Bijlage 1. bij de Regeling haemopoietische stamceltransplantatie
[Regeling vervallen per 19-02-2006]
In deze bijlage is het aantal centra aangegeven waar transplantaties van haemopoietische
oftewel bloedvormende stamcellen mogen plaatsvinden, alsmede de spreiding over Nederland.
Wanneer in het hier navolgende gesproken wordt over 'stamcellen' of 'stamceltransplantaties',
wordt daarbij steeds gerefereerd naar haemopoietische stamcellen of haemopoietische
stamceltransplantaties.
Er zijn momenteel 13 centra waarbij stamceltransplantaties regulier onderdeel van
hun verrichtingenpakket uitmaken.
Het gaat om de volgende centra:
- -
Academisch Ziekenhuis Groningen
- -
Universitair Medisch Centrum te Utrecht
- -
Academisch Medisch Centrum te Amsterdam
- -
Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit te Amsterdam
- -
Leids Universitair Medisch Centrum
- -
Academisch Ziekenhuis Nijmegen
- -
Academisch Ziekenhuis Rotterdam
- -
Academisch Ziekenhuis Maastricht
- -
Isalaklinieken te Zwolle
- -
Medisch Spectrum Twente te Enschede
- -
Leyenburgziekenhuis te Den Haag
- -
Nederlands Kanker Instituut / Anthonie van Leeuwenhoek te Amsterdam
- -
Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein.
Stamceltransplantaties zijn onder te verdelen in 4 categorieën: autologe stamceltransplantaties
bij volwassenen, autologe stamceltransplantaties bij kinderen, allogene stamceltransplantaties
bij volwassenen en allogene stamceltransplantaties bij kinderen. De bovengenoemde
centra voeren één of meerdere van deze typen transplantaties uit.
Demografische ontwikkelingen (bevolkingsgroei en leeftijdsopbouw) en ontwikkelingen
ten aanzien van de prevalentie van aandoeningen leiden enerzijds tot de verwachting
dat het aantal patiënten dat voor stamceltransplantatie in aanmerking komt, geleidelijk
groeit. Anderzijds wordt de benodigde capaciteitsbehoefte met name bepaald door ontwikkelingen
op het gebied van indicatiestellingen. De kennis over de toepassingsmogelijkheden
van stamceltransplantaties neemt een grote vlucht, en daarmee veranderen de geaccepteerde
indicatiegebieden voor de verschillende typen stamceltransplantaties voortdurend.
In de huidige situatie is het produktieniveau van enkele centra dermate laag dat de
kwaliteit van zorg in het geding kan raken. Een en ander tegen elkaar afwegend worden
het aantal en de spreiding van deze 13 centra over Nederland voor de komende jaren
vooralsnog als voldoende beoordeeld.
Het aantal autologe stamceltransplantaties bij volwassenen bedroeg in 1993 volgens
het rapport 'Autologe beenmergtransplantaties' van de Gezondheidsraad uit 1995 in
totaal 202 verrichtingen. De raad had - met de toenmalige kennis - een prognose opgesteld
die rekening hield met 330 stamceltransplantaties in het jaar 2000. De Inspectie voor
de Gezondheidszorg constateert in haar rapport 'Stamceltransplantaties bij kinderen
en volwassen' uit 1999 dat in het jaar 1996 feitelijk reeds 400 stamceltransplantaties
werden uitgevoerd. De indicatiegebieden voor autologe stamceltransplantatie bij volwassenen
betroffen in de eerste periode vooral hematologische ziekten (acute niet-lymfatische
leukemie en het maligne lymfoon). De toename in de latere jaren is vooral toe te schrijven
aan de toepassing van stamceltransplantatie bij solide tumoren: van 15 verrichtingen
in 1993 tot 136 verrichtingen in 1996, met name bij mammacarcinoom. Deze ontwikkeling
heeft zich echter niet doorgezet. Waar werd gehoopt op een succesvolle inzet van autologe
stamceltransplantatie bij een veel hoger percentage van gevallen van mammacarcinoom,
hebben klinische onderzoeken tot nu toe deze verwachting niet kunnen waarmaken. Vooralsnog
wordt voor de komende periode uitgegaan van een benodigd aantal van 400 autologe stamceltransplantaties
per jaar.
De capaciteit van de huidige 13 centra (8 academische en 5 niet-academische ziekenhuizen)
is vooralsnog voldoende om aan de behoefte aan autologe stamceltransplantaties bij
volwassenen te voldoen. Gegeven het relatief grote aantal stamceltransplantaties speelt
een landelijke spreiding van capaciteit een nadrukkelijke rol. De landelijke spreiding
is met de huidige centra gewaarborgd.
