niet mogen, worden overschreden.

  • 3. In afwijking van het tweede lid behoeven bij een bemanningssterkte 15 tot en met 24 personen de in de tabellen 1 en 2 genoemde hoeveelheden slechts met vijftig procent te worden vermeerderd. Indien de in de tabellen genoemde hoeveelheid van een middel één bedraagt, behoeft deze hoeveelheid bij een bemanningssterkte 15 tot en met 24 personen niet te worden vermeerderd.

Artikel 3. Inhoud medicijnkisten aan boord van reddingsboten e.d.

  • 1. De tot de uitrusting van reddingsboten, reddingsvlotten en hulpverleningsboten behorende medicijnkisten bevatten de in kolom R van de tabellen 1 en 2 voorgeschreven middelen.

  • 2. De in kolom R genoemde hoeveelheden gelden per 50 personen, met uitzondering van het middel tegen zeeziekte, waarvoor de per persoon benodigde hoeveelheden zijn vermeld.

Artikel 4. Bewaren van de medische uitrusting

  • 1. De in artikel 2 bedoelde medische uitrusting wordt in daarvoor geschikte kisten of in daarvoor ingerichte kasten of ruimten bewaard.

  • 2. Onder de Opiumverordening vallende preparaten die deel uitmaken van de medische uitrusting, worden bewaard in een kluis, waarvan de sleutel berust bij de kapitein of bij de schepeling aan wie de kapitein het gebruik en beheer van de medische uitrusting heeft overgedragen.

Artikel 5. Levering en verpakking van geneesmiddelen en antidota

  • 1. De geneesmiddelen en antidota worden afgenomen bij een apotheker, hetgeen moet blijken uit een merk op de verpakking.

  • 2. Op de verpakking van de bestanddelen van de medische uitrusting is voor zover mogelijk, het nummer aangebracht dat is vermeld in deze bijlage. Tevens is een afschrift van de controlelijsten bevestigd in artikel 1 van deze bijlage bedoelde kisten, kasten of ruimten.

  • 3. Op de etiketten, aanwezig op de verpakking der middelen zijn zo veel mogelijk naast de Nederlandse, de Latijnse benamingen vermeld, overeenkomstig de nomenclatuur van de Wereldgezondheidsorganisatie.

Artikel 6. Jaarlijkse inspectie medische uitrusting

  • 1. De jaarlijkse inspectie van de medische uitrusting vindt plaats voorafgaand aan de onderzoeken waaraan het schip wordt onderworpen in verband met de voor dat schip benodigde certificaten. De inspectie heeft geen betrekking op de in artikel 3 bedoelde medische uitrusting voor reddingsvlotten.

  • 2. De kapitein stelt bij de inspectie een controlelijst op met daarop de benamingen en codes van alle geneesmiddelen, verplegingsartikelen en antidota die ingevolge deze bijlage aan boord van het schip zijn vereist, en vermeldt daarbij zowel de voorgeschreven hoeveelheden als de daadwerkelijk aan boord aanwezige hoeveelheden. In voorkomend geval wordt tevens de houdbaarheidsdatum van die middelen vermeld. De controlelijst vermeldt voorts de naam, de vlag en de thuishaven van het schip.

Artikel 7. Medische uitrusting SCV-schepen in coastal of protected waters

  • 1. In afwijking van de artikelen 2 en 3 behoeft aan boord van een schip waarop de SCV-Code van toepassing is en waarmee uitsluitend reizen in een vaargebied binnen 30 mijl uit de kust worden ondernomen, slechts de in bijlage 8 van die Code voorgeschreven medische uitrusting aan boord te zijn.

  • 2. De artikelen 4, 5 en 6 zijn niet van toepassing op schepen als bedoeld in het eerste lid.

Betekenis van de kolommen in tabellen 1 en 2

Kolom A:

vrachtschepen, zeilschepen en vissersvaartuigen met een onbeperkt vaargebied;

Kolom B:

vrachtschepen, zeilschepen en vissersvaartuigen met een vaargebied dat zich niet verder uitstrekt dan GMDSS-zeegebied A2 als bedoeld in voorschrift IV/2 van het SOLAS-verdrag, niet zijnde schepen waarop de SCV-Code van toepassing is;

Kolom C:

vrachtschepen, zeilschepen en vissersvaartuigen met een vaargebied dat zich niet verder uitstrekt dan GMDSS-zeegebied A1 als bedoeld in voorschrift IV/2 van het SOLAS-verdrag tot 30 mijl uit de kust;

vrachtschepen waarop de SCV-Code van toepassing is, waarmee reizen in exposed waters als omschreven in voorschrift I/2.15 van de SCV-Code worden ondernomen;

Kolom D:

passagiersschepen, niet zijnde schepen waarmee korte internationale of nationale reizen als bedoeld in voorschrift III/3 van het SOLAS-verdrag worden gemaakt, niet zijnde schepen waarop de SCV-Code van toepassing is;

Kolom E:

passagiersschepen waarmee korte internationale of nationale reizen als bedoeld in voorschrift III/3 van het SOLAS-verdrag worden gemaakt;

passagiersschepen waarop de SCV-Code van toepassing is, waarmee reizen in exposed waters als omschreven in voorschrift I/2.15 van de SCV-Code worden ondernomen;

Max.:

maximumhoeveelheden;

Kolom R:

reddingsboten, reddingsvlotten en hulpverleningsboten per 50 personen.

Betekenis van de aanvullende codes

RMA

Het middel dient in beginsel slechts op advies van de Radio Medische Dienst of van een arts te worden toegediend of toegepast.

f

Slechts voorgeschreven bij één of meer bemanningsleden van het vrouwelijk geslacht.

t

Slechts voorgeschreven op reizen in tropische wateren.

z

Slechts voorgeschreven voor zeilschepen.

[ ]

Slechts voorgeschreven voor schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren, indien hiervoor een afwijkende hoeveelheid is voorgeschreven.

Tabel 1. Geneesmiddelen, limitatieve lijst

Code

 

Aanv. code

Vereiste middelen

A

B

C

D

E

Max.

R

Middelen tegen hart- en vaatziekten

1.1.02

 

RMA

Adrenaline amp 1 mg/1 ml (voor im, iv en sc inj)

6

3

6

6

12

1.2.02

 

RMA

Isosorbide-dinitraat tabl 5 mg

20

10

10

20

20

60

10

1.3.03

 

RMA

Furosemide amp 40 mg/4 ml (voor im en iv inj)

3

[10]

2

[10]

3

2

[10]

6

[20]

1.4.02

 

RMA

Fytomenadion amp 10 mg/1 ml (voor im inj)

2z

[10]

2z

[5]

2z

2

2

[5]

4

[15]

2

1.4.03

 

RMA

Oxytocine amp 5U/1 ml (voor im en iv inj)

6f

3f

3f

6

3

12

3

1.5.02

 

RMA

Metoprolol tabl 50 mg

30

10

30

10

60

1.6.02

 

RMA

Carbasalaatcalcium 100 mg of Acetylsalicylzuur tabl 80 mg

20

10

20

10

40

                     

Geneesmiddelen voor het maagdarmkanaal

2.1.04

   

Algeldraat+magnesiumhydroxide susp, flac 300 ml

2

1

4

2

8

2.1.05

 

RMA

Omeprazol tabl/caps 20 mg

60

30

60

30

150

2.2.02

 

RMA

Ondansetron smelttabl 4 mg

18

6

3

18

18

36

3

                     

2.2.03

 

RMA

Metoclopramide amp 10 mg/2 ml (voor im inj)

5

[30]

[10]

5

[10]

10

[60]

2.3.01

   

Lactulose sir, flac 300 ml

2

1

2

1

4

2.3.02

 

RMA

Nalaurylsulfoactaat /Sorbitol/Na-citraat microklysma

12

4

12

12

24

2.4.01

   

Loperamide caps 2 mg

80

40

40

80

40

200

40

2.6.01

   

Vaseline/lidocaïne crème 3%, tube 30 g

2

1

2

1

5

                     

Pijnstillende en krampwerende middelen

3.1.02

   

Ibuprofen drag 400 mg

40

20

40

20

100

3.1.03

   

Paracetamol tabl 500 mg

80

[200]

40

[100]

20

80

80

[100]

200

[300]

80

3.2.03

 

RMA

Morfine HCl amp 10 mg/1 ml (voor im en sc inj)

(IN KLUIS BEWAREN)

10

[40]

5

[10]

10

10

[20]

30

[40]

3.2.04R

 

(RMA)

Tramadol caps 50 mg

30

3.3.02

 

RMA

Diclofenac supp 100 mg

10

5

5

10

5

20

5

3.4.01

 

