Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m 30-09-2021

Besluit van 10 oktober 2003 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 7 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 september 2003, Directie Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid, nr. B&GA/WWB/03/70143;

Gelet op artikel 7 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 18 september 2003, nr. W12.03.0369/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 2003, Directie Werk en Bijstand, nr. W&B/WWB/03/76459;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Definitiebepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. wet: Participatiewet;

  • b. zelfstandige: de belanghebbende van 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die:

    • 1°. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;

    • 2°. voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en

    • 3°. alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico's daarvan draagt;

  • c. levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan;

  • d. boekjaar: de periode van 12 maanden waarover de administratie van de zelfstandige wordt gevoerd;

  • e. netto inkomen: het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet, met toepassing van artikel 6, tweede lid;

  • f. bruto inkomen: het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 van de wet, zonder toepassing van artikel 31, derde lid, van de wet en artikel 6, tweede lid;

  • g. jaarnorm: de tot een bedrag per boekjaar omgerekende som van de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3 van de wet, verhoogd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet en de verleende bijzondere bijstand;

  • h. totaal vermogen: het vermogen, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zonder aftrek van de aanwezige schulden en zonder de in artikel 34, tweede lid, onderdelen a en e, van de wet, bedoelde bezittingen in aanmerking te nemen;

  • i. eigen vermogen: het verschil tussen het totaal vermogen en de aanwezige schulden;

  • j. bank: bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • k. ondernemer in de binnenvaart: de zelfstandige die arbeid verricht door:

    • 1°. het vervoeren of opslaan van goederen met behulp van een schip dat bestemd is of gebruikt wordt voor het vervoer van goederen op de Nederlandse binnenwateren, stromen en riviermonden, alsmede op de Dollard, de Waddenzee en het IJsselmeer;

    • 2°. het slepen of duwen van de in onder 1 bedoelde schepen met een boot die blijkens zijn bouw daarvoor is bestemd en niet tevens is ingericht voor het vervoer van goederen.

Hoofdstuk II. Algemene bepalingen

§ 1. Algemeen

Artikel 2. Kring van rechthebbenden

  • 1 Algemene bijstand kan worden verleend aan:

    • a. de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is;

    • b. de persoon of de echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf of zelfstandig beroep begint dat levensvatbaar is;

    • c. de zelfstandige geboren voor 1 januari 1960, wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die het bedrijf of zelfstandig beroep gedurende een aaneengesloten periode van 10 jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag heeft uitgeoefend en hieruit een inkomen geniet dat duurzaam ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;

    • d. de zelfstandige wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die zich verplicht de activiteiten in het bedrijf of zelfstandig beroep zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 12 maanden, te beëindigen.

  • 2 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan slechts worden verleend aan de zelfstandige, bedoeld in de onderdelen a, b en c van het eerste lid.

  • 3 Bijstandsverlening aan een persoon die algemene bijstand ontvangt, die voornemens is een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stelt voor arbeid in dienstbetrekking kan gedurende een voorbereidingsperiode van ten hoogste 12 maanden worden voortgezet. In een zodanig geval:

    • a. zijn de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, en 10 van de wet niet van toepassing;

    • b. is de belanghebbende verplicht mee te werken aan door het college aangewezen begeleiding.

Artikel 3. Bedrag om niet

  • 1 Bijstand in de vorm van een bedrag om niet, waaronder kwijtschelding van rente, als bedoeld in de artikelen 12, 19, 21 en 22:

    • a. wordt niet verleend indien het eigen vermogen meer bedraagt dan  € 197.687,00;

    • b. wordt, indien het eigen vermogen meer bedraagt dan € 47.041,00, doch minder dan € 197.687,00 slechts verleend indien dit eigen vermogen niet meer bedraagt dan 30 procent van het totaal vermogen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt aan de zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, bijstand in de vorm van een bedrag om niet als bedoeld in de artikelen 12 en 26 niet verleend, indien het eigen vermogen meer bedraagt dan € 138.381,00.

Artikel 4. Forfaitair bedrag

De bijstand die wordt verleend in de vorm van een bedrag om niet met toepassing van artikel 12 wordt verhoogd met een forfaitair bedrag dat overeenkomt met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verleent krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingspichtige is.

§ 2. Inkomen

Artikel 6. Het inkomen

  • 1 In afwijking van artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van de wet wordt bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige rekening gehouden met het inkomen over een boekjaar. Een teruggave van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen wordt bij een zelfstandige niet als inkomen aangemerkt.

  • 2 Bij de bijstandsverlening aan een zelfstandige worden de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over inkomen waarover geen loonbelasting is geheven gesteld op 20 procent [Red: per 1 januari 2021: 17 procent] van dat inkomen.

§ 3. Vermogen

Artikel 7. Het vermogen

Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen het voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke vermogen, waaronder mede begrepen het vermogen gebonden in de door de zelfstandige of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf.

Artikel 8. Vermogensvaststelling

  • 1 De voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke bezittingen en de aanwezige schulden van de zelfstandige worden gewaardeerd op basis van de waarde in het economisch verkeer.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden de volgende vermogensbestanddelen als volgt gewaardeerd:

    • a. onderhanden werken, halffabrikaten, eindproducten en te velde staande gewassen worden gewaardeerd op basis van de gemaakte kosten, arbeidskosten daaronder begrepen;

    • b. handelsvoorraden en grondstoffen worden gewaardeerd op basis van de aanschaffingswaarde, voor zover nodig gecorrigeerd met een aftrek wegens incourantheid;

    • c. immateriële activa, zoals goodwill en melkquotum worden gewaardeerd op basis van de aankoopprijs, waarbij rekening wordt gehouden met de afschrijving;

    • d. levensverzekeringen, die zijn aangegaan voor de financiering van onroerende zaken, worden opgenomen tegen de contante waarde;

    • e. aandelen in coöperaties en inkoopverenigingen alsmede andere vormen van ledenkapitaal worden gewaardeerd op basis van de fiscale boekwaarde;

    • f. land en tuinbouwgrond wordt gewaardeerd op de waarde in verpachte staat.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kunnen de meerjarige te velde staande gewassen of de plantopstanden in een bepaalde bedrijfstak worden gewaardeerd op de waarde in het economisch verkeer op het moment dat er in deze bedrijfstak sprake is van een crisissituatie; van een crisissituatie is sprake in het geval dat er in meer dan twee opeenvolgende jaren lage opbrengstprijzen zijn verkregen al dan niet in combinatie met lage fysieke opbrengsten als gevolg van slechte weersomstandigheden.

  • 4 Onder schulden wordt mede verstaan:

    • a. uit de jaarrekening blijkende schulden wegens niet uitbetaald loon aan kinderen;

    • b. reserveringen in verband met belastingclaims, die voortvloeien uit de vaststelling van de waarde van de bezittingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5 Het college laat, indien daartoe aanleiding bestaat, de onroerende zaken taxeren door een taxateur.

  • 6 Het college laat de waarde van de bezittingen opnieuw vaststellen indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 9. Het vermogen tezamen met anderen

Bij de verlening van bijstand aan een zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep tezamen met een of meer anderen uitoefent, wordt onder vermogen mede verstaan het vermogen van die anderen.

§ 4. Algemene bijstand

Artikel 10. Vormen van bijstand

Algemene bijstand kan naar de regels van dit besluit worden verleend in de vorm van een renteloze geldlening, die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet of in de vorm van een bedrag om niet.

Artikel 11. Uitbetaling van lening

  • 1 Algemene bijstand heeft voorlopig de vorm van een renteloze geldlening die in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald.

  • 2 Zodra het inkomen bekend is over het boekjaar waarin de in het eerste lid bedoelde bijstand is verleend, wordt de hoogte van deze bijstand definitief vastgesteld en vindt, voor zover het vermogen van de zelfstandige de van toepassing zijnde grens van artikel 3 niet te boven gaat, tot die hoogte omzetting plaats in een bedrag om niet.

Artikel 12. Definitieve vaststelling netto inkomen

  • 1 Het college neemt een nadere beslissing met betrekking tot de verleende bijstand, bedoeld in artikel 11, eerste lid, nadat het college het netto inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep definitief heeft vastgesteld.

  • 2 Indien de verleende bijstand, vermeerderd met het in het desbetreffende boekjaar behaalde netto inkomen:

    • a. minder is dan de jaarnorm, wordt ambtshalve voor het verschil bijstand verleend, met dien verstande dat de in totaal te verlenen bijstand niet meer bedraagt dan de jaarnorm berekend naar evenredigheid over de periode waarin over het desbetreffende boekjaar bijstand is verleend, waarbij de als geldlening verstrekte bijstand wordt omgezet in een bedrag om niet;

    • b. gelijk is aan de jaarnorm, wordt de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet;

    • c. meer is dan de jaarnorm, kan de bijstand ter grootte van het verschil worden teruggevorderd en wordt de rest van de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet.

Artikel 13. Handhaving van renteloze lening

In afwijking van artikel 12 wordt, voor zover het eigen vermogen de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in artikel 3 overschrijdt, de renteloze geldlening gehandhaafd na afloop van het tijdvak waarin bijstand is verleend. Met ingang van het jaar volgend op het laatste jaar van de bijstandsverlening wordt hierop een jaarlijkse aflossing van ten minste 10 procent voldaan.

§ 5. Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal

Artikel 14. Vormen van bijstandsverlening aan zelfstandigen

  • 1 Bijstand aan een zelfstandige ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt naar de regels van dit besluit verleend in de vorm van een rentedragende lening, een renteloze lening, borgtocht of een bedrag om niet.

  • 2 Een voorschot als bedoeld in artikel 52, van de wet, kan geen betrekking hebben op bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.

Artikel 15. Rentedragende geldlening

Bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt verleend met inachtneming van het volgende:

  • a. de rente van de geldlening bedraagt 5 procent [Red: per 1 juli 2009: 8 procent] per jaar gedurende de gehele looptijd van de geldlening;

  • b. de looptijd van de geldlening is ten hoogste tien jaar.

Artikel 16. Borgtocht

Bijstand in de vorm van borgtocht ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt verleend met inachtneming van het volgende:

  • a. de borgtocht heeft geen betrekking op de rente en kosten van die geldlening waarvoor borgtocht wordt aangegaan;

  • b. de looptijd van de geldlening waarvoor borgtocht wordt aangegaan is ten hoogste tien jaar;

  • c. de borgtocht kan alleen worden aangegaan met een bank of een daartoe door het college erkende rechtspersoon, die zonder winstoogmerk kredieten verstrekt aan ondernemers;

  • d. het bedrag dat de zelfstandige na uitwinning verschuldigd is, wordt aangemerkt als een lening, waarop de artikelen 40 tot en met 43 van toepassing zijn;

  • e. uitwinning door de bank kan slechts plaatsvinden na toestemming van het college.

Artikel 17. Aflossing schuld

Het college kan bijstand verlenen aan de zelfstandige ter gedeeltelijke of volledige betaling van een bedrijfsschuld, mits de bijstand wordt verleend op grond van artikel 2, tweede lid.

Hoofdstuk III. Nadere bepalingen voor groepen zelfstandigen

§ 1. Gevestigde zelfstandigen

Artikel 18. Duur algemene bijstand gevestigde zelfstandigen

Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt gedurende ten hoogste 12 maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn met ten hoogste 24 maanden is mogelijk indien de oorzaak van de behoefte aan bijstand is gelegen in externe omstandigheden van tijdelijke aard.

Artikel 19. Verlening van bedrag om niet

In afwijking van artikel 11 wordt aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, algemene bijstand verleend als een bedrag om niet indien:

  • a. de uitkeringsduur ten hoogste zes maanden is;

  • b. de inkomensvorming in het betreffende bedrijf of zelfstandig beroep regelmatig over het jaar verloopt en het inkomen duurzaam lager is dan de som van de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3, van de wet, en de verleende bijzondere bijstand; en

  • c. het vermogen van de zelfstandige, het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet te boven gaat.

Artikel 20. Bedrijfskapitaal gevestigde zelfstandige

Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, kan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht worden verleend tot een bedrag van ten hoogste € 205.410,00. Dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep.

Artikel 21. Kwijtschelding van rente bij geldlening en borgtocht

  • 1 De op grond van de artikelen 15 en 20 verschuldigde rente wordt ambtshalve kwijtgescholden en reeds betaalde rente terugbetaald, indien het netto inkomen in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm, tenzij in een boekjaar aan de zelfstandige ook algemene bijstand, bedoeld in artikel 10, is verleend. Het bedrag is ten hoogste de voor dat boekjaar geldende renteverplichting op grond van artikel 15, doch niet meer dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen in het boekjaar.

  • 2 Indien de bijstand is verleend in de vorm van borgtocht op grond van de artikelen 16 en 20, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de door de bank verstrekte lening. Het aldus berekende bedrag wordt verstrekt als een bedrag om niet. Aan deze bijstand wordt de voorwaarde verbonden dat deze wordt aangewend ter aflossing of tot rentebetaling op de door de bank verstrekte lening.

  • 3 Het bedrag van de op grond van het eerste lid kwijtgescholden of terugbetaalde rente, of het op grond van het tweede lid berekende bedrag om niet, kan tezamen met de over hetzelfde boekjaar verleende bijstand ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 4, niet meer bedragen dan de jaarnorm.

Artikel 22. Bedrijfskapitaal om niet gevestigde zelfstandige

Bijstand in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, worden verleend in de vorm van een bedrag om niet tot ten hoogste € 10.271,00, indien het inkomen van de zelfstandige duurzaam lager is dan de som van de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3, van de wet, en de verleende bijzondere bijstand en diens vermogen de grens genoemd in artikel 3, eerste lid, niet te boven gaat. Deze bijstand gaat niet samen met bijstand als bedoeld in artikel 20.

§ 2. Beginnende zelfstandigen

Artikel 23. Duur algemene bijstand beginnende zelfstandige

  • 1 Aan de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt na de beëindiging van de uitkering uit hoofde van werkloosheid gedurende ten hoogste 36 maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn is mogelijk indien de zelfstandige om redenen van medische of sociale aard niet volledig beschikbaar is voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep.

  • 2 Toekenning van algemene bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt beëindigd zodra het bedrijf of zelfstandig beroep niet meer levensvatbaar is.

  • 3 Het college is bevoegd te onderzoeken of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.

Artikel 24. Bedrijfskapitaal beginnende zelfstandige

Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, kan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal uitsluitend bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht worden verleend tot een bedrag van ten hoogste € 37.817,00. Dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep.

§ 3. Oudere zelfstandigen

Artikel 25. Duur algemene bijstand en inkomenseis oudere zelfstandige

Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, wordt algemene bijstand verleend voor de duur dat hij uit het bedrijf of zelfstandig beroep naar verwachting een bruto inkomen zal behalen dat gemiddeld minstens € 8.158,00 per boekjaar bedraagt.

Artikel 26. Bedrijfskapitaal oudere zelfstandige

Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt aan de zelfstandige, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, slechts verleend tot ten hoogste € 10.271,00. Deze bijstand wordt verstrekt in de vorm van een bedrag om niet of, voor zover het eigen vermogen meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in artikel 3, tweede lid, in de vorm van een renteloze lening. Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Beëindigende zelfstandigen

Artikel 27. Duur algemene bijstand beëindigende zelfstandige

Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, wordt algemene bijstand verleend gedurende ten hoogste 12 maanden. Verlenging van deze termijn met ten hoogste 12 maanden is op verzoek van de zelfstandige mogelijk voor zover de beëindiging naar het oordeel van het college een langere termijn noodzakelijk maakt.

§ 6. Voorziening in met voorbereiding van bedrijf of zelfstandig beroep samenhangende kosten

Artikel 29. Voorbereidingskosten

  • 1 Bijstand in de met de voorbereiding samenhangende kosten, bedoeld in artikel 2, derde lid, kan worden verleend aan een persoon als bedoeld in artikel 2, derde lid.

  • 2 Deze bijstand heeft voorlopig de vorm van een renteloze geldlening.

  • 3 Indien de belanghebbende in aansluiting op de voorbereidingsperiode:

    • a. geen bedrijf of beroep als zelfstandige begint, dan wordt de geldlening omgezet in een bedrag om niet, tenzij de belanghebbende niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 van de wet, of een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan;

    • b. een bedrijf of beroep als zelfstandige begint, dan wordt de geldlening omgezet in een rentedragende geldlening.

§ 7. Zelfstandigen die een bedrijf of zelfstandig beroep alleen of samen met anderen uitoefenen in een samenwerkingsverband of in de vorm van een rechtspersoon

Artikel 30. Zelfstandigen in samenwerkingsverband

  • 1 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid, wordt slechts verleend indien hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uit de bijstandsverlening voortvloeiende verplichtingen wordt aanvaard door:

    • a. alle vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep wordt uitgeoefend;

    • b. de besloten vennootschap en de coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid.

  • 2 De eis van aanvaarding van hoofdelijke aansprakelijkheid geldt niet voor de commanditaire vennoot wiens inbreng uitsluitend uit kapitaal bestaat.

  • 3 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt niet verleend aan de vennoot in een maatschap die daar alleen arbeid inbrengt. Deze vennoot behoeft geen hoofdelijke aansprakelijkheid te aanvaarden voor de aan de andere vennoten verleende bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.

Artikel 31. Vennoten en leden

Op de bijstandsverlening, bedoeld in artikel 30, is artikel 21 op ieder van de vennoten of leden van overeenkomstige toepassing, mits de zelfstandige is aan te merken als een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 32. Vermogensgrenzen bij samenwerkingsverbanden

Indien bijstand wordt verleend aan een zelfstandige die zijn bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in een samenwerkingsverband of in de vorm van een rechtspersoon, gelden de bedragen van de vermogensgrenzen, bedoeld in artikel 3, voor ieder van de vennoten of leden afzonderlijk.

Artikel 33. Besloten vennootschap of coöperatieve vereniging

Ten aanzien van de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid, wordt onder netto inkomen als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, mede verstaan de naar evenredigheid van het aantal zelfstandigen in een boekjaar omgerekende winst van deze rechtspersoon verminderd met de hierover verschuldigde vennootschapsbelasting.

§ 8. Zelfstandigen in het buitenland

Artikel 34. Zelfstandigen in het buitenland

De bijstand die met toepassing van artikel 37 wordt verleend heeft voorlopig de vorm van een renteloze geldlening. Het bepaalde bij en krachtens artikel 11, tweede lid, is op deze geldlening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk IV. De aanvraag

Artikel 35. De aanvraag

  • 1 De aanvraag wordt ingediend bij het college.

  • 2 Indien het een aanvraag betreft om als zelfstandige bijstand te ontvangen stelt het college binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag vast of recht op bijstand bestaat.

  • 3 Het college kan de termijn bedoeld in het tweede lid verlengen met ten hoogste dertien weken, indien het college niet in staat is tijdig een besluit te nemen. Van de verlenging doet het college mededeling aan de zelfstandige, onder vermelding van het tijdstip waarop de termijn voor het nemen van een besluit zal verstrijken.

Artikel 36. Aanvraag bijstand door ondernemers in de binnenvaart zonder woonplaats

Indien de ondernemer in de binnenvaart geen woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de wet, bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de ondernemer in de binnenvaart op het moment van zijn aanvraag zijn feitelijke ligplaats heeft.

Artikel 37. Aanvraag bijstand door zelfstandigen in het buitenland

  • 1 Bij zeer dringende redenen van tijdelijke aard kan aan de zelfstandige, die als ingezetene in de basisregistratie personen is ingeschreven en die zich uit hoofde van zijn bedrijf of beroep tijdelijk in het buitenland bevindt, door Onze Minister bijstand worden verleend volgens door hem te stellen regels.

Hoofdstuk V. Verplichtingen

§ 1. Algemeen

Artikel 38. Bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening en leveren jaarcijfers

  • 1 Het college legt bij de bijstandsverlening verplichtingen op die het college nodig acht voor een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening.

  • 2 De zelfstandige aan wie bijstand wordt verleend is verplicht naar behoren een administratie te voeren. De zelfstandige legt deze binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar op de volgende wijze over aan het college:

    • a. uit eigener beweging over ieder boekjaar waarover uitkering is verleend als bedoeld in hoofdstuk II, § 4, of aanspraak kan worden gemaakt op bijstand als bedoeld in artikel 21; of

    • b. op verzoek van het college.

  • 3 Ten aanzien van de zelfstandige die zijn bedrijf of zelfstandig beroep gedurende ten minste een half jaar niet of nagenoeg niet uitoefent, zijn de artikelen 9 en 10 van de wet van toepassing.

§ 2. Verplichtingen verbonden aan de bijstand ter voorziening aan de behoefte aan bedrijfskapitaal en maatregelen bij het niet nakomen van deze verplichtingen

Artikel 39. Verplichtingen verbonden aan de geldlening en borgtocht

  • 1 Het college legt in de beschikking waarin de bijstand wordt toegekend in elk geval vast:

    • a. indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van een rentedragende geldlening op grond van de artikelen 20 of 24:

      • 1°. de bestemming van de geldlening;

      • 2°. de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing alsmede de betalingstermijnen;

      • 3°. dat het bedrag van de lening, behoudens in de gevallen waarin artikel 21, eerste lid, van toepassing is en met inachtneming van artikel 41, terstond opeisbaar is bij het niet nakomen van de verplichtingen tot betaling van rente en aflossing;

    • b. indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van borgtocht op grond van artikel 16, dat aan de verplichtingen opgenomen in de leningsovereenkomst met de bank dient te worden voldaan.

  • 2 In de beschikking tot toekenning van de bijstand wordt voorts opgenomen dat het bedrag van de lening terstond opeisbaar is:

    • a. indien zij niet overeenkomstig de bestemming is besteed;

    • b. op het moment dat de zelfstandige het bedrijf of zelfstandig beroep overdraagt of beëindigt;

    • c. ingeval van surséance van betaling of faillissement van de zelfstandige, van één van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon.

  • 3 Het college kan aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.

Artikel 40. Rente- en aflossingsverplichtingen/aanmaning

[Vervallen per 01-01-2020]

Artikel 41. Uitstel van betaling

  • 1 De zelfstandige die geheel of gedeeltelijk niet in staat is aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen, kan een met redenen omkleed verzoek om uitstel van betaling bij het college indienen.

  • 2 Uitstel van aflossing en betaling van rente wordt ten hoogste voor een periode van een jaar verleend. Het college kan zonodig deze periode tweemaal met ten hoogste een jaar verlengen. Over de gehele looptijd van de lening kan maximaal gedurende een aaneengesloten of onderbroken periode van drie jaar uitstel worden verleend.

  • 3 Het uitstel heeft bij voorrang betrekking op de aflossing. De vordering wegens uitstel van betaling van rente is niet rentedragend.

  • 4 Indien blijkt dat de zelfstandige duurzaam niet aan de verplichtingen kan voldoen of, indien de periode van drie jaar bedoeld in het tweede lid is verstreken, zijn de lening en de eventuele achterstallige rente terstond opeisbaar en kunnen deze worden teruggevorderd.

  • 5 Indien blijkt dat de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

  • 6 In de gevallen, bedoeld in het vierde en vijfde lid, blijft het resterende deel van de lening vanaf het moment van de opeisbaarheid van de lening rentedragend.

Artikel 42. Schuldregeling

Indien op grond van dit besluit een lening is verstrekt werkt het college mee aan een schuldregeling of aan een akkoord voor zover dit noodzakelijk is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep, of dit bij de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep tot stand kan komen. Deze medewerking wordt slechts verleend indien:

  • a. het gedeelte van de lening dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, buiten het akkoord blijft, en

  • b. alle concurrente schuldeisers evenredige medewerking verlenen.

Artikel 43. Beëindiging bedrijf of zelfstandig beroep

  • 1 Bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep wordt de lening, behoudens in het geval artikel 42 toepassing vindt, volledig terugbetaald. Gestelde zekerheden worden volledig uitgewonnen. In afwijking daarvan blijft, op verzoek van de betrokkene en voor zover mogelijk, een lening onder hypothecair verband, verbonden aan de eigen woning met bijbehorend erf, gehandhaafd of wordt deze tot de onbelaste waarde van deze woning gevestigd.

  • 2 Indien na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet met toepassing van het vorige lid onder hypothecair verband is verleend, kan in het geval van niet verwijtbaarheid het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos worden gemaakt. In het geval van een renteloos gemaakte lening dient gedurende de periode van vijf jaar na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep 50 procent van het netto inkomen boven de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, besteed te worden voor aflossing van deze lening.

Artikel 43a

  • 1 Bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep vangt de aflossing van de geldlening onder verband van hypotheek of verpanding aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening.

  • 2 De aflossing van de geldlening onder verband van hypotheek of verpanding vindt maandelijks plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • 3 Het college stelt het maandbedrag van de aflossing vast aan de hand van het inkomen, bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet, en de noodzakelijke, voor rekening van de zelfstandige en zijn gezin komende, bijzondere bestaanskosten. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wijzigt het college het maandbedrag van de aflossing.

  • 4 Bij een inkomen van de zelfstandige en zijn gezin als bedoeld in het derde lid dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in de paragrafen 3.2 en 3.3 van de wet, wordt geen aflossing gevergd.

  • 5 Indien de zelfstandige en zijn gezin tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig zijn in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 43b

  • 1 Indien door toepassing van artikel 43a, derde of vierde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2 De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met drie procent.

  • 3 Indien de zelfstandige naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4 Indien de zelfstandige naar het oordeel van het college geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5 Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 43c

  • 1 Bij verkoop van de woning dan wel bij vererving van de woning na het overlijden van de zelfstandige of, indien het een echtpaar betreft, na het overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 43b, vierde lid, bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2 Indien bij de verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 43d

Aan de zelfstandige of langstlevende echtgenoot, bedoeld in artikel 43c, eerste lid, wordt, telkens na afloop van een kalenderjaar, een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Hoofdstuk VII. Financiering

§ 1. Algemeen

Artikel 48. Uitkering verlening algemene bijstand

Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering als onderdeel van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet, voor de kosten van algemene bijstand aan zelfstandigen, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 49. Bekostiging verlening bijstand bedrijfskapitaal

  • 1 Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een bedrag van 100% van de lasten van de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal, met dien verstande dat Onze Minister in de daaropvolgende vijf jaar in totaal 75% van dit verstrekte bedrag terugvordert van het college, in jaarlijkse stappen van achtereenvolgens 20%, 20%, 15%, 10% en 10%.

  • 2 Onze Minister vordert jaarlijks 75% van de baten van vóór 1 januari 2020 door het college verstrekte bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal terug van het college.

Artikel 50. Vaststelling lasten en baten van bijstand bedrijfskapitaal

  • 1 Onze Minister stelt de lasten van bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal, bedoeld in artikel 49, eerste lid, en de baten van vóór 1 januari 2020 verstrekt bedrijfskapitaal, bedoeld in artikel 49, tweede lid, vast binnen een jaar na ontvangst door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet.