Aangewezen centra hebben daarnaast de mogelijkheid om met niet-aangewezen HIC-centra
een samenwerking aan te gaan waardoor de nazorg direct volgend op de autologe stamceltransplantatie
in het satellietcentrum kan plaatsvinden. Dit draagt er toe bij dat eventuele wachttijden
in de transplantatiecentra worden verkort of voorkomen.
Wat betreft autologe stamceltransplantaties bij kinderen constateert de Gezondheidsraad
(1995) in totaal 21 verrichtingen over het jaar 1993. De toenmalige prognose voor
het jaar 2000 bedroeg 63 verrichtingen. De verwachte stijging heeft zich echter niet
voorgedaan. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (1999) inventariseert een feitelijk
aantal van 18 transplantaties in 1996 en naar haar zeggen is in de periode daarna
het aantal verrichtingen niet boven de 20 per jaar uitgekomen. Reden is dat de verwachtingen
van autologe stamceltransplantatie achterbleven bij de resultaten. Zo zijn de trials
voor autologe stamceltransplantaties bij kinderen met leukemie inmiddels gestopt.
Andere aandoeningen waarbij autologe stamceltransplantatie in de rede ligt, zoals
acute niet-lymfatische leukemie en solide tumoren, zijn bij kinderen zeer zeldzaam.
In feite zal sprake blijven van incidentele ingrepen waarbij naar inzicht van de Inspectie
en de Gezondheidsraad de huidige 8 academische ziekenhuizen in staat zijn met relatief
weinig extra belasting een autoloog stamceltransplantatieprogramma uit te voeren.
De vraag naar doelmatigheid daarbij is niet of nauwelijks in het geding omdat de academische
ziekenhuizen reeds over alle relevante kennis en (personele, gebouwelijke en materiële)
infrastructuur beschikken. Bij de (potentiële) inzet van de 8 academische centra wordt
tevens tegemoet gekomen aan een wens naar landelijke spreiding. Bij het verrichten
van autologe stamceltransplantaties bij kinderen dient de kinderoncologie of kinderhematologie
het vertrekpunt te zijn.
Wenselijk is dat de behandeling van juveniele chronische rheumatoïde arthritis, die
volgens de Inspectie nog als experimenteel moet worden beschouwd, wordt geconcentreerd,
zo mogelijk in 2 centra. Ik ga er van uit dat de academische ziekenhuizen door zelfregulering
tot een concentratie en taakverdeling komen.
Allogene stamceltransplantaties bij volwassen worden vooral toegepast bij kwaadaardige
bloedziekten zoals acute niet-lymfatische leukemie en chronische myeloïde leukemie.
Volgens gegevens van het UMC St. Radboud te Nijmegen (afd. hematologie, 2000) zijn
in Nederland in de periode vóór 1985 in totaal minder dan 130 stamceltransplantaties
uitgevoerd. Tussen 1985 en 1989 bedroeg het totaal aantal transplantaties reeds 300.
Deze stijgende lijn heeft zich doorgezet: het Nijmegen-rapport meldt een aantal van
465 verrichtingen voor de periode 1990-1994 en 619 verrichtingen voor de periode 1995-1999.
De Inspectie (1999) constateert voor het jaar 1996 een totaal van 158 allogene stamceltransplantaties.
Naar informatie van de Inspectie en de Gezondheidsraad zal het aantal allogene stamceltransplantaties
voor volwassenen geleidelijk groeien. De regeling stamceltransplantatie houdt rekening
met een groei tot mogelijk 200 verrichtingen per jaar.
De Gezondheidsraad meent dat een verantwoorde kwaliteit van allogene transplantaties
sterk afhankelijk is van kennis die is gebaseerd op uitvoeringservaring. De Raad acht
het in zijn rapport `Allogene beenmergtransplantatie' uit 1994 wenselijk dat een centrum
- met het oog op wetenschappelijk onderzoek en klinische evaluatie - minimaal 25 tot
30 transplantaties per jaar verricht. De motieven voor een getalscriterium zijn in
de huidige situatie nog onveranderd van toepassing.
Allogene stamceltransplantaties bij volwassenen vinden tot nu toe plaats in 7 van
de 8 academische ziekenhuizen. 4 academische centra (LUMC, UMCU, AZR en AZN) voeren
25 stamceltransplantaties of meer per jaar uit; 3 academische centra (AMC, VU-ziekenhuis
en AZM) kennen evident lagere aantallen. Het AZG voert geen allogene transplantaties
uit, maar heeft al wel geïnvesteerd in de benodigde kennis en infrastructuur.
De 8 academische centra komen in aanmerking voor een vergunning, waarvan het AMC,
AZG, het VUziekenhuis en het AZM vooralsnog voor een voorlopige vergunning. Het AMC,
het AZG, het VU-ziekenhuis en het AZM dienen binnen 3 jaar tot een productieniveau
van 15 reguliere allogene stamceltransplantaties per jaar te komen. De non-myeloablatieve
allogene stamceltransplantaties, ook wel allogene `mini-transplantaties' genoemd,
zullen niet bij dit aantal van 15 verrichtingen worden meegerekend. Het aantal van
15 reguliere allogene stamceltransplantaties biedt een garantie voor de ontwikkeling
tot een volwaardig centrum, dat uitgaat van zo'n 25 verrichtingen of meer per jaar.
De regeling haematologische stamceltransplantaties voorziet in een evaluatie na drie
jaar. Als bij de evaluatie onomstreden blijkt dat een centrum het niveau van 15 reguliere
allogene stamceltransplantaties per jaar heeft bereikt, komt dit centrum in aanmerking
om de voorlopige vergunning te laten omzetten in een definitieve vergunning. Indien
bij de evaluatie blijkt dat dit aantal niet is bereikt zal de voorlopige vergunning
worden ingetrokken.
Allogene minitransplantaties behoren tot verrichtingengroep van allogene transplantaties.
Dit type transplantatie mag derhalve niet anders dan in academische centra die een
vergunning hebben voor allogene stamceltransplantaties, worden uitgevoerd. Omdat verdere
kennis over de toepassingsmogelijkheden gewenst is, stel ik mij voor dat de betrokken
centra allogene mini-transplantaties verrichten binnen een daartoe gezamenlijk opgezet
onderzoekskader.
Transplantaties met gebruik van stamcellen afkomstig van `niet-HLA identieke' familiedonoren
of van geheel onverwante donoren (zgn. Matched Unrelated Donor, MUD) is nog complexer
dan de gebruikelijke allogene transplantaties verricht met identieke familiedonoren.
Mede gegeven de vereiste samenwerking met internationale donorbestanden, zullen stamceltransplantaties
van niet-HLA identieke familiedonoren en van MUD's worden voorbehouden aan de centra
van Leiden, Utrecht, Rotterdam en Nijmegen. Deze 4 centra zijn hiervoor reeds speciaal
door de Amerikaanse onverwante beenmergdonorbank-registratie (Nationale Marrow Donor
Program) geaccrediteerd.
Het uitvoeren van allogene stamceltransplantaties bij kinderen is in Nederland begonnen
in 1968 in de Kinderkliniek van het Academisch Ziekenhuis in Leiden. Eind jaren '80
is ook het Wilhemina Kinderziekenhuis in Utrecht gestart met een programma in het
kader van een ontwikkelingsgeneeskundig project. Het aantal transplantaties is geleidelijk
toegenomen: van 15 verrichtingen in 1985 tot het huidige aantal van zo'n 50 verrichtingen
per jaar. Het belangrijkste indicatiegebied is acute lymfatische leukemie, gevolgd
door acute niet-lymfatische leukemie en congenitale immuundeficiënties. De getallen
per indicatiegebied zijn echter klein en de verwachting van zowel de Gezondheidsraad
als de Inspectie is dat het aantal jonge patiënten bij wie allogene stamceltransplantaties
als meest geschikte behandelingsmethode kan worden ingezet, voorlopig zijn top heeft
bereikt.
De Inspectie richt zich in haar rapport (1999) op het LUMC en het UMCU en concludeert
expliciet dat met de huidige aantallen voor een verdere uitbreiding van het aantal
stamceltransplantatiecentra voor kinderen geen plaats is. In de vervolgrapportage
`Stamceltransplantatie bij kinderenen en volwassenen II' (juni 2001) herhaalt zij
dit standpunt. De Gezondheidsraad is dezelfde visie toegedaan. Naast andere criteria
acht ik ervaring, kennis en de condities voor kennisvermeerdering van allogene stamceltransplantaties
bij kinderen essentieel. Naar oordeel van de Inspectie bezitten het LUMC en het UMCU
deze ervaring en kennis. Daarnaast kennen beide centra een samenwerkingsverband voor
afstemming en kennisuitwisseling. Vooralsnog komen derhalve alleen het LUMC en het
UMCU in aanmerking voor een vergunning.
Mocht een uitbreiding van het indicatiegebied leiden tot een substantiële verhoging
van het aantal uit te voeren allogene stamceltransplantaties bij kinderen, dan ben
ik bereid tot een aanwijzing van een derde centrum lopende deze planningsperiode.
Er dient dan ontegenzeggelijk te worden aangetoond dat een dergelijke uitbreiding
een meerwaarde betekent ten opzichte van de huidige situatie. In het voorkomende geval
zal ik de Gezondheidsraad en de Inspectie voor de Gezondheidszorg om advies vragen.