RMA

Naloxon amp 0,4 mg/1 ml (voor im en iv inj)

3

[6]

3

[6]

6

6

[12]

15

[24]

                     

Geneesmiddelen voor het zenuwstelsel

4.1.02

 

RMA

Diazepam mikroclysma 10 mg/2,5 ml

10

[10]

2

[5]

10

5

[20]

20

[20]

4.1.03

 

RMA

Oxazepam tabl 10 mg

20

10

20

10

50

4.2.01

 

RMA

Haloperidol tabl 1 mg

20

10

20

10

50

4.2.02

 

RMA

Haloperidol amp 5 mg/1 ml (voor im en iv inj)

10

2

10

5

20

4.3.02

   

Cyclizine supp 100 mg

20

10

20

20

100

4.3.03

   

Cinnarizine tabl 25 mg

50

20

10

50

50

200

6 pp

4.4.02

 

RMA

Carbamazepine tabl 200 mg

20

10

20

20

50

4.5.01

 

RMA

Temazepam tabl/caps 10 mg

20

10

20

20

50

                     

Anti-allergische en anti-anafylactische middelen

5.1.03

 

RMA

Clemastine tabl 1 mg

20

10

20

20

50

5.1.04

 

RMA

Clemastine amp 2 mg/2 ml (voor im en iv inj)

3

2

3

2

6

5.2.02

 

RMA

Dexamethason amp 5 mg/1 ml (voor im en iv inj)

5

2

5

2

5

                     

Geneesmiddelen voor het ademhalingsstelsel

6.1.02

 

RMA

Salbutamol 0,1 mg[ds, inhalator 200 ds

2

[5]

1

[5]

2

1

[5]

4

[5]

6.1.03

 

RMA

Beclomethasone 0,05 mg/ds, inhalator 200 ds

[5]

[5]

[5]

[5]

6.1.04

   

Voorzetkamer voor 6.1.02 en 6.1.03

1

[2]

1

[2]

1

1

[2]

1

[2]

6.2.01

   

Dextromethorfan sir, flac 200 ml

3

1

3

1

6

6.3.01

   

Xylometazoline neusdruppels 0,1%, druppelflac 10 ml

5

3

5

3

10

                     

Infectiewerende middelen

7.1.01

 

RMA

Amoxicilline met clavulaanzuur tabl 500/125

60

20

60

20

120

7.1.07

 

RMA

Doxycycline tabl 100 mg

20

5

20

5

50

7.1.08

 

RMA

Cefuroxim amp 750 mg + 5 ml opl (voor im inj)

15

6

15

6

30

7.2.02

 

RMA

Co-trimoxazol tabl 800+160 mg

30

10

30

10

60

7.4.02

 

RMA

Metronidazol tabl 500 mg

20

10

20

10

50

7.4.03

 

RMA

Metronidazol supp of ovule 500 mg 1

[10]

[25]

7.5.01

 

RMA

Ciprofloxacine tabl 500 mg

40

20

40

20

100

7.6.01

 

RMA

Tetanusvaccin amp 0,5 ml (voor im inj)

(KOEL BEWAREN)

5

2

5

2

5

7.6.02

 

RMA

Anti-tetanus immunoglobuline amp 250 E/2 ml (voor im inj)

(KOEL BEWAREN)

3

1

3

1

5

7.7.01

.t

RMA

Atovaquon/proguanil tabl 250/100 mg

252

124

252

124

756

7.7.02

.t

RMA

Artemether/Lumefantrine tabl 20/120 mg

120

48

120

120

312

7.7.03

.t

RMA

Artemether 80 mg/ml, 1 ml amp

10

5

10

5

20

                     

Preparaten bestemd voor rehydratie en toevoer van calorieën en

plasmavervangmiddelen

8.1.01

   

ORS met samenstelling vlgs WHO standaard, zakje voor de bereiding van1 liter rehydratie-vloeistof

18

6

18

6

36

8.1.02

 

RMA

NaCl 0,9% infuusvloeistof, flac 500 ml

2

[10]

1

[6]

4

2

[6]

4

[10]

     

Infuussysteem zie II.5.05f

             

8.3.01

 

RMA

Plasmavervangmiddel naar keuze, flac 500 ml

5

3

5

3

10

     

Infuussysteem zie II.5.05f

           

                     

Geneesmiddelen voor dermatologisch gebruik

9.1.03

   

Chloorhexidine 0,5%, flac 30 ml

4

2

1

4

2

8

1

9.1.04

   

Chloorhexidine/Cetrimide opl, flac 250 ml

3

1

3

3

5

9.1.05

   

Handalcohol 70%

2

1

2

1

4

9.1.08

   

Betadine zalf, tube 30 g

3

2

1

3

2

6

2

9.1.09

   

Capsicum compositum crème, tube 30 g

3

1

3

1

6

9.1.10

   

Miconazolnitraat crème 2%, tube 30 g

4

2

4

2

8

9.1.13

 

RMA

Zilversulfadiazine crème 1%, tube 50 g

(KOEL BEWAREN)

5

3

1

5

5

8

9.1.13R

   

Lang houdbare antispetische crème geschikt voor behandeling van brandwonden

1

9.1.14R

   

Antizonnebrand waterbestendige crème, tube 25 g, factor 20 (EU) of 22 (USA)

2

9.1.15

   

Alumnis compositum poeder,strooiflac 100 g

4

1

4

2

8

9.1.18

   

Lanette/menthol crème 2%, tube 10 g

2

2

1

5

9.1.20

   

Permetrine lotion 10 mg/g, flac 59 ml

3

1

3

1

5

9.1.21

 

RMA

Triamcinolon 0.1%, tube 30 g

2

1

2

1

4

9.1.22

 

Aciclovir tabl 200 mg

60

30

-

60

120

120

-

                     

Middelen voor oogheelkundig gebruik

9.2.03

 

RMA

Tetracaïne oogdruppels 0,5%, unitdose

(KOEL BEWAREN)

20

10

20

10

40

9.2.04

 

RMA

Pilocarpine oogdruppels 2%, druppelflac 10 ml

(KOEL BEWAREN)

1

1

1

1

2

9.2.05

   

Fluoresceïne strips 1%, verpakking van 10 stuks

1

1

1

1

2

9.2.06

   

Tetracycline oogzalf 1%, tube 4g

(KOEL BEWAREN)

2

[5]

1

[3]

1

2

1

[3]

4

[10]

1

9.2.07

   

Fusidinezuur ooggel 1%, unitdose 0,2 g

(KOEL BEWAREN)

24

12

24

12

48

                     

Middelen voor oorheelkundig gebruik

9.3.03

   

Polymyxine-B bevattende oordruppels,

2

1

2

1

4

                     

Middelen tegen mond- en keelaandoeningen

9.4.01

   

Chloorhexidine gorgeldrank 2%, flac 200 ml

2

1

2

1

4

                     

Lokaal-anesthetica

9.5.02

   

Lidocaïne 2%, flac 20 ml zonder adrenaline (voor im en sc inj)

2

1

2

1

4

9.5.03

   

Carophylli aetheroleum (kruidnagelolie), druppelflac 10 ml

1

1

1

1

1

                     

Aanvullende antidota voor gevaarlijke stoffen

10.1.01

 

RMA

Calciumgluconaat gel 2%, tube 25 g

[5]

[5]

[10]

[40]

10.2.05

 

RMA

Atropinesulfaat amp 1 mg/1 ml (voor im en iv inj)

[15]

[15]

[30]

[100]

10.2.06

 

RMA

Calciumgluconaat bruistabl 1 g

[20]

[20]

[40]

[100]

10.2.09

 

RMA

Geactiveerde kool, poeder, flac 50 g

[2]

[2]

[2]

[2]

10.2.10

 

RMA

Aethylacohol opl 95%, flac 500 ml

[3]

[1]

[1]

[3]

                     

Diversen

12.1.01

 

RMA

Glucagon amp 1 mg + 1 ml opl (voor im en iv inj)

(KOEL BEWAREN)

2z

2z

2z

4

2

4

1 De bereiding en aflevering van Metronidazol zetpillen kan op praktische bezwaren stuiten. Volgens informatie van de fabrikant is het mogelijk om vaginale ovules ook rectaal te gebruiken. Ovules (Flagyl) zijn daarom een gelijkwaardig alternatief.

2 Te gebruiken voor de profylaxe van malaria. Zie voor verdere informatie het Geneeskundig Handboek voor de Scheepvaart. Daarnaast dient gezorgd te worden voor de meest actuele informatie over resistentiegebieden. Malarone® is in Nederland slechts geregistreerd voor gebruik tot vier weken. De betrokken zeevarende tekent bij een arts een ‘informed consent’ oftewel bewustzijnsverklaring, voor gebruik langer dan vier weken aaneengesloten.

