Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-03-2017 t/m heden

Besluit van 15 april 2002 tot uitvoering van de artikelen 21 en 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 17 december 2001, Directie Wetgeving, nr. 5139778/01/6;

Gelet op de artikelen 21 en 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

Gelet op artikel 1 van de Consulaire Wet;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 7 maart 2002, nr. W03.01.0682/I/K);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 9 april 2002, Directie Wetgeving, nr. 5156838/02/6;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. – Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

Tot het in ontvangst nemen van optieverklaringen en naturalisatieverzoeken en tot het uitreiken van uittreksels van naturalisatiebesluiten zijn bevoegd

  • a. in het Europese deel van Nederland: de burgemeesters;

  • b. in de openbare lichamen: Onze Minister en, tot het uitreiken van uittreksels van naturalisatiebesluiten en van de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 60a, eerste lid,de gezaghebbers;

  • c. in Aruba, Curaçao en Sint Maarten: de Gouverneur van Aruba, van Curaçao onderscheidenlijk van Sint Maarten;

  • d. in het buitenland: de Minister van Buitenlandse Zaken.

Artikel 3

  • 1 Optieverklaringen, naturalisatieverzoeken en verklaringen van afstand van het Nederlanderschap worden in persoon afgelegd of ingediend.

  • 2 Indien om zwaarwegende redenen van de optant of de verzoeker, dan wel van de persoon die afstand van het Nederlanderschap wil doen, niet kan worden verlangd dat hij de verklaring of het verzoek in persoon aflegt of indient, kan hij deze of dit laten afleggen of indienen door een daartoe schriftelijk gemachtigde meerderjarige persoon, mits voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit van de optant of de verzoeker dan wel de persoon die afstand doet, en van de gemachtigde. Onder zwaarwegende redenen worden in ieder geval gerekend de fysieke of psychische onmogelijkheid in persoon te verschijnen voor het afleggen van de verklaring of het indienen van het verzoek.

  • 3 De verklaring of het verzoek wordt op schrift gesteld en door de betrokkene of, in voorkomend geval, door zijn wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde ondertekend.

Artikel 4

  • 2 Indien de optieverklaring of het naturalisatieverzoek wegens niet- of niet tijdige betaling van het verschuldigde bedrag buiten behandeling wordt gesteld, wordt daarvan aan de betrokkene schriftelijk kennis gegeven.

Artikel 5

De in artikel 2 genoemde autoriteiten verstrekken op de bij ministeriële regeling te bepalen wijze en tijdstippen inlichtingen omtrent de behandeling van de optieverklaringen die voor hen zijn afgelegd.

Hoofdstuk II. – Administratieve behandeling van optieverklaringen

Paragraaf 1. Optieverklaringen – algemene bepalingen

Artikel 6

  • 1 Bij het afleggen van een optieverklaring verstrekt de optant betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:

    • a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;

    • b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;

    • c. adres, postcode en woonplaats;

    • d. geslacht;

    • e. nationaliteit of nationaliteiten;

    • f. tegenwoordige en, voor zoveel nodig, eerdere verblijfsrechtelijke status;

    • g. duur van huidige toegelaten verblijf in het Koninkrijk en, indien van toepassing, duur van eerder toegelaten verblijf in het Koninkrijk;

    • h. indien van toepassing, bestaan en duur van het huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan wel de ontbinding daarvan, alsmede ten aanzien van de echtgenoot of partner de gegevens hierboven bedoeld onder a tot en met e;

    • i. indien van toepassing, betreffende de minderjarige kinderen van de optant, de gegevens hierboven bedoeld onder a tot en met e, en onder g;

    • j. indien van toepassing, betreffende de ouders of grootouders van de optant, de gegevens bedoeld in de onderdelen a tot en met g. Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, onder i tot en met o, van de Rijkswet kunnen onder de gegevens bedoeld in onderdeel e mede worden begrepen de historische gegevens betreffende de nationaliteit van de ouders of grootouders van de optant;

    • k. indien het een minderjarige betreft over wie gezag wordt uitgeoefend, de gegevens bedoeld in de onderdelen a tot en met e van degene of degenen die dit gezag uitoefenen;

    • l. de overige gegevens die naar het oordeel van de tot het in ontvangst nemen van de verklaring bevoegde autoriteit nodig zijn voor de beoordeling van het geval.

  • 2 In de optieverklaring vermeldt de optant de minderjarige kinderen en kindskinderen die hij in zijn optie wenst te betrekken. Hij verstrekt over hen, voorzoveel mogelijk, de gegevens bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Betrekt de optant in zijn optieverklaring mede een kind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, dan is vereist dat het kind op de wijze bepaald in artikel 3 verklaart in te stemmen met de optie.

  • 4 De optant legt een schriftelijke en ondertekende verklaring over dat de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en dat geen relevante gegevens zijn verzwegen. Behoudens in de gevallen waarin toelating niet is vereist, verklaart hij op dezelfde wijze dat in het kader van de verkrijging en het behoud van de verblijfsvergunning van hemzelf en de overige in de optieverklaring genoemde personen de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en dat geen relevante gegevens zijn verzwegen.

  • 5 De autoriteit die de optieverklaring in ontvangst neemt, kan verlangen dat de optant de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.

  • 6 Heeft de optant een of meer nationaliteiten waarvan hij verplicht is afstand te doen, dan legt hij een verklaring over houdende dat hij bereid is het mogelijke te zullen doen om bij of na de verkrijging van het Nederlanderschap zijn andere nationaliteit of nationaliteiten te verliezen.

Paragraaf 2. Administratieve behandeling van optieverklaringen in het Europese deel van Nederland

Artikel 7

  • 1 De burgemeester neemt de optieverklaringen in ontvangst van optanten die als ingezetenen van zijn gemeente zijn ingeschreven in de basisregistratie personen.

  • 2 Hij neemt tevens in ontvangst de optieverklaringen van optanten die ingevolge wettelijke voorschriften niet voor inschrijving als ingezetene in de basisregistratie personen in aanmerking komen, indien zij hoofdverblijf hebben in zijn gemeente.

  • 3 Hij neemt bovendien in ontvangst de optieverklaringen van optanten die in zijn gemeente verblijf hebben en nergens ter wereld hun hoofdverblijf.

  • 4 De in het eerste tot en met het derde lid bedoelde optanten ontvangen een afschrift van hun optieverklaring.

  • 5 De burgemeester neemt geen optieverklaringen in behandeling van anderen dan die genoemd in het eerste, tweede en derde lid.

  • 6 Optieverklaringen worden bij ontvangst voorzien van een datum en een dienststempel.

Artikel 8

  • 2 Na de betaling van het verschuldigde optiegeld, of na de beslissing tot ontheffing van die betaling neemt de burgemeester de optieverklaring in behandeling en beoordeelt hij deze op haar volledigheid. Zo nodig verzoekt hij om aanvulling van de gegevens.

Artikel 9

  • 1 Nadat hij de optieverklaring in behandeling heeft genomen, toetst de burgemeester de door de optant verstrekte gegevens aan de gegevens die in de basisregistratie personen zijn opgenomen.

  • 2 Met betrekking tot personen die in de optieverklaring zijn genoemd en die geen ingezetenen zijn van zijn gemeente verzoekt hij zo nodig, al naar gelang de plaats waar zij volgens de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven, aan de burgemeester van de betreffende gemeente om binnen vier weken, of aan de gezaghebber van het betreffende openbaar lichaam, dan wel aan Onze Minister van Algemene Zaken van Aruba, Curaçao of Sint Maarten om binnen tien weken de hem verstrekte gegevens te toetsen.

  • 3 Met betrekking tot personen die in de optieverklaring zijn genoemd en die geen hoofdverblijf hebben in het Koninkrijk, verzoekt hij, zo nodig, Onze Minister van Buitenlandse Zaken de hem verstrekte gegevens zo mogelijk binnen tien weken te toetsen.

  • 4 Hij verzoekt Onze Minister van Buitenlandse Zaken de gegevens van personen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, binnen vier weken te toetsen aan de gegevens die zijn opgenomen in het door deze gehouden register.

  • 5 Hij onderzoekt, voor zover mogelijk, de juistheid van de gegevens die niet op de in het eerste tot en met het vierde lid aangegeven wijze kunnen worden getoetst.

  • 6 De in het tweede tot en met het vierde lid genoemde autoriteiten zijn verplicht de genoemde medewerking te verlenen.

Artikel 10

  • 1 Behoudens in de gevallen waarin toelating niet vereist is, onderzoekt de burgemeester de verblijfsrechtelijke status van de optant en van de personen die tot medeverkrijging in de optieverklaring zijn genoemd. Zo nodig verwijst hij de optant voor een bewijs van toelating naar de daartoe bevoegde instanties.

  • 2 Behoudens in de gevallen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Rijkswet en waar dit overigens is bepaald, onderzoekt de burgemeester of er ernstige vermoedens bestaan als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Rijkswet, jegens de optant of de personen die tot medeverkrijging in de optieverklaring zijn genoemd, indien zij ouder zijn dan zestien jaar.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het zesde lid van artikel 6 van de Rijkswet, treedt hij met de optant in overleg over de vaststelling en de spelling van geslachtsnaam en voornaam of voornamen van de personen die in de optieverklaring zijn genoemd, en over de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens waarin de namen van de optant en van de personen die hij in zijn optie wenst te betrekken, zullen worden overgebracht.

  • 4 Hij stelt de andere in de optieverklaring genoemde personen, die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, alsook de wettelijke vertegenwoordiger en de in het vierde lid van artikel 2 van de Rijkswet bedoelde andere ouder van deze personen op hun verzoek in de gelegenheid hun zienswijze inzake de optie alsook inzake de naamsvaststelling kenbaar te maken.

Artikel 11

  • 1 Nadat de burgemeester heeft vastgesteld dat is voldaan aan de vereisten, die aan de optie zijn gesteld, bericht hij de optant schriftelijk de wijze waarop de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap bekendgemaakt zal worden onder vermelding van de namen van de personen die in deze bekendmaking betrokken zullen zijn. Hij bericht gelijktijdig ten aanzien van welke personen hij de bevestiging weigert onder vermelding van de termijn waarbinnen tegen zijn besluit bezwaar gemaakt kan worden.

  • 2 De bevestiging vermeldt de naam, woonplaats en geboortedatum van de optant en van de personen die in de verkrijging delen.

  • 3 De bekendmaking van de bevestiging geschiedt overeenkomstig hoofdstuk IIIA.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de wijze waarop de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de optant wordt bekendgemaakt alsook betreffende de inname van de door de bevoegde autoriteiten in het Koninkrijk afgegeven verblijfsdocumenten van de optant en van de personen die in de verkrijging delen.

Artikel 12

  • 1 De burgemeester zendt de optieverklaring, de afgelegde waarheidsverklaringen, bedoeld in artikel 6, vierde lid, de verklaring, bedoeld in artikel 6, zesde lid, de gegevens betreffende de toelating en de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap in afschrift aan Onze Minister.

  • 2 Hij archiveert de optieverklaringen en de daarbij behorende documenten, alsmede afschriften van de bevestigingen gedurende tenminste twaalf jaar na de bekendmaking.

Paragraaf 3. Administratieve behandeling van optieverklaringen in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Artikel 13

  • 1 Onze Minister neemt de optieverklaringen in ontvangst van optanten die als ingezetenen zijn ingeschreven in de basisadministratie van het betreffende openbare lichaam.

  • 2 Hij neemt tevens in ontvangst de optieverklaringen van optanten die ingevolge de ter plaatse geldende voorschriften omtrent de basisadministratie niet voor inschrijving als ingezetene in de basisadministratie in aanmerking komen, indien zij hoofdverblijf hebben in het betreffende openbare lichaam.

  • 3 Hij neemt bovendien in ontvangst de optieverklaringen van optanten die in het betreffende openbare lichaam verblijf hebben en nergens ter wereld hoofdverblijf hebben.

  • 4 De in het eerste tot en met het derde lid bedoelde optanten ontvangen een afschrift van hun optieverklaring.

  • 5 Onze Minister neemt geen optieverklaringen in behandeling van anderen dan die genoemd in het eerste, tweede en derde lid.

  • 6 Optieverklaringen worden bij ontvangst voorzien van een datum en een dienststempel.

Artikel 14

  • 2 Na de betaling van het verschuldigde optiegeld, of na de beslissing tot ontheffing van die betaling, neemt Onze Minister de optieverklaring in behandeling en beoordeelt hij deze op haar volledigheid. Zo nodig verzoekt hij om aanvulling van de gegevens.

Artikel 15

  • 1 Nadat hij de optieverklaring in behandeling heeft genomen, toetst Onze Minister de door de optant verstrekte gegevens aan de gegevens die in de basisadministratie zijn opgenomen.

  • 2 Met betrekking tot personen die in de optieverklaring zijn genoemd en die geen hoofdverblijf hebben in zijn openbaar lichaam verzoekt hij zo nodig, al naar gelang de plaats waar zij volgens de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven, de gezaghebber van het betreffende openbaar lichaam om binnen vier weken, en Onze Minister van Algemene Zaken van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten of de burgemeester van de gemeente om binnen tien weken de hem verstrekte gegevens te toetsen.

  • 3 Met betrekking tot personen die in de optieverklaring zijn genoemd en die geen hoofdverblijf hebben in het Koninkrijk, verzoekt hij, zo nodig, Onze Minister van Buitenlandse Zaken de hem verstrekte gegevens zo mogelijk binnen tien weken te toetsen.

  • 4 Hij verzoekt in het voorkomende geval Onze Minister van Buitenlandse Zaken de gegevens van personen, bedoeld in artikel 13, tweede lid, binnen vier weken te toetsen aan de gegevens die zijn opgenomen in het door deze gehouden register.

  • 5 Hij onderzoekt, voor zover mogelijk, de juistheid van de gegevens die niet op de in het eerste tot en met het vierde lid aangegeven wijze kunnen worden getoetst.

  • 6 De in het tweede tot en met het vierde lid genoemde autoriteiten zijn verplicht de genoemde medewerking te verlenen.

Artikel 16

  • 1 Behoudens in de gevallen waarin toelating niet vereist is, onderzoekt Onze Minister de verblijfsrechtelijke status van de optant en van de personen die tot medeverkrijging in de optieverklaring zijn genoemd. Zo nodig verwijst hij de optant voor een bewijs van toelating naar de daartoe bevoegde instanties.

  • 2 Behoudens in de gevallen genoemd in artikel 6, eerste lid , aanhef en onder b en c van de Rijkswet en waar dit overigens is bepaald, onderzoekt Onze Minister of er ernstige vermoedens bestaan als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Rijkswet, jegens de optant of de personen die tot medeverkrijging in de optieverklaring zijn genoemd, indien zij ouder zijn dan zestien jaar.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het zesde lid van artikel 6 van de Rijkswet, treedt hij met de optant in overleg over de vaststelling en de spelling van geslachtsnaam en voornaam of voornamen van de personen die in de optieverklaring zijn genoemd, en over de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens waarin de namen van de optant en van de personen die hij in zijn optie wenst te betrekken, zullen worden overgebracht.

  • 4 Hij stelt de andere in de optieverklaring genoemde personen, die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, alsook de wettelijke vertegenwoordiger en de in het vierde lid van artikel 2 van de Rijkswet bedoelde andere ouder van deze personen op hun verzoek in de gelegenheid hun zienswijze inzake de optie alsook inzake de naamsvaststelling kenbaar te maken.

Artikel 17

  • 1 Nadat Onze Minister heeft vastgesteld dat voldaan is aan de vereisten, die aan de optie zijn gesteld, bericht hij de optant schriftelijk de wijze waarop de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap bekendgemaakt zal worden onder vermelding van de namen van de personen die in deze bekendmaking betrokken zullen zijn. Hij bericht gelijktijdig ten aanzien van welke personen hij de bevestiging weigert onder vermelding van de termijn waarbinnen tegen zijn besluit bezwaar gemaakt kan worden.

  • 2 De bevestiging vermeldt de naam, woonplaats en geboortedatum van de optant en van de personen die in de verkrijging delen.

  • 3 De bekendmaking van de bevestiging geschiedt overeenkomstig hoofdstuk IIIA.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen, de gezaghebber gehoord, nadere regels worden gesteld betreffende de wijze waarop de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de optant wordt bekendgemaakt, alsook betreffende de inname van de door de bevoegde autoriteiten in het Koninkrijk afgegeven verblijfsdocumenten van de optant en van de personen die in de verkrijging delen.

Paragraaf 4. Administratieve behandeling van optieverklaringen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten

Artikel 19

  • 1 De Gouverneur neemt de optieverklaringen in ontvangst van optanten die als ingezetenen zijn ingeschreven in de basisadministratie van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten.

  • 2 Hij neemt tevens in ontvangst de optieverklaringen van optanten die ingevolge de ter plaatse geldende voorschriften omtrent de basisadministratie niet voor inschrijving als ingezetene in de basisadministratie in aanmerking komen, indien zij hoofdverblijf hebben in Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten.

  • 3 Hij neemt bovendien in ontvangst de optieverklaringen van optanten die in Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten verblijf hebben en nergens ter wereld hoofdverblijf.

  • 4 De in de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde optanten ontvangen een afschrift van hun optieverklaring.

  • 5 De Gouverneur neemt geen optieverklaringen in behandeling van anderen dan die genoemd in het eerste, tweede en derde lid.

  • 6 Optieverklaringen worden bij ontvangst voorzien van een datum en een dienststempel.

Artikel 20

  • 2 Na de betaling van het verschuldigde optiegeld, of na de beslissing tot ontheffing van die betaling, neemt de Gouverneur de optieverklaring in behandeling en beoordeelt hij deze op haar volledigheid. Zo nodig verzoekt hij om aanvulling van de gegevens.

Artikel 21

  • 1 Nadat hij de optieverklaring in behandeling heeft genomen, verzoekt de Gouverneur Onze Minister van Algemene Zaken die het aangaat de door de optant verstrekte gegevens te toetsen aan de gegevens die in de basisadministratie zijn opgenomen.

  • 2 Met betrekking tot personen die in de optieverklaring zijn genoemd en die geen hoofdverblijf hebben in Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten verzoekt hij zo nodig, al naar gelang de plaats waar zij volgens de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven, aan de burgemeester van de gemeente of de gezaghebber van het betrokken openbaar lichaam om binnen tien weken de hem verstrekte gegevens te toetsen.

  • 3 Met betrekking tot personen die in de optieverklaring zijn genoemd en die geen hoofdverblijf hebben in het Koninkrijk, verzoekt hij, zo nodig, Onze Minister van Buitenlandse Zaken de hem verstrekte gegevens zo mogelijk binnen tien weken te toetsen.

  • 4 Hij verzoekt in het voorkomende geval Onze Minister van Buitenlandse Zaken de gegevens van personen, bedoeld in artikel 19, tweede lid, binnen vier weken te toetsen aan de gegevens die zijn opgenomen in het door deze gehouden register.

  • 5 Hij onderzoekt, voor zover mogelijk, de juistheid van de gegevens die niet op de in het eerste tot en met het vierde lid aangegeven wijze kunnen worden getoetst.

  • 6 De in het tweede tot en met het vierde lid genoemde autoriteiten zijn verplicht de genoemde medewerking te verlenen.

Artikel 22

  • 1 Behoudens in de gevallen waarin toelating niet is vereist, onderzoekt de Gouverneur de verblijfsrechtelijke status van de optant en van de personen die in de optieverklaring zijn genoemd. Zo nodig verwijst hij de optant voor een bewijs van toelating naar de daartoe bevoegde instanties.

  • 2 Behoudens in de gevallen genoemd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Rijkswet en waar dit overigens is bepaald, laat de Gouverneur onderzoeken of er ernstige vermoedens bestaan als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Rijkswet, jegens de optant of de personen die tot medeverkrijging in de optieverklaring zijn genoemd, indien zij ouder zijn dan zestien jaar.

  • 3 In de gevallen bedoeld in het zesde lid van artikel 6 van de Rijkswet treedt hij met de optant in overleg over de vaststelling en de spelling van geslachtsnaam en voornaam of voornamen van de personen die in de optieverklaring zijn genoemd, en over de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens waarin de namen van de optant en van de personen die hij in zijn optie wenst te betrekken, zullen worden overgebracht.

  • 4 Hij stelt de andere in de optieverklaring genoemde personen, die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, alsook de wettelijke vertegenwoordiger en de in het vierde lid van artikel 2 van de Rijkswet bedoelde andere ouder van deze personen op hun verzoek in de gelegenheid hun zienswijze inzake de optie alsook inzake de naamsvaststelling kenbaar te maken.

Artikel 23

  • 1 Nadat de Gouverneur heeft vastgesteld dat voldaan is aan de vereisten, die aan de optie zijn gesteld, bericht hij de optant schriftelijk de wijze waarop de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap bekendgemaakt zal worden onder vermelding van de namen van de personen die in deze bekendmaking betrokken zullen zijn. Hij bericht gelijktijdig ten aanzien van welke personen hij de bevestiging weigert onder vermelding van de termijn waarbinnen tegen zijn besluit bezwaar gemaakt kan worden.

  • 2 De bevestiging vermeldt de naam, woonplaats en geboortedatum van de optant en van de personen die in de verkrijging delen.

  • 3 De bekendmaking van de bevestiging geschiedt overeenkomstig hoofdstuk IIIA.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen, de Gouverneurs gehoord en indien het hen betreft na overleg met de Ministers van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, nadere regels worden gesteld betreffende de wijze waarop de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de optant wordt bekendgemaakt, alsook betreffende de inname van de door de bevoegde autoriteiten in het Koninkrijk afgegeven verblijfsdocumenten van de optant en van de personen die in de verkrijging delen.

Artikel 24

  • 1 De Gouverneur zendt de optieverklaring, de waarheidsverklaringen, bedoeld in artikel 6, vierde lid, de verklaring, bedoeld in artikel 6, zesde lid, de gegevens betreffende de toelating en de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap in afschrift aan Onze Minister. Hij zendt tevens een afschrift van de optieverklaring en van de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de Ministers van Algemene Zaken van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten.

  • 2 Hij archiveert de optieverklaringen en de daarbij behorende documenten alsmede afschriften van de bevestigingen gedurende tenminste twaalf jaar na de bekendmaking.

Paragraaf 5. Administratieve behandeling van optieverklaringen in het buitenland

Artikel 25

  • 1 Onze Minister van Buitenlandse Zaken neemt de optieverklaringen in ontvangst op de diplomatieke of consulaire post in het ressort waar de optant zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2 Hij neemt eveneens de optieverklaringen in ontvangst van optanten die verblijf hebben in het buitenland en nergens ter wereld hun hoofdverblijf hebben.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde optanten ontvangen een afschrift van hun optieverklaring.

  • 4 Onze Minister van Buitenlandse Zaken neemt geen optieverklaringen in behandeling van anderen dan die genoemd in het eerste, tweede en derde lid.

  • 5 Optieverklaringen worden bij ontvangst voorzien van een datum en een dienststempel.

Artikel 26

  • 1 Alvorens de optieverklaring in behandeling te nemen onderzoekt Onze Minister van Buitenlandse Zaken de betalingsverplichting van de optant overeenkomstig het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002. Tenzij de optant voor vrijstelling of gehele ontheffing in aanmerking komt, betaalt hij bij het afleggen van zijn optieverklaring het volgens het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 verschuldigde optiegeld.

  • 2 Na de betaling van het verschuldigde optiegeld, of na de beslissing tot ontheffing van die betaling, neemt Onze Minister van Buitenlandse Zaken de optieverklaring in behandeling en beoordeelt hij deze op haar volledigheid. Zo nodig verzoekt hij om aanvulling van de gegevens.

Artikel 27

  • 1 Nadat hij de optieverklaring in behandeling heeft genomen, toetst Onze Minister van Buitenlandse Zaken de door de optant verstrekte gegevens aan de gegevens die in zijn administratie zijn opgenomen.

  • 2 Met betrekking tot personen die in de optieverklaring zijn genoemd en die hoofdverblijf hebben binnen het Koninkrijk verzoekt hij zo nodig, al naar gelang de plaats waar zij volgens de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven, aan de burgemeester van de gemeente of de gezaghebber van het betrokken openbaar lichaam, dan wel Onze Minister van Algemene Zaken van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten, om de hem verstrekte gegevens binnen tien weken te toetsen.

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 Hij onderzoekt, voor zover mogelijk, de juistheid van de gegevens welke niet op de in het eerste en tweede lid aangegeven wijze kunnen worden getoetst.

  • 5 De in het tweede lid genoemde autoriteiten zijn verplicht de genoemde medewerking te verlenen.

Artikel 28

  • 1 Behoudens in de gevallen genoemd in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Rijkswet en waar dit overigens bepaald is, onderzoekt Onze Minister van Buitenlandse Zaken of er ernstige vermoedens bestaan als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Rijkswet, jegens de optant en de personen die tot medeverkrijging in de optieverklaring zijn genoemd, indien zij ouder zijn dan zestien jaar.

  • 2 In de gevallen bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de Rijkswet treedt hij met de optant in overleg over de vaststelling en de spelling van geslachtsnaam en voornaam of voornamen van de personen die in de optieverklaring zijn genoemd, en over de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens waarin de namen van de optant en van de personen die hij in zijn optie wenst te betrekken, zullen worden overgebracht.

  • 3 Hij stelt de andere in de optieverklaring genoemde personen, die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, alsook de wettelijke vertegenwoordiger en de in het vierde lid van artikel 2 van de Rijkswet bedoelde andere ouder van deze personen op hun verzoek in de gelegenheid hun zienswijze inzake de optie alsook inzake de naamsvaststelling kenbaar te maken.

Artikel 29

  • 1 Nadat Onze Minister van Buitenlandse Zaken heeft vastgesteld dat voldaan is aan de vereisten, die aan de optie zijn gesteld, bericht hij de optant schriftelijk de wijze waarop de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap bekendgemaakt zal worden onder vermelding van de namen van de personen die in deze bekendmaking betrokken zullen zijn. Hij bericht gelijktijdig ten aanzien van welke personen hij de bevestiging weigert onder vermelding van de termijn waarbinnen tegen zijn besluit bezwaar gemaakt kan worden.

  • 2 De bevestiging vermeldt de naam, woonplaats en geboortedatum van de optant en van de personen die in de verkrijging delen.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister worden, na overleg met Onze Minister van Buitenlandse Zaken, regels gesteld betreffende de wijze waarop de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de optant wordt bekendgemaakt, en kunnen regels gesteld worden betreffende de inname van de door de bevoegde autoriteiten in het Koninkrijk afgegeven verblijfsdocumenten van de optant en van de personen die in de verkrijging delen.

Artikel 30

  • 1 Onze Minister van Buitenlandse Zaken zendt de optieverklaring, de afgelegde waarheidsverklaringen, bedoeld in artikel 6, vierde lid,de verklaring, bedoeld in artikel 6, zesde lid, en de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap in afschrift aan Onze Minister.

  • 2 Onze Minister van Buitenlandse Zaken archiveert de optieverklaringen en de daarbij behorende documenten alsmede de afschriften van de bevestigingen op een door hem nader vast te stellen wijze.

Paragraaf 6. Administratieve handelingen inzake de afstandsverplichting

Artikel 30a

Bij ministeriële regeling kan na overleg met de Ministers van Algemene Zaken van Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden bepaald in welke gevallen het doen van afstand, als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, niet zal worden verlangd.