  • 3 Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, niet binnen achttien maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft is ontvangen door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden de lasten en baten van bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal ambtshalve door Onze Minister vastgesteld.

§ 2. Vergoeding centrumgemeenten bijstandsverlening ondernemers in de binnenvaart

Artikel 51. Reikwijdte paragraaf

Deze paragraaf is in afwijking van de artikelen 48 tot en met 50 van toepassing op de vergoeding van de kosten van bijstandsverlening aan ondernemers in de binnenvaart waarvan de bijstand, op grond van artikel 36 zoals dat luidde op 31 december 2019, wordt verstrekt door het college van de gemeenten Groningen, Zwolle, Nijmegen, Nieuwegein, Amsterdam, Rotterdam, Terneuzen, Geertruidenberg of Maasgouw.

Artikel 52. Vergoeding

  • 1 Onze Minister vergoedt ten laste van ‘s Rijks kas aan het college:

    • a. 100% van de kosten van algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal;

    • b. de kosten van aan derden opgedragen onderzoek inzake verlening van algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal, voor zover deze kosten een bij ministeriële regeling te bepalen maximumbedrag per onderzoek niet overschrijden.

  • 2 Onder onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan, een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek, waaronder begrepen taxatie van vermogensbestanddelen, afgerond met een schriftelijke rapportage, voor zover dit onderzoek noodzakelijk is voor de uitvoering van dit besluit.

Artikel 53. Vaststelling vergoeding

  • 2 De kosten van algemene bijstand, de kosten van de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal, de uitvoeringskosten en de kosten voor onderzoek worden bij de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, buiten aanmerking gelaten indien deze kosten blijkens het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 213, vierde lid, van de Gemeentewet, dat deel uit maakt van de informatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, als fout of onzeker worden aangemerkt.

  • 3 Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, niet binnen achttien maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft is ontvangen door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt de vergoeding ambtshalve door Onze Minister vastgesteld.

Artikel 56. Vergoeding uitvoeringskosten en kosten van onderzoek

[Vervallen per 01-01-2020]

Artikel 59. Niet voor vergoeding in aanmerking komende kosten van onderzoek

[Vervallen per 01-01-2020]

Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen

Artikel 60. Indexering bedragen en herziening percentages

  • 1 De bedragen, genoemd in de artikelen 3, 20, 22, 24, 25 en 26, worden met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar gewijzigd met het percentage waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand oktober daaraan voorafgaand afwijkt van het prijsindexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bedragen is gebaseerd. De gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.

  • 2 Onze Minister herziet het rentepercentage, genoemd in artikel 15, voor zover de rente die banken in rekening brengen bij het verstrekken van leningen aan bedrijven, daartoe aanleiding geeft.

  • 3 Onze Minister stelt het in artikel 6, tweede lid, genoemde percentage zodanig vast dat dit gelijk is aan het gemiddeld bedrag dat voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet hebben bereikt over de algemene bijstand verschuldigd is aan loonbelasting en premies volksverzekeringen, uitgedrukt als een percentage van de algemene bijstand verhoogd met deze loonbelasting en premies.

Artikel 60a. Overgangsbepalingen

  • 1 Artikel 2, eerste lid, onderdeel c, zoals dat luidde op 31 december 2019, blijft van toepassing op de zelfstandige die zijn aanvraag uiterlijk 31 december 2019 heeft ingediend.

  • 3 Hoofdstuk VII zoals dat luidde op 31 december 2019, blijft van toepassing op de vaststelling van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, de vergoeding en de aanvullende uitkering, bedoeld in de artikelen 54 en 58, voor kosten die betrekking hebben op de kalenderjaren gelegen voor het jaar 2020.

Artikel 61. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Artikel 62. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 oktober 2003

Beatrix

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Uitgegeven de veertiende oktober 2003

Minister

J. P. H. Donner

Naar boven