Besluit Beheer Haringvlietsluizen

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 22-12-2009 t/m 31-12-2023

Besluit Beheer Haringvlietsluizen

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Overwegende:

  • -

    dat het Haringvliet, het Hollandsch Diep en de Biesbosch vóór de uitvoering van het Deltaplan het natuurlijke overgangsgebied (estuarium) vormden tussen de zee en de Rijn en de Maas;

  • -

    dat het gebied met de Haringvlietdam van de directe zee-invloed werd afgesloten;

  • -

    dat het beheer van de sluizen in de dam sindsdien, behalve op de veiligheid tegen overstroming, vooral gericht is geweest op voordelen voor het menselijk gebruik zoals het in stand houden van een goede watervoorziening in delen van Zuid-Holland, Noord Brabant en Zeeland;

  • -

    dat dit heeft geleid tot verlies aan natuurlijke samenhang en kwaliteit en dat voortzetting van dit beheer op termijn bovendien tot hoge beheerskosten zal leiden;

  • -

    dat in verband hiermee in de derde Nota waterhuishouding, het Natuurbeleidsplan en het Rijn Actie Programma is aangegeven dat het gebied als mondingsgebied van de Rijn en de Maas niet naar wens functioneert;

  • -

    dat het mijn bedoeling is om na het afwegen van alle belangen de Haringvlietsluizen zo te beheren dat dit goede voorwaarden biedt voor karakteristieke estuariene levensgemeenschappen en voor duurzaam gebruik van de wateren ter weerszijden van de sluizen;

  • -

    dat de veiligheid tegen overstroming daarbij onveranderd gehandhaafd zal blijven;

  • -

    dat in een milieueffectrapport alternatieven voor het huidige beheer zijn onderzocht;

  • -

    dat mede op grond van dat milieueffectrapport in de vierde Nota waterhuishouding is geconcludeerd dat beheer van de Haringvlietsluizen volgens het alternatief ‘Getemd getij’ meer recht doet aan de doelstellingen van het integraal waterbeheer;

  • -

    dat bij beheer volgens Getemd getij de fysieke verbinding tussen het estuarium en de Voordelta, beide deel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Nederland en onderdeel van het Europees ecologisch netwerk Natura 2000, grotendeels wordt hersteld;

  • -

    dat bij dat beheer, in termen van de Habitatrichtlijn, kan worden gesproken van een ‘gunstige staat van instandhouding’ van estuarium en Voordelta;

  • -

    dat bij dat beheer wat betreft de Vogelrichtlijn en Wetlandconventie, de verschuivingen in de prioritaire en andere vogelsoorten in het gebied als geheel, positief worden beoordeeld;

  • -

    dat een beheersbesluit om Getemd getij daadwerkelijk in te voeren pas in een later stadium (naar verwachting 10-15 jaar) aan de orde zal kunnen zijn omdat eerst uitgebreide maatregelen moeten zijn genomen om o.a. de zoetwatervoorziening veilig te stellen;

  • -

    dat het onderhavige besluit gaat over het beheer van de sluizen volgens het - eveneens in het milieueffectrapport beschreven - beheersprogramma ‘de Kier’;

  • -

    dat daarbij de sluizen op een veel kleinere opening worden gezet dan bij Getemd getij;

  • -

    dat dit sluisbeheer al op kortere termijn (naar verwachting 5 jaar) kan worden ingevoerd nadat een aantal maatregelen zijn genomen om de zoetwatervoorziening veilig te stellen;

  • -

    dat het sluisbeheer conform dit besluit past in een gefaseerde openstelling van de Haringvlietsluizen, waarvan sluisbeheer volgens Getemd getij het sluitstuk kan zijn;

  • -

    dat wat betreft de Habitat-, de Vogelrichtlijn en de Wetlandconventie de effecten van het sluisbeheer conform dit besluit overeenkomen met die van Getemd getij, zij het in veel beperktere mate;

  • -

    dat bij het sluisbeheer conform dit besluit de mogelijkheid van vis(in)trek al op kortere termijn wordt verbeterd en de geleidelijke zoet-zoutovergang gedeeltelijk wordt hersteld;

Gelet op: de Wet op de waterhuishouding en het daarop gebaseerde Besluit van 6 juni 1990, Stb. 320, houdende regelen ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding (Uitvoeringsregeling waterhuishouding); de Waterstaatswet 1900 en het daarop gebaseerde Besluit van 14 januari 1971, Stb. 42, tot uitvoering van artikel 5, tweede lid, Waterstaatswet 1900 (Organiek Besluit Rijkswaterstaat); de vierde Nota waterhuishouding; het Natuurbeleidsplan; de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en de Wetlandconventie; het Beheerplan voor de Rijkswateren; programma voor het beheer in de periode 1997 tot en met 2000; het Integraal Beleidsplan Haringvliet-Hollandsch Diep-Biesbosch; het Integraal Beleidsplan Voordelta; het Milieueffectrapport over het beheer van de Haringvlietsluizen en de daarbij behorende deelrapporten, zoals genoemd op pagina 113 van het hoofdrapport MER (november 1998); het Rapport van Bevindingen inzake het Milieueffectrapport Beheer Haringvlietsluizen van het Overlegorgaan Water- en Noordzeeaangelegenheden (OWN 98/46) van december 1998; de bepalingen in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht; en de Toelichting waarop het Besluit steunt;

Besluit:

het beheer van de Haringvlietsluizen als volgt te wijzigen:

Artikel 1

  • 1 Per 1 december 2010 worden de Haringvlietsluizen beperkt opengesteld. Dit betekent dat de sluizen, afhankelijk van de Rijnafvoer bij Lobith, ook bij vloed worden geopend met een maximale doorlaatopening zoals aangegeven in de bij dit Besluit behorende bijlage 1.

  • 2 In bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 6, kan van het in lid 1 bedoelde gewijzigde sluisbeheer worden afgeweken.

Artikel 2

Onder het in artikel 1, lid 1 bedoelde gewijzigde sluisbeheer wordt ernaar gestreefd de waterstand te Moerdijk niet onder Normaal Amsterdams Peil (NAP 0m) te laten dalen.

Artikel 3

  • 1 De Haringvlietsluizen worden zodanig beheerd dat de functionaliteit van de innamepunten, de noodinlaten en de intrekzones van de waterbedrijven, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende bijlage 2, behouden blijft.

  • 2 De functionaliteit van de innamepunten, noodinlaten en intrekzones blijft behouden als - rekening houdend met de locatiespecifieke overbruggingsmogelijkheden - ter plaatse ten gevolge van de inwerkingtreding van dit besluit géén significante verhoging van het chloridegehalte optreedt, ten opzichte van de situatie vóór inwerkingtreding van dit besluit, rekening houdend met autonome ontwikkelingen. In een nog vast te stellen protocol zal een en ander nog nader worden uitgewerkt.

  • 3 Ter bewaking van de functionaliteit van de bedoelde innamepunten, noodinlaten en intrekzones zal uiterlijk één jaar voorafgaand aan het gewijzigde sluisbeheer als bedoeld in artikel 1, lid 1, een continu werkend meetnet voor in elk geval chloride functioneren.

  • 4 In het in lid 2 bedoelde protocol worden regels gesteld ten aanzien van onder meer:

    • -

      de inrichting van het meetnet;

    • -

      de wijze waarop het chloridegehalte en/of eventuele andere parameters worden vastgesteld;

    • -

      de methodiek waarmee wordt vastgesteld of sprake is van een significante verhoging van het chloridegehalte en/of eventuele andere relevante parameters;

    • -

      de voorwaarden en procedures waaronder in bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt afgeweken van het sluisbeheer;

    • -

      de wijze waarop en de frequentie waarmee de (nood)procedures en de effectiviteit daarvan in de praktijk worden uitgetest.

    Het protocol wordt namens mij, na op overeenstemming gericht overleg met de betrokken waterbedrijven en met instemming van de regionale Inspectie voor de Milieuhygiëne te Zuid-Holland, uiterlijk één jaar voorafgaand aan het gewijzigde sluisbeheer, door de Hoofdingenieur-Directeur van de Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland vastgesteld.

