Bijlage bij de Regeling Samenvoeging van scholen in het basisonderwijs, het (voortgezet)
speciaal onderwijs en het
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
1. Inleiding
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
Hierbij treft u de regeling aan voor samenvoegingen van scholen in het basisonderwijs
(basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs), het (voortgezet) speciaal
onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mik. In deze regeling zijn
de faciliteiten en rechtspositionele aanspraken bij dergelijke samenvoegingen vastgelegd.
Voor andere scholen dan basisscholen is de regeling inhoudelijk het zelfde als de
regeling voor samenvoegingen per 1 augustus 1999 (zie Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr 30a van 16 december 1998). Voor basisscholen zal met ingang van 1 augustus
2000 sprake zijn van een gewijzigde facilitering bij een samenvoeging in verband met
de invoering per die datum van de nieuwe bekostigingssystematiek voor basisscholen
(zie paragraaf 3.2). Deze regeling is van toepassing op drie jaren. Wanneer in deze
periode de regelgeving zodanig wordt gewijzigd dat dit van invloed is op deze regeling,
wordt deze regeling natuurlijk tussentijds aangepast. Ten aanzien van de driejaars
termijn in paragraaf 5.2.2 onder c, is nog geen overeenstemming bereikt met de centrales.
Het overleg hierover wordt nog voortgezet. Indien dit tot een andere uitkomst leidt
zal de regeling op dit punt worden aangepast. Afgesproken is dat het overleg hierover
is afgerond voor 1 augustus 2003.
Voor een goed begrip wordt nog gewezen op het volgende. Als in deze regeling wordt
gesproken over "basisonderwijs" of "scholen voor basisonderwijs" wordt daaronder zowel
basisscholen als speciale scholen voor basisonderwijs verstaan. Basisscholen en speciale
scholen voor basisonderwijs worden echter duidelijk van elkaar onderscheiden. Onder
basisscholen worden dus niet tevens speciale scholen voor basisonderwijs begrepen.
Scholen en afdelingen voor svo-lom/mlk moeten in de periode tot 1 augustus 2002 worden
omgezet in een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs, een school of afdeling
voor praktijkonderwijs of een orthopedagogisch en didactisch centrum. De gevolgen
voor de bekostiging en rechtspositie van zo'n omzetting worden geregeld in de" Regeling
bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs"
(zie Uitleg OCenW-Regelingen 1998/24). Deze regeling wordt toegelicht in de brochure "Leerwegondersteunend onderwijs
en praktijkonderwijs.
Bekostiging, rechtspositie en samenvoegingen". Deze brochure is de betrokken scholen
in de tweede week van december 1998 toegezonden.
De bijlage van deze regeling bestaat uit de volgende hoofdstukken:
hoofdstuk 1:
|
Inleiding;
|
hoofdstuk 2:
|
Algemene bepalingen;
|
hoofdstuk 3:
|
Faciliteiten bij samenvoeging van basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs,
al dan niet met een svo- en/of een zmlk-afdeling;
|
hoofdstuk 4:
|
Faciliteiten bij samenvoeging van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en
scholen voor speciaal voortgezet onderwijs;
|
hoofdstuk 5:
|
Rechtspositionele consequenties van samenvoeging en fre-verbruik na samenvoeging;
|
2. Algemene bepalingen
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
2.1. Inleiding
In dit hoofdstuk is informatie opgenomen over de samenvoegingsmogelijkheden in het
basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs
voor lom of mik. Voor scholen die onder verschillende bevoegde gezagsorganen vallen,
geldt dat een samenvoeging van die scholen gepaard moet gaan met een bestuursoverdracht
of een besturenfusie. In dit hoofdstuk vindt u informatie over de wettelijke bepalingen
die deze overdracht of fusie regelen. Ten slotte is in dit hoofdstuk informatie opgenomen
over de gevolgen van een samenvoeging voor de eigen wachtgelders van de schoolbesturen
die bij die samenvoeging betrokken zijn, respectievelijk over de afvloeiingsregeling
die moet worden vastgesteld voor de school die na samenvoeging ontstaat.
2.2. Bestuursoverdracht/besturenfusie en samenvoegingsmogelijkheden
2.2.1. Begripsbepaling samenvoeging
Onder een samenvoeging wordt in deze regeling verstaan een daadwerkelijke samenvoeging
per 1 augustus van twee of meer gelijksoortige scholen in de zin van de WPO, de WEC
of deel II van de WVO.
2.2.2. Bestuursoverdracht/besturenfusie
Bij een samenvoeging van scholen die onder twee of meer bevoegde gezagsorganen vallen,
kan er sprake zijn van:
". de overdracht van de instandhouding van de scholen die als gevolg van de samenvoeging
worden opgeheven aan het bevoegd gezag van de overblijvende school (een zogenoemde
bestuursoverdracht), of
". een fusie van de betreffende bevoegde gezagsorganen, waardoor de samen te voegen
scholen onder één bevoegd gezag vallen.
De scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, moeten uiterlijk op de samenvoegingsdatum
(1 augustus) onder hetzelfde bevoegde gezag vallen. Een bestuursoverdracht of een
besturenfusie moet daarom uiterlijk op 1 augustus plaatsvinden. In de paragrafen 2.3
en 2.4 zal nader worden stilgestaan bij de bestuursoverdracht en fusie in achtereenvolgens
het bijzonder en het openbaar onderwijs.
2.2.3. Samenvoegingsmogelijkheden basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs
In het basisonderwijs kan sprake zijn van een samenvoeging van twee of meer basisscholen,
dan wel twee of meer speciale scholen voor basisonderwijs, al dan niet met een afdeling.
Een samenvoeging van basisscholen of speciale scholen voor basisonderwijs (sbo's)
kan leiden tot een school met een of meer richtingen van bijzonder onderwijs. Hierbij
is het ook mogelijk dat de op te heffen school wordt omgevormd tot nevenvestiging.
Een basisschool of sbo die wordt uitgebreid met een richting of wordt omgevormd tot
nevenvestiging, komt onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor bekostiging. In
ieder geval moet er een melding plaatsvinden aan Cƒi. Cƒi toetst namens de minister
of aan de voorwaarden voldaan is. Voor sbo's met een afdeling geldt dat die afdeling
niet kan worden samengevoegd met een (gelijksoortige) afdeling van een andere sbo.
Dit is slechts anders als die samenvoeging gepaard gaat met een samenvoeging van de
sbo's waaraan de desbetreffende afdelingen verbonden zijn (zie ook paragraaf 3.4 van
deze regeling). Verder is het niet mogelijk een afdeling van een sbo samen te voegen
met een (gelijksoortige) zelfstandige school voor speciaal (voortgezet) onderwijs.
Voor svo-afdelingen van sbo's geldt dat die afdelingen in de periode van 1 augustus
1999 tot 1 augustus 2002 moeten worden omgezet in een afdeling voor leerwegondersteunend
onderwijs, een school of afdeling voor praktijkonderwijs of een orthopedagogisch en
didactisch centrum. Een zmlk-afdeling van een sbo blijft aan die sbo verbonden zolang
in het kader van de leerlinggebonden financiering geen expertisecentra tot stand zijn
gekomen.
Het voorgaande laat onverlet dat een schoolbestuur kan besluiten een afdeling op te
heffen, waarbij de leerlingen worden ingeschreven bij een zelfstandige svo- of zmlk-school.
In die situatie kunnen de besturen van de betrokken afdeling(en) en scho(o)len om
analoge toepassing van de onderhavige regeling verzoeken (zie ook paragraaf 3.5 hieronder).
2.2.4. Samenvoegingsmogelijkheden (voortgezet) speciaal onderwijs en speciaal voortgezet
onderwijs
In het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs voor lom
of mik kunnen alleen scholen van dezelfde onderwijssoort als bedoeld in artikel 2,
tweede lid van de WEC of artikel 125, tweede lid van deel II van de WVO worden samengevoegd.
Onder deel II van WVO vallen de volgende soorten speciaal voortgezet onderwijs: onderwijs
aan moeilijk lerende kinderen (mik) en onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden
(lom). Onder de WEC vallen de soorten speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die
voorheen onder de ISOVSO vielen en die niet zijn opgenomen in deel II van de WVO.
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat onder speciaal onderwijs niet mede de
speciale scholen voor basisonderwijs worden verstaan. Deze scholen vallen onder de
WPO.
2.3. Bestuursoverdracht in het bijzonder onderwijs
2.3.1. Wettelijke bepalingen
De bestuursoverdracht in het bijzonder onderwijs is voor het basisonderwijs geregeld
in artikel 56 van de WPO. In artikel 58 van de WEC en artikel 176 van de WVO is deze
overdracht geregeld voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, respectievelijk het
speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mik. In deze artikelen is bepaald dat voor
een dergelijke overdracht een notariële akte moet worden opgemaakt. In deze akte moet
onder andere worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan wordt overgedragen, het
personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden benoemt met ingang
van de datum van samenvoeging. De betrekkingen en de voorwaarden zijn opgenomen in
de akten van benoeming en moeten dus ook in de nieuw op te maken akten van benoeming
opgenomen worden. Door een bestuursoverdracht gaan alle rechten en plichten, die uit
de wet voortvloeien, van rechtswege over van het "oude" bevoegd gezag naar het "nieuwe"
bevoegd gezag.
Naast artikel 56 van de WPO, artikel 58 van de WEC of artikel 176 van de WVO moet
ook worden voldaan aan de verdere eisen die het burgerlijk recht aan een dergelijke
overgang stelt.
2.3.2. Gevolgen voor de rechtspositie
Voor het personeel van de school die wordt overgedragen betekent de bestuursoverdracht
dus geen wijziging in de rechtspositie. Wel kan uiteraard de rechtspositie wijzigingen
ondergaan als gevolg van bijvoorbeeld algemeen geldende rechtspositionele maatregelen.
Van ontslag als gevolg van een bestuursoverdracht is dus over het algemeen geen sprake.
Het kan natuurlijk wel zo zijn dat op het moment van samenvoeging personeel om andere
redenen wordt ontslagen (zie hiervoor ook paragraaf 5.1 van deze regeling).
Een vrijwillig ontslag kan leiden tot een sanctie op de aangevraagde werkloosheidsuitkering.
Dit geldt ook voor een betrokken personeelslid dat, zonder voldoende rechtvaardigingsgrond,
vanwege een wijziging van de grondslag van de school een op zichzelf passende betrekking
weigert. In hoofdstuk 1, onder 4.2, van de voorlichtingspublicatie "Passende arbeid
en sanctiebeleid" (Uitleg OenW-Regelingen 1994/6a) is op dit punt het volgende te lezen:
". In de onderwijssector kan het voorkomen dat een bevoegd gezag op godsdienstige
of levensbeschouwelijke grondslag eisen stelt aan zijn werknemers, die gelet op de
grondslag en doel van de instelling, nodig zijn voor de vervulling van de functie.
Een aangeboden betrekking is dan in beginsel niet passend, indien het aanvaarden van
die betrekking in verband met deze godsdienstige of levensbeschouwelijke aspecten,
gezien de persoonlijke overtuiging van betrokkene, in redelijkheid van hem niet kan
worden gevergd. De vraag of er een rechtvaardigingsgrond is voor het weigeren van
een op zichzelf passende betrekking is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden.
De uitkerende instantie beoordeelt of de aangevoerde rechtvaardigingsgrond al dan
niet voldoende is.
2.4. Bestuursoverdracht waarbij openbaar onderwijs is betrokken
2.4.1. Soorten van overdracht
Onder deze categorie vallen de volgende soorten van bestuursoverdrachten:
". overdrachten van bijzonder naar openbaar onderwijs of andersom;
". overdrachten van openbaar naar openbaar onderwijs.
2.4.2. Voorwaarden voor samenvoeging
Bij een overdracht van bijzonder naar openbaar onderwijs of andersom moet eerst omzetting
plaatsvinden. In dit verband wordt verwezen naar artikel 84 van de WPO, artikel 75
van de WEC en artikel 193 van de WVO. Een openbare school moet worden omgezet in een
bijzondere school, of omgekeerd. Een omzetting wordt ook wel "kleurverschieten" genoemd.
Hierbij vindt een ministeriële toets plaats aan de stichtingsnorm. Om voor samenvoegingsfaciliteiten
in aanmerking te komen moeten vervolgens artikel 56 van de WPO, artikel 58 van de
WEC of artikel 176 van de WVO analoog worden toegepast. Dit betekent dus onder andere
dat het nieuwe bevoegd gezag het personeel van de over te dragen school moet overnemen
met alle rechten en plichten die van kracht waren in hun dienstverband met het oude
bevoegd gezag (zie ook paragraaf 2.3.1).
De bestuursoverdracht van openbaar naar openbaar onderwijs is geregeld in artikel
49 van de WPO, artikel 52 van de WEC en artikel 170 van de WVO.
2.4.3. Gevolgen voor de rechtspositie
Als gevolg van een bestuursoverdracht kan een openbare school een bijzondere school
worden of andersom. Voor het personeel betekent een dergelijke overdracht dat hun
status verandert. Zij kunnen de status van ambtenaar krijgen (in de zin van de Ambtenarenwet)
in plaats van die van een werknemer naar burgerlijk recht of andersom. Deze statuswijziging
leidt tot enkele wijzigingen in de rechtspositie (bijvoorbeeld andere beroepsmogelijkheden,
andere opzegtermijnen).
Een wijziging van status als gevolg van de samenvoeging van scholen kan alleen worden
doorgevoerd door ontslag en gelijktijdige herbenoeming. Het weigeren van deze herbenoeming
kan leiden tot een sanctie op de werkloosheidsuitkering die in verband met het ontslag
wordt aangevraagd (zie ook paragraaf 2.3.2).
2.5. Verplichtingen ten opzichte van eigen uitkeringsgenietenden
Bij een bestuursoverdracht worden alle rechten en verplichtingen met betrekking tot
de over te dragen school/scholen overgenomen door een "nieuw" bestuur. Een van deze
verplichtingen is de verplichting met betrekking tot de zogeheten "eigen wachtgelders"
die werkzaam waren op de over te dragen school/scholen. Voor het basisonderwijs (basisscholen
en speciale scholen voor basisonderwijs) is deze verplichting geregeld in artikel
138 WPO. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs
voor lom of mik is deze verplichting opgenomen in artikel 132 WEC, respectievelijk
artikel 247 WVO. Verder gelden de ministeriële regelingen die op deze artikelen zijn
gebaseerd.
Bij een bestuursoverdracht worden deze eigen wachtgelders van het "oude" bevoegd gezag
gezien als eigen wachtgelders van het "nieuwe" bevoegd gezag. Als het "oude" bevoegd
gezag na de overdracht blijft bestaan, dan blijven deze wachtgelders óók eigen wachtgelders
van dat bevoegd gezag (zie ook '5.7 van de beleidsregel 'Toepassing bepaling eigen
wachtgelder", Uitleg OCenW-Regelingen 1995/26).
Als gevolg van de inwerkingtreding van de WPO, de WEC en deel II van de WVO zijn eigen
wachtgelders op grond van de oude WBO en ISOVSO met ingang van 1 augustus 1998 eigen
wachtgelders geworden in de zin van de nieuwe wetten. Met betrekking tot een eigen
wachtgelder die afkomstig is van bijvoorbeeld een sbo-school betekent dit een aanbiedingsverplichting
voor gelijksoortige functies aan een basisschool van hetzelfde bevoegd gezag. Het
bereik van de bestuursaanstelling voor sbo-personeel wordt in de WPO namelijk verruimd
tot basisscholen en vice versa.
2.6. Afvloeiingsregeling
Voordat de samenvoeging feitelijk wordt gerealiseerd moeten de betrokken bevoegde
gezagsorganen toepassing geven aan de bepalingen over de afvloeiingsregeling zoals
die vermeld zijn in hoofdstuk I-G van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.
2.7. Voorwaarden voor faciliteiten bij samenvoeging
De faciliteiten die in deze regeling zijn genoemd, worden alleen toegekend als is
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. Er moet sprake zijn van de daadwerkelijke samenvoeging van twee of meer gelijksoortige
scholen in de zin van de WPO, de WEC of deel II van de WVO. Deze scholen staan onder
beheer van één bevoegd gezag, of vallen uiterlijk op het moment van samenvoeging onder
één bevoegd gezag als gevolg van een besturenfusie of bestuursoverdracht. In alle
gevallen moet artikel 56 WPO, artikel 58 WEC of artikel 176 WVO, respectievelijk 49
WPO, artikel 52 WEC of artikel 170 WVO in acht worden genomen. Als de samenvoeging
leidt tot twee of meer overblijvende scholen, worden nadere voorwaarden gesteld aan
de verdeling van de overgangsformatierekeneenheden tussen deze scholen, waaronder
tenminste een splitsingsplan. De betrokken bevoegde gezagsorganen moeten een dergelijke
samenvoeging daarom in een vroegtijdig stadium aan C/i melden.
b. De samenvoeging moet in één stap en op 1 augustus worden gerealiseerd.
c. Het personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging
zijn betrokken moet eerst, voor zover mogelijk, worden geplaatst in de formatie van
de school die uit de samenvoeging ontstaat. Hierna worden in voorkomend geval de voormalige
scholen als opgeheven beschouwd (zie ook paragraaf 5.1.1).
d. De samenvoeging moet aan C/i (BRIN) worden gemeld.
Samenvoegingsfaciliteiten hoeven niet te worden aangevraagd. Deze faciliteiten worden
automatisch toegekend.
3. Faciliteiten bij samenvoeging van basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs,
al dan niet met een svo- en/of een zmlk-afdeling
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
3.1. Inleiding
Dit hoofdstuk is van toepassing op basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs
(sbo's), al dan niet met een svo- en/of een zmlk-afdeling. In dit hoofdstuk is informatie
opgenomen over de formatie waarover deze scholen na samenvoeging kunnen beschikken.
3.2. Formatie basisschool na samenvoeging
Voor basisscholen die worden samengevoegd, wordt de formatie vastgesteld op basis
van het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar van alle basisscholen
die bij de samenvoeging betrokken zijn. Voor zover de samenstelling van het leerlingenbestand
van invloed is op de formatie, wordt uitgegaan van het totale leerlingenbestand op
genoemde datum van alle basisscholen die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie artikel
121, derde lid, van de WPO). De formatie van een basisschool die na samenvoeging ontstaat,
wordt dus berekend als zouden de basisscholen die bij de samenvoeging betrokken zijn
op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar al één school hebben gevormd. Dit geldt
ook voor de formatierekeneenheden voor de schoolleiding. Dit leerlingenaantal is tevens
bepalend voor de maximumschaal die in het eerste schooljaar na de samenvoeging formatief
aanwezig is voor de normatieve directiefuncties aan de samengevoegde school (zie paragraaf
4.2 voor een verklaring van de begrippen in deze zin). Informatie over de inschaling
van de directieleden van de samengevoegde school vindt u in paragraaf 5.4.
Gelet hierop en gezien de gelineariseerde formatietoekenning (een vast aantal formatierekeneenheden
per leerling ongeacht het aantal leerlingen), heeft een samenvoeging op zichzelf geen
formatieve gevolgen. De formatie van de school die na samenvoeging overblijft is immers
gelijk aan de formatie die de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, zonder
samenvoeging gezamenlijk zouden hebben ontvangen. Afwijkingen kunnen zich slechts
voordoen als één of meer van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn één
of meer van de volgende formatie componenten ontvangen:
a. een verhoging ten behoeve van zeer kleine scholen (artikel 3 van het Formatiebesluit
WPO),
b. vermeerdering van de basisformatie t.b.v. basisscholen met een of meer nevenvestigingen
(artikel 6 van het Formatiebesluit WPO)
c. een toeslag voor kleine scholen (artikel 13 van het Formatiebesluit WPO) en/of
d. formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden (artikel 15a van het Formatiebesluit WPO).
In dat geval kan een samenvoeging negatieve formatieve gevolgen hebben, omdat de school
die na samenvoeging overblijft bijvoorbeeld niet in aanmerking komt voor een toeslag
kleine scholen of omdat die school de drempel (9%) niet haalt om in aanmerking te
komen voor formatie onderwijsachterstandenbestrijding. In zulke gevallen worden de
negatieve formatieve gevolgen van de samenvoeging gecompenseerd met overgangsformatierekenheden
(overgangsfre's). Deze overgangsfre's worden als volgt berekend.
Berekeningscomponenten gezamenlijke overgangsformatie
De voor de berekening relevante componenten zijn de volgende.
a. de verhoging van het aantal formatierekeneenheden t.b.v. zeer kleine scholen
b. de vermeerdering van de basisformatie t.b.v. basisscholen met een of meer nevenvestigingen
c. de kleine scholentoeslag(en)
d. de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden
X= de som van a, b, c en d die alle bij de fusie betrokken basisscholen in het eerste schooljaar na de samenvoeging
zouden hebben ontvangen wanneer zij zelfstandige scholen waren gebleven;
Y= de som van a, b, c en d die de samengevoegde school in het eerste schooljaar na de samenvoeging ontvangt.
Berekeningswijze overgangsfre's
Voor het eerste schooljaar na de samenvoeging:
X - Y = overgangsformatie
Voor het tweede schooljaar na de samenvoeging:
Bereken het verschil tussen X en Y en neem daarvan de helft.
De uitkomst van deze berekeningen wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal
fre's en vormt de overgangsformatie.
3.2.1. Vermindering tijdens schooljaren
Het aantal overgangsfre's dat voor een schooljaar is vastgesteld wordt verminderd
met extra formatie die in dat jaar wordt toegekend, behoudens de overgangsformatie
basisscholen in de schooljaren 2000 - 2001 en 2001 - 2002 als bedoeld in artikel 19b van het Formatiebesluit WPO. Deze vermindering vindt uiteraard pas plaats met ingang
van de dag waarop over deze extra formatie kan worden beschikt. De overgangsfre's
worden niet verminderd met de zorgformatie waarover een basisschool in de desbetreffende
schooljaren kan beschikken.
3.2.2. Uitzondering bij vaststelling/vermindering overgangsfre's
Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na de samenvoegingsdatum blijft
formatie buiten beschouwing die niet onder het formatiebudget in de zin van deze regeling
valt, zoals:
". toekenningen in geld (bijvoorbeeld GO- en vakbondsfaciliteiten) en tegemoetkomingen
door het Noodfonds);
". oalt-middelen;
". de toekenning of verhoging van een opslag voor herbezetting bapo;
". de middelen die worden toegekend in het kader van het gemeentelijke onderwijsachterstandenplan
(de gemeentelijke middelen als bedoeld in artikel 168 van de WPO en 269 van de WVO).
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat onder laatstgenoemde middelen niet wordt
verstaan de formatie speciale doeleinden voor bestrijding van onderwijsachterstanden,
zoals die wordt toegekend op grond van artikel 15a van het Formatiebesluit WPO. Deze
formatie wordt door het Rijk aan de scholen toegekend en valt onder het formatiebudget
in de zin van deze regeling.
3.3. Formatie speciale school voor basisonderwijs na samenvoeging
Voor sbo's die worden samengevoegd, wordt de formatie vastgesteld op basis van het
aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar van alle sbo's die
bij de samenvoeging betrokken zijn. Voor zover de samenstelling van het leerlingenbestand
van invloed is op de formatie, wordt uitgegaan van het totale leerlingenbestand op
die datum van alle sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie artikel 122,
derde lid, van de WPO). De formatie van een sbo die na samenvoeging ontstaat, wordt
dus berekend als zouden de sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn op 1 oktober
van het voorafgaande schooljaar al één school hebben gevormd. Naast deze formatie
bestaat geen aanspraak op extra (overgangs)formatie op grond van de samenvoeging.
Dit houdt verband met het feit dat met ingang van het schooljaar 1999 - 2000 de nieuwe
bekostigingssystematiek voor sbo's in werking is getreden. Aan deze bekostigingssystematiek
kan de sbo zodanige formatieve aanspraken ontlenen dat geen behoefte bestaat aan extra
overgangsformatie. Ook laat een samenvoeging onverlet dat de samenwerkende bevoegde
gezagsorganen op grond van het WPO-overgangsrecht eventueel aanspraak kunnen hebben
op normatieve of aanvullende overgangsformatie die door de centrale dienst in het
verband aan de sbo wordt overgedragen.
De formatierekeneenheden voor de schoolleiding worden, evenals de overige formatiebestanddelen,
vastgesteld op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar
van alle sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn. Dit leerlingenaantal is tevens
bepalend voor de maximumschaal die in het eerste schooljaar na de samenvoeging formatief
aanwezig is voor de normatieve directiefuncties aan de samengevoegde sbo (zie paragraaf
4.2 voor een verklaring van de begrippen in deze zin).
Informatie over de inschaling van de directieleden van de samengevoegde sbo vindt
u in paragraaf 5.4.
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat leerlingen van een afdeling of afdelingen
niet meetellen bij de vaststelling van de fre's voor de schoolleiding en de formatief
aanwezige maximumschalen. Voor directieleden van sbo's die bij een samenvoeging betrokken
zijn, geldt overigens dezelfde salarisgarantieregeling als voor directieleden van
andere scholen (zie paragraaf 5.2).
De school die na de samenvoeging overblijft, kan worden omgevormd tot hoofdvestiging
van de nieuwe sbo. De scholen die worden opgeheven, kunnen worden omgevormd tot nevenvestigingen
van de nieuwe sbo (zie ook paragraaf 2.2.3). De svo- en/of zmlk-afdeling die bij een
vestiging hoort, zal als afzonderlijke afdeling worden bekostigd (zie ook de volgende
paragraaf).
3.4. Formatie afdeling speciale school voor basisonderwijs na samenvoeging
De formatie van een svo- of zmlk-afdeling van een sbo die na samenvoeging ontstaat,
wordt afzonderlijk vastgesteld. De rekenregels die daarbij gelden, zijn opgenomen
in het toepasselijke Formatiebesluit en paragraaf 2.1 van de overgangsbepalingen in
het Besluit van 2 juni 1998 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur
naar aanleiding van het totstandbrengen van een Wet op het primair onderwijs en een
Wet op de expertisecentra en toevoeging van een tweede deel aan de Wet op het voortgezet
onderwijs en in verband met het onderwijs in allochtone levende talen (Stb. 1998, 413). Genoemde rekenregels komen overeen met de rekenregels volgens de beleidsregel
"Formatie scholen speciaal onderwijs (so), speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
(sovso) voor lom of mik in het schooljaar 1998-1999" (zie Uitleg OCenW-Regelingen nummer 4 van 4 februari 1998).
Bij een samenvoeging van sbo's met een afdeling of afdelingen kunnen zich twee situaties
voordoen:
1. bij de samenvoeging zijn geen gelijksoortige afdelingen betrokken;
2. bij de samenvoeging zijn twee of meer gelijksoortige afdelingen betrokken.
Ad 1
In het eerste geval is de samenvoeging niet van invloed op de formatie van de afdeling
of afdelingen van de sbo die na samenvoeging ontstaat. De formatie van deze afdeling
of afdelingen is gelijk aan de formatie die zonder samenvoeging zou zijn toegekend.
Er is immers geen sprake van opheffing van een afdeling. Met het oog daarop wordt
aan de afdeling of afdelingen die na samenvoeging ontstaan geen overgangsformatie
toegekend.
Ad 2
In het tweede geval is sprake van de samenvoeging van twee of meer afdelingen voor
svo-lom, twee of meer afdelingen voor svo-mlk of twee of meer zmlk-afdelingen. In
dat geval is de samenvoeging wel van invloed op de formatie van de afdeling of afdelingen
van de sbo die na samenvoeging ontstaat.
Een samenvoeging van gelijksoortige afdelingen gaat namelijk gepaard met de opheffing
van een of meer afdelingen. In het eerste schooljaar na de samenvoeging wordt formatie
toegekend aan de afdeling die na samenvoeging overblijft op basis van het leerlingenaantal
van die afdeling op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar. Het verschil met de
formatie op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging van de afdelingen die bij de samenvoeging
betrokken zijn, wordt met overgangsformatie gecompenseerd. Dit verschil wordt berekend
met toepassing van de rekenregels in paragraaf 4.3 van deze regeling.
Verder zijn bij een samenvoeging van afdelingen de voorwaarden voor faciliteiten bij
samenvoeging in paragraaf 2.7 van overeenkomstige toepassing.
De aanspraak op overgangsformatie is beperkt tot het schooljaar waarin de samenvoeging
plaatsvindt. De afdeling die na samenvoeging ontstaat, blijft echter aanspraak maken
op de som van de formatierekeneenheden voor de schoolleiding die in het aan de samenvoeging
voorafgaande schooljaar zijn toegekend aan de afdelingen die bij de samenvoeging betrokken
zijn. Het betreft hier de fre's als bedoeld in paragraaf 3.2, 3.3, 4.2 of 5.2, onder
8 en 9, van de eerdergenoemde beleidsregel "Formatie scholen speciaal onderwijs (so),
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (sovso) voor lom of mik in het schooljaar
1998 -1999". Deze fre's worden toegekend zolang de afdeling aan de sbo verbonden blijft.
Naast die fre's bestaat geen aanspraak op overgangsfre's. Voor een goed begrip wordt
erop gewezen dat de onderhavige regeling niet van toepassing is als een afdeling wordt
omgezet in een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs, een school of afdeling
voor praktijkonderwijs of een orthopedagogisch en didactisch centrum. In die situatie
geldt de" Regeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend
onderwijs en praktijkonderwijs" (zie Uitleg OCenW-Regelingen 1998/24).
3.5. Analoge toepassing samenvoegingsregeling bij opheffing afdeling
Het bevoegd gezag van een sbo waaraan een afdeling is verbonden, kan besluiten die
afdeling op te heffen. Als de leerlingen van de afdeling vervolgens worden ingeschreven
bij een zelfstandige svo- of zmlk-school, kan de onderhavige regeling van overeenkomstige
toepassing worden verklaard. Dit verzoek zal in ieder geval worden ingewilligd wanneer
de leerlingen en het personeel overgaan naar de desbetreffende school. Bevoegde gezagsorganen
die indiening van een dergelijk verzoek overwegen, wordt aangeraden in een vroegtijdig
stadium contact op te nemen met:
".Cƒi,
Productgroep Toekennen,
Postbus 606,
2700 ML Zoetermeer.
Voor de goede orde wordt erop gewezen dat de arbeidsvoorwaardelijke gevolgen van de
voorgenomen opheffing van een afdeling in alle gevallen in het decentraal georganiseerd
overleg (DGO) moeten worden besproken. De regeling van de niet-arbeidsvoorwaardelijke
gevolgen voor het personeel vallen onder de instemmingsbevoegdheid van het personeelsdeel
van de medezeggenschapsraad.
3.6. Procedure bij wijziging WSNS-samenwerkingsverband
Een samenvoeging van scholen voor basisonderwijs (d.w.z. basisscholen of sbo's) kan
leiden tot een wijziging van de samenstelling van de WSNS-samenwerkingsverbanden waaraan
de scholen voor basisonderwijs deelnemen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Een
dergelijke wijziging doet zich voor wanneer als gevolg van de samenvoeging een basisschool
wordt opgeheven die aan een ander samenwerkingsverband deelneemt dan de overblijvende
school. In die situatie wordt de samenstelling gewijzigd van het verband waaraan de
opgeheven school deelnam. Een samenvoeging binnen hetzelfde samenwerkingsverband van
sbo's die niet tevens aan een ander samenwerkingsverband deelnemen, wordt in dit kader
niet beschouwd als een wijziging van de samenstelling van een samenwerkingsverband.
Een dergelijke wijziging moet zijn goedgekeurd door de minister (zie artikel XXXIII
van het overgangsrecht bij de WPO). Het samenwerkingsverband waarvan de samenstelling
wijzigt, moet in ieder geval voldoen aan de wettelijke norm voor de omvang van WSNS-samenwerkingsverbanden
(minimaal 2000 leerlingen). Ook moet zijn voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor
beëindiging van de deelname aan een samenwerkingsverband. Deze voorwaarden hebben
betrekking op de school die als gevolg van de samenvoeging wordt opgeheven. Op grond
van artikel 18, vierde lid, van de WPO kan het bevoegd gezag van die school de deelname
aan het desbetreffende samenwerkingsverband voor die school alleen beëindigen als:
a. een regeling is getroffen met de overige bevoegde gezagsorganen ten aanzien van
de financiële en personele consequenties daarvan en
b. door de beëindiging van de deelname geen aanspraken ontstaan op ontslaguitkeringen
voor personeel dat werkzaam is bij de deelnemende scholen, waaronder de school waarvoor
de deelname wordt beëindigd.
Verder moet bij de beëindiging van de deelname een termijn van 1 jaar in acht worden
genomen. De beëindiging moet vóór 1 oktober van het voorafgaande schooljaar aan de
minister worden gemeld (zie artikel 18, vijfde en zesde lid, van de WPO).
Wanneer het een samenvoeging van sbo's betreft zal naast de genoemde voorwaarden een
verzoek om goedkeuring worden getoetst aan de criteria over de instemming van de besturen
in de betrokken samenwerkingsverbanden en de bereikbaarheid van de zorgvoorzieningen.
In de voorlichtingspublicatie "Criteria samenstelling samenwerkingsverbanden Weer
Samen naar School (WSNS)", Uitleg OCenW-Regelingen nr. 12 van 23 april 1997, vindt u nadere informatie over deze criteria.
4. Faciliteiten bij samenvoeging van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
en scholen voor speciaal voortgezet onderwijs
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
4.1. Inleiding
Dit hoofdstuk is van toepassing op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en
scholen voor speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mik. Het hoofdstuk is niet
van toepassing op basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs, al dan niet
met een afdeling. Informatie over de formatie na samenvoeging voor deze scholen en
afdelingen vindt u in hoofdstuk 3 van deze regeling.
4.2. Begripsbepalingen
Hieronder wordt een verklaring gegeven van de in dit hoofdstuk gebruikte begrippen.
". Formatiebesluit:
het Formatiebesluit WEC of deel II van het Formatiebesluit WVO.
". Formatiebudget:
het formatiebudget zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, van het Formatiebesluit
WEC of artikel 13, eerste lid, van deel II van het Formatiebesluit WVO. Dit budget
bestaat uit de volgende onderdelen:
". de formatie voor de vervulling van de reguliere taken (zie echter ook de opmerking
hieronder);
". de formatie voor speciale doeleinden;
". de groeiformatie;
". de aanvullende formatie, als bedoeld in artikel 117, derde of vierde lid van de
WEC of artikel 233, derde of vierde lid van de WVO.
Eventuele oalt-middelen behoren niet tot het formatiebudget en worden daarom buiten
beschouwing gelaten.
De formatie voor de vervulling van de reguliere taken bestaat uit de normatieve formatie,
de frictie-opslag en de opslagen voor herbezetting adv en bapo. In het kader van deze
regeling wordt de formatie voor de vervulling van de reguliere taken echter vastgesteld
exclusief een eventuele opslag voor herbezetting bapo. Dit betreft immers een verhoging
van het regulier vastgestelde aantal fre's met het aantal fre's dat behoort bij het
gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden ingezet in verband met de toepassing
van de bapo-regeling. Samenvoeging is hierop niet van invloed.
". Formatief aanwezige maximumschaal:
de voor een normatieve functie geldende maximumschaal, waarbij niet van belang is
of het personeelslid dat die functie vervult reeds aanspraak maakt op bezoldiging
volgens het carrièrepatroon dat hoort bij die functie en maximumschaal.
". Fre's voor de schoolleiding:
de fre's genoemd in artikel 16, derde tot en met vijfde lid, van het Formatiebesluit
WEC of artikel 25, derde tot en met vijfde lid, van deel II van het Formatiebesluit
WVO.
". Fre-verbruik:
het verbruik van fre's voor een functie die voor rijksbekostiging in aanmerking wordt
gebracht (zie artikel I-P78 en I-Q305 van het RPBO voor het bij de verschillende functies
horende verbruik).
". Normatieve directiefunctie:
een normfunctie als bedoeld in hoofdstuk I-Q van het RPBO waarvan het fre-verbruik
gelijk is aan de fre's die voor die functie in het Formatiebesluit beschikbaar worden
gesteld.
". Samenvoegingsdatum:
de datum (1 augustus van enig schooljaar) waarop de samenvoeging plaats heeft gevonden.
4.3. Overgangsformatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging
4.3.1. Berekening
In veel gevallen zal er een verschil zijn tussen:
1. het aantal formatierekeneenheden (hierna: fre's) dat met toepassing van het toepasselijke
formatiebesluit op 1 augustus beschikbaar is voor de school die na samenvoeging ontstaat,
en
2. het totaal aantal fre's dat aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn
gezamenlijk op de dag voorafgaande aan de samenvoeging (31 juli) beschikbaar was.
Als het aantal fre's ad 2 groter is dan het aantal ad 1, dan wordt het verschil gedurende
het eerste schooljaar na de samenvoeging in de vorm van overgangsfre's beschikbaar
gesteld aan de school die na samenvoeging ontstaat.
Bij de bepaling van de aantallen fre's ad 1 en ad 2 wordt uitsluitend gekeken naar
het formatie-budget zoals dat conform de begripsbepaling in paragraaf 4.2 is vastgesteld.
4.3.2. Vermindering tijdens schooljaar
Het vastgestelde aantal overgangsfre's wordt verminderd met extra formatie die na
de samenvoegingsdatum wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard pas plaats
met ingang van de dag waarop over deze extra formatie beschikt kan worden.
4.3.3. Uitzondering bij vaststelling/vermindering overgangsfre's
Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre"s op en na de samenvoegingsdatum blijft
formatie buiten beschouwing die niet onder het formatiebudget in de zin van deze regeling
valt, zoals:
". toekenningen in geld (bijvoorbeeld GO- en vakbondsfaciliteiten) en tegemoetkomingen
door het Nood-fonds);
". oalt-middelen;
". de toekenning of verhoging van een opslag voor herbezetting bapo;
". de middelen die worden toegekend in het kader van het gemeentelijke onderwijsachterstandenplan
(de gemeentelijke middelen als bedoeld in respectievelijk artikel 154 van de WEC en
artikel 269 van de WVO). Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat onder laatstgenoemde
middelen niet wordt verstaan de formatie speciale doeleinden voor bestrijding van
onderwijsachterstanden, zoals die met ingang van 1 augustus 1998 in de plaats is gekomen
van de cumi-formatie. Deze formatie wordt ook na 1 augustus 1998 door het Rijk aan
de scholen toegekend en valt onder het formatiebudget in de zin van deze regeling.
4.4. Overgangsformatierekeneenheden in tweede schooljaar na samenvoeging
4.4.1. Berekening
In het tweede schooljaar na de samenvoeging kan in sommige situaties ook aanspraak
bestaan op overgangsfre's.
Berekeningscomponenten
De voor de berekening relevante componenten zijn de volgende.
X = de formatiebudgetten waarop de bij de samenvoeging betrokken scholen comform de
volgens paragraaf 4.3 uitgevoerde berekening, op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging
aanspraak maakten, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor de schoolleiding.
Y = het fictieve formatiebudget op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging van de
school die na samenvoeging ontstaat, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor
de schoolleiding. Dit formatiebudget is fictief in de zin dat dit wordt vastgesteld
als zouden de bij de samenvoeging betrokken scholen op 31 juli voorafgaand aan de
samenvoeging al één school hebben gevormd. Bij de vaststelling van dit fictieve formatiebudget
wordt uitgegaan van de som van de aantallen leerlingen op de voor de formatie van
dat schooljaar van toepassing zijnde teldatum. Als bij een school sprake is van toepassing
van de groeiregeling tijdens het schooljaar voor de samenvoeging worden de leerlingen
van de desbetreffende groei-telling gebruikt voor de vaststelling van het formatie-budget.
Z = het formatiebudget waarop de school die na samenvoeging ontstaat op 1 augustus
van het tweede schooljaar na de samenvoeging aanspraak maakt, verminderd met de daarin
opgenomen fre's voor de schoolleiding.
Q = het aantal overgangsfre's waarop in het tweede schooljaar na de samenvoeging aanspraak
kan worden gemaakt.
Voorwaarde voor toekenning
Alleen in de situatie dat Z kleiner is dan X kan aanspraak worden gemaakt op overgangsfre's.
Berekeningswijze
Als aan deze voorwaarde is voldaan, dan moeten voor de vaststelling van Q de volgende
berekeningen worden uitgevoerd:
1. Bereken het verschil tussen X en Y en neem daarvan de helft;
2. bereken het verschil tussen X en Z en neem daarvan de helft.
De uitkomst van deze berekeningen wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal
fre's.
Q is gelijk aan de laagste uitkomst van deze twee berekeningen; als de uitkomst van
beide berekeningen gelijk is, kan één van de uitkomsten worden gebruikt.
4.4.2. Vermindering tijdens schooljaar
Het vastgestelde aantal overgangsfre's wordt verminderd met de extra formatie die
in het tweede schooljaar na de samenvoeging wordt toegekend. Deze vermindering vindt
uiteraard pas plaats met ingang van de dag waarop over de extra formatie beschikt
kan worden.
4.4.3. Uitzondering bij vaststelling/vermindering
Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na 1 augustus van het tweede
schooljaar na de samenvoeging blijft formatie buiten beschouwing die niet onder het
formatiebudget in de zin van deze regeling valt. Zie hiervoor ook paragraaf 4.3.3.
4.5. Extra overgangsformatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging
4.5.1. Voorwaarde en berekening
De samenvoeging kan ertoe leiden dat voor de directeur en/of lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur
van de school die na samenvoeging ontstaat, een normatieve directeurs-, respectievelijk
adjunctdirecteursfunctie beschikbaar komt met een hogere maximumschaal dan de hoogste
schaal die in de desbetreffende functie formatief aanwezig was voor de bij de samenvoeging
betrokken scholen (zie paragraaf 5.4 voor de inschaling van de betrokken directieleden).
In dat geval wordt een vergelijking gemaakt tussen het aantal fre's dat voor en na
de samenvoeging bij de desbetreffende functie(s) hoorde. Het verschil wordt gedurende
het eerste schooljaar na de samenvoeging in de vorm van extra overgangsfre's beschikbaar
gesteld aan de school die na samenvoeging ontstaat. Het aantal fre's dat bij een normatieve
directiefunctie hoort, is gelijk aan het voor die functie geldende fre-verbruik (zie
paragraaf 4.2-begripsbepalingen).
4.5.2. Grondslag berekening en vermindering extra overgangsfre's
Bepalend voor de vaststelling van de normatief beschikbare directiefuncties (en het
bijbehorende fre-verbruik) aan de school die na samenvoeging ontstaat, is het aantal
leerlingen op 1 oktober van het eerste schooljaar na de samenvoeging. De extra overgangsfre's
waarop recht bestaat, worden niet verminderd met extra formatie die na de samenvoegingsdatum
beschikbaar komt.
4.5.3. Bijzondere bepalingen
Wanneer er aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn op 31 juli voorafgaand
aan de samenvoeging geen normatieve adjunctdirecteursfuncties beschikbaar waren, kan
géén aanspraak worden gemaakt op extra overgangsfre's voor een normatieve adjunctdirecteursfunctie
die beschikbaar komt aan de school die na samenvoeging ontstaat. In deze situatie
moet immers de directeur die geen directeur wordt van de school die na samenvoeging
ontstaat in de normatieve functie van leraar tevens adjunctdirecteur worden benoemd
(zie paragraaf 5.3.3).
Dit laatste geldt ook voor de tweede adjunct-directeursfunctie aan een school voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die na samenvoeging ontstaat, wanneer aan
de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging
slechts één normatieve adjunct-directeursfunctie beschikbaar was. In die situatie
bestaat dus geen recht op extra overgangsfre's voor de tweede adjunct-directeursfunctie.
Wanneer bij een samenvoeging als hier bedoeld aan de scholen die bij de samenvoeging
betrokken zijn twee of meer normatieve adjunct-directeursfuncties beschikbaar waren,
dan wordt voor de bepaling van het recht op extra overgangsfre's een vergelijking
gemaakt tussen:
". het totaal aantal fre's behorende bij de twee adjunct-directeursfuncties aan de
na samenvoeging ontstane school en
". het totaal aantal fre's behorende bij twee normatieve adjunct-directeursfuncties
aan de bij de samenvoeging betrokken scholen, waarbij in voorkomende gevallen (drie
of meer normatieve adjunct-directeursfuncties met verschillende maximumschalen) wordt
uitgegaan van de twee functies met de hoogste maximumschaal.
5. Rechtspositionele consequenties van samenvoeging en fre-verbruik na samenvoeging
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
5.1. Algemeen
5.1.1. Vaststelling formatie na samenvoeging
Het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, stelt de formatie van
de nieuwe school vast met inachtneming van de terzake geldende voorschriften, waaronder
de voorschriften voor het DGO en de medezeggenschap.
Zoals al is vermeld in paragraaf 2.7 (onder c) moet het personeel dat is opgenomen
in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, voor zover
mogelijk worden geplaatst in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat.
Daarna worden de scholen in voorkomend geval geacht te zijn opgeheven. Dit houdt in
dat bij de toepassing van de voorschriften over de formatievaststelling (zoals die
zijn opgenomen in de artikelen I-P76 en I-P77 van het RPBO) de formaties van alle
scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, worden geacht deel uit te maken van
de formatie zoals die in het schooljaar voorafgaande aan de samenvoeging gold voor
de school die na samenvoeging ontstaat. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bevoegd
gezag in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat in elk geval de functies
moet opnemen van de personeelsleden die:
". reeds in het schooljaar voorafgaande aan de samenvoeging waren opgenomen in de
structureel gewenste formatie van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn
en
". in vaste dienst benoemd waren.
Dit betreft ook de nieuwe functies van de ex-directeur(en) en de ex-lera(a)r(en) tevens
adjunctdirecteur bedoeld in paragraaf 5.3 (zie ook artikel I-P76, derde lid, RPBO).
Bij de besteding van de overgangsfre's zal het bevoegd gezag rekening moeten houden
met het feit dat deze fre's tijdelijk beschikbaar worden gesteld. Dit kan aanleiding
zijn een deel van de formatie als risicodragend aan te merken. Als het wegvallen van
overgangsfre's tot formatieve fricties leidt, kan het bevoegd gezag een beroep doen
op het Noodfonds. Wel moet in die situatie zijn voldaan aan de voorwaarden in het
reglement van dat fonds.
5.1.2. Herplaatsing personeel
De samenvoeging is op zichzelf geen reden voor ontslag, tenzij de samenvoeging gepaard
gaat met een wijziging van openbaar naar bijzonder onderwijs of andersom (zie paragraaf
2.4 van deze regeling).
Het personeel dat in vaste dienst benoemd is, blijft in principe benoemd in dezelfde
functie (zie art. I-P76, derde lid, van het RPBO). Deze regel geldt echter niet voor
de directeur(en) en de lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur voor wie aan de school
die na samenvoeging ontstaat of aan een andere door hetzelfde bevoegd gezag beheerde
gelijksoortige school geen directeursfunctie, resp. adjunctdirecteursfunctie beschikbaar
is (zie paragraaf 5.1.3 herplaatsing personeel benoemd in niet-normfunctie). De rechtspositionele
consequenties van de samenvoeging voor deze personeelsleden zullen hieronder in paragraaf
5.2 en 5.3 worden besproken. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat een samenvoeging
van afdelingen van een sbo geen gevolgen heeft voor het dienstverband van de adjunct-directeuren
die verbonden zijn aan die afdelingen. Deze directieleden blijven na samenvoeging
in dezelfde functie benoemd.
De samenvoeging als zodanig brengt voor andere personeelsleden dan (ex-)directieleden
geen wijziging in de functie met zich mee. Dit laat onverlet de beëindiging van het
dienstverband op het moment van samenvoeging op andere gronden dan aan de samenvoeging
ontleend (bijvoorbeeld door de afloop van projectformatie).
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat oalt-leraren bij een samenvoeging van
scholen dezelfde positie innemen als het overige personeel van de scholen die bij
de samenvoeging betrokken zijn. Bij een bestuursoverdracht geldt dus ook voor dit
personeel dat in een notariële akte moet worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan
wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden
benoemt met ingang van de datum van samenvoeging (zie ook paragraaf 2.3.1). Daarnaast
geldt ook voor oalt-leraren het voorschrift dat personeel dat is opgenomen in de formaties
van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, voor zover mogelijk moet worden
geplaatst in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat (zie ook paragraaf
5.1). Vanzelfsprekend gelden deze voorschriften alleen voor oalt-leraren die benoemd
zijn bij de bevoegde gezagsorganen die het betreft.
De bepalingen zoals die zijn neergelegd in hoofdstuk V-R en V-S van het RPBO blijven
onverkort gehandhaafd. Voor alle duidelijkheid wordt er nog op gewezen dat de voorliggende
regeling uitsluitend van toepassing is op personeelsleden die hun rechtspositie ontlenen
aan het RPBO.
5.1.3. Herplaatsing personeel benoemd in een niet-normfunctie (waaronder "locatieleiders")
Ook voor personeelsleden die in voorkomende gevallen in het kader van functiedifferentiatie
in een niet-normfunctie zijn benoemd brengt de samenvoeging als zodanig geen wijziging
in de functie met zich mee. Een uitzondering hierop kan het personeelslid zijn dat
is benoemd in een door het bevoegd gezag op grond van artikel I-P2, vierde lid, van
het RPBO vastgestelde functie waarin hij onder leiding van een aan die school verbonden
directeur is belast met directiewerkzaamheden (veelal genoemd "locatieleider"). Voor
deze personeelsleden zijn paragraaf 5.2.1, 5.2.2 exclusief het gestelde onder c, 5.3.1, 5.3.2. en de eerste alinea van 5.3.3 van overeenkomstige toepassing.
5.1.4. Beëindiging dienstverband
Uiteraard sluit het bovenstaande niet uit dat het dienstverband op het moment van
samenvoeging wordt beëindigd op andere gronden dan die aan de samenvoeging ontleend
(bijvoorbeeld afloop tijdelijk dienstverband, opheffing van de betrekking of het bereiken
van de pensioengerechtigde leeftijd).
Wanneer een dienstverband wordt beëindigd, moeten de normale regels voor opzegging
in acht worden genomen. Daarbij staan de gebruikelijke beroepsmogelijkheden open.
Wanneer de betrokken personeelsleden aan alle vereisten voldoen, kunnen zij desgewenst
in verband met de beëindiging van hun dienstbetrekking aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering.
Het Participatiefonds (PF) beoordeelt aan de hand van de zogenaamde instroomtoets,
of de met deze uitkering gemoeide kosten door het PF worden vergoed. Als het ontslag
vermijdbaar was, moet het betrokken bevoegd gezag die kosten zelf dragen.
5.2. Salaris- en toelagegaranties (ex-)directieleden
5.2.1. Begripsbepaling salaris- en toelagegarantie
Een personeelslid dat op 31 juli van het aan de samenvoeging voorafgaande schooljaar
was benoemd aan één van de bij de samenvoeging betrokken scholen in de functie van:
". directeur of
". leraar tevens adjunct-directeur of
en
". wiens dienstverband op de samenvoegingsdatum (1 augustus) wordt voortgezet bij
het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, in:
". dezelfde of
". een andere functie,
heeft recht op een salarisgarantie en, indien van toepassing, op een garantie toelage
schoolleiding basisscholen als bedoeld in artikel I-Q209b van het RPBO.
Dit personeelslid behoudt in de functie waarin hij op de samenvoegingsdatum wordt
benoemd ten minste aanspraak op salariëring volgens het functieniveau (d.w.z de maximumschaal
en het carrièrepatroon) dat op 31 juli voornoemd voor hem gold alsmede op de genoemde
toelage die op 31 juli voornoemd voor hem gold. Een personeelslid dat op 31 juli voornoemd
in de normfunctie van directeur was benoemd heeft in plaats van de hiervoor genoemde
salariëring tenminste recht op salariëring volgens het functieniveau dat op die datum
reeds twee jaar formatief voor hem aanwezig was, wanneer dit niveau hoger was dan
het niveau dat op die datum voor hem gold (zie paragraaf 4.2 voor een begripsbepaling
van "formatief aanwezig").
Waar in de volgende paragrafen wordt gesproken van salarisgarantie wordt daaronder
tevens begrepen de hierboven bedoelde garantie toelage schoolleiding. Zie in deze
ook paragraaf 5.1.3.
5.2.2. Geldigheidheidsduur salarisgarantie
De salarisgarantie geldt zolang het betrokken personeelslid in dezelfde functie benoemd
blijft bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat (zie paragraaf
5.3 voor de functies waarin personeelsleden als hier bedoeld op de samenvoegingsdatum
geplaatst kunnen/moeten worden).
Ook in de volgende situaties blijft de salarisgarantie behouden:
a. Wanneer het personeelslid bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging
ontstaat, op de samenvoegingsdatum wordt benoemd in de functie van leraar tevens adjunctdirecteur
en hij, als gevolg van de door het bevoegd gezag vastgestelde formatie, niet langer
als zodanig benoemd kan blijven (zie artikel I-Q207 jo. artikel I-Q208, tweede lid,
en artikel I-Q306 jo. artikel I-Q307, tweede lid, RPBO).
b. Wanneer het personeelslid na de samenvoegingsdatum bij hetzelfde of bij een ander
bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau meer in overeenstemming
is met dat van de functie waarop de garantie is gebaseerd, en wel voor de duur van
die benoeming. Wanneer deze benoeming in tijdelijke dienst geschiedt, blijft de salarisgarantie
behouden als in aansluiting op deze benoeming een benoeming plaatsvindt in een andere
functie waarvan het salarisniveau tenminste gelijk is aan dat van de op de eerder
bedoelde 1 augustus vervulde functie. Bij een benoeming als leraar tevens adjunct-directeur
is het gestelde in de voorgaande alinea van overeenkomstige toepassing.
c. Wanneer de ex-directeur binnen drie jaar na de samenvoegingsdatum aan een andere
school bij hetzelfde of een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het
salarisniveau niet lager is dan dat van de normfunctie leraar. De salarisgarantie
blijft ook behouden als de ex-directeur op de samenvoegingsdatum zelf (1 augustus)
een functie aanvaardt die voldoet aan de eis die hiervoor is genoemd. In dat geval
is paragraaf 5.2.1 van overeenkomstige toepassing.
Van aanvaarding van een functie bij hetzelfde bevoegd gezag aan een andere school
is bijvoorbeeld sprake in het volgende geval. In verband met een samenvoeging wordt
een ex-directeur benoemd als adjunct-directeur van de samengevoegde school. Dit personeelslid
besluit vervolgens een functie als leraar te aanvaarden waarbij de aanwijzing geldt
dat hij werkzaamheden zal verrichten aan een of meer andere scholen van hetzelfde
bevoegd gezag. Als de benoeming in die functie plaatsvindt binnen 3 jaar na samenvoegingsdatum,
dat wil dus zeggen tot en met 1 augustus van het vierde schooljaar, behoudt de betrokkene
zijn salarisgarantie. (N.B. Zoals in de inleiding is aangegeven is het overleg over
deze termijn nog niet afgerond.)
Verder kan zich de situatie voordoen dat een ex-directeur wordt benoemd als leraar
aan de samengevoegde school en vervolgens uit hoofde van zijn bestuursaanstelling
met werkzaamheden wordt belast aan een of meer andere scholen van hetzelfde bevoegd
gezag. In dat geval blijft de betrokkene in dezelfde functie benoemd. De verandering
van school heeft daarom geen gevolgen voor zijn salarisgarantie. De garantie blijft
dus ook behouden als die verandering plaatsvindt nadat sinds de samenvoeging drie
jaren zijn verstreken.
Voor een personeelslid van een speciale school voor basisonderwijs geldt dat de salarisgarantie
ook behouden blijft bij een herplaatsing als bedoeld in artikel XLII van het overgangsrecht
bij de WPO.
5.2.3. 15-jaarsuitzicht
De aanspraak op bezoldiging volgens een in het kader van het HOS-overgangsrecht vastgesteld
15-jaarsuitzicht blijft onverkort van kracht.
5.3. Omzetting functie/nieuwe functie ex-directieleden
5.3.1. Directieleden die niet worden benoemd in dezelfde functie
Voor de directeur van een school die bij de samenvoeging betrokken is, die geen directeur
wordt van de school die na samenvoeging ontstaat, brengt de samenvoeging mee dat zijn
betrekking moet worden opgeheven. Hij heeft met ingang van de samenvoegingsdatum (1
augustus) recht op een nieuwe functie waarvan het niveau zoveel mogelijk overeenkomt
met dat van zijn oude functie. Dit niveau is echter tenminste gelijk aan het niveau
van de normfunctie leraar.
Het voorgaande is overeenkomstig van toepassing op de leraar tevens adjunct-directeur
die niet in dezelfde functie benoemd kan blijven als gevolg van de formatie die is
vastgesteld voor de school die na samenvoeging ontstaat. Zijn benoeming in die functie
kan echter zonder voorafgaand ontslag worden gewijzigd in een benoeming als leraar
(zie artikel I-Q208, tweede lid, juncto artikel I-Q207 en artikel I-Q307, tweede lid,
juncto I-Q306 RPBO, respectievelijk paragraaf 5.2 voor de salarisgarantie waarop de
betrokkene recht heeft).
5.3.2. Handhaving benoeming
Een ontslag van een directeur, of een ontslag dan wel wijziging van de benoeming van
een leraar tevens adjunct-directeur, blijft uit wanneer het bevoegd gezag nog één
of meer andere gelijksoortige scholen beheert waaraan op de samenvoegingsdatum een
gelijksoortige directiefunctie vacant is waarvan het niveau gelijk is aan dat van
de functie die het overtollige directielid vervulde. In dat geval zal dat directielid
uit hoofde van zijn bestuursbenoeming bij het bevoegd gezag die vacante functie moeten
worden aangeboden.
5.3.3. Vrije keuze directieleden
De positie van de directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn,
is gelijk. Het bevoegd gezag is dan ook vrij in de keuze van de directeur van de school
die na samenvoeging ontstaat. Die keuze is uiteraard beperkt tot de directeuren van
de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie paragraaf 5.3.5 voor een uitzondering
op die regel).
Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de leraren tevens adjunct-directeur
van de bij de samenvoeging betrokken scholen. Zij komen bij voorrang in aanmerking
voor een functie van leraar tevens adjunct-directeur aan de school die na samenvoeging
ontstaat. Het aantal functies (leraar tevens adjunct-directeur) waarvoor zij in aanmerking
komen, is ten minste gelijk aan het aantal volgens de normatieve formatie op grond
van het toepasselijke Formatiebesluit. Wanneer een functie in deze formatie onvervuld
blijft, moet daarin een directeur worden benoemd die geen directeur wordt van de school
die na samenvoeging ontstaat. Deze verplichting geldt echter niet als het een directeur
betreft die op de samenvoegingsdatum aan een andere school bij hetzelfde of een ander
bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau niet lager is dan dat
van de normfunctie leraar (zie ook paragraaf 5.2.2, onder c).
Een leraar tevens adjunct-directeur die aanspraak maakt op voortzetting van zijn benoeming
aan de school die na samenvoeging ontstaat, kan, als het bevoegd gezag daarmee instemt,
op de 1 augustus waarop de samenvoeging plaatsvindt zijn functie zonder gevolgen voor
zijn salarisgarantie vrijwillig afstaan aan een van de ex-directeuren.
5.3.4. Meerhoofdige schoolleiding basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs
Bij een samenvoeging van basisscholen bestaat de mogelijkheid dat twee van de directeuren
van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, worden benoemd als directeur
in een meerhoofdige schoolleiding aan de school die na samenvoeging ontstaat. Met
ingang van 1 augustus 1998 bestaat deze mogelijkheid ook voor speciale scholen voor
basisonderwijs zonder afdeling. Voorwaarde voor instelling van een meerhoofdige schoolleiding
is dat alle directeuren en leraren tevens adjunctdirecteur van de scholen die bij
de samenvoeging betrokken zijn hiermee moeten instemmen. De meerhoofdige schoolleiding
omvat twee directeursfuncties, waarbij de omvang van deze functies tezamen maximaal
gelijk is aan de omvang van twee normbetrekkingen. De directeuren die in een meerhoofdige
schoolleiding worden benoemd, behouden vanzelfsprekend hun salarisgarantie.
De regeling van de meerhoofdige schoolleiding aan basisscholen vindt u in de artikelen
I-Q204 en I-Q205 van het RPBO. Deze bepalingen zijn met ingang van 1 augustus 1999
uitgebreid met een regeling meerhoofdige schoolleiding voor speciale scholen voor
basisonderwijs. Volgens deze regeling zal het maximumsalaris voor een lid van een
meerhoofdige schoolleiding van een speciale school voor basisonderwijs afhankelijk
zijn van het aantal leerlingen van de school. Dit maximumsalaris is ten hoogste gelijk
aan het salaris volgens salarisnummer 7 in schaal 12 (voor scholen met 200 of meer
leerlingen). Voor personeelsleden met een salarisgarantie geldt dat zij tenminste
aanspraak maken op het salaris volgens die garantie (zie ook paragraaf 5.2.1). Dit
salaris kan dus uitgaan boven het maximumsalaris volgens de regeling meerhoofdige
schoolleiding.
5.3.5. "Bovenschoolse" directeur
Verder bestaat de mogelijkheid dat de directeur van een andere school die niet bij
de samenvoeging betrokken is tevens directeur wordt van de school die na samenvoeging
ontstaat (zie artikel 29, eerste lid van de WPO, artikel 29, eerste lid van de WEC
en artikel 149, eerste lid van de WVO). Voorwaarde voor benoeming van een dergelijke
"bovenschoolse" directeur is dat alle directeuren van de scholen die bij de samenvoeging
betrokken zijn hiermee moeten instemmen (zie in dit verband ook paragraaf 5.2.2).
Deze voorwaarde geldt echter niet als, niettegenstaande de benoeming van een bovenschoolse
directeur, één van de directeuren die bij de samenvoeging betrokken is directeur wordt
van de school die na samenvoeging ontstaat. Wel moet in dat geval sprake zijn van
benoeming in de directeursfunctie welke voor die school normatief aanwezig is. In
die situatie is de paragraaf over het verhoogde fre-verbruik ( paragraaf 5.5.2) niet
van toepassing.
5.4. Inpassing/bezoldiging directieleden
Als gevolg van een wijziging in de schoolgrootte op de samenvoegingsdatum (1 augustus)
kan voor de directeur of leraar tevens adjunct-directeur van de school die na samenvoeging
ontstaat een functie met een hogere maximumschaal gaan gelden dan die welke op de
dag vóór de samenvoeging voor hem gold dan wel formatief beschikbaar was (zie ook
paragraaf 3.2, 3.3 en 4.5). In dat geval wordt het betrokken directielid in afwijking
van artikel I-Q106 van het RPBO vanaf de dag van de samenvoeging bezoldigd volgens
het carrièrepatroon dat bij die hogere maximumschaal behoort. Bij de inschaling wordt
in afwijking van artikel I-P14, tweede lid, RPBO een bevorderingsperiodiek toegekend.
Betrokkene houdt een blijvende aanspraak op de hogere maximumschaal als deze gedurende
3 achtereenvolgende schooljaren aan de na samenvoeging ontstane school beschikbaar
is geweest, of als zijn bezoldiging feitelijk volgens die maximumschaal wordt vastgesteld.
Grondslag voor de vaststelling van de directiefuncties (en de bijbehorende maximumschalen)
die op de samenvoegingsdatum normatief beschikbaar zijn aan de school die na samenvoeging
ontstaat, is het aantal leerlingen op 1 oktober van het eerste schooljaar na de samenvoeging.
Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs wordt uitgegaan van het
aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging
van alle basisscholen en sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie ook paragraaf
3.2 en 3.3). Voor basisscholen wordt dit aantal leerlingen met 3% verhoogd.
5.5. Formatierekeneenhedenverbruik
5.5.1. Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden
Het fre-verbruik voor een personeelslid als bedoeld in paragraaf 5.2 wordt als volgt
vastgesteld. Basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs
Voor basisscholen en sbo's gelden geen afwijkende voorschriften als het gaat om de
vaststelling van het fre-verbruik voor personeelsleden als bedoeld in paragraaf 5.2.
Het fre-verbruik voor deze personeelsleden is met ingang van het eerste schooljaar
na de samenvoeging gelijk aan de fre's die horen bij de functie waarin de betrokkenen
benoemd worden (zie paragraaf 5.5.2 voor een uitzondering op die regel).
Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor speciaal voortgezet onderwijs
Voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor speciaal voortgezet
onderwijs gelden afwijkende voorschriften als het gaat om de vaststelling van het
fre-verbruik voor personeelsleden als bedoeld in paragraaf 5.2. Gedurende het eerste
schooljaar dat volgt op de samenvoeging is het fre-verbruik gelijk aan het aantal
fre's dat behoort bij de functie waarop de salarisgarantie (niet zijnde een HOS-garantie)
van dat personeelslid is gebaseerd. Wanneer dat aantal echter lager is dan het aantal
fre's dat behoort bij de functie na de samenvoeging, wordt van het laatstbedoelde
aantal fre's uitgegaan.
Vanaf het tweede schooljaar na de samenvoeging wordt het fre-verbruik overeenkomstig
het bepaalde in artikel I-P78 van het RPBO - vastgesteld op basis van de functie waarin
de betrokkene na de samenvoeging is benoemd. Het hoger fre-verbruik voor ex-leraren
tevens adjunct-directeur als bedoeld in artikel I-R306 van het RPBO, is niet van toepassing
wanneer de normatief beschikbare functies van leraar tevens adjunct-directeur op de
samenvoegingsdatum in overeenstemming met het gestelde in paragraaf 5.5 zijn toegedeeld.
Dit betekent dat de leraar tevens adjunct-directeur wiens benoeming op de samenvoegingsdatum
is gewijzigd in een benoeming als leraar omdat voor hem geen normatieve adjunct-directeursfunctie
beschikbaar was, met ingang van het tweede schooljaar na de samenvoeging het fre-verbruik
heeft van een leraar. De salarisgarantie van de betrokkene blijft behouden (zie ook
paragraaf 5.2).
5.5.2. Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden bij benoeming "bovenschoolse"
directeur
Wanneer de directeur van een andere school die niet bij de samenvoeging betrokken
is tevens ("bovenschoolse") directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat
(zie ook paragraaf 5.3.5), wordt het fre-verbruik voor de ex-directeuren als volgt
vastgesteld.
Het fre-verbruik wordt vastgesteld volgens de regels in paragraaf 5.5.1, met dit verschil
dat het fre-verbruik voor één van de ex-directeuren ook na afloop van het eerste schooljaar
na de samenvoeging tenminste gebaseerd blijft op het aantal fre's dat behoort bij
de functie waarop de salarisgarantie van de betrokkene is gebaseerd. Wanneer de ex-directeuren
op de dag voor de samenvoeging functies met verschillende maximumschalen vervulden,
wordt deze regel toegepast op de functie met de hoogste maximumschaal. Deze regel
blijft van kracht zolang de betrokken ex-directeur feitelijk van zijn salarisgarantie
gebruik maakt. De regel vervalt zodra één van de ex-directeuren alsnog directeur wordt
van de school die na samenvoeging ontstaat.
Deze regel moet voorkomen dat de benoeming van een bovenschoolse directeur in het
hierboven bedoelde geval voor het Rijk tot extra kosten leidt. In vergelijking met
de situatie dat geen bovenschoolse directeur zou zijn benoemd, bestaan deze kosten
met ingang van het tweede schooljaar na de samenvoeging uit het verschil tussen het
fre-verbruik behorende bij de salarisgarantie van de niet-benoemde ex-directeur en
het fre-verbruik behorende bij de functie waarin deze ex-directeur na de samenvoeging
is benoemd. Deze regel is van toepassing op de ex-directeur met de hoogste salarisgarantie.
In een situatie waarin twee of meer ex-directeuren een functie vervulden met dezelfde
hoogste maximumschaal moet het bevoegd gezag zelf de ex-directeur aanwijzen waarop
de regel van toepassing is. Het bevoegd gezag kan niet meer terugkomen op een eenmaal
gemaakte keuze.
Tekstcorrectie:
en het lees: en het speciaal voortgezet onderwijs
overgangsformatierekenheden lees: overgangsformatierekeneenheden
geldigheidheidsduur lees: geldigheidsduur