Zuivelverordening 2000, Gewichtsbepaling bij gebruik van rijdende melkontvangsten met volumemeetinrichting

[Regeling vervallen per 17-01-2009.]
Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 01-01-2006 t/m 16-01-2009

Zuivelverordening 2000, Gewichtsbepaling boerderijmelk bij gebruik van rijdende melkontvangsten met volumemeetinrichting (Vb. Bo. d.d. 31 december 1999, nr. 75 PZ 15)

Het bestuur van het Productschap Zuivel heeft,

gelet op artikel 93 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, artikel 5, lid 1, van de Instellingsverordening Produktschap Zuivel, alsmede op artikel 14, lid 1, van de Zuivelverordening 2000, Uitbetaling boerderijmelk naar kwaliteit, samenstelling en gewicht, in de vergadering van 17 november 1999 de navolgende verordening vastgesteld.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 17-01-2009]

  • 1 De ontvanger van boerderijmelk haalt de boerderijmelk op of doet deze ophalen door een rijdende melkontvangst (RMO) met een volumemeetinrichting die voldoet aan de in deze verordening neergelegde eisen.

  • 2 Met de in deze verordening bedoelde RMO's met volumemeetinrichting worden gelijkgesteld RMO's met volumemeetinrichting, die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Ruimte, en die aan ten minste gelijkwaardige technische eisen voldoen.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 17-01-2009]

De RMO's zijn :

  • 1. voorzien van een volumemeetinrichting die voldoet aan de in artikel 5 genoemde eisen;

  • 2. voorzien van een doelmatige ruimte, waarin de monsters diepgekoelde boerderijmelk kunnen worden gekoeld en bewaard op een temperatuur van ten minste 0,0° C en ten hoogste 4,0° C;

  • 3. op een duidelijke zichtbare plaats voorzien van een verzegelbare opschriftenplaat, waarop de volgende gegevens zijn vermeld:

    • a. het fabrikaat;

    • b. het fabricagenummer en het jaartal van vervaardiging;

    • c. het type(nummer);

    • d. de maximale volumestroom van de complete volumemeetinrichting, welke te allen tijde binnen de grenzen ligt, welke op de melkmeter en de luchtafscheider zijn aangegeven;

    • e. de kleinste ontvangsthoeveelheid (tot maximaal 200 liter; indien nodig wordt het desbetreffende opschrift van de meter aangepast);

    • f. de basishoeveelheid, zijnde de melkinhoud op het gemiddelde rustniveau van de volumemeetinstallatie tot de melkmeter.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 17-01-2009]

  • 1 De volumemeetinrichting is voorzien van:

    • a. een melkmeter voorzien van het wettelijk ijkmerk en waarvan de justeerinrichting door het Nederlands Meetinstituut of een daartoe door het Nederlands Meetinstituut aangewezen bevoegde instantie is verzegeld. De meter registreert zowel de hoeveelheid melk van elke melkveehouder afzonderlijk, als de totale hoeveelheid melk welke per rit ontvangen wordt. De melkmeter is voorzien van een telwerk, waarvan de afleeseenheid < 1 liter is.

      Het meetlichaam van de melkmeter is in een goede staat.

      Indien gebruik wordt gemaakt van een meter met een meetlichaam moet de nummering van het meetlichaam individueel herkenbaar zijn. Vervanging van een meetlichaam moet worden geadministreerd ten behoeve van het door het COKZ uit te voeren toezicht.

    • b. een luchtafscheider , met op doelmatige wijze aangebracht kijkglas of niveau-aanwijzer en met een op een duidelijk zichtbare plaats aangebrachte opschriftenplaat, waarop de volgende gegevens zijn vermeld:

      • 1. het fabrikaat, het fabricagenummer en het jaartal van vervaardiging;

      • 2. (bestemd voor) melk;

      • 3. de maximale volumestroom en de maximum werkdruk;

      • 4. de inhoudsvariaties per cm niveauverschil over het gebied van ten minste plus en minus 5 cm ten opzichte van het gemiddelde rustniveau.

        Het kijkglas of de niveau-aanwijzer is op zodanige wijze aangebracht, dat het rustniveau kan worden vastgesteld. Het rustniveau bevindt zich altijd in een door 2 streepjes afgebakende zone, waarvan het volume ten hoogste tweemaal de maximaal toelaatbare fout (2%) op de kleinste ontvangsthoeveelheid van de volumemeetinrichting is. De afstand tussen de twee streepjes bedraagt ten minste 15 mm.

        De luchtafvoerleiding van de luchtafscheider mondt rechtstreeks uit in de buitenlucht. Indien dit niet het geval is, is in deze leiding een beveiligingsinrichting opgenomen, die de melkpomp uitschakelt indien tijdens normaal bedrijf melk door deze leiding stroomt;

    • c. een melkpomp met de bijbehorende aandrijving, welke - voor zover niet aangedreven door een elektromotor met constant toerental - door een verzegelbaar stroomregelventiel in het hydraulische systeem van de melkpomp zodanig verzegeld is, dat het niet mogelijk is de volumestroom verder op te voeren dan tot de maximaal toelaatbare volumestroom (zie artikel 4, lid 3, onder d.).

      Indien gebruik wordt gemaakt van dataregistratie-apparatuur behoeft een stroomregelventiel zoals hierboven bedoeld niet te zijn aangebracht, indien ten behoeve van de melkveehouder en de zuivelfabriek een duidelijke schriftelijke signalering plaatsvindt van een grotere dan de maximale volumestroom; dat wil zeggen bij overschrijding van het daarbij behorende aantal afgegeven pulsen per tijdseenheid gedurende meer dan 15 seconden.

  • 2 De melkmeter vertoont bij het vaststellen van het aantal liters zonder luchtafscheider geen grotere fout dan plus of minus 0,2%.

  • 3 De luchtafscheider veroorzaakt bij het vaststellen van het aantal liters melk geen gemiddelde afwijking van < - 0,15 % en > + 0,50 %.

  • 4 De volumemeetinrichting veroorzaakt bij het vaststellen van het aantal liters melk geen gemiddelde afwijking van < - 0,35 % en > + 0,70 %.

  • 5 De volumemeetinrichting is zodanig uitgevoerd, dat voor de desbetreffende onderdelen in elk geval de volgende voorzieningen zijn aangebracht:

    • A. Melkpomp

      Deze is:

      • a. voorzien van een toe- en afvoerleiding, die zodanig zijn uitgevoerd, dat - ten behoeve van de controle van de melkmeter - een omloopleiding met regelafsluiter kan worden gemonteerd.

        Hiertoe is zowel aan de zuig- als aan de persleiding van de pomp een extra pijpstuk (2") gemaakt, voorzien van een 2" DIN draadeind en bijbehorende blinddop, tenzij door aangebrachte koppelingen in de leiding bedoelde pijpstukken eenvoudig zijn aan te brengen.

        Bovenstaande voorziening kan achterwege blijven indien het toerental van de pomp door middel van een hendel aan de bedieningszijde regelbaar is van 0 tot maximaal (ingesteld volgens artikel 5 lid 1 onder c.);

      • b. zonodig, uitsluitend ten behoeve van de controlemetingen aan de melkmeter, voorzien van een extra inrichting om de pomp aan en uit te kunnen schakelen als de luchtafscheider is uitgebouwd.

        Indien aan het begin en/of einde van de zuigperiode met een - automatisch geregeld - lager toerental wordt gewerkt, is dit lagere toerental ook met voornoemde inrichting instelbaar.

        De inrichting is zodanig uitgevoerd, dat er tijdens normaal bedrijf niet op foutieve wijze gebruik van kan worden gemaakt.

    • B. Luchtafscheider

      Deze is zo aangesloten op het leidingwerk, dat ze op eenvoudige wijze kan worden vervangen door een kortsluitleiding ten behoeve van de controle van de melkmeter. Hiertoe kunnen de toe- en afvoerleiding worden losgenomen en omgezwaaid.

    • C. Melkmeter

      Wanneer de afleesbaarheid > 0,1 liter is, zijn zodanige voorzieningen aanwezig dat tijdens controle afgelezen kan worden op < 0,1 liter.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 17-01-2009]

  • 1 De ontvanger van boerderijmelk draagt er zorg voor dat de RMO voldoet aan de eisen, zoals die zijn gesteld in artikel 5. Hiertoe laat de ontvanger van boerderijmelk de RMO één keer per jaar keuren door een door de voorzitter, gehoord het COKZ, aangewezen instelling.

  • 2 De in lid 1 bedoelde instelling hanteert de door de voorzitter, gehoord het COKZ, vastgestelde werkwijzen ten aanzien van de keuring en de toe te passen nauwkeurigheidsgrenzen, zoals neergelegd in artikel 5, de leden 2, 3 en 4.

  • 3 Voor het verzegelen c.q. het aanbrengen van ijkmerken is de in lid 1 bedoelde instelling in het bezit van een door het Nederlands Meetinstituut verleende ijkbevoegdheid; het door het Nederlands Meetinstituut goed te keuren kwaliteitshandboek is hiervan een onderdeel.

  • 4 De resultaten van deze keuring moeten door de ontvanger van boerderijmelk worden geregistreerd ten behoeve van het door het COKZ uit te voeren toezicht .

    Indien bij een keuring op de meetnauwkeurigheid van de volumemeetinrichting van een RMO wordt geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de eisen welke te dien aanzien zijn neergelegd in deze voorwaarden, draagt de ontvanger van boerderijmelk er zorg voor dat de betrokken RMO binnen een termijn van twee maanden aan een hercontrole wordt onderworpen. De resultaten van deze keuring moeten eveneens door de ontvanger van boerderijmelk worden geregistreerd ten behoeve van het door het COKZ uit te voeren toezicht.

    Indien bij deze herkeuring de RMO niet blijkt te voldoen aan de hiervoor bedoelde voorwaarden, is het gebruik van de RMO voor het vaststellen van de hoeveelheden van door veehouders aan de ontvanger van boerderijmelk geleverde melk eerst toegestaan nadat is vastgesteld dat de RMO voldoet aan de eisen ten aanzien van de meetnauwkeurigheid. De door de ontvanger van boerderijmelk genomen maatregelen moeten worden geregistreerd en de bijbehorende keuringsrapporten moeten beschikbaar zijn ten behoeve van het door het COKZ uit te voeren toezicht.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 17-01-2009]

  • 1 De vaststelling en de notering van het volume van elke melkleverantie vindt in liters plaats.

  • 2 De omrekening van liters naar kilogrammen melk vindt plaats met behulp van een door de ontvanger van melk vast te stellen omrekeningsfactor.

    Deze factor wordt éénmaal per kalendermaand bepaald en is van toepassing op de daaropvolgende kalendermaand.

    Indien een reserve melkmeter op een RMO wordt gemonteerd, wordt nog dezelfde dag een weging uitgevoerd.

    De bepaling van de omrekeningsfactor wordt door de ontvanger van boerderijmelk als volgt uitgevoerd.

    • A. Indien de ontvanger van boerderijmelk gebruik maakt van één RMO wordt voor de desbetreffende in gebruik zijnde RMO in de onder in de aanhef van dit lid bedoelde periode een factor vastgesteld door na beëindiging van een melkrit het gewicht van de ontvangen melk door middel van een weegbrug of tanksnelweger in kilogrammen vast te stellen. Dat gewicht wordt gedeeld door het totale aantal gedurende die rit ontvangen liters melk, zoals dat met behulp van de volumemeetinrichting op de betreffende RMO werd vastgesteld:

      • -

        Bij gebruikmaking van een weegbrug wordt voor de bepaling van de omrekeningsfactor ofwel:

        • -

          na beëindiging van een melkrit eerst het gewicht van de geladen RMO vastgesteld, alvorens het gewicht van de lege RMO (tarragewicht) te bepalen, ofwel

        • -

          voor de aanvang van een melkrit het gewicht van de lege RMO (tarragewicht) vastgesteld en na beëindiging van de melkrit het gewicht van de geladen RMO bepaald.

        In laatstgenoemd geval wordt bij de vaststelling van de omrekeningsfactor rekening gehouden met het verbruik van dieselolie door de RMO. Hierbij wordt uitgegaan van een verbruik van 1 kg op 3 kilometer.

      • -

        Het gevonden getal wordt afgerond op de derde decimaal (tot 0,0005 naar beneden en van 0,0005 tot 0,001 naar boven).

        De omrekeningsfactor voor de desbetreffende RMO wordt vastgesteld op het getal, dat resulteert uit deze afronding, doch ten minste op 1,028.

      • -

        De bepaling van het gewicht van de van veehouders ontvangen boerderijmelk geschiedt door, met behulp van de omrekeningsfactor voor de betreffende RMO, het aantal liters, als bepaald in dit punt, om te rekenen in kg, waarbij hoeveelheden tot een halve kg naar beneden en hoeveelheden van een halve tot één kg naar boven worden afgerond.

      • -

        De gegevens waaruit de omrekeningsfactor wordt afgeleid, worden gedurende ten minste één jaar op het bedrijf van de ontvanger van boerderijmelk bewaard onder vermelding van de data van bepaling van de omrekeningsfactor en de gemiddelde temperatuur van de melk bij aankomst op de zuivelfabriek.

    • B. Indien gebruik wordt gemaakt van twee of meer RMO's gebruikt de ontvanger van boerderijmelk, in afwijking van het bepaalde in punt A, per fabriek of groep van fabrieken een uniforme omrekeningsfactor.

      Deze uniforme omrekeningsfactor wordt door de ontvanger van boerderijmelk als volgt vastgesteld:

      • -

        Van iedere in gebruik zijnde RMO wordt op de wijze als omschreven in punt A de omrekeningsfactor bepaald.

      • -

        Het, op de wijze als omschreven in punt A, in kilogrammen vastgestelde gewicht van de melk ontvangen door RMO's, waarvan de omrekeningsfactoren niet kleiner zijn dan 1,028 en niet groter dan 1,035 wordt gedeeld door het totaal door deze RMO's ontvangen liters melk.

        De op deze wijze vastgestelde uniforme omrekeningsfactor geldt voor alle in gebruik zijnde RMO's, inclusief die RMO's waarvan de omrekeningsfactoren kleiner zijn dan 1,028 dan wel groter dan 1,035.

      • -

        Indien de door de ontvanger van boerderijmelk vastgestelde omrekeningsfactoren van één of meer van de hiervoor bedoelde RMO's kleiner zijn dan 1,028 dan wel groter dan 1,035, wordt hiervan binnen één week melding gemaakt aan het COKZ. Binnen één week na vaststelling van de omrekeningsfactoren wordt opnieuw een factor van deze betrokken RMO's vastgesteld.

        Indien de omrekeningsfactoren wederom kleiner zijn dan 1,028 dan wel groter dan 1,035 worden in overleg met het COKZ zodanige maatregelen genomen die er toe leiden dat de omrekeningsfactoren van de betrokken RMO's zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één week, tussen de grenzen van 1,028 en 1,035 komen te liggen. Indien dit niet het geval is, kan het COKZ besluiten om de betrokken RMO's buiten gebruik te stellen, totdat ten genoegen van het COKZ is vastgesteld dat de omrekeningsfactoren van die RMO’s binnen genoemde meetgrenzen vallen.

      • -

        De uniforme omrekeningsfactor wordt éénmaal per uitbetalingsperiode bepaald. Van elke in gebruik zijnde RMO wordt de datum, alsmede het tijdstip waarop de factorvaststelling plaatsvindt vastgelegd. De ontvanger van boerderijmelk draagt er zorg voor dat voor de weging van de RMO ten behoeve van de factorvaststelling een voor de betreffende ontvanger van boerderijmelk representatief aantal leveranties boerderijmelk wordt gehanteerd.

        Alle op de berekening van de uniforme omrekeningsfactor betrekking hebbende gegevens (datum, liters, kilogrammen en factoren) worden ten genoegen van het COKZ door de ontvanger van boerderijmelk op een duidelijke wijze geadministreerd.

  • 3 De tanksnelweger of weegbrug die wordt gebruikt voor de bepaling van de omrekeningsfactor voldoet aan de navolgende eisen:

    Een tanksnelweger met een afleeseenheid groter dan of gelijk aan 10 kg of de weegbrug, als bedoeld in lid 2, punt A, is voorzien van de wettelijk vereiste ijkmerken en voldoet aan de nauwkeurigheidseisen voor de ingebruikname van nieuwe weegwerktuigen, zoals neergelegd in de "IJkregeling Niet-automatische Weegwerktuigen". Een tanksnelweger met een afleeseenheid kleiner dan 10 kg als bedoeld in lid 2, punt A is voorzien van de wettelijk vereiste ijkmerken en voldoet aan de nauwkeurigheidseisen voor de keuring van reeds in gebruik zijnde weegwerktuigen, zoals is neergelegd in de "IJkregeling Niet-automatische Weegwerktuigen.

    De weegbrug of de tanksnelweger wordt ten minste éénmaal per 2½ jaar onderzocht door het Nederlands Meetinstituut. Indien tijdens dit onderzoek wordt geconstateerd dat niet aan de hiervoor genoemde nauwkeurigheidseisen wordt voldaan, vraagt de ontvanger van boerderijmelk binnen een maand nadat het resultaat van dit onderzoek schriftelijk aan hem is medegedeeld, een nieuw onderzoek aan bij het Nederlands Meetinstituut. Bezit de betrokken apparatuur bij dit onderzoek evenmin de vereiste nauwkeurigheid, dan is het gebruik hiervan voor de bepaling van de omrekeningsfactor niet langer toegestaan.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 17-01-2009]

  • 1 De chauffeur-monsternemer, die door de ontvanger van boerderijmelk wordt belast met het ontvangen en vervoeren van melk door middel van een RMO, is terzake kundig en voert de te verrichten handelingen uit overeenkomstig een door de ontvanger van boerderijmelk opgestelde instructie, die ter goedkeuring is voorgelegd aan het COKZ.

  • 2 De ontvanger van boerderijmelk draagt er zorg voor, dat de RMO en in het bijzonder de volumeetinrichting, waaronder wordt verstaan de melkmeter, de luchtafscheider, de zuigslang en het leidingwerk, in een deugdelijke staat verkeren.

    Tevens worden slangen, koppelingen, kleppen, de kraan van de boerderijtank en afdichtingen van de melkpomp op lekkage gecontroleerd.

    Eventuele gebreken worden onmiddellijk hersteld.

  • 3 Essentiële wijzigingen aan de volumemeetinrichting, met name met betrekking tot

    • a. de melkpomp, indien dit een verandering in de opzuigcapaciteit tot gevolg heeft;

    • b. de luchtafscheider, indien het een wijziging van het binnenwerk dan wel een vervanging van de gehele luchtafscheider betreft;

    • c. de melkinhoud, indien dit een wijziging van de basishoeveelheid tot gevolg heeft;

    • d. de melkmeter, indien het een verandering in de meter dan wel een vervanging van de meter betreft en voorzover het COKZ dit nodig oordeelt;

    • e. het meetlichaam, indien dit een beschadiging of vervanging van het meetlichaam betreft,

    worden geadministreerd ten genoegen van het COKZ.

  • 4 De ontvanger van boerderijmelk houdt zich aan de eventuele aanwijzingen die door het COKZ worden gegeven.

  • 5 De ontvanger van boerderijmelk draagt er zorg voor dat aan het door het COKZ uit te voeren toezicht alle medewerking wordt verleend.

Slotbepaling

[Regeling vervallen per 17-01-2009]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 17-01-2009]

Deze verordening kan worden aangehaald als de Zuivelverordening 2000, Gewichtsbepaling bij gebruik van rijdende melkontvangsten met volumemeetinrichting en treedt in werking op 1 januari 2000.

Amersfoort, 17 november 1999

G. van den Berg

voorzitter

F. Beekman

secretaris

Goedgekeurd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij beschikking van 9 december 1999, nr. TRCJZ/1999/11727 en door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 22 december 1999.

Naar boven