Remigratiewet

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2020

Wet van 22 april 1999, houdende regels inzake het treffen van voorzieningen ten behoeve van remigratie (Remigratiewet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bepalingen vast te stellen met betrekking tot het beschikbaar stellen van voorzieningen om remigratie mogelijk te maken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. benadelingsbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 5a, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan remigratievoorzieningen is verleend;

    • b. bestemmingsland: land waarin een remigrant zich gaat vestigen;

    • c. hoofdverblijf: de plaats waar een persoon zijn feitelijke woonstede heeft;

    • d. kind: meeremigrerend minderjarig eigen kind, stiefkind of pleegkind;

    • e. land van herkomst: land waar de remigrant geboren is en waarvan de remigrant de nationaliteit bezit of heeft bezeten;

    • f. uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan de Sociale verzekeringsbank, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

    • g. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • h. partner: de meeremigrerende echtgenoot, de meeremigrerende geregistreerde partner of de meeremigrerende ongehuwd meerderjarige, die geen bloedverwant in de eerste graad van de remigrant is, en met de remigrant een gezamenlijke huishouding voert waarbij betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, met dien verstande dat deze gezamenlijke huishouding uit niet meer dan twee meerderjarige personen bestaat;

    • i. remigrant: een persoon als bedoeld in artikel 2, die met de toepassing van deze wet voornemens is zijn rechtmatig hoofdverblijf in Nederland op te geven om te remigreren, dan wel is geremigreerd en sindsdien in een bestemmingsland is gevestigd;

    • j. remigratievoorzieningen: voorzieningen, bedoeld in artikel 4;

    • k. remigreren: het zich buiten het Koninkrijk, in het land van herkomst vestigen;

    • l. Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • m. vertrekdatum: de eerste dag na het feitelijk vertrek uit Nederland;

    • n. vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht, behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 1a

Doelgroep van deze wet zijn:

  • a. personen die geboren zijn in en in het bezit zijn of geweest zijn van de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie waarmee Nederland een bilateraal wervingsverdrag heeft gesloten, en zich voor de datum van de toetreding van dat land tot de Europese Unie in Nederland hebben gevestigd;

  • b. personen die geboren zijn in en in het bezit zijn of geweest zijn van de nationaliteit van een land waarmee Nederland een wervingsovereenkomst heeft gesloten en dat geen lidstaat van de Europese Unie is, en zich voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel in Nederland hebben gevestigd;

  • c. personen met de Nederlandse of Surinaamse nationaliteit die in Suriname geboren zijn, en zich voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel in Nederland hebben gevestigd;

  • d. personen die voorkomen in het register, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet Rietkerk-uitkering, en

  • e. vreemdelingen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel een vergunning tot rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onderdeel c of d, van de Vreemdelingenwet 2000 hebben ontvangen en personen die zich voor dat tijdstip, in het kader van gezinshereniging met een vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdeel c of d, van de Vreemdelingenwet 2000 in Nederland hebben gevestigd.

Artikel 2

Deze wet is van toepassing op:

  • a. een meerderjarige vreemdeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, die behoort tot de doelgroep, en

  • b. een meerderjarige Nederlander, die niet tevens een andere nationaliteit bezit, die behoort tot de doelgroep en die verklaart bereid te zijn al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen.

Artikel 2a

  • 1 De verklaring, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt voor de vertrekdatum schriftelijk ingediend bij de Sociale verzekeringsbank.

  • 2 De remigrant, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, dient zo spoedig mogelijk bij de autoriteiten van het bestemmingsland een verzoek in ter verkrijging van de nationaliteit van dat land en zendt de schriftelijke bewijsstukken van dat verzoek onverwijld aan de Sociale verzekeringsbank.

  • 3 De remigrant, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, informeert de Sociale verzekeringsbank eenmaal per jaar over de voortgang van de behandeling van zijn verzoek ter verkrijging van de nationaliteit van het bestemmingsland, tenzij de Sociale verzekeringsbank anders bepaalt.

  • 4 De remigrant, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, die de nationaliteit van het bestemmingsland heeft verkregen, zendt bewijsstukken daarvan onverwijld aan de Sociale verzekeringsbank.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden omtrent het bepaalde in het eerste en derde lid.

Artikel 2b

  • 2 Een remigrant die samen met zijn partner remigreert, komt slechts in aanmerking voor de remigratievoorzieningen, indien ook zijn partner voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d, e en f.

  • 3 Indien de partner van wie de remigrant niet duurzaam gescheiden leeft, eveneens in Nederland verblijf houdt, worden de remigratievoorzieningen slechts verstrekt indien de remigrant en zijn partner gezamenlijk remigreren.

  • 4 Indien de remigrant en zijn partner het voornemen hebben met hun pleegkinderen te remigreren, dient de remigrant een schriftelijk bewijs van toestemming tot de voorgenomen remigratie van die pleegkinderen aan de Sociale verzekeringsbank te hebben overgelegd, afkomstig van degene die het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent over de pleegkinderen.

  • 5 Onder verblijf voor een tijdelijk doel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, wordt het verblijf verstaan van de vreemdeling die behoort tot een bij ministeriële regeling aan te wijzen categorie van vreemdelingen.

  • 7 Indien de aanvrager met een onderbreking van ten hoogste één maand rechtmatig eenzelfde uitkering of inkomensvoorziening dan wel achtereenvolgens verschillende rechtmatige uitkeringen of inkomensvoorzieningen heeft ontvangen op basis van de in het eerste lid, onderdeel i, genoemde wetten, is de periode, bedoeld in dat onderdeel, de som van de perioden dat hij ononderbroken uitkeringsgerechtigd was op grond van die wet dan wel die wetten.

Hoofdstuk II. Voorzieningen ten behoeve van remigratie

Artikel 4

  • 1 Aan een remigrant die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2b, wordt een periodieke uitkering verstrekt ter voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan in het bestemmingsland.

  • 2 Aan een remigrant als bedoeld in het eerste lid, wordt een tegemoetkoming verstrekt in de kosten van een door hem te sluiten verzekering tegen ziektekosten in het bestemmingsland, indien hij niet met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid, recht kan doen gelden op verstrekkingen, die hem in beginsel ten laste van de middelen van het Zorgverzekeringsfonds, bedoeld in artikel 39 van de Zorgverzekeringswet, worden verleend.

  • 4 Het tweede lid en de artikelen 5, 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Indien de remigrant en, voor zover van toepassing, zijn partner en hun kinderen niet binnen een termijn van zes maanden na de datum van de beschikking tot toekenning van de voorzieningen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn geremigreerd, kan de beschikking geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, tenzij de remigrant of zijn partner van de overschrijding van die termijn redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 5

  • 1 Indien de remigrant een partner heeft en zij ophouden met elkaar een gezamenlijke huishouding te voeren en, indien zij zijn gehuwd of geregistreerde partners zijn, duurzaam gescheiden gaan leven, verkrijgt ieder der partijen een recht op de remigratievoorzieningen als ware hij een alleenstaande remigrant.

  • 2 Indien de remigrant een partner heeft en hij of zijn partner overlijdt, verkrijgt de langstlevende een recht op de remigratievoorzieningen als ware hij een alleenstaande remigrant.

  • 3 Indien de remigrant en zijn partner overlijden, verkrijgen de minderjarige kinderen een evenredig deel van het recht op de helft van de remigratievoorzieningen waarop de remigrant en zijn partner bij leven recht zouden hebben gehad.

  • 4 Onder partner wordt in het eerste, tweede en derde lid mede verstaan de partner, bedoeld in artikel 1, tweede lid.

  • 5 Onder kinderen wordt in het derde lid mede verstaan de kinderen, bedoeld in artikel 1, derde lid.

Artikel 5a

De remigrant en, voor zover van toepassing, zijn partner en hun kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de remigratievoorzieningen, bedoeld in de artikelen 4, 5 en 11, op het geldend maken van het recht op die voorzieningen of op het te betalen bedrag. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale Verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Artikel 6

  • 1 Het recht op de remigratievoorzieningen van de remigrant eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de remigrant zijn hoofdverblijf wederom in Nederland heeft.

  • 2 Het recht van de partner op de voorzieningen, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de partner zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

  • 3 Het recht van het kind op de voorzieningen, bedoeld in artikel 5, derde lid, eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin het kind zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

Artikel 6a

  • 1 Het recht op remigratievoorzieningen eindigt indien de remigrant of, voor zover van toepassing, zijn partner, zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.

  • 2 Het recht op remigratievoorzieningen eindigt indien de remigrant of, voor zover van toepassing, zijn partner, rechtens zijn vrijheid is ontnomen gedurende ten minste een maand.

  • 3 Indien het recht op remigratievoorzieningen eindigt op grond van het eerste of tweede lid, en de remigrant een partner heeft, verkrijgt de remigrant of zijn partner die niet rechtens zijn vrijheid ontnomen is en zich niet onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, een recht op de remigratievoorzieningen als ware hij een alleenstaande remigrant. Indien de remigrant uitsluitend met minderjarige kinderen is geremigreerd ontvangen de minderjarige kinderen een evenredig deel van het recht op de helft van de remigratievoorzieningen waarop de remigrant recht zou hebben gehad.

  • 4 De remigrant of zijn partner die op grond van het eerste lid geen recht op remigratievoorzieningen heeft, heeft met ingang van de eerste dag van de maand nadat hij zich niet langer onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op remigratievoorzieningen, in welk geval remigratievoorzieningen als bedoeld in het derde lid, vervallen.

  • 5 De remigrant of zijn partner die op grond van het tweede lid geen recht op remigratievoorzieningen heeft, heeft met ingang van de eerste dag van de maand nadat hij in vrijheid is gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op remigratievoorzieningen, in welk geval remigratievoorzieningen als bedoeld in het derde lid, vervallen.

Artikel 6aa

  • 1 Het recht op remigratievoorzieningen eindigt indien de remigrant of, voor zover van toepassing, zijn partner of minderjarige kinderen, een uitreiziger is.

  • 2 Indien het recht op remigratievoorzieningen eindigt op grond van het eerste lid, en de remigrant een partner heeft, verkrijgt de remigrant of zijn partner die geen uitreiziger is, een recht op de remigratievoorzieningen als ware hij een alleenstaande remigrant. Indien de remigrant uitsluitend met minderjarige kinderen is geremigreerd ontvangen de achterblijvende minderjarige kinderen een evenredig deel van het recht op de helft van de remigratievoorzieningen waarop de remigrant recht zou hebben gehad.

  • 3 De remigrant of zijn partner die op grond van het eerste lid geen recht op remigratievoorzieningen heeft, heeft met ingang van de eerste dag van de maand nadat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in, artikel 1, eerste lid, met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op remigratievoorzieningen, in welk geval remigratievoorzieningen als bedoeld in het tweede lid, vervallen.

Artikel 6ab

  • 1 De Sociale verzekeringsbank weigert de remigratievoorzieningen geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 5a of 8g, tweede lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 5a, niet binnen de door de Sociale verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.

  • 2 Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in ieder geval afgezien, indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 5a of 8g, tweede lid, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de remigratievoorzieningen, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een waarschuwing is gegeven.

  • 4 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 5 Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 6b, wordt opgelegd.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 6b

  • 1 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 5a. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 5a, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 5a, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 5a, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Stafrecht.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 5a, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan remigratievoorzieningen is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.

  • 4 In afwijking van het derde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het derde lid, de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

  • 5 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 5a, indien dat niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de remigratievoorzieningen, bedoeld in artikel 4 in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na de datum waarop eerder aan de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing gegeven is.

  • 6 De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.

  • 8 Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

  • 9 In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de remigrant, zijn partner of hun kinderen dan wel hun wettige vertegenwoordiger wijzigen.

  • 10 Indien ten aanzien van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, en voorts is gebleken dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan, is de Sociale verzekeringsbank bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijke kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

  • 11 Het besluit tot kwijtschelding, bedoeld in het tiende lid, wordt ingetrokken of ten nadele van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd herzien indien binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan.

Artikel 6c

  • 1 Onverminderd het elders bij of krachtens deze wet bepaalde inzake wijziging of intrekking van een besluit tot toekenning van de remigratievoorzieningen, wijzigt de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:

    • a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 2a, 5a of 8g heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de remigratievoorzieningen;

    • b. indien anderszins de remigratievoorzieningen ten onrechte of op een te hoog bedrag zijn vastgesteld;

    • c. voor zover het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 2a, 5a of 8g ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld in hoeverre nog recht op remigratievoorzieningen bestaat;

    • d. indien een persoon als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, heeft nagelaten al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid trekt de Sociale verzekeringsbank een besluit tot toekenning van de remigratievoorzieningen in, voor zover na een schorsing van maximaal zes maanden de remigrant en, voor zover van toepassing de partner, een van hun kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger geen aanvraag indient of anderszins weigert mee te werken aan de vaststelling van een recht op een uitkering als bedoeld in artikel 6d, eerste lid, onderdeel d.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank kan met betrekking tot uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk van wijziging of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 4 Indien de remigrant, zijn partner, een van hun kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger aan alle bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen heeft voldaan, en hij in redelijkheid niet heeft kunnen begrijpen dat de remigratievoorzieningen ten onrechte of op een te hoog bedrag zijn vastgesteld, ziet de Sociale verzekeringsbank met betrekking tot uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk van wijziging of intrekking af.

Artikel 6d

  • 2 De schorsing duurt maximaal zes maanden.

Artikel 6e

  • 1 De Sociale verzekeringsbank vordert de bedragen die op grond van deze wet onverschuldigd zijn betaald, terug van de remigrant en, voor zover van toepassing, van zijn partner.

  • 2 Onverschuldigd betaalde voorzieningen als bedoeld in artikel 5, derde lid, worden van de kinderen van de remigrant of zijn partner dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger teruggevorderd.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank kan geheel of gedeeltelijk van de terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 4 Indien de remigrant, zijn partner, een van hun kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger aan alle bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen heeft voldaan, en hij in redelijkheid niet heeft kunnen begrijpen dat de remigratievoorzieningen ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn verleend, ziet de Sociale verzekeringsbank geheel of gedeeltelijk van terugvordering af.

  • 5 De Sociale verzekeringsbank kan de bedragen die op grond van deze wet onverschuldigd zijn betaald en de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 6b, invorderen bij dwangbevel.

  • 6 In afwijking van het eerste en tweede lid kan de Sociale verzekeringsbank besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de remigrant, zijn partner, zijn wettelijk vertegenwoordiger, zijn kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger:

    • a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, of

    • d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

  • 7 De in het zesde lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 5a.

  • 8 De in het zesde lid, onderdelen a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:

  • 9 Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.

Artikel 6f

  • 1 De Sociale verzekeringsbank kan bedragen die met toepassing van artikel 6e zijn teruggevorderd en de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 6b, verrekenen met:

    waarop de remigrant of, voor zover van toepassing de partner, of in het geval bedoeld in artikel 6e, tweede lid, een van de kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger, aanspraak heeft.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid kan de Sociale verzekeringsbank de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 6b, of het terug te vorderen bedrag bedoeld in artikel 6e verrekenen met een vordering die de in het eerste lid bedoelde persoon op haar heeft.

Artikel 6g

  • 1 Een beschikking op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde lid is gedaan.

  • 3 Indien een beschikking niet binnen de termijn van zestien weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld.

  • 4 In afwijking van artikel 7:3, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank gestelde redelijke termijn, verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht om te worden gehoord.

Artikel 6h

Een vordering van de Sociale verzekeringsbank als bedoeld in artikel 6e is bevoorrecht en volgt onmiddellijk na de vorderingen, bedoeld in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 7

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de remigratievoorzieningen nadere regels gesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de hoogte van de periodieke uitkering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4, tweede lid;

    • b. de gevolgen voor de periodieke uitkering van de samenloop met andere uitkeringen;

    • c. de datum waarop het recht op de remigratievoorzieningen ingaat en vervalt.

  • 2 Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Hoofdstuk III. Terugkeeroptie

Artikel 8

  • 1 Personen die op grond van deze wet zijn geremigreerd kunnen tot uiterlijk één jaar na het tijdstip waarop zij zich in het bestemmingsland hebben gevestigd naar Nederland terugkeren.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over een terugkeer naar Nederland als bedoeld in het eerste lid en de daaraan te verbinden voorwaarden.

Hoofdstuk IIIA. Taken en bevoegdheden van de Sociale verzekeringsbank

Artikel 8a

  • 1 De Sociale verzekeringsbank is belast met de rechtmatige en doelmatige uitvoering van deze wet en de daarop berustende bepalingen, voorzover de uitvoering daarvan niet bij of krachtens deze wet aan Onze Minister is opgedragen.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen omtrent de uitvoering door de Sociale verzekeringsbank, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8b

  • 1 De kosten voor de remigratievoorzieningen en voor de uitvoering van deze wet komen ten laste van het Rijk.

  • 2 De Sociale verzekeringsbank beheert en administreert de in het eerste lid bedoelde kosten afzonderlijk.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van dit artikel.

Artikel 8f

  • 1 De Sociale verzekeringsbank voert een zodanig ingerichte afzonderlijke administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de in artikel 8b, eerste lid, bedoelde kosten van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2 In de administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt het burgerservicenummer opgenomen van de remigrant, zijn partner en hun kinderen, waarbij onder partner mede wordt verstaan de partner, bedoeld in artikel 1, tweede lid, en waarbij onder kinderen mede wordt verstaan de kinderen, bedoeld in artikel 1, derde lid.

  • 3 Onze Minister kan regels stellen omtrent de inrichting van de administratie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8g

  • 1 De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.

  • 2 De personen die aanspraak hebben op de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 4, 5 en 11, zijn verplicht de voorschriften op te volgen die de Sociale verzekeringsbank ten behoeve van een doelmatige controle stelt.

  • 3 De controlevoorschriften, bedoeld in het eerste lid, behoeven goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 8h

  • 1 De Sociale verzekeringsbank verstrekt desgevraagd aan Onze Minister kosteloos de voor de uitoefening van zijn taak in verband met deze wet benodigde inlichtingen. Onze Minister kan toegang vorderen tot en inzage vorderen in gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak in verband met deze wet redelijkerwijs nodig is en voor zover deze gegevens en bescheiden niet herleidbaar zijn tot gegevens en bescheiden over individuele personen.

  • 2 Onze Minister stelt regels omtrent de inlichtingen, de gegevens en de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, en omtrent de verstrekking ervan.

  • 3 Onze Minister is bevoegd de door de Sociale verzekeringsbank verstrekte inlichtingen en de informatie verkregen uit de inzage in gegevens en bescheiden, bedoeld in het eerste lid, te gebruiken, te bewerken en aan derden te verstrekken, voorzover deze niet tot gegevens van en inlichtingen over individuele personen herleidbaar zijn.

Artikel 8i

  • 1 Onze Minister kan besluiten nemen waarmee voor een periode van ten hoogste zes maanden voorzieningen worden getroffen voor het geval de Sociale verzekeringsbank uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

  • 2 Onze Minister zendt besluiten als bedoeld in het eerste lid onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tijdelijke voorzieningen worden getroffen voor het geval de Sociale verzekeringsbank uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

Artikel 8j

Hoofdstuk IV. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 10

  • 1 Personen die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd en een uitkering ontvingen op basis van de Remigratieregeling 1985 behoeven geen aanvraag in te dienen voor het verkrijgen van een periodieke uitkering op basis van deze wet. De bedragen van bedoelde uitkering worden van rechtswege aangepast aan het niveau van de bedragen op basis van deze wet.

  • 3 Artikel 4, eerste lid, is niet van toepassing op personen die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd en die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet geen uitkering ontvingen op basis van de Remigratieregeling 1985.

  • 4 Artikel 5, eerste lid, is niet van toepassing op de partner van de remigrant die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet is geremigreerd en bij inwerkingtreding van deze wet geen gezamenlijke huishouding meer voert met de remigrant, waarbij onder partner mede wordt verstaan de partner, bedoeld in artikel 1, tweede lid.

  • 5 Artikel 5, derde lid, is niet van toepassing op minderjarige kinderen die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet zijn meegeremigreerd en bij inwerkingtreding van deze wet de remigrant en zijn partner met wie de minderjarige kinderen zijn meegeremigreerd, zijn overleden, waarbij onder kinderen mede wordt verstaan de kinderen, bedoeld in artikel 1, derde lid, en waarbij onder partner mede wordt verstaan de partner, bedoeld in artikel 1, tweede lid.

Artikel 11

  • 1 Aan een persoon als bedoeld in artikel 2, die voor de dag van inwerkingtreding van deze wet is geremigreerd naar een bestemmingsland en die geen aanspraak heeft op een recht op uitkering op grond van de Remigratieregeling 1985 uitsluitend vanwege het feit, dat hij voorafgaande aan zijn vertrek uit Nederland geen aanvraag daarvoor heeft ingediend, wordt zo nodig in afwijking van artikel 10, derde lid, overeenkomstig de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, op aanvraag een periodieke uitkering verstrekt, indien hij op de dag van vertrek recht had op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke uitkering na zijn vertrek uit Nederland op grond van artikel 36 of 43 van Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is verlaagd of ingetrokken.

  • 2 Artikel 10, tweede, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op een persoon als bedoeld in het eerste lid, zijn partner en zijn minderjarige kinderen die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd respectievelijk zijn meegeremigreerd, waarbij onder partner mede wordt verstaan de partner, bedoeld in artikel 1, tweede lid, en waarbij onder kinderen mede wordt verstaan de kinderen, bedoeld in artikel 1, derde lid.

Artikel 13

De Emigratiewet wordt ingetrokken, met dien verstande dat de op grond van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 en de op grond van de Remigratieregeling 1985 vastgestelde beschikkingen van kracht blijven.

Artikel 14

  • 1 Alle vermogensbestanddelen van het Emigratiebestuur, genoemd in artikel 5, eerste lid, van de Emigratiewet, gaan op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt over op de Staat zonder dat daarvoor een akte of betekening nodig is.

  • 2 Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het Emigratiebestuur, bedoeld in het eerste lid, betrokken is en die betrekking hebben op de vermogensbestanddelen als bedoeld in het eerste lid, worden met ingang van het tijdstip van overgang voortgezet door de Staat.

Artikel 15

De archiefbescheiden van het Emigratiebestuur, bedoeld in artikel 14, eerste lid, worden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt overgedragen aan de Staat.

Artikel 16

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 april 1999

Beatrix

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

Uitgegeven de vijftiende juni 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven