Besluit vergoedingen Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Besluit van 4 april 2003, houdende de vaststelling van de vergoedingen van de leden van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Tijdelijk besluit vergoedingen Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 27 november 2002, directie Wetgeving, nr. 5198842/02/6;

Gelet op artikel 7 van de Tijdelijke instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming;

De Raad van State gehoord (advies van 20 december 2002, no. W03.02.0542/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 14 maart 2003, directie Wetgeving, nr. 5210116/03/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 De vergoeding per maand aan de voorzitter van de Raad is gelijk aan het salaris behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 4 zijn ingedeeld. Indien de voorzitter is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur, ontvangt hij een vergoeding overeenkomstig de eerste volzin, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor.

  • 2 De vergoeding per maand aan de voorzitter van de Afdeling rechtspraak is gelijk aan het salaris behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 4 zijn ingedeeld. Indien de voorzitter van de Afdeling rechtspraak is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur, ontvangt hij een vergoeding overeenkomstig de eerste volzin, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor.

  • 3 De vergoeding per maand aan de ondervoorzitter is gelijk aan het salaris behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 4 is ingedeeld. Indien de ondervoorzitter is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur, ontvangt hij een vergoeding overeenkomstig de eerste volzin, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor.

Artikel 3

De vergoeding voor de leden die niet op basis van artikel 2 een vergoeding ontvangen is gelijk aan het salaris behorende bij de ambten die in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 6 zijn ingedeeld. Indien het lid is aangesteld voor een minder dan volledige arbeidsduur, ontvangt hij een vergoeding overeenkomstig de eerste volzin, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor.

Artikel 4

  • 3 Bij de afdoening van beroepszaken in een uitsluitend schriftelijke procedure wordt voor de afdoening van 15 beroepszaken een vergoeding toegekend van gelijke hoogte als de vergoeding voor één zitting als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Bij de behandeling van verzoeken tot schorsing wordt voor de behandeling van 20 schorsingsverzoeken een vergoeding toegekend van gelijke hoogte als de vergoeding voor één zitting, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 Het buitengewoon lid dat als voorzitter van een beroepscommissie optreedt, ontvangt per zitting een vergoeding van 125% van het in het tweede lid bedoelde bedrag.

Artikel 7

De leden en de buitengewone leden hebben recht op vergoeding wegens reis- en verblijfkosten in het binnenland en buitenland overeenkomstig hetgeen is overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.

Artikel 8

Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op de vergoeding van de werkzaamheden van personen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2003.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergoedingen Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 4 april 2003

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de vijftiende april 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven