Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest hoofdspoorwegen

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 04-09-2009 t/m 31-12-2012

Besluit van 3 december 2004, houdende nadere regels over de bedrijfsvergunning en het veiligheidsattest voor spoorwegondernemingen die gebruikmaken van hoofdspoorwegen (Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest hoofdspoorwegen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 september 2003, nr. HDJZ/S&W/2003-1879, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 95/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEG L 143), artikel 32 van richtlijn nr. 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PbEG L 75) en de artikelen 28, tweede lid, 31, 35 en 55, tweede lid, van de Spoorwegwet;

De Raad van State gehoord (advies van 19 december 2003, nr. W09.03.0391/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 november 2004, nr. HDJZ/S&W/2004-2883, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. richtlijn 2004/49/EG: richtlijn nr. 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PbEG L 164);

  • b. veiligheidszorgsysteem: veiligheidszorgsysteem als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van de wet;

  • c. wet: Spoorwegwet.

Hoofdstuk 2. Bedrijfsvergunning

§ 1. Algemeen

Artikel 2

De bedrijfsvergunning, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, wordt op naam van de spoorwegonderneming gesteld, met vermelding van de namen van de deelnemende natuurlijke personen dan wel rechtspersonen.

§ 2. Goede naam

Artikel 3

Een spoorwegonderneming bezit een goede naam als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, indien:

Artikel 4

  • 1 Op een bestuurder van een spoorwegonderneming is artikel 3 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien natuurlijke personen dan wel rechtspersonen gezamenlijk als spoorwegonderneming optreden, voldoet ieder van de natuurlijke personen en ieder van de bestuurders van de rechtspersonen aan het vereiste van goede naam.

  • 3 Indien de permanente en daadwerkelijke leiding door een ander dan de natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 2, dan wel door een ander dan de in het eerste lid genoemde bestuurder wordt verricht, is artikel 3 op die ander van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Financiële draagkracht

Artikel 5

Voor financiële draagkracht als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet is vereist dat:

  • a. de financiële positie van de spoorwegonderneming toereikend is om ten minste gedurende een jaar te voldoen aan haar bestaande en toekomstige verplichtingen die voortvloeien uit de huidige dan wel de voorgenomen bedrijfsvoering, en

  • b. de spoorwegonderneming geen aanzienlijke achterstallige bedragen is verschuldigd ter zake van opgelegde aanslagen aan belastingen of sociale premies in verband met de activiteit van de onderneming.

§ 4. Beroepsbekwaamheid

Artikel 6

Aan het vereiste van beroepsbekwaamheid, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet is voldaan als de spoorwegonderneming beschikt of zal beschikken over een bestuurlijke organisatie die de nodige kennis en ervaring bezit om de operationele controle en het toezicht op de in de vergunning omschreven activiteiten op veilige en betrouwbare wijze te kunnen uitoefenen.

§ 5. Verzekeringsplicht

Artikel 7

  • 1 Een spoorwegonderneming voldoet aan de uit artikel 55 van de wet voortvloeiende verzekeringsplicht indien zij de uit de wettelijke aansprakelijkheid voortvloeiende financiële risico’s heeft gedekt door middel van een verzekering die Nederland als dekkingsgebied heeft en een dekkingsbedrag heeft van ten minste € 10.000.000 per gebeurtenis.

  • 2 Aan de bedrijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat indien de spoorwegonderneming ook spoorvervoer buiten Nederland wil verrichten, zij zich voor de betreffende landen aanvullend moet verzekeren.

§ 6. Beperkte bedrijfsvergunning

Artikel 8

  • 1 De soorten van gebruik van de hoofdspoorweg, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de wet waarvoor Onze Minister de vereisten van goede naam en financiële draagkracht buiten toepassing kan laten, zijn:

    • a. rangeerwerkzaamheden,

    • b. het verrichten van eigen vervoer,

    • c. deelnemen aan het spoorverkeer zonder vervoer te verrichten.

  • 2 De soorten van gebruik van de hoofdspoorweg, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de wet waarvoor Onze Minister de vereisten van goede naam, financiële draagkracht en beroepsbekwaamheid buiten toepassing kan laten, zijn:

    • a. het ten behoeve van overgave- of stationsfaciliteiten berijden van de hoofdspoorweg, uitsluitend binnen de begrenzing van een spoorwegemplacement, als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Besluit spoorverkeer, of

    • b. deelnemen aan het spoorverkeer met zelfrijdend gereedschap of een daarmee vergelijkbaar voertuig om werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg uit te voeren op een deel van de hoofdspoorweg dat, ten behoeve van deze werkzaamheden, buiten dienst is gesteld.

  • 3 Een spoorwegonderneming die louter activiteiten uitoefent als bedoeld in het tweede lid voldoet aan de uit artikel 55 van de wet voortvloeiende verzekeringsplicht indien zij de uit de wettelijke aansprakelijkheid voortvloeiende financiële risico’s heeft gedekt door middel van een verzekering die Nederland als dekkingsgebied heeft en een dekkingsbedrag heeft van minimaal € 2.500.000 per gebeurtenis.

§ 7. Aanvraag

Artikel 9

Een aanvraag tot verlening van een bedrijfsvergunning bevat met het oog op het vereiste van goede naam:

  • a. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, welke verklaring niet ouder is dan twee maanden,

  • b. een verklaring, afgegeven door de Kamer van Koophandel en niet ouder dan twee maanden, dat jegens de spoorwegonderneming of haar bestuurders in de aaneengesloten periode van vijf jaar voor de vergunningaanvraag geen onherroepelijk faillissement is uitgesproken.

Artikel 10

Een aanvraag tot verlening van een bedrijfsvergunning bevat met het oog op het vereiste van financiële draagkracht de documenten, bedoeld in onderdeel I, onder 1, van de bijlage van richtlijn 95/18/EG.

Artikel 11

Een aanvraag tot verlening van een bedrijfsvergunning bevat met het oog op het vereiste van beroepsbekwaamheid de gegevens, bedoeld in onderdeel II van de bijlage bij richtlijn 95/18/EG.

§ 8. Melding van wijzigingen

Artikel 12

  • 1 Een spoorwegonderneming aan wie een bedrijfsvergunning is verleend, meldt Onze Minister zo spoedig mogelijk schriftelijk elke wijziging met betrekking tot goede naam, beroepsbekwaamheid en de verzekeringsplicht, ten aanzien waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij gevolgen heeft voor de verleende bedrijfsvergunning of de aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften.

  • 2 In elk geval meldt een spoorwegonderneming een wijziging van de naam van de onderneming of van een van de namen van de natuurlijke personen of rechtspersonen die gezamenlijk als spoorwegonderneming optreden.

§ 9. Periodieke toetsing van de vereisten van goede naam, beroepsbekwaamheid en van de verzekeringsplicht

Artikel 13

Onverminderd artikel 12, legt de spoorwegonderneming elke vijf jaar, gerekend vanaf de dag waarop de bedrijfsvergunning in werking is getreden, aan Onze Minister over:

  • a. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,

  • b. een afschrift van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel,

  • c. een bewijs van dekking van de uit wettelijke aansprakelijkheid voortvloeiende financiële risico’s, en

  • d. een verklaring dat zij voldoet aan het vereiste van beroepsbekwaamheid, bedoeld in artikel 6.

§ 10. Overig

Artikel 14

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de verlening, weigering, wijziging, schorsing of intrekking van een bedrijfsvergunning.

Hoofdstuk 3. Het veiligheidsattest

Artikel 16

  • 1 Een aanvraag voor een veiligheidsattest bevat ten minste de bij regeling van Onze Minister bepaalde gegevens en bescheiden.

  • 2 Een adequaat veiligheidszorgsysteem als bedoeld in artikel 32, eerste onderdeel b, van de wet, bevat tenminste de bij regeling van Onze Minister met inachtneming van bijlage III van richtlijn 2004/49/EG vastgestelde bedrijfsprocessen.

  • 3 Een veiligheidszorgsysteem waarvoor door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie een certificering als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 2004/49/EG is afgegeven, geldt voor de verlening van het veiligheidsattest als adequaat veiligheidszorgsysteem als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van de wet.

Artikel 16a

  • 1 De houder van een veiligheidsattest ten aanzien waarvan artikel 16, derde lid, geen toepassing heeft gevonden:

    • a. draagt er zorg voor dat het veiligheidszorgsysteem blijft voldoen aan artikel 33, tweede en derde lid, van de wet en artikel 16, tweede lid;

    • b. maakt binnen een jaar na de afgifte daarvan gebruik van de hoofdspoorweginfrastructuur, en

    • c. maakt aan Onze Minister zo spoedig mogelijk melding van wijzigingen ten aanzien waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij gevolgen hebben voor het afgegeven veiligheidsattest of voor de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften.

  • 2 De houder van een veiligheidsattest ten aanzien waarvan artikel 16, derde lid, toepassing heeft gevonden:

    • a. blijft beschikken over een geldige certificering als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 2004/49/EG, en

    • b. maakt binnen een jaar na de afgifte daarvan gebruik van hoofdspoorweginfrastructuur.

Artikel 17

Onze Minister kan een proefattest als bedoeld in artikel 34 van de wet verlenen, indien de spoorwegonderneming aannemelijk maakt dat zij gedurende de geldigheidsduur van het proefattest op verantwoorde wijze gebruik kan maken van de hoofdspoorweg.

Artikel 17a

Onze Minister gebruikt zijn bevoegdheid tot intrekking van het veiligheidsattest als bedoeld in artikel 33, vijfde lid, van de wet, indien de houder van het attest niet meer voldoet aan de in artikel 16a, eerste lid, onderdelen a en b en tweede lid, onderdelen a en b, gestelde eisen.

Artikel 18

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van:

  • a. de wijziging of schorsing van het veiligheidsattest, en

  • b. de verlening, weigering, wijziging, schorsing of intrekking van het proefattest.

Artikel 19

  • 1 De houder van een veiligheidsattest ten aanzien waarvan artikel 16, derde lid, geen toepassing heeft gevonden, stelt over ieder kalenderjaar een jaarverslag op met betrekking tot de spoorwegveiligheid en zendt dat in het daaropvolgende jaar telkens voor 30 juni aan Onze Minister.

  • 2 Het jaarverslag bevat in elk geval de in artikel 9, vierde lid, onderdeel a tot en met d, van richtlijn 2004/49/EG bedoelde informatie.

Artikel 19a

Een wijziging van artikel 9, vierde lid, en van bijlage III van richtlijn 2004/49/EG gaat voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, onderscheidenlijk van artikel 16, tweede lid, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

Een voor de inwerkingtreding van dit besluit door een onafhankelijke certificerende instantie opgestelde verklaring dat een onderneming voldoet aan de Veiligheid Gezondheid Milieu Checklist Aannemers met Branchegerichte Toelichting Railinfrastructuur, wordt tot een door de Minister te bepalen tijdstip aangemerkt als een proefattest als bedoeld in artikel 34 van de wet met dien verstande dat dit proefattest uitsluitend geldt voor het deelnemen aan het spoorverkeer met zelfrijdend gereedschap of een daarmee vergelijkbaar voertuig, om werkzaamheden aan of nabij de hoofdspoorweg uit te voeren, op een deel van de hoofdspoorweg dat buiten dienst is gesteld.

Artikel 21

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 22

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidsattest hoofdspoorwegen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 3 december 2004

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat ,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de eenentwintigste december 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Naar boven