4. Werkwijze toetsing nieuwe opleidingen
[Regeling vervallen per 20-12-2016]
1
Uitgangspunten voor de toetsing zijn de wet en de onderwerpen, facetten, criteria
en beslisregels uit dit toetsingskader.
2
De instelling stelt voor de nieuwe opleiding documenten op die een beeld geven van
de door haar voorgenomen nieuwe opleiding en die voldoet aan de wettelijke eisen.
Daarbij levert de instelling de volgende informatie:
-
- een beschrijving van de opleiding aan de hand van de onderwerpen en facetten van het
toetsingskader
-
- een beschrijving hoe de opleiding wordt afgestemd op de beroepsvereisten vanuit het
beroepenveld
-
- een financieel overzicht met uitgaven voor het tot stand brengen van de opleiding
-
- een beschrijving van het benodigde personeel naar omvang en kwalificatie.
3
De instelling dient een aanvraag voor toetsing van de nieuwe opleiding in bij de NAO,
vergezeld van de onder 2 genoemde informatie. Tevens wordt bij de aanvraag aangegeven:
een opleiding die nieuw is voor het hoger onderwijs in Nederland
-
- of de voorgenomen opleiding opleidt voor HBO-bachelor, HBO-master, WO-bachelor of
WO-master
-
- welke varianten van de opleiding (voltijd, deeltijd en/of duaal) worden aangevraagd
-
- of het een initiële dan wel postinitiële opleiding betreft
-
- of het gaat om een of meerdere vestigingsplaatsen.
4
Op grond van de onder 3 genoemde gegevens stelt de NAO vast in hoeverre sprake is
van een opleiding die nieuw is voor het Nederlandse hoger onderwijs. Op basis hiervan
beslist de NAO hoe breed de beoordeling moet zijn, of bij de toetsing externe deskundigen
worden ingeschakeld en over welke expertise deze eventuele externe deskundigen moeten
beschikken.
5
De feitelijke toetsing wordt uitgevoerd in opdracht van de NAO. De bij de toetsing
gehanteerde domeinspecifieke criteria sluiten aan bij de criteria uit dit toetsingskader.
6
In de toetsing wordt onderzocht of de voornemens en de documenten voldoen aan de criteria
uit dit toetsingskader. De toetsing resulteert in een samenvattend oordeel over de
nieuwe opleiding, dat wordt gemotiveerd in een toetsingsrapport.
7
De NAO beoordeelt het toetsingsrapport en het daarin uitgesproken samenvattende oordeel
en toetst dat aan dit toetsingskader. Daarbij worden de drie volgende criteria gehanteerd:
-
a. Het kwaliteitsoordeel bij de toetsing is - voor zover relevant - mede gebaseerd op
een vergelijking met verwante andere opleidingen en internationaal geaccepteerde criteria
voor opleidingen in het desbetreffende domein.
-
b. Het toetsingsrapport maakt duidelijk, dat de nieuwe opleiding al of niet aan de criteria
voor basiskwaliteit voldoet. Het rapport behandelt minimaal de zes in dit toetsingskader
genoemde onderwerpen, waarbij per onderwerp aan alle facetten aandacht wordt besteed.
Voor ieder facet wordt een waardering voldoende of onvoldoende gegeven, op basis waarvan
per onderwerp een oordeel wordt gegeven. De oordelen worden zo goed mogelijk beargumenteerd
met feiten en analyses. Het rapport wordt afgerond met een samenvattend oordeel over
de nieuwe opleiding.
-
c. Het toetsingsrapport beschrijft de bij de toetsing gevolgde werkwijze.
Daarbij wordt duidelijkheid gegeven over:
8
Op grond van de uitkomst van de toetsing neemt de NAO een beslissing. Het voornemen
tot dit besluit wordt eerst schriftelijk meegedeeld aan de instelling, die dan twee
weken de mogelijkheid heeft om te reageren.
Indien de opleiding voldoet aan de criteria uit het toetsingskader is er sprake van
een positief toetsingsbesluit van de NAO. In dat geval zal de opleiding voor de duur
van zes jaar kunnen worden aangeboden. In het geval van de bekostigde opleidingen
is tevens vereist dat het oordeel van de minister over de (toets op) macrodoelmatigheid
positief is. De instelling dient binnen zes maanden na het positieve besluit van de
NAO de nieuwe opleiding te laten registreren in het CROHO, anders vervalt het besluit.
9
Voor de instelling staan de wettelijke mogelijkheden van bezwaar en beroep tegen het
besluit open.
10
De NAO geeft publieke bekendheid aan het resultaat van de toetsing.
De in dit hoofdstuk beschreven werkwijze bij de toetsing van nieuwe opleidingen zal
uiterlijk binnen twee jaar na het in werking treden ervan worden geëvalueerd.