Artikel 30b

  • 1 Indien een optant verplicht is om na de totstandkoming van de optie het mogelijke te zullen doen om zijn andere nationaliteit of nationaliteiten te verliezen, wordt hem na de optie door Onze Minister bericht dat hij binnen een termijn van drie maanden een verzoek moet doen tot afstand van die andere nationaliteit of nationaliteiten. Van dit bericht wordt een afschrift gezonden aan de autoriteit die de optieverklaring in ontvangst heeft genomen.

  • 2 Heeft de optant het verzoek tot afstand dan wel een verklaring van afstand bij de autoriteiten van het land of de landen van zijn andere nationaliteit of nationaliteiten ingediend of aangeboden en is daarover door deze nog geen beslissing genomen, dan verzoekt Onze Minister na zes maanden de betrokkene hem te informeren over de stand van zaken met betrekking tot het verlies van de andere nationaliteit of nationaliteiten.

  • 3 Verlenen de autoriteiten van het land van de andere nationaliteit geen of onvoldoende medewerking aan het verzoek of de verklaring van afstand, dan beslist Onze Minister over de gevolgen daarvan voor de afstandsverplichting.

Artikel 30c

  • 1 Wordt Onze Minister het bewijs overgelegd dat de andere nationaliteit of een der andere nationaliteiten is verloren, dan zendt hij een gewaarmerkt afschrift daarvan aan de autoriteit die de optieverklaring in ontvangst heeft genomen.

  • 2 De autoriteit die de optieverklaring in ontvangst heeft genomen, aan wie het bewijs van het verlies van een andere nationaliteit wordt overgelegd, zendt een gewaarmerkt afschrift daarvan aan Onze Minister.

  • 3 Onze Minister dan wel de in het tweede lid bedoelde autoriteit zendt tevens een gewaarmerkt afschrift aan de autoriteit die verantwoordelijk is voor het bijhouden in de basisadministratie van de gegevens over de persoon wiens verlies van die andere nationaliteit het betreft.

  • 4 De in het derde lid bedoelde autoriteit bevordert, voor zover van toepassing, dat het verlies van de andere nationaliteit of nationaliteiten in de desbetreffende basisadministratie wordt verwerkt.

Artikel 30d

Tenzij hij wegens de omstandigheden van het geval anders beslist, gaat Onze Minister na verloop van de in het eerste lid van artikel 30b bepaalde termijn over tot de intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verkregen.

Hoofdstuk III. – Administratieve behandeling van naturalisatieverzoeken

Paragraaf 1. Indiening van naturalisatieverzoeken – algemene bepalingen

Artikel 31

  • 1 Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:

    • a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;

    • b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;

    • c. adres, postcode en woonplaats;

    • d. geslacht;

    • e. nationaliteit of nationaliteiten;

    • f. tegenwoordige en, voorzoveel nodig, eerdere verblijfsrechtelijke status;

    • g. duur van huidige toegelaten verblijf in het Koninkrijk en, indien van toepassing, duur van eerder toegelaten verblijf in het Koninkrijk;

    • h. indien van toepassing, bestaan en duur van het huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan wel ontbinding daarvan, alsmede ten aanzien van de echtgenoot of partner de gegevens bedoeld onder a tot en met e;

    • i. geslachtsnaam en voornamen, plaats en datum van geboorte en van huwelijk van de ouders van de verzoeker;

    • j. indien van toepassing, de kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;

    • k. indien van toepassing, bestaan, duur en plaats van samenleving met een Nederlander;

    • l. de overige gegevens die naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de beoordeling van het geval.

  • 2 In zijn verzoek vermeldt de verzoeker de minderjarige kinderen en kindskinderen die hij in zijn naturalisatie wenst te betrekken. Hij verstrekt over hen, voorzoveel mogelijk, de gegevens genoemd in het eerste lid.

  • 3 Betrekt de verzoeker in zijn verzoek mede een kind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, dan is vereist dat het kind op de wijze bepaald in artikel 3 verklaart in te stemmen met de naturalisatie.

  • 4 De verzoeker en ieder minderjarig kind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt legt een schriftelijke en ondertekende verklaring over dat de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en dat geen relevante gegevens zijn verzwegen. Behoudens in de gevallen waarin toelating niet is vereist, verklaart hij op dezelfde wijze dat in het kader van de verkrijging en het behoud van de verblijfsvergunning van hemzelf en de overige in het naturalisatieverzoek genoemde personen van 15 jaar of jonger de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en dat geen relevante gegevens zijn verzwegen.

  • 5 De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.

Artikel 32

Heeft de verzoeker een of meer nationaliteiten waarvan hij verplicht is afstand te doen, dan legt hij een verklaring over houdende dat hij bereid is het mogelijke te zullen doen om bij of na de totstandkoming van de naturalisatie zijn andere nationaliteit of nationaliteiten te verliezen.

Paragraaf 2. Administratieve behandeling van naturalisatieverzoeken in het Europese deel van Nederland

Artikel 33

  • 1 De burgemeester neemt naturalisatieverzoeken in ontvangst van personen die als ingezetenen van zijn gemeente zijn ingeschreven in de basisregistratie personen.

  • 2 Hij neemt tevens in ontvangst naturalisatieverzoeken van verzoekers die ingevolge wettelijke voorschriften niet voor inschrijving als ingezetene in de basisregistratie personen in aanmerking komen, indien zij hoofdverblijf hebben in zijn gemeente.

  • 3 Hij neemt bovendien in ontvangst naturalisatieverzoeken van personen die in zijn gemeente verblijf hebben en nergens ter wereld hun hoofdverblijf.

  • 4 De in het eerste, tweede en derde lid genoemde personen ontvangen een afschrift van hun naturalisatieverzoek.

  • 5 Naturalisatieverzoeken van andere personen dan die genoemd in het eerste, tweede en derde lid worden door hem niet in ontvangst genomen.

  • 6 Naturalisatieverzoeken worden bij ontvangst voorzien van een datum en een dienststempel.

Artikel 34

Artikel 35

  • 1 Nadat hij het verzoek tot naturalisatie in behandeling genomen heeft, toetst de burgemeester de door de verzoeker verstrekte gegevens aan de gegevens die in de basisregistratie personen zijn opgenomen.

  • 2 Met betrekking tot personen die in het naturalisatieverzoek zijn genoemd en die geen ingezetenen zijn van zijn gemeente verzoekt hij zo nodig, al naar gelang de plaats waar zij volgens de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven, aan de burgemeester van de betreffende gemeente om binnen vier weken, en aan de gezaghebber van het betrokken openbaar lichaam dan wel aan Onze Minister van Algemene Zaken van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten om binnen tien weken de hem verstrekte gegevens te toetsen.

  • 3 Met betrekking tot personen die in het naturalisatieverzoek zijn genoemd en die geen hoofdverblijf hebben in het Koninkrijk verzoekt hij, zo nodig, Onze Minister van Buitenlandse Zaken de hem verstrekte gegevens zo mogelijk binnen tien weken te toetsen.

  • 4 Hij verzoekt Onze Minister van Buitenlandse Zaken de gegevens van personen, bedoeld in artikel 33, tweede lid, binnen vier weken te toetsen aan de gegevens die zijn opgenomen in het door deze gehouden register.

  • 5 Hij onderzoekt, voor zover mogelijk, de juistheid van de gegevens die niet op de in het eerste tot en met het vierde lid aangegeven wijze kunnen worden getoetst.

Artikel 36

  • 1 De burgemeester onderzoekt de verblijfsrechtelijke status van de verzoeker en de personen om wier medeverlening wordt verzocht. Zo nodig verwijst hij de verzoeker voor een bewijs van toelating naar de daartoe bevoegde instanties.

  • 2 Hij informeert de verzoeker over de wijze waarop Onze Minister toetst of ernstige vermoedens bestaan als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet jegens de verzoeker of de minderjarige personen die tot medeverlening van het Nederlanderschap in het naturalisatieverzoek zijn genoemd, indien zij ouder zijn dan zestien jaar.

  • 3 Hij onderzoekt eveneens of deze personen aan de overige voor hun naturalisatie gestelde voorwaarden voldoen.

  • 4 In de gevallen bedoeld in artikel 12 van de Rijkswet overlegt de burgemeester met de verzoeker over de vaststelling en de spelling van de geslachtsnaam en voornaam of voornamen van de verzoeker alsmede van de personen om wier medeverlening is verzocht, en over de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens waarin de namen van de verzoeker en van de personen om wier medeverlening wordt verzocht, zullen worden overgebracht. Hij vraagt, zo nodig, de toestemming van de verzoeker tot wijziging van de naam.

  • 5 De burgemeester stelt de andere in het verzoek genoemde personen, die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, alsook de wettelijke vertegenwoordiger en de in het vierde lid van artikel 2 van de Rijkswet bedoelde andere ouder van deze personen op hun verzoek in de gelegenheid hun zienswijze inzake de naturalisatie alsook inzake de naamswijziging en naamsvaststelling kenbaar te maken.

  • 6 Nadat de burgemeester de handelingen bedoeld in de voorgaande artikelen van deze paragraaf heeft verricht, brengt hij over het naturalisatieverzoek en de eventuele naamsvaststelling en naamswijziging advies uit aan Onze Minister.

Artikel 37

  • 1 De burgemeester zendt zijn advies met het verzoek en de daarop betrekking hebbende gegevens, documenten en verklaringen aan Onze Minister.

  • 2 Onze Minister bevestigt de ontvangst daarvan zonder uitstel aan de burgemeester.

Artikel 38

  • 1 Onze Minister zendt de uittreksels van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap onverwijld ter bekendmaking toe aan de autoriteit van de woonplaats van de verzoeker. Hij zendt het besluit tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van het verzoek toe aan de verzoeker onder vermelding van de termijn waarbinnen tegen het besluit bezwaar gemaakt kan worden. Hij bericht een en ander gelijktijdig aan de burgemeester die het naturalisatieverzoek in ontvangst genomen heeft.

  • 2 De bekendmaking van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap geschiedt overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IIIA.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de wijze van bekendmaking van de verlening van het Nederlanderschap alsook betreffende de inname van de door de bevoegde autoriteiten in het Koninkrijk afgegeven verblijfsdocumenten van de verzoeker en van de personen die in de naturalisatie delen.

Paragraaf 3. Administratieve behandeling van naturalisatieverzoeken in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Artikel 39

  • 1 Onze Minister neemt naturalisatieverzoeken in behandeling van personen die als ingezetenen zijn ingeschreven in de basisadministratie van het betreffende openbare lichaam.

  • 2 Hij neemt tevens in behandeling naturalisatieverzoeken van personen die ingevolge wettelijke voorschriften niet voor inschrijving als ingezetene in de basisadministratie in aanmerking komen, indien zij hoofdverblijf hebben in het betreffende openbare lichaam.

  • 3 Hij neemt bovendien in ontvangst naturalisatieverzoeken van personen die in het betreffende openbare lichaam verblijf hebben en nergens ter wereld hun hoofdverblijf.

  • 4 De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde personen ontvangen een afschrift van hun naturalisatieverzoek.

  • 5 Naturalisatieverzoeken van andere personen dan die genoemd in het eerste, tweede en derde lid worden door hem niet in behandeling genomen.

  • 6 Naturalisatieverzoeken worden bij ontvangst voorzien van een datum en een dienststempel.

Artikel 40

Artikel 41

  • 1 Nadat hij het verzoek tot naturalisatie in behandeling genomen heeft, toetst Onze Minister de door de verzoeker verstrekte gegevens aan de gegevens die in de basisadministratie zijn opgenomen.

  • 2 Met betrekking tot personen die in het naturalisatieverzoek zijn genoemd en die geen ingezetene zijn van zijn openbaar lichaam verzoekt hij zo nodig, al naar gelang de plaats waar zij volgens de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven, aan de gezaghebber van het betreffende openbaar lichaam om binnen vier weken, en aan de burgemeester van de gemeente of aan Onze Minister van Algemene Zaken van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten om binnen tien weken de hem verstrekte gegevens te toetsen.

  • 3 Met betrekking tot personen die in het naturalisatieverzoek zijn genoemd en die geen hoofdverblijf hebben in het Koninkrijk verzoekt hij, zo nodig, Onze Minister van Buitenlandse Zaken de hem verstrekte gegevens zo mogelijk binnen tien weken te toetsen.

  • 4 Hij verzoekt Onze Minister van Buitenlandse Zaken de gegevens van personen, bedoeld in artikel 39, tweede lid, binnen vier weken te toetsen aan de gegevens die zijn opgenomen in het door deze gehouden register.

  • 5 Hij onderzoekt, voor zover mogelijk, de juistheid van de gegevens die niet op de in het eerste tot en met het vierde lid aangegeven wijze kunnen worden getoetst.

Artikel 42

  • 1 Onze Minister onderzoekt de verblijfsrechtelijke status van de verzoeker en de personen om wier medeverlening wordt verzocht, alsmede of er ernstige vermoedens bestaan als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet jegens de verzoeker of de personen die tot medeverkrijging van het Nederlanderschap in het naturalisatieverzoek zijn genoemd, indien zij ouder zijn dan zestien jaar. Zo nodig verwijst hij de verzoeker voor een bewijs van toelating naar de daartoe bevoegde instanties.

  • 2 Hij onderzoekt eveneens of deze personen aan de overige voor hun naturalisatie gestelde voorwaarden voldoen.

  • 3 In de gevallen bedoeld in artikel 12 van de Rijkswet overlegt Onze Minister met de verzoeker over de vaststelling en de spelling van geslachtsnaam en voornaam of voornamen van de verzoeker alsmede van de personen om wier medeverlening is verzocht, en over de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens waarin de namen van de verzoeker en van de personen om wier medeverlening wordt verzocht, zullen worden overgebracht. Hij vraagt, zo nodig, de toestemming van de verzoeker tot wijziging van de naam.

  • 4 Onze Minister stelt de andere in het verzoek genoemde personen, die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, alsook de wettelijke vertegenwoordiger en de in het vierde lid van artikel 2 van de Rijkswet bedoelde andere ouder van deze personen op hun verzoek in de gelegenheid hun zienswijze inzake de naturalisatie alsook inzake de naamswijziging en naamsvaststelling kenbaar te maken.

Artikel 44

  • 1 Onze Minister zendt de uittreksels van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap onverwijld ter bekendmaking toe aan de autoriteit van de woonplaats van de verzoeker. Hij zendt het besluit tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van het verzoek toe aan de verzoeker onder vermelding van de termijn waarbinnen tegen het besluit bezwaar gemaakt kan worden.

  • 2 De bekendmaking van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap geschiedt overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IIIA.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de wijze van bekendmaking van de verlening van het Nederlanderschap alsook betreffende de inname van de door de bevoegde autoriteiten in het Koninkrijk afgegeven verblijfsdocumenten van de verzoeker en van de personen die in de naturalisatie delen.

Paragraaf 4. Administratieve behandeling van naturalisatieverzoeken in Aruba, Curaçao en Sint Maarten

Artikel 45

  • 1 De Gouverneur neemt naturalisatieverzoeken in behandeling van personen die als ingezetenen zijn ingeschreven in de basisadministratie van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten.

  • 2 Hij neemt tevens in behandeling naturalisatieverzoeken van personen die ingevolge wettelijke voorschriften niet voor inschrijving als ingezetene in de basisadministratie in aanmerking komen, indien zij hoofdverblijf hebben in Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten.

  • 3 Hij neemt bovendien in ontvangst naturalisatieverzoeken van personen die in Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten verblijf hebben en nergens ter wereld hun hoofdverblijf.

  • 4 De in het eerste, tweede en derde lid genoemde personen ontvangen een afschrift van hun naturalisatieverzoek.

  • 5 Naturalisatieverzoeken van andere personen dan die, genoemd in het eerste, tweede en derde lid, worden door hem niet in behandeling genomen.

  • 6 Naturalisatieverzoeken worden bij ontvangst voorzien van een datum en een dienststempel.

Artikel 46

Artikel 47

  • 1 Nadat hij het verzoek tot naturalisatie in behandeling genomen heeft, verzoekt de Gouverneur Onze Minister van Algemene Zaken die het aangaat de door de verzoeker verstrekte gegevens te toetsen aan de gegevens die in de basisadministratie zijn opgenomen.

  • 2 Met betrekking tot personen die in het naturalisatieverzoek zijn genoemd en die geen ingezetene zijn van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten verzoekt hij zo nodig, al naar gelang de plaats waar zij volgens de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven, aan de burgemeester van de betreffende gemeente of aan de gezaghebber van het betrokken openbaar lichaam de hem verstrekte gegevens binnen tien weken te toetsen.

  • 3 Met betrekking tot personen die in het naturalisatieverzoek zijn genoemd en die geen hoofdverblijf hebben in het Koninkrijk verzoekt hij, zo nodig, Onze Minister van Buitenlandse Zaken de hem verstrekte gegevens zo mogelijk binnen tien weken te toetsen.

  • 4 Hij verzoekt Onze Minister van Buitenlandse Zaken de gegevens van personen, bedoeld in artikel 45, tweede lid, binnen vier weken te toetsen aan de gegevens die zijn opgenomen in het door deze gehouden register.

  • 5 Hij onderzoekt, voor zover mogelijk, de juistheid van de gegevens die niet op de in het eerste tot en met het vierde lid aangegeven wijze kunnen worden getoetst.

Artikel 48

  • 1 De Gouverneur onderzoekt de verblijfsrechtelijke status van de verzoeker en de personen om wier medeverlening wordt verzocht, alsmede laat hij het bestaan onderzoeken van ernstige vermoedens als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet jegens de verzoeker of de personen die tot medeverkrijging van het Nederlanderschap in het naturalisatieverzoek zijn genoemd, indien zij ouder zijn dan zestien jaar. Zo nodig verwijst hij de verzoeker voor een bewijs van toelating naar de daartoe bevoegde instanties.

  • 2 Hij onderzoekt eveneens of deze personen aan de overige voor hun naturalisatie gestelde voorwaarden voldoen.

  • 3 In de gevallen bedoeld in artikel 12 van de Rijkswet overlegt de Gouverneur met de verzoeker over de vaststelling en de spelling van geslachtsnaam en voornaam of voornamen van de verzoeker alsmede van de personen om wier medeverlening is verzocht, en over de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens waarin de namen van de verzoeker en van de personen om wier medeverlening wordt verzocht, zullen worden overgebracht. Hij vraagt, zo nodig, de toestemming van de verzoeker tot wijziging van de naam.

  • 4 De Gouverneur stelt de andere in het verzoek genoemde personen, die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, alsook de wettelijke vertegenwoordiger en de in het vierde lid van artikel 2 van de Rijkswet bedoelde andere ouder van deze personen op hun verzoek in de gelegenheid hun zienswijze inzake de naturalisatie alsook inzake de naamswijziging en naamsvaststelling kenbaar te maken.

  • 5 Nadat de Gouverneur de handelingen bedoeld in de voorgaande artikelen van deze paragraaf heeft verricht, brengt hij over het naturalisatieverzoek en de eventuele naamsvaststelling en naamswijziging advies uit aan Onze Minister.

Artikel 49

  • 1 De Gouverneur zendt zijn advies met het verzoek en de daarop betrekking hebbende gegevens, documenten en verklaringen door tussenkomst van de Minister van Justitie van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten aan Onze Minister.

  • 2 De Minister van Justitie van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten voegt zijn advies betreffende het verzoek toe aan dit dossier.

  • 3 Onze Minister bevestigt de ontvangst daarvan zonder uitstel aan de Gouverneur en aan de Minister van Justitie van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten.

Artikel 50

  • 1 Onze Minister zendt de uittreksels van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap onverwijld ter bekendmaking toe aan de autoriteit van de woonplaats van de verzoeker. Hij zendt het besluit tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van het verzoek toe aan de verzoeker onder vermelding van de termijn waarbinnen tegen het besluit bezwaar gemaakt kan worden. Hij bericht een en ander gelijktijdig aan de Gouverneur en aan de Minister van Justitie van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten.

  • 2 De bekendmaking van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap geschiedt overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IIIA.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de wijze van bekendmaking van de verlenging van het Nederlanderschap alsook, na overleg met de Ministers van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, betreffende de inname van de door de bevoegde autoriteiten in het Koninkrijk afgegeven verblijfsdocumenten van de verzoeker en van de personen die in de naturalisatie delen.

Paragraaf 5. Administratieve behandeling van naturalisatieverzoeken in het buitenland

Artikel 51

  • 1 Onze Minister van Buitenlandse Zaken neemt naturalisatieverzoeken in ontvangst op de diplomatieke of consulaire post in het ressort waar de verzoeker om naturalisatie zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2 Hij neemt eveneens de naturalisatieverzoeken in behandeling van personen die verblijf hebben in het buitenland en nergens ter wereld hun hoofdverblijf hebben.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde personen ontvangen een afschrift van hun naturalisatieverzoek.

  • 4 Naturalisatieverzoeken van andere personen dan die genoemd in het eerste en tweede lid worden door hem niet in behandeling genomen.

  • 5 Naturalisatieverzoeken worden bij ontvangst voorzien van een datum en een dienststempel.

Artikel 52

  • 2 Alvorens het verzoek in behandeling genomen wordt, onderzoekt de Minister van Buitenlandse Zaken de betalingsverplichting van de verzoeker overeenkomstig het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002. Tenzij de verzoeker voor vrijstelling of gehele ontheffing in aanmerking komt, betaalt hij bij de indiening van zijn verzoek het volgens het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 verschuldigde naturalisatiegeld.

Artikel 53

  • 1 Nadat hij het verzoek tot naturalisatie in behandeling genomen heeft, toetst Onze Minister van Buitenlandse Zaken de door de verzoeker verstrekte gegevens aan de gegevens die in de administratie zijn opgenomen.

  • 2 Met betrekking tot personen die in het naturalisatieverzoek zijn genoemd en die hoofdverblijf hebben binnen het Koninkrijk verzoekt hij zo nodig, al naar gelang de plaats waar zij volgens de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven, aan de burgemeester van de betreffende gemeente, aan de gezaghebber van het betrokken openbaar lichaam of aan Onze Minister van Algemene Zaken van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten de hem verstrekte gegevens binnen tien weken te toetsen.

  • 3 Hij onderzoekt, voor zover mogelijk, de juistheid van de gegevens welke niet op de in het eerste of tweede lid van dit artikel aangegeven wijze kunnen worden getoetst.

Artikel 54

  • 1 Onze Minister van Buitenlandse Zaken onderzoekt of er ernstige vermoedens bestaan als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet, jegens de verzoeker en de personen die tot medeverkrijging van het Nederlanderschap in het naturalisatieverzoek zijn genoemd, indien zij ouder zijn dan zestien jaar.

  • 2 Hij onderzoekt eveneens of deze personen aan de overige voor hun naturalisatie gestelde voorwaarden voldoen.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in artikel 12 van de Rijkswet, overlegt hij met de verzoeker over de vaststelling en de spelling van geslachtsnaam en voornaam of voornamen van de verzoeker alsmede van de personen om wier medeverlening is verzocht, en over de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens waarin de namen van de verzoeker en van de personen om wier medeverlening wordt verzocht, zullen worden overgebracht. Hij vraagt, zo nodig, toestemming van de verzoeker tot wijziging van de naam.

  • 4 Hij stelt de andere in het verzoek genoemde personen, die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, alsook de wettelijke vertegenwoordiger en de in het vierde lid van artikel 2 van de Rijkswet bedoelde andere ouder van deze personen op hun verzoek in de gelegenheid hun zienswijze inzake de naturalisatie alsook inzake de naamswijziging en naamsvaststelling kenbaar te maken.

  • 5 Nadat Onze Minister van Buitenlandse Zaken de handelingen bedoeld in de voorgaande artikelen van deze paragraaf heeft verricht, brengt hij over het naturalisatieverzoek en de eventuele naamsvaststelling en naamswijziging advies uit aan Onze Minister.

Artikel 55

Onze Minister van Buitenlandse Zaken zendt het naturalisatieverzoek, tezamen met zijn advies en daarop betrekking hebbende gegevens, documenten en verklaringen aan Onze Minister.

Artikel 56

  • 1 Onze Minister zendt de uittreksels van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap onverwijld ter bekendmaking toe aan de autoriteit van de woonplaats van de verzoeker. Hij zendt het besluit tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van het verzoek toe aan de verzoeker onder vermelding van de termijn waarbinnen tegen het besluit bezwaar gemaakt kan worden. Hij bericht een en ander gelijktijdig aan Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen na overleg met Onze Minister van Buitenlandse Zaken regels worden gesteld betreffende de wijze van bekendmaking van de verlening van het Nederlanderschap en kunnen regels gesteld worden betreffende de inname van de door de bevoegde autoriteiten in het Koninkrijk afgegeven verblijfsdocumenten van de verzoeker en van de personen die in de naturalisatie delen.

  • 3 Indien de bekendmaking van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap door uitreiking geschiedt, is daarop het bepaalde in hoofdstuk IIIA, met uitzondering van de tijdsbepalingen in artikel 60b, tweede en vierde lid, van toepassing.

Paragraaf 6. Administratieve handelingen inzake de afstandsverplichting

Artikel 57

Bij ministeriële regeling kan na overleg met Onze Ministers van Algemene Zaken van Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden bepaald in welke gevallen het doen van afstand, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, niet zal worden verlangd.

Artikel 58

  • 1 Indien een verzoeker verplicht is om na de totstandkoming van de naturalisatie het mogelijke te zullen doen om zijn andere nationaliteit of nationaliteiten te verliezen, wordt hem na de naturalisatie door Onze Minister bericht dat hij binnen een termijn van drie maanden een verzoek moet doen tot afstand van die andere nationaliteit of nationaliteiten. Van dit bericht wordt een afschrift gezonden aan de autoriteit, die het naturalisatieverzoek in ontvangst genomen heeft.

  • 2 Heeft de verzoeker het verzoek tot afstand dan wel een verklaring van afstand bij de autoriteiten van het land of de landen van zijn andere nationaliteit of nationaliteiten ingediend of aangeboden en is daarover door deze nog geen beslissing genomen, dan verzoekt Onze Minister na zes maanden de betrokkene hem te informeren over de stand van zaken met betrekking tot het verlies van de andere nationaliteit of nationaliteiten.

  • 3 Verlenen de autoriteiten van het land van de andere nationaliteit geen of onvoldoende medewerking aan het verzoek of de verklaring van afstand, dan beslist Onze Minister over de gevolgen daarvan voor de afstandsverplichting.

Artikel 59

  • 1 Wordt Onze Minister het bewijs overgelegd dat de andere nationaliteit of een der andere nationaliteiten is verloren, dan zendt hij een gewaarmerkt afschrift daarvan aan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst genomen heeft.

  • 2 De autoriteit, bedoeld in artikel 2, aan wie het bewijs van het verlies van een andere nationaliteit wordt overgelegd, zendt een gewaarmerkt afschrift daarvan aan Onze Minister.

  • 3 Onze Minister dan wel de in het tweede lid bedoelde autoriteit zendt tevens een gewaarmerkt afschrift aan de autoriteit die verantwoordelijk is voor het bijhouden in de basisadministratie van de gegevens over de persoon wiens verlies van die andere nationaliteit het betreft.

  • 4 De in het derde lid bedoelde autoriteit bevordert, voor zover van toepassing, dat het verlies van de andere nationaliteit of nationaliteiten in de desbetreffende basisadministratie wordt verwerkt.

Artikel 60

Tenzij hij wegens de omstandigheden van het geval anders beslist, gaat Onze Minister na verloop van de in het eerste lid van artikel 58 bepaalde termijn over tot de intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend.

Hoofdstuk IIIA. Bekendmaking van de verkrijging van het Nederlanderschap

Artikel 60a

  • 1 Tenzij anders bepaald, treedt de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap als bedoeld in de artikelen 11, 17, 23 en 29, in werking door de uitreiking ervan aan de optant door of namens de tot bevestiging bevoegde autoriteit. De bevestiging werkt terug tot de dag van de dagtekening.

  • 2 De in het eerste lid genoemde autoriteit roept de optant tezamen met de personen die in de verkrijging zullen delen en die ten tijde van het afleggen van de optieverklaring zestien jaar of ouder waren, tijdig voor de uitreiking op te verschijnen. Was de optant ten tijde van het afleggen van de optieverklaring jonger dan zestien jaar dan wordt zijn wettelijke vertegenwoordiger opgeroepen te verschijnen.

  • 3 Indien de optant en de personen die in de verkrijging delen, verplicht zijn voorafgaand aan de uitreiking van de bevestiging een verklaring af te leggen, vindt de uitreiking niet plaats dan nadat deze verklaring is afgelegd. Indien niet alle in de bevestiging genoemde personen die een verklaring dienen af te leggen, daartoe bereid of in staat zijn, wordt de uitreiking aangehouden.

  • 4 Degene aan wie de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap in persoon wordt uitgereikt en de minderjarige vreemdeling die de bereidverklaring als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap heeft afgelegd, legt de verklaring van verbondenheid mondeling af op een door de in het eerste lid genoemde autoriteit te bepalen wijze.

  • 5 De in het eerste lid genoemde autoriteit kan bepalen dat de betrokkene de verklaring van verbondenheid schriftelijk aflegt, indien van hem redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij deze mondeling aflegt.

  • 6 Indien betrokkene vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is om de verklaring van verbondenheid op de in het vierde of vijfde lid bedoelde wijze af te leggen, wordt de bevestiging bekendgemaakt zonder dat de verklaring van verbondenheid is afgelegd.

  • 7 De uitreiking vindt plaats binnen negen weken nadat is vastgesteld dat de optant heeft voldaan aan de vereisten, die aan de optie zijn gesteld. Wegens bijzondere omstandigheden kan deze termijn met een redelijke periode worden verlengd.

  • 8 De bevestiging wordt aan de optant in persoon of, indien hij ten tijde van het afleggen van de optieverklaring jonger dan zestien jaar is, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger uitgereikt.

  • 9 Indien om zwaarwegende redenen van een op grond van het tweede lid opgeroepen persoon niet kan worden verlangd dat hij de bevestiging in persoon in ontvangst neemt, kan hij zich laten vertegenwoordigen door een daartoe schriftelijk gemachtigde meerderjarige persoon. Onder zwaarwegende redenen wordt in ieder geval gerekend de fysieke of psychische onmogelijkheid te verschijnen. Om dezelfde redenen kan de in het eerste lid genoemde autoriteit tot een andere wijze van bekendmaking of verklaring besluiten.

  • 10 Indien de op grond van het tweede lid opgeroepen personen bij de uitreiking niet aanwezig zijn, worden zij opnieuw opgeroepen. Zo nodig wordt de oproeping vervolgens eenmaal bij aangetekende brief herhaald.

  • 11 De bevestiging die niet binnen een jaar na de dag waarop zij is gedagtekend aan de optant is bekendgemaakt, vervalt ten aanzien van de erin genoemde personen. Indien tegen het besluit omtrent de wijze van afleggen van de verklaring van verbondenheid of de wijze van bekendmaking van de bevestiging bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt deze termijn opgeschort totdat op het bezwaar onderscheidenlijk het beroep onherroepelijk is beslist.

  • 12 De autoriteit die de bevestiging heeft bekendgemaakt, zendt daarvan onverwijld bericht aan Onze Minister en deelt daarin mede of en op welke wijze de verklaring van verbondenheid is afgelegd.

Artikel 60b

  • 1 Tenzij anders bepaald, treedt het besluit tot verlening van het Nederlanderschap voor een daarin genoemde persoon in werking door de uitreiking aan hem van het hem betreffend uittreksel van het besluit. Het besluit werkt terug tot de dag van de dagtekening.

  • 2 Binnen zes weken na de dag van dagtekening van het naturalisatiebesluit en tijdig voor de uitreiking roept de autoriteit van de woonplaats van de betrokken persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek tot naturalisatie zestien jaar of ouder was, deze op te verschijnen. Was de betrokkene ten tijde van de indiening van het verzoek tot naturalisatie jonger dan zestien jaar dan wordt zijn wettelijke vertegenwoordiger opgeroepen te verschijnen. Wegens bijzondere omstandigheden kan deze termijn met een redelijke periode worden verlengd.

  • 3 Indien de opgeroepen persoon verplicht is voorafgaand aan de uitreiking een verklaring af te leggen, vindt de uitreiking van het uittreksel van het besluit niet plaats dan nadat deze verklaring is afgelegd.

  • 4 Degene aan wie het uittreksel van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap in persoon wordt uitgereikt, legt de verklaring van verbondenheid mondeling af op een door de bevoegde autoriteit te bepalen wijze.

  • 5 De bevoegde autoriteit kan bepalen dat de betrokkene de verklaring van verbondenheid schriftelijk aflegt, indien van hem redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij deze mondeling aflegt.

  • 6 Indien betrokkene vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is om de verklaring van verbondenheid op de in het vierde of vijfde lid bedoelde wijze af te leggen, wordt het uittreksel van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap bekendgemaakt zonder dat de verklaring is afgelegd.

  • 7 De uitreiking vindt door of namens de autoriteit, die de betrokkene heeft opgeroepen, plaats binnen zes weken na de verzending van de oproeping.

  • 8 Het hem betreffend uittreksel van het besluit wordt aan de betrokkene in persoon of, indien hij ten tijde van de indiening van het verzoek tot naturalisatie jonger dan zestien jaar is, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger uitgereikt.

  • 9 Indien om zwaarwegende redenen van een op grond van het tweede lid opgeroepen persoon niet kan worden verlangd dat hij het hem betreffende uittreksel van het besluit in persoon in ontvangst neemt, kan hij zich laten vertegenwoordigen door een daartoe schriftelijk gemachtigde meerderjarige persoon. Onder zwaarwegende redenen wordt in ieder geval gerekend de fysieke of psychische onmogelijkheid te verschijnen. Om dezelfde redenen kan de in het tweede lid genoemde autoriteit tot een andere wijze van bekendmaking of verklaring besluiten.

  • 10 Indien de betrokkene bij de in het zevende lid bedoelde uitreiking niet aanwezig is, wordt hij opnieuw opgeroepen. Zo nodig wordt de oproeping vervolgens eenmaal bij aangetekende brief herhaald.

  • 11 Het besluit tot verlening van het Nederlanderschap vervalt ten aanzien van een erin genoemd persoon indien het hem betreffend uittreksel van dit besluit niet binnen een jaar na de dag waarop het besluit is gedagtekend aan hem is bekendgemaakt. Indien tegen het besluit omtrent de wijze van afleggen van de verklaring van verbondenheid of de wijze van bekendmaking van het uittreksel van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt deze termijn opgeschort totdat op het bezwaar onderscheidenlijk het beroep onherroepelijk is beslist.

  • 12 De autoriteit die het uittreksel van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap heeft bekendgemaakt, zendt daarvan onverwijld een bericht aan Onze Minister. Hij bericht ook of en op welke wijze de verklaring van verbondenheid is afgelegd en welke uittreksels hij na herhaalde oproepingen niet heeft kunnen uitreiken. Hij zendt de uittreksels betreffende de personen voor wie een besluit is vervallen, terug aan Onze Minister.

Hoofdstuk IV. – Bewijs van Nederlanderschap

Artikel 61

  • 2 Een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap wordt alleen op aanvraag van de betrokken persoon verstrekt.

  • 3 De documenten genoemd onder b en c van het eerste lid dienen de woorden te bevatten: Verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap, en van een datum van verstrekking en een dienststempel te zijn voorzien.

  • 4 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke andere documenten als verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap kunnen dienen.

Hoofdstuk V. – Verlies van het Nederlanderschap

Paragraaf 1. Verlies door een verklaring van afstand

Artikel 62

  • 2 Aan de verklaring van afstand wordt zo nodig een bewijs toegevoegd dat de verklarende persoon en, in voorkomend geval, de minderjarige personen die in zijn afstand delen een andere nationaliteit bezitten.

  • 3 Indien de verklaring een minderjarige betreft, wordt zo nodig tevens een bewijs van de nationaliteit van de vader en moeder of adoptiefouder toegevoegd.

Artikel 63

  • 1 Een verklaring van afstand van het Nederlanderschap wordt afgelegd:

    • a. in het Europese deel van Nederland: voor de burgemeester;

    • b. in een openbaar lichaam: voor Onze Minister;

    • c. in Aruba, Curaçao en Sint Maarten: voor de Gouverneur;

    • d. in het buitenland: voor Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

  • 2 Alvorens de verklaring in ontvangst te nemen stelt de autoriteit ten overstaan van wie deze wordt afgelegd de identiteit vast van de persoon die de verklaring aflegt. Hij bepaalt tevens, voor zover mogelijk, welke andere personen door deze afstand hun Nederlanderschap zullen verliezen.

  • 3 De persoon die in overeenstemming met artikel 3 een verklaring van afstand heeft afgelegd, ontvangt daarvan onverwijld een bevestiging, die tevens, voor zoveel mogelijk, de namen vermeldt van de personen die door deze afstand hun Nederlanderschap hebben verloren.

