Regeling forfaitaire winstvaststelling zeescheepvaart 2001

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 20-07-2010 t/m 31-12-2023

Regeling forfaitaire winstvaststelling zeescheepvaart 2001

De Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op artikel 3.22 van de Wet inkomstenbelasting 2001,

Besluit:

Artikel 2. Indiening verzoek

Bij indiening van een verzoek om toepassing van artikel 3.22, eerste lid, van de wet verstrekt de belastingplichtige een opgave van:

  • a. de schepen en de andere zaken die bij het begin van het jaar waarin het verzoek wordt gedaan, door de onderneming worden gebruikt voor het behalen van winst uit zeescheepvaart en tot het vermogen van de onderneming behoren;

  • b. de mate waarin de andere zaken worden gebruikt voor het behalen van winst uit zeescheepvaart;

  • c. de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van de in onderdeel a bedoelde schepen en andere zaken op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het jaar waarin het verzoek wordt gedaan;

  • d. het bedrag van de op grond van artikel 3.53 van de wet gevormde reserves die verband houden met de zeescheepvaart op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het jaar waarin het verzoek wordt gedaan.

Artikel 3. Overgang schip uit tonnage

Artikel 4. Overgang schip naar tonnage

  • 1 Ingeval een belastingplichtige van wie de winst uit zeescheepvaart wordt bepaald volgens artikel 3.22, eerste lid, van de wet met betrekking tot een schip dat reeds tot het vermogen van de onderneming behoort, gaat voldoen aan de voorwaarden betreffende de exploitatie bedoeld in het vierde en vijfde lid van dat artikel, wordt tot de winst van het kalenderjaar mede gerekend de op grond van artikel 3.53 van de wet met betrekking tot dit schip gevormde reserves en het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer en de boekwaarde van het schip. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot andere zaken.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ingeval een belastingplichtige van wie de winst uit zeescheepvaart wordt bepaald volgens artikel 3.22, eerste lid, van de wet als gevolg van een wetswijziging van dat artikel met betrekking tot een of meer schepen gaat voldoen aan de voorwaarden betreffende de exploitatie bedoeld in het vierde en vijfde lid van dat artikel. In dat geval wordt tot de winst van het kalenderjaar waarin of bij de aanvang waarvan de wetswijziging in werking is getreden mede gerekend het gezamenlijke bedrag – dat is bepaald naar de toestand op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan de wetswijziging – van:

    • a. de op grond van de artikelen 3.53 en 3.54 van de wet gevormde reserves met betrekking tot de hiervoor bedoelde schepen voor zover die worden gebruikt voor het behalen van winst uit zeescheepvaart;

    • b. een bedrag ter grootte van het positieve verschil tussen de waarde die in het economische verkeer wordt toegekend aan de hiervoor bedoelde schepen en de waarde waarvoor deze schepen op dat tijdstip te boek zijn gesteld; een en ander voor zover deze schepen worden gebruikt voor het behalen van winst uit zeescheepvaart. De eerste en tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot andere zaken.

  • 3 Het in het tweede lid bedoelde gezamenlijke bedrag blijft buiten aanmerking voor zover dit uitgaat boven het bedrag waarvoor de belastingplichtige bij de aanvang van het kalenderjaar aanspraak kan maken op verrekening van verliezen volgens afdeling 3.13 van de wet. Het bedrag dat buiten aanmerking blijft wordt voor de toepassing van artikel 3.24 van de wet geacht op grond van artikel 3.23, derde lid, van de wet buiten aanmerking te zijn gebleven. Dit bedrag of het door de inspecteur eerder reeds op grond van artikel 3.23, derde lid, van de wet bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgestelde bedrag vermeerderd met dit bedrag, wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.

Artikel 5. Fiscale eenheid

  • 1 Indien met betrekking tot een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 de winst uit zeescheepvaart wordt bepaald volgens artikel 3.22, eerste lid, van de wet, blijft deze wijze van winstbepaling van toepassing met betrekking tot de belastingplichtige die ophoudt als dochtermaatschappij deel uit te maken van de fiscale eenheid. Wederopzegging is slechts mogelijk met ingang van het jaar waarin de moedermaatschappij van de fiscale eenheid dit zou kunnen doen.

  • 3 Indien de belastingplichtige die een verzoek doet als bedoeld in artikel 3.22, eerste lid, van de wet, in het jaar waarin het verzoek wordt gedaan of in het daaraan voorafgaande jaar heeft opgehouden als dochtermaatschappij deel uit te maken van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de fiscale eenheid op het splitsingstijdstip nog aanspraken heeft op verrekening van verliezen, zal aan de inwilliging van het verzoek de voorwaarde worden verbonden dat de moedermaatschappij van de fiscale eenheid en de dochtermaatschappij gezamenlijk ermee instemmen dat de aanspraken op de verrekening van verliezen tot het niveau van het in artikel 3.23, tweede lid, van de wet bedoelde gezamenlijke bedrag, of ingeval dat minder is het bedrag van de onverrekende verliezen, overgaan op de dochtermaatschappij.

Artikel 6. Doorschuiving

Artikel 7. Overgangsbepaling

Een beschikking op de voet van artikel 8c, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000, op grond waarvan de winst uit zeescheepvaart wordt bepaald aan de hand van de tonnage, wordt geacht te zijn verleend op grond van artikel 3.22 van de wet.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 9. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling forfaitaire winstvaststelling zeescheepvaart 2001.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 december 2000

De

Staatssecretaris

van Financiën,

W.J. Bos

Naar boven