Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Wet van 1 november 2001, houdende uitvoering van de Verordening (EG), nr. 718/1999, van de Raad van de Europese Unie van 29 maart 1999 betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren (PbEG L 90) (Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is wettelijke bepalingen vast te stellen ter uitvoering van de Verordening nr. 718/1999 van de Raad van de Europese Unie van 29 maart 1999 betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren (PbEG L 90), mede in verband met het door de Verdragsluitende Staten op 28 april 1999 te Straatsburg ter zake van een uniforme toepassing van voornoemde verordening in alle Verdragsluitende Staten ondertekende Aanvullend Protocol nr. 5 bij de op 17 oktober 1868 te Mannheim tot stand gekomen Herziene Rijnvaartakte (Trb. 1955, 161), alsmede de daarop betrekking hebbende Verklaring van de Overeenkomstsluitende Staten op grond waarvan het Aanvullend Protocol nr. 5 voorlopig kan worden toegepast voordat alle akten van bekrachtiging zijn nedergelegd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Raadsverordening: Verordening nr. 718/1999 van de Raad van de Europese Unie van 29 maart 1999 betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren (PbEG L 90);

  • b. Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

  • c. lidstaten: de betrokken lidstaten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Raadsverordening;

  • d. fonds voor de binnenvaart: artikel 05.34 van de begroting van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 2

  • 1 Er is een fonds voor de binnenvaart. Onze Minister beheert het fonds.

  • 2 Het fonds voor de binnenvaart omvat de ontvangsten en de uitgaven met betrekking tot de beheersing van de capaciteit van de binnenvaartvloot met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren en met betrekking tot de maatregelen, bedoeld in artikel 8 van de Raadsverordening.

  • 3 De ontvangsten zijn:

    • a. bijdragen als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Raadsverordening;

    • b. bijdragen van lidstaten en van Zwitserland als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Raadsverordening.

  • 4 De uitgaven zijn uitgaven als bedoeld in artikel 3, vierde, vijfde en zesde lid, van de Raadsverordening.

Artikel 3

De organisaties, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Raadsverordening zijn de organisaties op het terrein van de binnenvaart, vertegenwoordigd in het Overlegorgaan infrastructuur en milieu, bedoeld in artikel 4 van de Wet overleg infrastructuur en milieu.

Artikel 4

Onze Minister legt speciale bijdragen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, tweede gedachtenstreepje, van de Raadsverordening op en doet de uitgaven in het kader van artikel 3, vierde, vijfde en zesde lid, van de Raadsverordening.

Artikel 5

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 4 en 6 van de Raadsverordening.

Artikel 6

Het is de eigenaar verboden zijn binnenschip in de vaart te brengen in afwijking van artikel 4, eerste lid, van de Raadsverordening.

Artikel 7

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet en de Raadsverordening bepaalde zijn belast:

Artikel 8

Een speciale bijdrage als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Raadsverordening wordt voldaan op het moment, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Raadsverordening, zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. Onze Minister is bevoegd tot uitvaardiging van een dwangbevel tot betaling van de speciale bijdrage.

Artikel 9

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 12

  • 1 [Red: Wijzigt de Wet op de economische delicten.]

  • 2 [Red: Wijzigt de Wet vervoer binnenvaart.]

Artikel 13

Met betrekking tot de behandeling van bezwaar of beroep tegen een krachtens de Wet structurele sanering binnenvaart genomen beschikking die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is bekendgemaakt, blijft de Wet structurele sanering binnenvaart van toepassing.

Artikel 14

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 29 april 1999, met uitzondering van de artikelen 6, 8, 9, 10 en 12, eerste lid, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

  • 2 Deze wet vervalt op het tijdstip waarop de Raadsverordening vervalt.

Artikel 15

Deze wet wordt aangehaald als: Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 1 november 2001

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de tweeëntwintigste november 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven