Successiewet 1956; artikel 1 en 13; vergoeding voor een opstal bij het einde van een van pacht afhankelijk recht van opstal

[Regeling vervallen per 24-02-2007.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 28-05-2004 t/m 23-02-2007

Successiewet 1956; artikel 1 en 13; vergoeding voor een opstal bij het einde van een van pacht afhankelijk recht van opstal

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Aan mij is een vraag voorgelegd over de toepassing van de Successiewet 1956 (SW) in het geval dat er een vergoeding betaald wordt bij het einde van een van pacht afhankelijk recht van opstal.

De vraag en het antwoord zijn hierna opgenomen.

Vraag

[Regeling vervallen per 24-02-2007]

A is agrariër. Hij pacht een hoeve en land van de gemeente B. A en B komen overeen dat B ten gunste van A het recht van opstal van de hoeve vestigt. A betaalt daarvoor de waarde in verpachte staat (‘verpachte waarde’) van de hoeve op het moment van uitgifte van het opstalrecht. Voor het gebruik van de ondergrond betaalt A jaarlijks een retributie. A en B komen hierbij overeen dat het recht van opstal afhankelijk is van het recht van pacht van het land. De akte van vestiging vermeldt dat gedurende de pacht de personen genoemd in artikel 49 Pachtwet, en bij dood de personen genoemd in artikel 54 Pachtwet, het opstalrecht mogen overnemen. Verder is opgenomen dat als het pachtrecht eindigt en er geen overdracht aan een opvolgende pachter plaatsvindt, het recht van opstal tenietgaat. Dan zal B de verpachte waarde van de hoeve op dat moment aan (de erven) A vergoeden.

A overlijdt. Leidt de vergoeding op basis van de overeenkomst tot een successierechtelijke verkrijging bij zijn erfgenamen? Wordt er hierbij onderscheid gemaakt tussen de situatie dat een erfgenaam van A de pacht voortzet en de situatie dat er geen voortzetting van pacht plaatsvindt?

Antwoord

[Regeling vervallen per 24-02-2007]

Ja, de vergoeding die bij het einde van het van pacht afhankelijk recht van opstal betaald wordt, behoort tot de belastbare verkrijging(en) op grond van de Successiewet. Het maakt daarbij verschil of de pacht wel of niet voortgezet wordt.

Indien geen der nabestaanden van A de pachtovereenkomst (en het afhankelijke opstalrecht) voorzet en de gemeente B na het overlijden van A overgaat tot ontbinding van de pachtovereenkomst, zal de gemeente de waarde van de opstal aan de erven A vergoeden. Deze verschuldigde vergoeding behoorde weliswaar (civielrechtelijk) niet tot A’s nalatenschap, de erfgenamen zijn daar toch successierecht over verschuldigd. Gezien de overeenkomst is die vergoeding aan te merken als een fictieve verkrijging, namelijk verkregen krachtens een derdenbeding (artikel 13 SW).

Indien één van de personen als genoemd in artikel 49, eerste lid of 54, tweede lid, Pachtwet de pachtovereenkomst voortzet, is de gemeente op dat moment geen vergoeding verschuldigd. De andere erfgenamen kunnen de gemeente noch de voortzetter tot uitkering van een vergoeding dwingen. Voor dat moment is er geen belastbare verkrijging te constateren.

Indien de gemeente te zijner tijd, bij de beëindiging van het pachtrecht (van de voortzetter), overgaat tot vergoeding van de waarde van de opstal, wordt de vergoeding op dat moment in de heffing van successierecht betrokken als nadere verkrijging uit A’s nalatenschap. Indien die voortzetter niet verplicht is die vergoeding te delen met de andere erfgenamen, wordt de vergoeding voor het geheel bij hem belast met successierecht. Indien en voorzover de voortzetter verplicht is de vergoeding aan de andere erfgenamen door te betalen of te vergoeden (bijv. op grond van testamentaire bepalingen, een overeenkomst tussen die erfgenamen of een rechterlijke beslissing), wordt het doorbetaalde bedrag bij die erfgenamen als nadere verkrijging uit A’s nalatenschap in aanmerking genomen.

Naar boven