Besluit spoorverkeer

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 17-12-2021 t/m 30-06-2023

Besluit van 3 december 2004, houdende regels met betrekking tot het veilig en ongestoord gebruik van hoofdspoorwegen (Besluit spoorverkeer)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 16 september 2003, Hoofddirectie Juridische Zaken, nr. HDJZ/S&W/2003-1877;

Gelet op richtlijn 2001/14/EG en op de artikelen 23, 64, 65 en 87, eerste lid, van de Spoorwegwet;

De Raad van State gehoord (advies van 19 december 2003, nr. W09.03.0393/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 november 2004, nr. HDJZ/S&W/2004-2899, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • bestuurder: bestuurder van een trein;

  • gebruik van een hoofdspoorweg: met een spoorvoertuig rijden over of stilstaan op een hoofdspoorweg;

  • gevaarlijke stoffen: gevaarlijke stoffen als bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

  • hoofdspoorweg: hoofdspoorweg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, of artikel 124, tweede lid, van de wet;

  • rangeerder: persoon die een trein begeleidt;

  • sein: verkeersteken inhoudende een ge- of verbod, een waarschuwing of een aanduiding;

  • trein: spoorvoertuig of samenstel van spoorvoertuigen;

  • treinstel: spoorvoertuig met eigen voortbeweginginrichting, bestemd voor het vervoer van personen en goederen, niet zijnde een spoorvoertuig met eigen voortbeweginginrichting, hoofdzakelijk bestemd en ingericht om andere spoorvoertuigen voort te bewegen;

  • TSI Exploitatie en verkeersleiding: Uitvoeringsverordening (EU) 2019/773 van de Commissie van 16 mei 2019 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2012/757/EU (PbEU 2019, L 139I);

  • wet: de Spoorwegwet.

§ 2. Gebruik van hoofdspoorwegen

Artikel 3

  • 1 De spoorwegonderneming treft zodanige maatregelen, dat gedurende het gebruik van een hoofdspoorweg in haar opdracht geen gevaar ontstaat dat de aandacht van de bestuurder van het verkeer aldaar wordt afgeleid.

  • 2 Het is verboden zich in de bestuurderscabine van een trein te bevinden zonder voorafgaande toestemming van de betrokken spoorwegonderneming.

Artikel 4

  • 1 Het is de bestuurder verboden om gedeelten van de hoofdspoorweg, waar het verkeer niet wordt geregeld door lichtseinen, te gebruiken zonder voorafgaande melding daarvan aan de beheerder.

  • 2 De beheerder kan naar aanleiding van de melding in het belang van een veilig en ongestoord verkeer op de hoofdspoorweg aanwijzingen geven.

  • 3 De bestuurder is verplicht deze aanwijzingen op te volgen.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing indien de hoofdspoorweginfrastructuur van het betreffende gedeelte van de hoofdspoorweg en het betrokken spoorvoertuig zijn voorzien van een op elkaar afgestemd en goed functionerend ERTMS.

Artikel 5

  • 1 Het is de bestuurder verboden over een hoofdspoorweg gezien de rijrichting van de trein achteruit te rijden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. indien zich op of nabij de trein een rangeerder bevindt, die een onbelemmerd uitzicht heeft op de te berijden hoofdspoorweg en de daarbij behorende seinen en die bij voortduring in verbinding staat met de bestuurder;

    • b. indien zich op, nabij of aan de trein een installatie bevindt, die de bestuurder tijdens het achteruitrijden bij voortduring een onbelemmerd inzicht op de veilige berijdbaarheid van de hoofdspoorweg biedt;

    • c. bij het achteruitrijden met een treinstel over korte afstand uitsluitend in verband met het koppelen of ontkoppelen daarvan.

  • 3 De bestuurder is verplicht de aanwijzingen van de rangeerder onverwijld op te volgen.

Artikel 6

  • 1 Het is de bestuurder verboden een trein op een hoofdspoorweg terug te zetten zonder voorafgaande melding daarvan aan de beheerder.

  • 2 De beheerder kan naar aanleiding van de melding in het belang van een veilig en ongestoord verkeer op de hoofdspoorweg aanwijzingen geven.

  • 3 De bestuurder is verplicht deze aanwijzingen op te volgen.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder terugzetten verstaan het achteruitrijden waarbij een reeds gepasseerd sein, wissel, spoorwegovergang of andere verkeersbeïnvloedende installatie wederom wordt gepasseerd.

Artikel 8

De bestuurder die een trein onbeheerd op een hoofdspoorweg achterlaat, zorgt ervoor dat die trein niet uit zichzelf in beweging kan komen.

Artikel 9

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het veilig en ongestoord gebruik van hoofdspoorwegen en spoorvoertuigen.

§ 3. Treinsamenstelling

Artikel 10

  • 1 Het is verboden met een spoorvoertuig van een hoofdspoorweg gebruik te maken dan wel gebruik te laten maken indien de lading daarvan buiten het bij ministeriële regeling vastgestelde omgrenzingprofiel voor spoorvoertuigen uitsteekt.

  • 2 Onverminderd artikel 38 is het eerste lid niet van toepassing indien:

    • a. de afmetingen van de lading blijven binnen het bij ministeriële regeling vastgestelde profiel;

    • b. aan de beheerder voorafgaande aan dat gebruik daarvan melding is gedaan; en

    • c. de door de beheerder in het belang van een veilig en ongestoord verkeer op de hoofdspoorweg gegeven aanwijzingen worden opgevolgd.

  • 3 Degene aan wie de aanwijzingen zijn gegeven is verplicht deze op te volgen.

  • 4 Het is verboden met een spoorvoertuig van een hoofdspoorweg gebruik te maken dan wel te laten gebruiken tenzij de lading daarvan zodanig is vastgezet of afgedekt, dat deze tijdens het rijden de veiligheid van het spoorverkeer op de hoofdspoorweg, van de betrokken trein of van de omgeving niet in gevaar brengt of kan brengen.

Artikel 12

Het is verboden door Onze Minister aan te wijzen spoorvoertuigen in een trein op een hoofdspoorweg te gebruiken of te laten gebruiken op een andere dan door Onze Minister bepaalde plaats in die trein.

Artikel 13

In afwijking van de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding mag de stralende verlichting geel zijn bij een trein ten aanzien waarvan een ontheffing is afgegeven op grond van artikel 26k, vijfde lid, van de wet of artikel 26q, zesde lid, van de wet.

§ 4. Veilig vertrek en vervoer

Artikel 15

Het is de spoorwegonderneming verboden een trein te laten vertrekken als de procedures genoemd in de geldende paragrafen van de TSI Exploitatie en verkeersleiding niet in acht zijn genomen.

Artikel 17

Het is verboden met een spoorvoertuig over een hoofdspoorweg te rijden of te doen of laten rijden indien het gewicht van de lading daarvan het voor dat voertuig vastgestelde maximum laadvermogen overschrijdt.

Artikel 19

  • 1 Onverminderd artikel 18 en de door seinen aangegeven maximumsnelheid is het de bestuurder verboden over een hoofdspoorweg te rijden met een hogere dan door de betrokken spoorwegonderneming voor de trein vastgestelde maximum snelheid.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het vaststellen van de maximum snelheid.

Artikel 20

  • 1 Onverminderd artikel 18 is het de bestuurder verboden over een hoofdspoorweg te rijden met een zodanige snelheid, dat hij niet in staat is de trein tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de spoorweg kan overzien en waarover deze vrij is, indien:

    • a. hij rijdt op een gedeelte van de hoofdspoorweg waar het verkeer niet wordt geregeld door lichtseinen,

    • b. hij op aanwijzing van de beheerder een lichtsein voorzien van een onderbord met het opschrift P als bedoeld in bijlage 4 van de Regeling spoorverkeer passeert dat een rood licht uitstraalt,

    • c. hij rijdt op een gedeelte van de hoofdspoorweg dat buiten dienst is gesteld,

    • d. hij via de voorgeschreven communicatiemiddelen een alarmsignaal heeft ontvangen, met dien verstande dat de snelheid ten hoogste 40 km/h mag bedragen.

  • 2 Onze Minister kan gedeelten van de hoofdspoorweg als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aanwijzen waarop het verbod, bedoeld in dat lid, niet van toepassing is.

Artikel 21

  • 2 Wanneer de bestuurder de stoptekens en aanwijzingen in het eerste lid, onder d, niet kan geven, worden deze gegeven door de rangeerder die de trein begeleidt.

Artikel 22

  • 1 Op kruisingen van hoofdspoorwegen met niet voor het openbaar verkeer openstaande wegen verlenen weggebruikers voorrang aan spoorvoertuigen.

  • 2 Het is weggebruikers verboden een kruising als bedoeld in het eerste lid op te rijden of te betreden:

    • a. indien zij deze niet terstond geheel kunnen passeren en deze niet geheel vrij kunnen maken;

    • b. indien aldaar door een begeleider van een trein een stopteken overeenkomstig model F 10 van bijlage I van het RVV 1990, een rode vlag of een rode lamp wordt getoond.

§ 6. Verplichtingen bij onregelmatigheden

Artikel 26

  • 1 De beheerder kan bij gestoord bedrijf, incidenten of noodsituaties aan de bestuurder of andere personen die deelnemen aan het spoorverkeer, aanwijzingen geven inzake het veilig en ongestoord gebruik van de hoofdspoorweg. Deze personen zijn verplicht deze aanwijzingen op te volgen.

  • 2 De maatregelen die worden gehanteerd bij gestoord bedrijf, incidenten, noodsituaties en bij het herstel van het veilige en ongestoorde treinverkeer houden in elk geval in dat de beheerder een noodplan opstelt dat voldoet aan artikel 54, eerste lid, van richtlijn 2012/34/EU.

  • 3 De spoorwegonderneming doet onverwijld melding aan Onze Minister van storingen of andere onregelmatigheden die een veilig en ongestoord gebruik van de hoofdspoorweg in gevaar brengen of kunnen brengen, voor zover deze een trein betreffen waarmee in haar opdracht gebruik wordt gemaakt van de hoofdspoorweg.

Artikel 27

Het is verboden zonder noodzaak de noodreminrichting van een trein in werking te stellen.

Artikel 28

Het is de bestuurder verboden tijdens het vertrek van de trein een remming als gevolg van het gebruik van de noodreminrichting te onderbreken.

§ 7. Gebruik van hoofdspoorwegen uitsluitend binnen spoorwegemplacementen

Artikel 29

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • parkeren: op een spoorwegemplacement laten stilstaan van een trein anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van reizigers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

  • rangeren: op een spoorwegemplacement splitsen of opnieuw samenvoegen van treinen, dan wel in een bepaalde volgorde op een spoor of naar andere sporen manoeuvreren;

  • spoorwegemplacement: op grond van artikel 30 aangewezen deel van de hoofdspoorweg.

Artikel 30

Bij ministeriële regeling worden delen van hoofdspoorwegen aangewezen als spoorwegemplacementen.

Artikel 31

Bij rangeren en parkeren kunnen de regels met betrekking tot geluidsinstallaties, verlichting en sluitseinen uit de TSI Exploitatie en verkeersleiding buiten toepassing worden gelaten.

Artikel 32

Het is de bestuurder verboden om bij het rangeren te rijden met een hogere snelheid dan 40 kilometer per uur.

Artikel 33

De spoorwegonderneming verstrekt voordat in haar opdracht wordt gerangeerd, aan de bestuurder en de rangeerder een rangeeropdracht en aan de beheerder een rangeerplan.

Artikel 34

  • 1 Een trein is tijdens het gebruik van een hoofdspoorweg uitsluitend binnen een spoorwegemplacement aan de voor- en aan de achterzijde voorzien van tenminste een brandend wit licht.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing gedurende de periode dat een trein is geparkeerd.

§ 8. Overige bepalingen

Artikel 36

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de aard, uitvoering, plaatsing, bediening en betekenis van seinen.

Artikel 37

De beheerder draagt er zorg voor:

  • a. dat gedeelten van de hoofdspoorweg, die buiten dienst zijn gesteld worden aangeduid met de daartoe door de beheerder aangewezen seinen overeenkomstig het krachtens artikel 36 bepaalde;

  • b. dat de hoofdspoorweg ter plaatse waar werkzaamheden aan of nabij die hoofdspoorweg worden uitgevoerd, in de bij ministeriële regeling bepaalde gevallen buiten dienst wordt gesteld of doelmatig wordt afgeschermd;

  • c. dat tijdens de uitvoering van werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg gebruik wordt gemaakt van goed functionerende automatische waarschuwingsapparatuur als bedoeld in normblad nummer 730-3 van de Internationale Spoorweg Unie op de wijze als in dat normblad bepaald, of van goed functionerende andere bij ministeriële regeling voorgeschreven apparatuur.

Artikel 38

  • 1 Onze Minister kan, gehoord de beheerder, ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 12.

  • 2 Aan de ontheffing of vrijstelling kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden in het belang van een veilig en ongestoord gebruik van de hoofdspoorwegen.

  • 3 Onze Minister kan, de beheerder gehoord indien het de toepassing van artikel 12 betreft, de ontheffing of vrijstelling wijzigen of intrekken:

    • a. indien de door de aanvrager verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn, dat op de aanvraag anders zou zijn beslist indien de juiste gegevens bij de beoordeling van de aanvraag bekend zouden zijn geweest;

    • b. in het belang van een veilig en ongestoord gebruik van de hoofdspoorwegen.

  • 4 Het is verboden te handelen in strijd met de voorschriften of beperkingen, bedoeld in het tweede lid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 3 december 2004

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat ,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de eenentwintigste december 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Naar boven