Regeling van 15 oktober 2001, houdende bepalingen betreffende doormandatering van
aan de directeur Bestuurszaken gemandateerde bevoegdheden aan aan hem ondergeschikte
ambtenaren ten aanzien van de Garantstellingsregeling Faillissementscuratoren
De Minister van Justitie,
Gelet op
– de bevoegdheid van de directeur Bestuurszaken tot het tekenen van beschikkingen,
strekkende tot het beschikbaar stellen dan wel het verhogen van een garantstelling,
alsmede daartoe opgestelde bankgaranties;
– de uitvoering van bovengenoemde bevoegdheid, ten aanzien van de garantstellingsregeling
faillissementscuratoren.
Overwegende dat op grond van het gestelde in artikel 138, tiende lid, Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek een curator in het faillissement van een rechtspersoon aan de minister
van Justitie kan verzoeken hem bij wijze van voorschot de benodigde middelen te verschaffen
voor:
– het instellen van een rechtsvordering op grond van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling
van de voormalig bestuurder/beleidsbepaler, als bedoeld in artikel 2:9 of 2:138/ 248
BW;
– het instellen van een voorafgaand onderzoek naar de mogelijkheden daartoe.
Overwegende dat het besluit Garantstellingsregeling Faillissementscuratoren, dat op
26 april 1993 in werking is getreden, nadere regels geeft voor de beoordeling van
de gegrondheid van verzoeken en de grenzen waarbinnen verzoeken kunnen worden toegewezen.
Overwegende dat sinds 1 januari 1998 de uitvoering van de garantstellingsregeling
onder verantwoordelijkheid van het hoofd van de Afdeling Integriteit Bedrijfsleven
(AIB) bij de directie Bestuurszaken geschiedt.