Artikel 64

  • 1 De in het tweede lid van artikel 63 genoemde autoriteit, niet zijnde Onze Minister, zendt de verklaring van afstand alsmede een afschrift van de bevestiging toe aan Onze Minister; hij behoudt een afschrift daarvan.

  • 2 Hij zendt bovendien een afschrift van de bevestiging aan de autoriteit die verantwoordelijk is voor het bijhouden in de basisadministratie van de gegevens over de persoon die de afstand betreft. Met betrekking tot personen die in hun land woonachtig zijn, zendt hij tevens een afschrift van de verklaring van afstand en van de bevestiging aan de Minister van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

  • 3 Voorzoveel van toepassing bevordert de autoriteit ten overstaan van wie een verklaring van afstand is afgelegd, alsmede de in het voorgaande lid bedoelde autoriteit die een afschrift van de bevestiging bedoeld in het derde lid van artikel 63 heeft ontvangen, dat

    • a. de verklaring van afstand van het Nederlanderschap in de basisadministratie wordt verwerkt;

    • b. de Nederlandse reisdocumenten die waren uitgereikt aan de personen die door of als gevolg van de afstand het Nederlanderschap hebben verloren, overeenkomstig de Paspoortwet worden ingenomen;

    • c. indien van toepassing: de betrokkenen worden verwezen naar de Vreemdelingendienst van de politie.

Paragraaf 2. Verlies door intrekking van het Nederlanderschap

Artikel 65

De autoriteiten en ambtenaren bevoegd tot het in ontvangst nemen van optieverklaringen en naturalisatieverzoeken die in de uitoefening van hun ambt kennis krijgen van valse verklaringen of bedrog, dan wel van de verzwijging van enig relevant feit dat geleid heeft tot de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap, melden dit onverwijld aan Onze Minister, zo nodig onder medezending van afschriften van op de zaak betrekkelijke stukken.

Paragraaf 3. Procedure van intrekking van het Nederlanderschap

Artikel 66

  • 1 Indien Onze Minister het voornemen heeft een besluit te nemen tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verkregen of verleend, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet, doet hij daarvan schriftelijk mededeling aan de bij de intrekking rechtstreeks betrokken persoon of personen alsmede aan de autoriteit die de optieverklaring of het naturalisatieverzoek in ontvangst genomen heeft. Indien Onze Minister het voornemen heeft een besluit te nemen tot intrekking van het Nederlanderschap, als bedoeld in artikel 14, tweede of derde lid, van de Rijkswet, doet hij daarvan schriftelijk mededeling aan de bij de intrekking rechtstreeks betrokken persoon of personen.

  • 2 Heeft de betrokken persoon een bekende woon- of verblijfplaats, dan wordt de mededeling aan dat adres gezonden; heeft hij geen bekende woon- of verblijfplaats, dan wordt de mededeling gezonden aan zijn laatst bekende adres in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten dan wel de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba of door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan zijn laatst bekende adres in het buitenland.

  • 3 Indien Onze Minister zulks noodzakelijk acht, geeft hij van zijn voornemen kennis door uitreiking van de in het eerste lid bedoelde mededeling.

  • 4 Indien Onze Minister zulks noodzakelijk acht, geeft hij van zijn voornemen tevens kennis in een of meer van de lokale bladen van de vermoedelijke verblijfplaats van betrokkenen of in de daarvoor bestemde officiële publicatiebladen, al naar gelang die verblijfplaats.

  • 5 Onder rechtstreeks betrokken persoon wordt in dit artikel verstaan de Nederlander op wie het in het eerste lid bedoelde voornemen betrekking heeft, alsmede, voor zover zij bij het voornemen een rechtstreeks belang hebben, zijn kinderen en adoptiefkinderen, alsmede zijn echtgenoot of geregistreerde partner. Bij ministeriële regeling kunnen andere personen als betrokken worden aangemerkt.

  • 6 In de in het eerste lid bedoelde mededelingen vermeldt Onze Minister ten minste

    • a. de zakelijke inhoud en korte redengeving van zijn voorgenomen besluit,

    • b. de mogelijkheid voor betrokkenen of de genoemde autoriteiten om hun bedenkingen tegen dit voornemen in te brengen, en op welke wijze en binnen welke termijn dit kan geschieden,

    • c. dat degene die schriftelijke bedenkingen inbrengt, kan verzoeken dat zijn persoonlijke gegevens niet worden vermeld.

Artikel 67

Onze Minister zendt van de ingebrachte bedenkingen een afschrift aan de in het eerste lid van artikel 66 genoemde personen en indien van toepassing autoriteit.

Artikel 68

Bij zijn besluit tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet houdt Onze Minister onder meer rekening met de aard en ernst van de valse verklaring, het bedrog of de verzwijging, de mogelijke staatloosheid van betrokkene na de intrekking, alsook met de tijdsduur die sinds de verkrijging of verlening verlopen is, de gevolgen van het verlies van Unieburgerschap, indien dit ten gevolge van de intrekking van het Nederlanderschap optreedt en de overige relevante factoren.

Artikel 68a

Bij zijn besluit tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, van de Rijkswet houdt Onze Minister onder meer rekening met:

  • a. de gevolgen van het verlies van Unieburgerschap, indien dit ten gevolge van de intrekking van het Nederlanderschap optreedt;

  • b. zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, voor zover deze relevant zijn voor het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap.

Artikel 68b

Bij zijn besluit tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, derde lid, van de Rijkswet houdt Onze Minister rekening met:

  • a. de gevolgen van het verlies van Unieburgerschap, indien dit ten gevolge van de intrekking van het Nederlanderschap optreedt;

  • b. de eventuele minderjarigheid van betrokkene en zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, voor zover deze relevant zijn voor het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap.

Artikel 68c

  • 1 Bij zijn besluit tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet houdt Onze Minister onder meer rekening met:

    • a. de proportionaliteit van de maatregel, mede gelet op de rol die betrokkene vervult bij de in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet bedoelde organisatie en de daarmee samenhangende mate van dreiging voor de nationale veiligheid die van betrokkene uitgaat;

    • b. het eventuele belang van opsporing, vervolging en berechting van betrokkene en de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf;

    • c. de gevolgen van het verlies van Unieburgerschap, indien dit ten gevolge van de intrekking van het Nederlanderschap optreedt; en

    • d. de eventuele minderjarigheid van betrokkene en zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden van betrokkene, voor zover deze relevant zijn voor het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap.

  • 2 Intrekking van het Nederlanderschap vindt niet plaats indien de met de intrekking verband houdende ongewenstverklaring in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Artikel 69

Artikel 70

  • 1 Nadat Onze Minister op grond van artikel 14, eerste tot en met vierde lid, of artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, van de Rijkswet een besluit tot intrekking heeft genomen, zendt hij een afschrift van het besluit aan de persoon wiens Nederlanderschap is ingetrokken, aan de autoriteit die verantwoordelijk is voor het bijhouden in de basisadministratie van de gegevens over de desbetreffende persoon of aan Onze Minister van Buitenlandse Zaken. Indien de intrekking is gebaseerd op artikel 14, eerste lid, of artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, wordt tevens een afschrift gezonden aan de autoriteit die de optieverklaring of het naturalisatieverzoek in ontvangst heeft genomen. Hij zendt, zo nodig, een afschrift aan andere betrokken instanties. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 66 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Voorzoveel van toepassing, bevordert de autoriteit die dit afschrift heeft ontvangen, dat

    • a. het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap in de basisadministratie wordt verwerkt;

    • b. de Nederlandse reisdocumenten die waren uitgereikt aan de personen die het Nederlanderschap hebben verloren, overeenkomstig de Paspoortwet worden ingenomen;

    • c. de betrokkenen worden verwezen naar de Vreemdelingendienst van de politie;

    • d. de daarvoor in aanmerking komende akten van de burgerlijke stand worden gewijzigd.

  • 3 Nadat Onze Minister van Buitenlandse Zaken in kennis is gesteld van het besluit tot intrekking bevordert hij dat de handelingen genoemd in het tweede lid, onder b en d, worden verricht.

  • 4 Nadat Onze Minister op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet een besluit tot intrekking heeft genomen, draagt hij er zorg voor dat betrokkene onderscheidenlijk zijn reisdocument wordt geregistreerd in het Schengen informatiesysteem II en de Stolen and Lost Travel Documents database.

Artikel 70a

Het bevoegd orgaan, bedoeld in artikel 22B, vijfde lid, van de Rijkswet is:

  • a. in het Europese deel van Nederland: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand;

  • b. in een openbaar lichaam: de Minister van Veiligheid en Justitie van Nederland;

  • c. in Aruba: de Minister van Sociale zaken, Jeugd en Arbeid;

  • d. in Curaçao: de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn;

  • e. in Sint Maarten: de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid.

Hoofdstuk VI. – Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 72

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit besluit.

Artikel 73

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op optieverklaringen en verzoeken om naturalisatie, alsmede op verklaringen van afstand ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2 Verklaringen bedoeld als bewijs van het bezit van het Nederlanderschap te dienen, die zijn afgegeven voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden als zodanig aanvaard, indien zij zijn verstrekt door een Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse autoriteit.

Artikel 74

  • 1 Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 april 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de achtentwintigste mei 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven