Besluit beveiliging burgerluchtvaart

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-04-2015 t/m 31-12-2021

Besluit van 9 december 2002, houdende voorschriften voor uitvoering van de controle van personen, bagage en vracht door beveiligingspersoneel en luchtvaartmaatschappijen op luchtvaartterreinen (Besluit beveiliging burgerluchtvaart)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 28 juni 2001, nr. 5105759/01/6;

Gelet op de artikelen 37ac, eerste lid, en 37e, tweede lid, onder d, van de Luchtvaartwet;

De Raad van State gehoord (advies van 3 augustus 2001, No. W03.01.0298/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 3 december 2002, nr. 5115795/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

De exploitant van een luchtvaartterrein zorgt dat de beveiligingsmedewerker zijn taak uitvoert met inachtneming van de paragrafen 2 tot en met 4 van dit besluit.

Artikel 3

Het plan met betrekking tot de beveiliging, bedoeld in artikel 37e van de Luchtvaartwet, bevat een opgave van de wijze waarop de exploitant van een luchtvaartterrein uitvoering geeft aan artikel 2. De opgave bevat daartoe in ieder geval:

  • a. de wijze waarop de exploitant voorziet in controle op de taakuitoefening door de beveiligingsmedewerkers,

  • b. de maatregelen die de exploitant jegens de beveiligingsorganisatie treft bij taakuitoefening in strijd met dit besluit en

  • c. een weergave van de contractuele bepalingen die ter uitvoering van artikel 2 gelden of zullen gelden tussen de exploitant en de beveiligingsorganisatie.

Artikel 4

Het plan met betrekking tot de beveiliging, bedoeld in artikel 37e van de Luchtvaartwet, bevat:

  • a. een opgave van het vereiste opleidingsniveau van de beveiligingsmedewerkers en van de wijze waarop voorzien wordt in behoud van kennis en vaardigheden en

  • b. een opgave van de wijze waarop voorzien wordt in voldoende beveiligingsbewustzijn bij medewerkers van andere op het luchtvaartterrein werkzame bedrijven en instellingen.

§ 2. Controle van passagiers en handbagage

Artikel 5

  • 1 De beveiligingsmedewerker controleert de passagiers met inachtneming van de in het maatschappelijk verkeer algemeen aanvaarde omgangsvormen.

  • 2 De beveiligingsmedewerker controleert de handbagage zo voorzichtig en zorgvuldig als mogelijk is met het oog op doeltreffende controle.

  • 3 De beveiligingsmedewerker voert ter uitvoering van de controle uitsluitend handelingen uit die voor doeltreffende controle redelijkerwijs noodzakelijk zijn.

  • 4 De beveiligingsmedewerker voert de controle zodanig uit dat passagiers niet meer worden belast dan voor doeltreffende controle noodzakelijk is.

Artikel 6

  • 1 Fouillering geschiedt door het aftasten van de kleding of het onderzoeken van afzonderlijke kledingstukken voor zover dat noodzakelijk is voor doeltreffende controle.

  • 2 Fouillering wordt uitgevoerd door één of meer beveiligingsmedewerkers van hetzelfde geslacht als de passagier, tenzij de passagier uitdrukkelijk heeft ingestemd met fouillering door een beveiligingsmedewerker van het andere geslacht.

  • 3 Fouillering vindt plaats in een afgezonderde ruimte indien de passagier of de betrokken beveiligingsmedewerker de voorkeur daarvoor kenbaar heeft gemaakt.

  • 4 Fouillering vindt plaats in het bijzijn van een tweede beveiligingsmedewerker indien de passagier of de betrokken beveiligingsmedewerker de voorkeur daarvoor kenbaar heeft gemaakt.

  • 5 Indien fouillering niet goed mogelijk blijkt of onvoldoende is om de aanwezigheid van voor bedreiging geschikte voorwerpen vast te stellen, wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan de Koninklijke marechaussee.

Artikel 7

  • 1 Nader onderzoek van handbagage geschiedt door handmatig onderzoek en zintuiglijke waarneming.

  • 2 De beveiligingsmedewerker voert het nader onderzoek van de handbagage uit in aanwezigheid van de betrokken passagier.

  • 3 De beveiligingsmedewerker opent bagage, pakt bagage uit en haalt of laat zaken uit de verpakking voor zover dit noodzakelijk is voor doeltreffende controle.

  • 4 De beveiligingsmedewerker beproeft of de werkelijke functie van de bagage of van zaken daaruit overeenkomt met de functie die de uiterlijke verschijningsvorm doet vermoeden voor zover dit noodzakelijk is voor doeltreffende controle.

  • 5 Het nader onderzoek vindt plaats in een afgezonderde ruimte indien de passagier of de betrokken beveiligingsmedewerker de voorkeur daarvoor kenbaar heeft gemaakt.

Artikel 8

De beveiligingsmedewerker verschaft een passagier op diens verzoek informatie met betrekking tot de controle, tenzij het belang van doeltreffende controle zich daartegen verzet.

Artikel 9

  • 1 Een beveiligingsmedewerker doet onverwijld mededeling aan de Koninklijke marechaussee van een onregelmatigheid bij de uitvoering van de controle.

  • 2 Van een onregelmatigheid is in ieder geval sprake indien:

    • a. een passagier weigert zichzelf of zijn bagage aan controle te onderwerpen,

    • b. de veiligheid van personen of goederen wordt bedreigd,

    • c. verstoring van de openbare orde dreigt,

    • d. middelen als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet worden aangetroffen of

    • e. er aanwijzingen zijn dat door een te controleren of gecontroleerde passagier een strafbaar feit is, wordt of zal worden gepleegd.

Artikel 10

  • 1 Indien de controle een bevraging als bedoeld in artikel 37h, eerste lid, onder d omvat, bevraagt de beveiligingsmedewerker passagiers met inachtneming van de in het maatschappelijk verkeer algemeen aanvaarde omgangsvormen.

  • 2 De beveiligingsmedewerker beperkt de bevraging tot onderwerpen die kunnen dienen tot het opleveren van aanwijzingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de passagier.

§ 3. Controle van personen die zich anders dan als passagier op het luchtvaartterrein bevinden danwel anders dan als passagier aan boord kunnen gaan en verdergaande controle krachtens de vervoersovereenkomst

Artikel 11

Paragraaf 2 is van overeenkomstige toepassing op:

Artikel 11a

  • 1 Personen die werkzaam zijn op een luchtvaartterrein en die toegang hebben tot de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van de in artikel 37b, eerste lid, onder b en c, van de Luchtvaartwet bedoelde delen van dat luchtvaartterrein, beschikken over een door een exploitant van een luchtvaartterrein verstrekt of erkend toegangsbewijs.

  • 2 Alvorens het toegangsbewijs als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt, wordt een achtergrondonderzoek ingesteld. Ten aanzien van de personen bedoeld in het eerste lid, betreft dit onderzoek de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die is gekoppeld aan continue controle op nieuwe gegevens in de justitiële documentatie van de houder van de verklaring. Ten aanzien van personen die een functie vervullen of willen vervullen die is aangewezen als vertrouwensfunctie, betreft dit onderzoek de afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet veiligheidsonderzoeken.

  • 3 De exploitant van een luchtvaartterrein registreert de voor- en achternaam van de persoon aan wie een toegangsbewijs als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt, alsmede andere identificerende gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de continue controle, bedoeld in het tweede lid. Met het oog op de toepassing van het vierde lid verstrekt de exploitant deze gegevens periodiek aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

  • 4 Indien de exploitant van een luchtvaartterrein vermoedt dat degene die bij de aanvraag van het toegangsbewijs een verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in het tweede lid, heeft overgelegd, niet meer voldoet aan de eisen voor de afgifte daarvan, verlangt de exploitant dat die persoon binnen een door de exploitant vast te stellen termijn opnieuw verzoekt om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag. Het toegangsbewijs van de desbetreffende persoon wordt door de exploitant onmiddellijk geblokkeerd.

  • 5 Het toegangsbewijs van de persoon bedoeld in het vierde lid die niet binnen een redelijke termijn een verklaring omtrent het gedrag overlegt, wordt ingenomen.

§ 4. Controle van ruimbagage

Artikel 12

  • 2 In afwijking van het eerste lid is artikel 7, tweede lid, niet van toepassing indien de passagier zich voor zover redelijkerwijs valt na te gaan kennelijk niet op het luchtvaartterrein bevindt.

Artikel 13

  • 1 Voorafgaand aan het nader onderzoek naar de inhoud van ruimbagage, bedoeld in artikel 37h, tweede lid, onder b, van de Luchtvaartwet vraagt de beveiligingsmedewerker de passagier te bevestigen dat de desbetreffende ruimbagage hem toebehoort en verzoekt hem deze zelf te openen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de passagier zich voor zover redelijkerwijs valt na te gaan kennelijk niet op het luchtvaartterrein bevindt.

§ 5. Controle van vracht

Artikel 14

  • 1 De luchtvaartmaatschappij of de geregistreerde, bedoeld in artikel 37p van de Luchtvaartwet, doet onverwijld mededeling aan de Koninklijke marechaussee van een onregelmatigheid bij de uitvoering van de controle van vracht.

  • 2 Indien de vracht zich bij controle niet bevindt op een terrein waar de Koninklijke marechaussee is belast met de uitvoering van de politietaak, wordt in afwijking van het eerste lid van een onregelmatigheid onverwijld mededeling gedaan aan de politie.

  • 3 Van een onregelmatigheid is slechts sprake indien:

    • a. gevaarlijke goederen in of bij de vracht worden aangetroffen die niet als zodanig zijn aangeboden in overeenstemming met artikel 37k, vierde lid, van de Luchtvaartwet, of een krachtens dat artikel vastgestelde regeling of aanwijzing; of

    • b. blijkt dat de vracht de veiligheid van de burgerluchtvaart kan bedreigen als deze wordt vervoerd zoals kennelijk wordt beoogd.

§ 5a. Inzet van air marshals

Artikel 14a

  • 2 Naast de gegevens, bedoeld in het eerste lid, kan de aanwijzing een aanduiding omvatten van de stoelen in het luchtvaartuig die bestemd zijn voor de air marshals.

  • 3 De luchtvaartmaatschappij wordt binnen een redelijke termijn schriftelijk in kennis gesteld van de aanwijzing.

  • 4 Onze Minister kan de aanwijzing te allen tijde intrekken.

Artikel 14b

  • 1 De luchtvaartmaatschappij die in het kader van de toepassing van artikel 37ada van de Luchtvaartwet de beschikking krijgt over gegevens of inlichtingen waarvan zij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, draagt ervoor zorg dat die gegevens en inlichtingen zijn beveiligd tegen kennisneming door onbevoegden.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen ten aanzien van het eerste lid.

Artikel 14c

Voor aanvang van de vlucht informeert de Koninklijke marechaussee de luchtvaartmaatschappij nader over de inzet van air marshals.

Artikel 14d

  • 1 Ten aanzien van het vervoer van air marshals ingevolge artikel 37ada van de Luchtvaartwet gelden tussen Onze Minister en de luchtvaartmaatschappij de voor het vervoer rechtens geldende dan wel gebruikelijke tarieven en voorwaarden. Bij gebreke van zowel rechtens geldende als gebruikelijke tarieven en voorwaarden, gelden de door Onze Minister vastgestelde tarieven en voorwaarden.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen ter aanvulling van de rechtens geldende of gebruikelijke tarieven en voorwaarden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 9 december 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de negende januari 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven