Beleidsregels aanvraag ontheffing als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 26-03-2000 t/m heden

Beleidsregels aanvraag ontheffing als bedoeld in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de Ministers van Justitie en van Defensie,

Gelet op artikel 5, vierde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;

Besluit:

Artikel 1

Een aanvraag tot ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, wordt ingediend bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, door:

  • a. het College van procureurs-generaal, indien de betrokkene als officier van justitie aangesteld is of zal worden;

  • b. de korpsbeheerder van het desbetreffende regionale politiekorps, indien de betrokkene als politieambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, of tweede lid, van de Politiewet 1993 aangesteld is of zal worden;

  • c. de betrokkene zelf, indien hij als politieambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, of tweede lid, van de Politiewet 1993, bij het Korps landelijke politiediensten aangesteld is of zal worden, door tussenkomst van en na overleg met de korpschef van het Korps landelijke politiediensten;

  • d. de betrokkene zelf, indien hij als opsporingsambtenaar bij de Koninklijke marechaussee aangesteld is of zal worden, door tussenkomst van en na overleg met de commandant van de Koninklijke marechaussee;

  • e. de werkgever voor de functie van buitengewoon opsporingsambtenaar, indien de betrokkene als buitengewoon opsporingsambtenaar aangesteld is of zal worden.

Artikel 2

Een aanvraag tot ontheffing wordt slechts ingewilligd, indien de functie als opsporingsambtenaar en de werkzaamheden bij de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau zich zodanig tot elkaar verhouden dat het gevaar voor vermenging van taken en het gevaar voor overdracht van politieinformatie of opsporingsinformatie tot een minimum beperkt blijven.

Artikel 3

De aanvraag wordt beoordeeld op basis van de volgende criteria:

  • a. de functie die de betrokkene vervult of zal vervullen als opsporingsambtenaar;

  • b. de overige omstandigheden waaronder de betrokkene als opsporingsambtenaar werkzaam is of zal zijn;

  • c. de aard van de werkzaamheden die de betrokkene verricht of zal verrichten voor de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau.

Artikel 4

  • 1 Bij de beoordeling op basis van het criterium, genoemd in artikel 3, onder a, wordt gelet op het volgende:

    • a. de aard van de werkzaamheden die de betrokkene als opsporingsambtenaar verricht of zal verrichten;

    • b. de reikwijdte van de opsporingsbevoegdheid;

    • c. het grondgebied waarop de opsporingsbevoegdheid kan worden uitgeoefend.

  • 2 Bij de beoordeling op basis van het criterium, genoemd in artikel 3, onder b, wordt gelet op het volgende:

    • a. de mate waarin de betrokkene beschikt of kan beschikken over politieinformatie of opsporingsinformatie;

    • b. de verhouding tussen de frequentie en de duur van de werkzaamheden als opsporingsambtenaar en de frequentie en de duur van de werkzaamheden bij de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau.

  • 3 Bij de beoordeling op basis van het criterium, genoemd in artikel 3, onder c, wordt gelet op het volgende:

    • a. de vraag of de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau winstoogmerk heeft;

    • b. de reikwijdte van de beveiligingswerkzaamheden of recherchewerkzaamheden;

    • c. het grondgebied waarop de beveiligingswerkzaamheden of recherchewerkzaamheden plaatsvinden.

Artikel 5

Indien blijkt dat na verlening van de ontheffing sprake is van vermenging van taken dan wel overdracht van politieinformatie of opsporingsinformatie, als bedoeld in artikel 2, dan wel niet of niet langer voldaan wordt aan de aan de ontheffing verbonden beperkingen en voorschriften, kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Justitie en een andere minister wie het aangaat, de ontheffing intrekken.

Artikel 6

Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze beleidsregels evalueert de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de Minister van Justitie en de Minister van Defensie, de doeltreffendheid en de effecten van deze beleidsregels in de praktijk.

Artikel 7

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Deze beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Naar boven