Artikel 4

  • 1 De Haringvlietsluizen worden zodanig beheerd dat de functionaliteit van de innamepunten van de waterschappen, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende bijlage 3, in combinatie met de daartoe bestemde vervangende noodvoorziening (KWA), behouden blijft.

  • 2 De functionaliteit van de innamepunten blijft behouden als - rekening houdend met de locatiespecifieke overbruggingsmogelijkheden - ter plaatse ten gevolge van de inwerkingtreding van dit besluit géén significante verhoging van het chloridegehalte optreedt, ten opzichte van de situatie vóór inwerkingtreding van dit besluit, rekening houdend met autonome ontwikkelingen. In een nog vast te stellen protocol zal een en ander nog nader worden uitgewerkt.

  • 3 Ter bewaking van de functionaliteit van de bedoelde innamepunten, zal uiterlijk één jaar voorafgaand aan het gewijzigde sluisbeheer als bedoeld in artikel 1, lid 1, een continu werkend meetnet voor in elk geval chloride functioneren.

  • 4 In het in lid 2 bedoelde protocol worden regels gesteld ten aanzien van onder meer:

    • -

      de inrichting van het meetnet;

    • -

      de wijze waarop het chloridegehalte en/of eventuele andere parameters worden vastgesteld;

    • -

      de methodiek waarmee wordt vastgesteld of sprake is van een significante verhoging van het chloridegehalte en/of eventuele andere relevante parameters;

    • -

      de voorwaarden en procedures waaronder in bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt afgeweken van het sluisbeheer;

    • -

      de wijze waarop en de frequentie waarmee de (nood)procedures en de effectiviteit daarvan in de praktijk worden uitgetest.

    Het protocol wordt namens mij, na op overeenstemming gericht overleg met de betrokken waterschappen, uiterlijk één jaar voorafgaand aan het gewijzigde sluisbeheer, door de Hoofdingenieur-Directeur van de Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland vastgesteld.

Artikel 5

  • 1 De meetresultaten van het meetnet staan permanent ter beschikking van de waterbedrijven en waterschappen.

  • 2 Een jaar na aanvang van het sluisbeheer als bedoeld in artikel 1, lid 1 en vervolgens elk jaar daarop volgend, wordt door Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland, als beheerder van de Haringvlietsluizen, gerapporteerd aan de betrokken waterbedrijven, regionale Milieu-inspecties, waterschappen en provincies over de effecten van het sluisbeheer.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde rapportages worden ten minste eenmaal per jaar besproken in een begeleidingsgroep. In deze begeleidingsgroep hebben in elk geval zitting: de betrokken waterbedrijven, regionale Milieu-inspecties, waterschappen, provincies, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Directie Zuidwest en Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland.

  • 4 Uiterlijk vijf jaar na de invoering van het sluisbeheer conform dit besluit worden de effecten daarvan in overleg met de leden van de begeleidingsgroep geëvalueerd en getoetst aan de verwachtingen als neergelegd in het milieueffectrapport over het beheer van de Haringvlietsluizen. Daarbij wordt aan alle betrokken belangen aandacht besteed.

Artikel 6

Bij, of in het vooruitzicht van, bijzondere omstandigheden, waaronder omstandigheden waarbij de functionaliteit van innamepunten en/of noodinlaten als bedoeld in de artikelen 3 en 4 in het geding is, kan door Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland dan wel door de betrokken waterschappen, waterbedrijven of regionale Milieu-inspecties spoedberaad worden geëntameerd over afwijking van het sluisbeheer als bedoeld in artikel 1, lid 2 en over andere mogelijke maatregelen. De wijze waarop het spoedberaad wordt geëntameerd wordt in het protocol als bedoeld in de artikelen 3 en 4, vastgelegd.

Artikel 7

Diegene die ten gevolge van dit besluit schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet op andere wijze voldoende is verzekerd, wordt op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt gepubliceerd.

Artikel 9

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit Beheer Haringvlietsluizen.

Den Haag, 5 juni 2000

De

Staatssecretaris

van Verkeer en Waterstaat,

J.M. de Vries

Bijlage 1. Sluisbeheer volgens ‘de Kier’

Vergelijking van de sluisopeningen bij verschillend beheer; huidige situatie (LPH’84), het programma volgens het MER en het HOP.

Bijlage 119949.png
Naar boven