Artikel I
[Regeling vervallen per 07-06-2003]
[Red: Wijzigt de Subsidieregeling programma technologie en samenleving]
Artikel II
[Regeling vervallen per 07-06-2003]
Als deelprogramma’s als bedoeld in artikel 2, tweede lid, worden in 1999 vastgesteld:
-
Leren in de werkomgeving, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1A;
-
Criminaliteitspreventie, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1B;
-
Preventie van arbeidsuitval, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1C;
-
(Re)ïntegratie van arbeidsgehandicapten, opgenomen in de bij deze regeling behorende
bijlage 1D.
Artikel III
[Regeling vervallen per 07-06-2003]
De periode in 1999 na afloop waarvan de aanvragen, die met betrekking tot de krachtens
artikel 2, tweede lid, vastgestelde deelprogramma’s zijn ontvangen en die voldoen
aan de wettelijke voorschriften, worden behandeld wordt vastgesteld op 16 augustus
1999 tot en met 30 september 1999.
Artikel IV
[Regeling vervallen per 07-06-2003]
De subsidieplafonds voor het in 1999 verlenen van subsidies in het kader van de krachtens
artikel 2, tweede lid, vastgestelde deelprogramma’s bedragen voor:
Leren in de werkomgeving
f 1.100.000,00
Criminaliteitspreventie
f 900.000,00
Preventie van arbeidsuitval
f 1.200.000,00
(Re)ïntegratie van arbeidsgehandicapten
f 1.200.000,00
Artikel V
[Regeling vervallen per 07-06-2003]
[Red: Wijzigt de Subsidieregeling technologie en samenleving]
Artikel VI
[Regeling vervallen per 07-06-2003]
Deze regeling treedt in werking op de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst.
Bijlage 1A. Deelprogramma leren in de werkomgeving
[Regeling vervallen per 07-06-2003]
Dit deelprogramma beoogt door innovatieve toepassing van educatieve technologie te
bevorderen dat scholing in de werkomgeving kan plaatsvinden.
Voorstellen voor projecten moeten binnen één van de volgende aandachtsgebieden passen:
- -
Werkapparatuur en -programmatuur als leeromgeving (working better)
Uitgangspunten van dit aandachtsgebied zijn het leren omgaan met de machines en software
die op de werkvloer worden gebruikt, het zoeken en oplossen van fouten en het verbeteren
of effectiever maken van productieprocessen. Een project richt zich bijvoorbeeld op
het toegankelijker maken van (interfaces van) werkapparatuur voor lerende werknemers,
de ontwikkeling van interactieve handboeken, helpdeskfuncties of (computer)simulaties.
- -
Samenwerking als leeromgeving (working together)
De centrale invalshoek hier is de wijze waarop de ingezette kennis en de opgedane
lessen optimaal gedeeld en voor toekomstig gebruik kunnen worden vastgelegd. Denkbare
projecten zijn het ontwikkelen van een aan een intranet gekoppelde databank waarin
alle bedrijfsstoringen en oplossingen worden opgeslagen en het ontwikkelen van een
internet-toepassing voor case-management in de zorgsector.
Deze aandachtsgebieden zijn ontleend aan het document ’Technologiescan Leren in de
werkomgeving’ (Senter, 1998, ISBN 90-76250-07-3).
Een goed project is gericht op de bedrijfspraktijk. Daarnaast moet er sprake zijn
van een innovatieve technische toepassing waar werknemers in MKB-bedrijven straks
aantoonbaar profijt van kunnen hebben. Verder dienen bij het project meerdere voor
het onderwerp relevante partijen betrokken te worden. Tot slot geldt voor het tweede
aandachtsgebied dat het project zich bij voorkeur richt op lager- en middenkader,
oudere en allochtone werknemers.
Bij het formuleren van een voorstel dient verder met het volgende rekening gehouden
te worden:
- -
Het zwaartepunt van projecten dient te liggen op het in de praktijk toepassen van
nieuwe technologie.
- -
Het project dient een goede aanvulling te zijn op de overige, reeds lopende of afgeronde
projecten in dit deelprogramma.
Het deelprogramma wordt begeleid door een projectgroep waaraan de Ministeries van
Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en organisaties als FNV,
VNO-NCW en MKB-Nederland deelnemen.
Bijlage 1B. Deelprogramma criminaliteitspreventie
[Regeling vervallen per 07-06-2003]
Dit deelprogramma beoogt te bevorderen dat technologieën op een innovatieve wijze
worden toegepast om criminaliteitspreventie en -beheersing en veiligheid thuis en
in openbare ruimten te bevorderen.
Voorstellen voor projecten moeten binnen één van de volgende aandachtsgebieden passen:
- -
Sociaal veilig ontwerpen
Onderzoek toont een verband aan tussen de inrichting van de gebouwde omgeving en bepaalde
vormen van onveiligheid, zoals vandalisme, inbraak in gebouwen en auto’s, diefstal,
openbaar geweld en buurtoverlast. Naast daadwerkelijke onveiligheid kan de inrichting
van de omgeving ook leiden tot gevoelens van onveiligheid. Het voorkómen van onveilige
situaties begint op de tekentafel met het zogeheten ’sociaal veilig ontwerpen’.
- -
Beveiligingssystemen
De techniek biedt mogelijkheden om bestaande beveiligingssystemen te verfijnen, uit
te breiden en te miniaturiseren. De totale kwaliteit van een beveiligingssysteem is
sterk afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden voor de schakels in de beveiligingsketen.
Deze keten is opgebouwd uit het beveiligingsadvies, de apparatuur, de installatie
en de alarmering.
- -
Identificatie
Er zijn twee vormen van identificatie te onderscheiden: preventieve en repressieve
identificatie. Preventieve identificatie richt zich erop te voorkomen dat ongewenste
personen toegang krijgen tot zaken die niet voor hen bestemd zijn, zoals banksaldo’s,
gebouwen en computerbestanden. Personen die toegang wensen, moeten aantonen dat zij
geautoriseerd zijn. Hulpmiddelen voor identificatie zijn onder meer (biometrische)
identificatiekaarten en (elektronische) handtekeningen.
Bij repressieve identificatie gaat het om het opsporen van daders en gestolen goederen.
Beelden uit bijvoorbeeld bewakingsvideo’s kunnen hierbij een rol spelen. Ook het aanbrengen
van herkenningstekens en detectiemateriaal kan het opsporen van gestolen goederen
ten goede komen.
- -
Communicatie met de Politie
De overheid is voorstander van een integrale aanpak van criminaliteit. Dit betekent
dat de politie geacht wordt steeds meer samen te werken met de gemeente en het bedrijfsleven,
maar nadrukkelijk ook met de burger. Voor de communicatie en de algehele informatiehuishouding
binnen de politie-organisatie wordt steeds vaker een beroep gedaan op elektronische
communicatievormen.
- -
Persoonlijke Veiligheid
Uit onderzoek is gebleken dat vrouwen, ouderen en minderheidsgroeperingen zich buitenshuis
vaak onveiliger en kwetsbaarder voelen dan andere groeperingen. Ook jongeren voelen
zich echter in toenemende mate onveilig. Door gevoelens van onveiligheid durven sommige
mensen ’s avonds hun huis niet meer te verlaten. Het is vanuit maatschappelijk oogpunt
zeer ongewenst dat een steeds grotere groep burgers zich in hun bewegingsvrijheid
beperkt voelt, omdat ze bang zijn slachtoffer te worden van criminaliteit. Technologie
kan een deeloplossing bieden voor het probleem van persoonlijke veiligheid.
Deze aandachtsgebieden zijn ontleend aan het document ’Dieptescan Criminaliteitspreventie’
(Senter, 1998, ISBN 90-76250-04-9).
Van een goed project is de organisatorische inbedding en het financiële draagvlak
van tevoren goed beschreven en wordt ook al in het projectplan duidelijk aangegeven
hoe het na afloop verder geïntegreerd wordt in de reguliere activiteiten van de meest
betrokken actoren. Het project moet dus kunnen rekenen op commitment van de meest
betrokken (beleids)actoren.
Een project dient voorts te voldoen aan de volgende eisen:
- -
Het project dient gericht te zijn op een herkenbaar extern gericht product of dienst.
Het zwaartepunt mag dus niet liggen op bedrijfs- en/of organisatie-interne processen.
- -
Het project dient een goede aanvulling te zijn op de overige, reeds lopende of afgeronde
projecten in dit deelprogramma.
Het deelprogramma wordt begeleid door een projectgroep waaraan de Ministeries van
Economische Zaken, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie deelnemen.
Daarnaast participeren ook de Regiecommissie Standaardisatie Politiële Informatievoorziening
en het Nederlands Politie Instituut.
Bijlage 1C. Deelprogramma preventie van arbeidsuitval
[Regeling vervallen per 07-06-2003]
Het doel van dit deelprogramma is een bijdrage te leveren aan het verminderen van
arbeidsrisico’s waarmee een groot deel van de beroepsbevolking te maken heeft en die
ernstige gevolgen kunnen hebben in termen van gezondheidsklachten, medische consumptie,
ziekteverzuim en, uiteindelijk, arbeidsongeschiktheid. Om dit doel te bereiken is
in dit deelprogramma gekozen voor de inzet van vernieuwende verbeteringen van bedrijfsmiddelen
en voor verbeteringen van arbo-onvriendelijke productieprocessen. In beide gevallen
wordt gebruik gemaakt van nieuwe of bestaande technologie. Innovatief is de toepassing
van de technologie en niet de technologie zelf.
Projecten dienen zich bij voorkeur te richten op arbeidsrisico’s die veroorzaakt worden
door:
- -
Overbelasting van het menselijk bewegingsapparaat, in het bijzonder bij het tillen;
- -
Repeterende bewegingen (met RSI, Repetitive Strain Injuries, als gevolg);
- -
Schadelijk geluid;
- -
Stof (zoals hout-, meel- en kwartsstof);
- -
Oplosmiddelen (met OPS, OrganoPsychoSyndroom, als gevolg).
Indien in een bedrijfstak andere specifieke arborisico’s manifest zijn, kunnen ook
deze in aanmerking komen. De voorkeur gaat uit naar projecten uit bedrijfstakken waarin
de sociale partners arboconvenanten met de overheid afsluiten of voornemens zijn dat
te doen en waarin sprake is van grote arbeidsrisico’s.
Geschikte projecten dienen te resulteren in een innovatieve oplossing (product of
procesverbetering), die substantieel bijdraagt aan het voorkomen of aanzienlijk verminderen
van één van de genoemde arbeidsrisico’s. Innovatief houdt daarbij in dat een soortgelijke
oplossing (nog) niet verkrijgbaar of in ontwikkeling is. De voorgestelde oplossing
moet:
- -
positieve effecten op ’langetermijngezondheid’ hebben;
- -
de schade zoveel mogelijk aan de bron bestrijden
- -
praktisch bruikbaar zijn: een gebruikerstest moet deel uitmaken van de projectactiviteiten.
- -
bij voorkeur overdraagbaar zijn naar andere bedrijven en bedrijfstakken.
Het deelprogramma wordt begeleid door een projectgroep waarin naast de Ministeries
van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook andere organisaties
vertegenwoordigd zijn, zoals vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties
en van arbodiensten.
Bijlage 1D. Deelprogramma (re)integratie van arbeidsgehandicapten
[Regeling vervallen per 07-06-2003]
Het doel van dit deelprogramma is een bijdrage te leveren aan de verhoging en het
behoud van arbeidsparticipatie door mensen die als gevolg van ziekte, een functionele
stoornis of hun leeftijd (55+) beperkingen ondervinden in het uitvoeren van hun werk
en daardoor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn of dreigen te raken. Om het doel
te bereiken is in dit deelprogramma gekozen voor de inzet van vernieuwende materiële
werkaanpassingen (persoonlijke hulpmiddelen, speciaal gereedschap, cursussen, aanpassingen
aan meubilair, aan machines of aan werkruimten of gebouwen), waarbij gebruik wordt
gemaakt van nieuwe of bestaande technologie.
Voorstellen voor projecten moeten binnen één van de volgende aandachtsgebieden passen:
- -
Optimalisering van de werkplek door individuele instelbaarheid of door afwisseling
in werkhouding en taken;
- -
Materiële werkaanpassingen ter ondersteuning van perceptie, cognitie en leren;
- -
Verbetering van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de werkplek.
De drie aandachtsgebieden zijn ontleend aan het document ’Oplossingsrichtingen voor
nieuwe materiële werkaanpassingen’ dat op 27 april 1999 is verschenen en uitgegeven
wordt in de publikatiereeks van het programma.
Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen voorgestelde projecten te resulteren
in een werkend prototype van een innovatieve materiële werkaanpassing. Innovatief
houdt daarbij in dat een soortgelijk product (nog) niet verkrijgbaar is en ook (nog)
niet in ontwikkeling is. Om een goede afstemming van vraag en aanbod te waarborgen
dient een gebruikerstest deel uit te maken van de projectactiviteiten.
Voorgestelde projecten moeten zoveel mogelijk gericht zijn op de arbeids(re)integratie
van een relatief grote groep mensen met een (dreigende) arbeidshandicap. In het projectplan
dient onder meer een onderbouwde raming van mogelijke besparingen op uitgaven voor
sociale zekerheid te zijn opgenomen.
Materiële werkaanpassingen die universeel toepasbaar zijn en derhalve ook kunnen worden
ingezet voor mensen zonder handicap, hebben een pre (’design for all’).
De projectindieners behoeven niet zelf ervaren of betrokken te zijn bij (re)integratieprocessen
van arbeidsgehandicapten. Hoe dan ook moet in de projectvoorstellen enige vorm van
samenwerking tot uitdrukking komen met intermediairen als patiëntenverenigingen, de
gehandicaptenraad, arbeidsbureaus, sectorraden, werkgeversverenigingen of arbodiensten.
Het deelprogramma wordt begeleid door een projectgroep waarin de Ministeries van Economische
Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport deelnemen.
Daarnaast zijn ook andere organisaties en functionarissen vertegenwoordigd, zoals
werkgevers- en werknemersorganisaties, uitvoerende instellingen op het terrein van
de sociale zekerheid, ergonomen en belangenorganisaties van chronisch zieken, gehandicapten
en ouderen.