3 Te gebruiken voor de profylaxe van malaria. Zie voor verdere informatie het Geneeskundig Handboek voor de Scheepvaart. Daarnaast dient gezorgd te worden voor de meest actuele informatie over resistentiegebieden. Malarone® is in Nederland slechts geregistreerd voor gebruik tot vier weken. De betrokken zeevarende tekent bij een arts een "informed consent" oftewel bewustzijnsverklaring, voor gebruik langer dan vier weken aaneengesloten.

4 Te gebruiken voor de profylaxe van malaria. Zie voor verdere informatie het Geneeskundig Handboek voor de Scheepvaart. Daarnaast dient gezorgd te worden voor de meest actuele informatie over resistentiegebieden. Malarone® is in Nederland slechts geregistreerd voor gebruik tot vier weken. De betrokken zeevarende tekent bij een arts een ‘informed consent’ oftewel bewustzijnsverklaring, voor gebruik langer dan vier weken aaneengesloten.

Tabel 2. Verpleeg- en verbandmiddelen

Code

Vereiste middelen

A

B

C

D

E

Max.

R

Reanimatiebenodigdheden

II.1.01

Beademingsballon reserve met masker, bij voorkeur op te bergen bij II.1.02.a

[1]

[1]

[1]

[1]

II.1.02.a

Zuurstofkoffer draagbaar, compleet met gebruiksaanwijzingen, inclusief 1 zuurstoffles 2 l/200 bar, reduceerventiel met flowmeter, en beademingsballon met masker

1

1

1

1

1

II.1.02.b

Zuurstoffles reserve 2 l/200 bar bij voorkeur op te bergen bij II.1.02.a

[1]

[1]

[3]

[3]

II.1.02.c

Zuurstoffles met zuurstof voor medische toepassing 40 l/200 bar of verdeeld over maximaal 4 flessen die allen dezelfde kleurcodering, vuldruk en aansluiting hebben, klaar voor direct gebruik in het ziekenverblijf van het schip, met 2 flowmeters voor het toedienen van zuurstof aan 2 personen tegelijk1

[1]

[1]

[1]

[1]

II.1.03

Afzuigeenheid mechanisch om de luchtwegen vrij te maken, bij voorkeur als onderdeel van II.1.02.a

1

1

1

1

1

II.1.04

Brook Airway of Lifeway of equivalent

1

[2]

1

[2]

1

2

2

4

1

II.1.05.a

Guedel (Mayo-tube) no 2

[2]

[2]

[2]

[4]

II.1.05.b

Guedel (Mayo-tube) no 3

[2]

[2]

[2]

[4]

II.1.05.c

Guedel (Mayo-tube) no 4

[2]

[2]

[2]

[4]

II.1.06

Zuurstofmaskers disposable (tot 60% zuurstof) met bijbehorende flexibele aansluitslangen, bij voorkeur als onderdeel van II.1.02.a

2

[10]

2

[10]

2

2

[10]

6

[20]

                 

Verbandmiddelen en hechtingsmateriaal

II.2.01

Hechtingsset met naalden: zie II.2.13 en II.3.01 t/m II.3.06.

             

II.2.02

Zelfklevend elastisch verband 4 m/6 cm

1

1

1

2

1

2

1

II.2.03.c

Hydrolast windsel 4 m/6 cm

30

15

8

60

60

120

II.2.04

Tunnelverband voor vingers m applicator, rol 5 m

4

1

1

4

4

12

II.2.05.a

Hydrofiel gaas 5x5 cm steriel, verpakking van 16 st

10

5

1

20

20

40

II.2.05.b

Hydrofiel gaas 10x10 cm steriel, verpakking van 25 st

3

2

1

3

3

10

1

II.2.05.c

Vaseline gaas steriel 10x10 cm

20

10

10

20

20

40

10

II.2.06

Hydrofiel watten, 100 g

4

2

1

4

4

10

II.2.07.a

Metalline laken steriel 73x250 cm

1

1

2

2

2

II.2.08

Driekante doeken (katoen)

4

4

4

4

4

4

4

II.2.09.a

Handschoenen niet steriel, per paar

12

6

3

12

12

24

3

II.2.09.b

Handschoenen steriel M, per paar

3

2

6

12

12

II.2.09.c

Handschoenen steriel L, per paar

3

2

6

12

12

II.2.10.b

Pleisterverband waterbest 1 m/6 cm

3

2

1

3

2

6

1

II.2.11.a

Snelverband steriel nr 1 klein

4

4

1

10

10

20

2

II.2.11.b

Snelverband steriel nr 2 middel

10

4

2

20

20

40

4

II.2.11.c

Snelverband steriel nr 3 groot

4

4

1

10

10

10

1

II.2.12.a

Hechtpleister waterbest 5 m/1¼ cm

2

1

1

2

2

5

1

II.2.12.c

Zwaluwstaart pleisters steriel

20

10

5

20

20

40

5

II.2.13.c

Hechtingen atraumatisch vicryl 4-0

10

5

10

10

20

II.2.13.d

Hechtingen atraumatisch ethilon 3-0

10

5

10

10

20

II.2.13.e

Hechtingen atraumatisch ethilon 5-0

10

5

10

10

20

II.2.14

Synthetische watten 3 m/10 cm

2

1

2

2

4

II.2.15.a

Oogklepje

2

1

3

3

3

II.2.15.b

Oogcompressen, 5 stuks

2

1

3

3

3

II.2.16

Veiligheidsspelden (RVS), 12 st

2

1

1

3

3

3

1

                 

Instrumenten

II.3.01

Scalpel steriel disposable

3

3

3

3

6

II.3.02

Instrumentendoos (RVS) voor chirurgische instrumenten

1

1

1

1

2

II.3.03.a

Schaar chirurgisch (RVS)

1

1

1

1

2

II.3.03.b

Verbandschaar Lister 18 cm (RVS), niet op te bergen in II.3.02

1

1

1

1

1

3

1

II.3.04.a

Pincet anatomisch (RVS)

1

1

1

1

2

II.3.04.b

Pincet chirurgisch (RVS)

1

1

1

1

2

II.3.05

Arterieklem vlgs Kocher (RVS)

1

1

1

1

2

II.3.06

Naaldvoerder Mathieu 17 cm (RVS)

1

1

1

1

2

II.3.07

Scheerapparaat disposable

5

2

5

5

10

II.3.08

Splinterpincet (RVS)

1

1

1

1

2

II.3.09

Ringzaagtang (RVS)

1

1

1

1

1

II.3.10

Nylon lisje oogheelkundig

1

1

1

1

2

                 

Materiaal voor onderzoek en medische controle

II.4.01

Tongspatels disposable

50

10

50

50

100

II.4.02

Teststrips voor urineanalyse: bloed/glucose/eiwit/nitriet/leucocyten, 50 strips

1

1

1

1

2

II.4.03

Bladen voor registratie lichaamstemp en pols

20

5

20

20

40

II.4.04

Medische kaart voor informatie bij evacuatie

4

2

4

4

10

II.4.05

Stethoscoop

1

1

1

1

1

II.4.06

Anaeroïde bloeddrukmeter, bij voorkeur automatisch

1

1

1

1

1

II.4.07

Thermometer voor koorts

3

2

3

3

6

II.4.08

Thermometer voor hypothermie

1

1

1

1

1

II.4.09

Penlight ooglampje + blauw kapje

2

1

2

2

2

                 

Materiaal voor injecties, perfusie, puncties en catherisatie

II.5.01

Set v draineren vd blaas: zie II.5.04/.06/.07

             

II.5.02.a

Druppelclysma rectaal met druppelteller, inclusief 1 catheter

1

1

1

2

II.5.02.b

Catheter 26 Fr voor druppelclysma rectaal

[6]

[12]

II.5.04

Urinezak met aansluiting op condoom

2

2

1

2

II.5.05.a

Injectiespuiten steriel 2 ml disposable

50

[100]

25

[50]

5

50

40

[50]

100

[200]

5

II.5.05.b

Injectiespuiten steriel 5 ml disposable

10

5

[10]

10

10

20

[20]

II.5.05.c

Injectienaalden steriel sc 16x½ mm, passend op II.5.05.a/.b

25

10

25

10

50

II.5.05.d

Injectienaalden steriel im 40x0,8 mm, passend op II.5.05.a/.b

50

[100]

25

[50]

5

50

25

[50]

100

[200]

5

II.5.05.e

Infuusnaalden steriel 1,2 te gebruiken bij inbrengen infuus

4

[10]

2

[10]

8

4

[10]

8

[20]

II.5.05.f

Infuus systeem steriel voor 8.1.02 en 8.3.01

4

[10]

2

[10]

8

4

[10]

8

[20]

II.5.05.g

Stuwband te gebruiken bij inbrengen infuus

1

[2]

1

[2]

2

1

[2]

4

[4]

II.5.06

Urinecatheter steriel Thieman zonder ballon nr 16 en 12, van ieder

1

1

1

2

II.5.07

Catheterglijmiddel lidocaïne 2%/chloorhexidine 0,05%, spuit

2

2

2

4

II.5.08

Nierbekken (RVS)

2

1

1

1

4

                 

Verplegingsartikelen

II.6.01

Ondersteek (RVS)

1

2

2

3

II.6.02

Warmwaterzak

1

1

2

1

3

II.6.03

Urinaal (glas)

1

2

2

3

II.6.04

ColdHotpack Maxi 20x30 cm

(IN VRIEZER BEWAREN)

1

1

1

1

1

2

II.6.06

Reddingdeken aluminiumfolie

1

1

1

2

2

4

1

                 

Immobilisatiemateriaal

II.7.01

Vervormbare spalk voor vingers/tenen

2

1

2

2

4

II.7.02

Vervormbare draadspalk voor onderarm en hand, set van 6 stuks

1

1

1

1

2

II.7.03

Vacuum spalken (halve/hele arm, half/heel been) met handpomp of equivalent

1

1

1

2

2

3

II.7.04

Dijbeenspalk

1

1

1

1

2

II.7.05

Nekkraag Stifneck Select of equivalent: instelbaar

2

2

2

2

4

II.7.06

Vacuumschelpmatras met voetpomp

1

1

1

1

II.07.07

Waar de voorgeschreven bemanning uit meer dan 3 personen bestaat: brancard2

1

1

1

2

2

2

                 

Desinfectie, insectenverdeliging, bescherming

II.8.01

Drinkwater desinfectiemiddel, geschikt voor menselijke consumptie, hoeveelheid voor 1 keer de totale drinkwatervoorraad aan boord

2

1

2

2

5

II.8.04

Diëthyltoluamide (DEET) 50% insect repellent, flac 30 ml

30

15

30

30

60

II.8.05

Spuitbaar bestrijdingsmiddel tegen vliegend en kruipend ongedierte naar keuze, spuitflacon

2

1

2

1

10

                 

Diverse benodigdheden

II.9.01.b

Bodybag

1

[2]

2

1

[2]

II.9.03

Condooms

50

20

50

50

100

II.9.04

Pedaalemmer (RVS) met binnenemmer

1

1

1

1

 

Plastic binnenzakken voor pedaalemmer, 20 st

2

2

2

4

II.9.05

Voorwerpglaasjes, 12 st

1

1

1

1

II.9.06

Wattendragers (hout)

50

20

50

50

100

II.9.07

Buigrietjes

20

10

20

20

40

II.9.10

Geneeskundig Handboek voor de Scheepvaart, laatste editie incl. aanvullingen

1

1

1

1

1

II.9.11

MFAG, laatste editie incl. aanvullingen als bedoeld in artikel 18 van de Regeling veiligheid Arubaanse, Curacoase en Sint Maartense zeeschepen

[1]

[1]

[1]

[1]

II.9.12

EHBO-boekje Oranje Kruis, laatste editie

1

1

II.9.13

Hersluitbare waterdichte medicijnkist, bestemd voor alle artikelen uit kolom R met inhoudsopgave en behandelingsvoorschrift gedrukt op waterbestendig materiaal.

1

1 In verband met het explosiegevaar dat zuurstof onder druk kan opleveren, geschiedt de berging van de zuurstoffles(sen) op een wijze die passend is, bij voorkeur in de buitenlucht of in een geventileerde ruimte.

2 De brancard heeft een raamwerk met onbuigzame ondersteunende bodem en is zodanig geconstrueerd, dat het gehele lichaam van de patiënt bescherming wordt geboden en kan worden gefixeerd, waarbij rekening is gehouden met de uiteenlopende omstandigheden waaronder de brancard moet kunnen worden gebruikt. De brancard is vervaardigd van brandvertragend materiaal en voorzien van hijsogen en banden ten behoeve van horizontaal en verticaal transport, onder andere door mangaten en vluchtluiken. Op zeilschepen met een lengte van minder dan 24 meter behoeft geen brancard aan boord te zijn.

Naar boven