Omzetbelasting; reiskosten van werknemers in het woon-werkverkeer

[Regeling vervallen per 14-02-2009 met terugwerkende kracht tot en met 09-02-2009.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 11-05-2004 t/m 08-02-2009

Omzetbelasting; reiskosten van werknemers in het woon-werkverkeer

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 14-02-2009 met terugwerkende kracht tot en met 09-02-2009]

Bij besluit van 28 augustus 2002, nr. DGB2002/4620M is, op daartoe gestelde vragen, geantwoord dat de omzetbelasting, welke geacht kan worden te zijn begrepen in geheel of ten dele ten laste van de werkgever-ondernemer komende kosten van vervoer van een werknemer van zijn woonplaats naar de vaste plaats van zijn werkzaamheden en terug (het normale woon-werkverkeer) niet voor aftrek op de voet van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, in aanmerking komt. Daarbij is aangegeven dat ten laste van de ondernemer komende reiskosten van personeel voor zover dat op verschillende plaatsen zijn arbeid verricht, zoals met bouwvakkers, schilders, montagepersoneel, installateurs, stoffeerders, onderhoudsmonteurs, vertegenwoordigers, (assistent)accountants en boekhouders die bij hun cliënten hun werkzaamheden verrichten, enz, het geval is, niet worden beschouwd als kosten van het normale woon-werkverkeer.

Vanuit de praktijk bereikt mij thans de vraag of het bepaalde in de laatste volzin van de vorige alinea van toepassing is in situaties waarin personeel weliswaar over een vaste plaats van tewerkstelling beschikt maar in het kader van de uitoefening van de functie, regelmatig of in overwegende mate, op andere plaatsen werkzaamheden verricht.

Ten behoeve van een uniforme toepassing van het bovengenoemde besluit wordt in onderdeel 2 van dit besluit een nadere toelichting gegeven.

Daarnaast zijn vragen gesteld over de wijze waarop de correctie van de voorbelasting met betrekking kosten van het normale woon-werkverkeer dient te worden bepaald, indien sprake is van personeel dat geacht kan worden werkzaamheden op verschillende plaatsen te verrichten en personeel waarvoor dat niet het geval is. Op deze vragen wordt in onderdeel 3 van dit besluit ingegaan.

2. Besluit van 28 augustus 2002, nr. DGB2002/4620M

[Regeling vervallen per 14-02-2009 met terugwerkende kracht tot en met 09-02-2009]

Het Besluit van 28 augustus 2002, nr. DGB2002/4620M is blijkens de gegeven voorbeelden van toepassing op personeel dat zijn werkzaamheden uitoefent óf op de plaats waar het werkobject zich bevindt (bouwvakkers, schilders e.d. personeel) óf op de plaats waar de cliënt is gevestigd (vertegenwoordigers e.d personeel). Kenmerkend is voorts dat dergelijk personeel niet beschikt over een vaste plaats van tewerkstelling bij de werkgever. Dat neemt evenwel niet weg, dat het verrichten van arbeid op verschillende plaatsen met zich mee kan brengen, dat met die arbeid samenhangende werkzaamheden periodiek bij de werkgever worden verricht (bijvoorbeeld een vertegenwoordiger die wekelijks zijn werkgever bezoekt voor afwikkeling van administratieve en andere werkzaamheden). Het ontmoet geen bezwaar dat ook in zodanige situatie de volledige reiskosten van dat personeel van en naar de plaatsen waar werkzaamheden worden verricht, niet worden beschouwd als kosten van het normale woon-werkverkeer. Ik verbind daaraan de voorwaarde dat de periodiek bij de werkgever verrichte werkzaamheden op niet meer dan vijf werkdagen per maand plaatsvinden. Onder het periodiek bij de werkgever verrichten van werkzaamheden wordt niet verstaan het regelmatig, in voorkomend geval dagelijks, ophalen van bijvoorbeeld materialen welke vervolgens worden gebruikt voor het uitvoeren van werkzaamheden op de plaats waar het werkobject zich bevindt of de cliënt is gevestigd.

3. Correctie voorbelasting privé gebruik auto

[Regeling vervallen per 14-02-2009 met terugwerkende kracht tot en met 09-02-2009]

Bij besluit van 22 januari 2004, nr. CPP2003/2802M is onder meer goedgekeurd, dat de correctie van de voorbelasting in verband met privé-gebruik door het personeel van een door de ondernemer ter beschikking gestelde auto (artikel 1, onderdeel c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968; hierna: het BUA) kan worden vastgesteld op 12% × 25% van de catalogusprijs. In deze correctie wordt het woon-werkverkeer van het personeel geacht te zijn begrepen.

Voor personeel waarop het bepaalde in de onderdelen 1 en 2 van dit besluit ziet, kan de correctie in verband met het privé-gebruik van de door de ondernemer ter beschikking gestelde auto wordt bepaald op 12% × 22% van de catalogusprijs.

Indien en voor zover de werkgever aannemelijk maakt dat op basis van deze formule te zijnen aanzien de correctie voor privé-gebruik van een bedrijfsauto door het hier bedoelde personeel tot een te hoog bedrag plaatsvindt, wordt de correctie op het lagere, door de werkgever aannemelijk gemaakte bedrag vastgesteld. De wijze waarop vorenbedoelde correctie aannemelijk wordt gemaakt, laat onverlet de mogelijkheid met betrekking tot het overige personeel, dat voor privé-doeleinden gebruik maakt van een door de ondernemer ter beschikking gestelde auto, het hiervoor genoemde besluit van 22 januari 2004 toe te passen.

4. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 14-02-2009 met terugwerkende kracht tot en met 09-02-2009]

Met de in dit besluit opgenomen goedkeuringen kan rekening worden gehouden vanaf 1 januari 2004, alsook in gevallen waarin de heffing van omzetbelasting terzake nog niet definitief is komen vast te staan (alsdan met inachtneming van de vóór 1 januari 2004 geldende wettelijke bepalingen en beleidsvoorschriften).

Naar boven