Uitvoeringsregeling BSE 1999-I

[Regeling vervallen per 11-06-2005.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 19-12-1999 t/m 10-06-2005

Uitvoeringsregeling BSE 1999-I

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, derde lid, 5, 6, 14, tweede lid, en 17 van het Besluit subsidies energieprogramma’s;

Besluit:

Artikel I

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

[Red: Wijzigt de Uitvoeringsregeling BSE 1998-I]

Artikel II

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

  • 1 Als programma’s als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s worden vastgesteld de programma’s opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlagen 1 tot en met 10, onder A.

  • 2 Voor ieder van de in de bijlagen 1 tot en met 10 opgenomen programma’s worden subsidieplafonds vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de desbetreffende bijlagen, onder B.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde bedragen zijn beschikbaar voor aanvragen die zijn ontvangen in de in de desbetreffende bijlagen onder C opgenomen periodes.

  • 4 De bedragen voor de programma’s worden verdeeld op de wijze zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s, met uitzondering van onderdeel 2 van het programma Thermische Zonne-energie 1999, waarvan de verdeling plaatsvindt op de wijze zoals omschreven in artikel 9, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s.

  • 5 Het disconteringspercentage, bedoeld in artikel 4, derde lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s, wordt vastgesteld op 7 procent.

Artikel III

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel IV

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling BSE 1999-I.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 maart 1999

De

Minister

van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Loreen 1999

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Gemeenten hebben in de afgelopen jaren energiebeleids- en uitvoeringsplannen opgesteld. Het doel van het programma Loreen 1999 is het intensiveren van de beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering door het stimuleren en ondersteunen van energiebesparing bij de belangrijkste door de gemeente aangeduide doelgroepen van het gemeentelijk energiebeleid.

Het programma is ingedeeld in twee onderdelen.

1. Uitvoering gemeentelijk energiebeleid

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn gericht op de uitvoering van het gemeentelijk energiebeleid. Hieronder vallen:

  • -

    demonstratieprojecten;

  • -

    kennisoverdrachtprojecten.

  • -

    Criteria waaraan deze projecten moeten voldoen zijn:

  • -

    het project moet aantoonbaar uitvoering geven aan het energiebesparingsbeleid van de gemeente en/of belemmerende factoren bij de uitvoering ervan wegnemen;

  • -

    het uitvoeringsplan voor dit energiebesparingsbeleid moet minstens één jaar voor het indienen van het voorstel door de gemeenteraad zijn vastgesteld;

  • -

    het project moet binnen de gemeente een voorbeeldfunctie kunnen vervullen;

  • -

    projecten gericht op de toepassing van techniek komen niet voor ondersteuning in aanmerking.

Projecten kunnen uitsluitend worden ingediend door de besturen van (deel-)gemeenten en gemeentelijke samenwerkingsverbanden.

Het subsidiebedrag per project is gemaximeerd en is afhankelijk van de grootte van de gemeente. De maximale subsidie per project staat vermeld in onderstaande tabel.

Inwoneraantal

(deel-)gemeente

Maximum subsidie

< 10.000

f 10 000,00

10 - 50.000

f 15 000,00

50 - 100.000

f 25 000,00

100 - 400.000

f 45 000,00

> 400.000

f 75 000,00

Indien een project wordt ingediend door een gemeentelijk samenwerkingsverband is de maximale subsidie het totaal van de voor de afzonderlijke gemeenten geldende maxima, echter met een totaal maximum van f 250 000,00.

Per (deel)gemeente en per samenwerkingsverband kan één project worden ingediend, met dien verstande dat een project van een samenwerkingsverband wordt beschouwd als projecten van de afzonderlijke (deel)gemeenten uit het betreffende samenwerkingsverband.

Gemeenten waaraan subsidie is of wordt verleend op grond van onderdeel 1 van het programma Loreen 1997 of onderdeel 1 van het programma Loreen 1998 komen op grond van onderdeel 1 van het programma Loreen 1999 niet voor subsidie in aanmerking.

2. Nieuwbouwwoningen

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheids- en kennisoverdrachtprojecten ten behoeve van mogelijke opties voor de optimale energie-infrastructuur bij kleine bouwlocaties.

Kennisoverdrachtprojecten dienen gericht te zijn op partijen betrokken bij de besluitvorming over de energie-infrastructuur.

Aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend door gemeenten. Voor subsidiëring komen projecten van ca. 350 tot 1000 woningen met een beoogde EPC waarde lager dan 1.0 in aanmerking.

De maximale subsidie per project bedraagt f 15 000,00.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • c. de relevantie van het project voor het algemene energiebesparingsbeleid;

  • d. de toepassingsmogelijkheden van ervaringen uit het project in de uitvoering van andere delen van het gemeentelijk energiebesparingsbeleid;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de nieuwheid van het project;

  • g. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt;

  • h. de looptijd van het project;

  • i. de ondersteuning van een project wordt mede beoordeeld op de mate van betrokkenheid van de relevante doelgroepen.

Toelichting op bovengenoemde aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Ad a. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast de praktische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard. Demonstratieprojecten kunnen worden ondersteund als de praktische en financieel/economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

Ad g. De ondersteuning van een project wordt mede beoordeeld op de mate van kennisoverdracht over het project.

Ad h. De planning moet er op gericht zijn dat het project vóór 1 januari 2001 is afgerond.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Loreen bedraagt f 1 750 000,00 voor de onderdelen 1 en 2 tezamen, met dien verstande dat voor het onderdeel 2 maximaal f 150 000,00 beschikbaar is.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Loreen moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 19 maart 1999 tot en met 1 november 1999.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem

Postbus 8242

3503 RE Utrecht,

tel 030 - 2393610

tel 030 - 2393662

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Energiebesparing in Transport 1999 (EBIT)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het EBIT-programma is het leveren van een bijdrage aan de uitvoering van het energiebesparingsbeleid van de overheid in het verkeer en vervoer, zoals geformuleerd in de Energiebesparingsnota 1998.

Het programma richt zich op vraagreductie van (inefficiënt) wegtransport zonder economische groeibelemmering.

In het personen- en goederentransport komen voor subsidie in aanmerking projecten die een vraagreductie van het transport over de weg tot direct of indirect gevolg hebben, en als zodanig een bijdrage leveren aan de vermindering van het energieverbruik en daarmee aan de uitstoot van CO2. In het goederentransport kan hierbij gedacht worden aan projecten ter verbetering van de (keten)logistiek, logistieke dienstverlening, intermodaal vervoer en modal shift. In het personentransport kan gedacht worden aan projecten ter verbetering van vervoersmanagement, logistieke dienstverlening en de toepassing van ICT.

Projecten dienen een voorbeeldfunctie te vervullen. De voorkeur gaat uit naar projecten die worden uitgevoerd door partijen die deelnemen, of gaan deelnemen, aan MeerJarenAfspraken inzake het verminderen van het energiegebruik.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject, van de aanvrager of van anderen;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de doelstelling van het programma;

  • f. de mate van betrokkenheid van de industrie of organisaties van eindgebruikers;

  • g. de relevantie voor organisatorische clusters in Nederland;

  • h. de nieuwheid van het project;

  • i. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • j. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt.

Toelichting op de bovengenoemde aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

ad a. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

ad b. Bij de milieuverdienste wordt m.n. uitgegaan van de vermindering van de CO2 uitstoot.

ad d. Van belang is dat doublures bij haalbaarheids- en ontwikkelingsprojecten worden vermeden.

ad f. Bij de introductie van nieuwe vervoersconcepten is het van belang dat er in een vroeg stadium betrokkenheid is van de industrie of organisaties van eindgebruikers. De voorkeur wordt dan ook gegeven aan projecten met een wezenlijke betrokkenheid van de industrie of organisaties van eindgebruikers, zowel inhoudelijk als financieel.

ad g. Bij de beoordeling gaat de voorkeur uit naar projecten die worden ondernomen door samenwerkingsverbanden van industrie, afnemers, onderzoekinstellingen en ontwikkelbedrijven.

ad h. Onder het nieuwheidscriterium wordt in dit programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende vervoersconcepten,

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologie.

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen.

ad i. Een project wordt mede beoordeeld op basis van de mate waarin het toepasbaar is in de markt, en de mate waarin herhalingspotentieel met betrekking tot de betreffende toepassing aanwezig is.

ad j. Naast de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel, het organiseren van een workshop of het openstellen van een installatie voor bezoek van derden, wordt hierbij met name aandacht besteed aan de participatie van relevante partijen in het project.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen:

  • -

    organisaties op het gebied van verkeer en vervoer;

  • -

    vervoerbedrijven, verladers;

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Energiebesparing in Transport bedraagt f 1 500 000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Energiebesparing in Transport moeten door Novem zijn ontvangen in de periode 19 maart 1999 tot en met 30 november 1999.

Nadere informatie is te verkrijgen bij:

Novem B.V.

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

tel. 030 - 2393493

Bijlage 3

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. SPIRIT 1999

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het realiseren van energiebesparing in de industrie door de ontwikkeling en implementatie van nieuwe energiebesparende technologieën. Het programma richt zich op de realisering van een structurele jaarlijkse energiebesparing van 10 PJ in 2002.

Voorts heeft het programma als doel het ontsluiten van een energiebesparingspotentieel door onderzoek en ontwikkeling van doorbraaktechnologieën, waarbij het zich richt op het ontsluiten van een potentieel van 70 PJ in 2002.

In het kader van het programma worden de ontwikkeling en implementatie van energiebesparende technologieën gestimuleerd, die reeds voor de industrie beschikbaar zijn of voor 2003 beschikbaar kunnen komen. De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen zijn onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten alsmede daarmee samenhangende haalbaarheids- en kennisoverdrachtprojecten en praktijkexperimenten, die hieraan een aantoonbare bijdrage leveren en die gericht zijn op de volgende aandachtsgebieden:

  • -

    procesbesturing en meet- en regeltechnieken;

  • -

    droogtechnieken;

  • -

    scheidingstechnologieën;

  • -

    restwarmtetechnologieën en procesintegratie;

  • -

    warmteoverdrachtstechnieken;

  • -

    koeltechnieken;

  • -

    verlichting van fabriekshallen.

Voorts worden in het kader van het programma onderzoek en ontwikkeling gestimuleerd van technologieën, die een doorbraak in de industriële energiebesparing kunnen realiseren en die vóór 2010 voor de industrie beschikbaar kunnen komen. De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking kunnen komen zijn onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten alsmede daarmee samenhangende haalbaarheids- en kennisoverdrachtprojecten en praktijkexperimenten, die hieraan een aantoonbare en optimale bijdrage leveren en die gericht zijn op de volgende aandachtsgebieden:

  • -

    procesintensificatie en reactorontwerp;

  • -

    processynthese;

  • -

    geavanceerde katalysatoren;

  • -

    procesbesturing & meet- en regeltechnieken;

  • -

    scheidingstechnologieën;

  • -

    restwarmtetechnologieën en procesintegratie.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager of van anderen;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de nieuwheid van het project;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt.

Toelichting op de bovengenoemde aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

ad d. Van belang is dat projecten zoveel mogelijk aansluiten op reeds eerder door de aanvrager of door anderen gegenereerde kennis en dat voor wat betreft haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten doublures worden vermeden.

ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energieverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad f. Onder het nieuwheidscriterium wordt in dit programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwde technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën.

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen. Dit geldt met name voor onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten.

ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of product.

ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.

ad i. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het openstellen van de installatie voor het bezoek van derden.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen:

  • -

    individuele bedrijven;

  • -

    brancheverenigingen;

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • -

    leveranciers en fabrikanten van productie-apparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen;

  • -

    adviesbureaus.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma SPIRIT bedraagt f 12 500 000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma SPIRIT moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 19 maart 1999 tot en met 30 november 1999.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

Tel. 030-2393493

Bijlage 4

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Chemische en Aardolie Industrie 1999

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse industrie, opdat in het jaar 2000 19% efficiencyverbetering van het energieverbruik (exclusief grondstoffen) wordt bereikt ten opzichte van 1989, en in de periode 2000-2010 een jaarlijkse efficiencyverbetering van het energieverbruik (inclusief grondstoffen) van meer dan 2% wordt bereikt. Dit conform de doelstelling van de Energiebesparingsnota 1998.

Om de doelstelling te bereiken, is voor de industrie een aantal instrumenten opgezet, met name meerjarenafspraken (MJA’s), het programma SPIRIT, het programma Tendem (in voorbereiding) en het onderhavige programma. Het onderhavige programma is gericht op de chemische industrie, de aardolie-industrie en de olie- en gaswinning, en beoogt in deze bedrijfssectoren, waarmee meerjarenafspraken zijn gemaakt de doelstellingen van die meerjarenafspraken te realiseren.

Het programma is ingedeeld in twee onderdelen.

1. Chemische industrie

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op de chemische industrie.

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheidsprojecten, praktijkexperimenten, en kennisoverdrachtprojecten. Tevens kunnen onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het meten en evalueren van demonstratie- en marktintroductieprojecten voor subsidie in aanmerking komen.

Deze projecten dienen gericht te zijn op:

  • -

    verlaging van het totale energieverbruik van een fabriek;

  • -

    vernieuwing en verbetering van processen;

  • -

    verbetering van scheidingsbewerkingen, zoals distillatie, membranen en smeltkristallisatie;

  • -

    verbetering van apparaten, zoals reactoren en procesfornuizen;

  • -

    verbetering van warmtewisselende apparatuur en introductie van nieuwe typen warmtewisselaars, bijvoorbeeld compacte warmtewisselaars;

  • -

    het verbeteren van product-efficiency door onder ander dematerialisatie, het gebruik van hernieuwbare grondstoffen, nieuwe producttechnologie en productontwikkeling;

  • -

    toepassing van duurzame energie.

2. Aardolie-industrie en olie- en gaswinning

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op raffinaderijen, cokesfabrieken en olie- en gaswinning.

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheidsprojecten, praktijkexperimenten en kennisoverdrachtprojecten. Tevens kunnen onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het meten en evalueren van demonstratie- en marktintroductieprojecten voor subsidie in aanmerking komen. Deze projecten dienen gericht te zijn op:

  • -

    verlagen van het totale energiegebruik van de fabriek respectievelijk installatie;

  • -

    verbetering van processen;

  • -

    verbetering van scheidingsbewerkingen zoals distillatie en membranen;

  • -

    verbetering van apparaten, zoals compressoren, reactoren en procesfornuizen;

  • -

    verbetering van warmtewisselende apparatuur en introductie van geavanceerde nieuwe typen warmtewisselaars;

  • -

    toepassing van duurzame energie.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstelling van het programma wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • e. de bijdrage van het project aan de realisatie van een meerjarenafspraak;

  • f. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • g. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt.

Toelichting op de bovengenoemde aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

ad d. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Voor de energieverdienste worden de projectkosten beoordeeld in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad e. Projecten worden mede beoordeeld op de bijdrage die ze leveren aan de realisering van de doelstelling van de meerjarenafspraak in de betreffende deelsector, en aan een eventueel vervolg van deze meerjarenafspraak na het jaar 2000.

ad f. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of product.

ad g. Projecten die gedragen worden door een samenwerkingsverband waarin eindgebruikers deelnemen, verdienen voorkeur. Ook wordt positief beoordeeld de mate waarin de aanvrager deel wil nemen aan kennisoverdrachtactiviteiten, zoals het schrijven van artikelen, deelnemen aan symposia of openstellen van technologie voor derden.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen bedrijven in de hiervoor genoemde bedrijfstakken. Tevens richt het programma zich op bedrijven of organisaties die invloed kunnen uitoefenen op het toekomstige energieverbruik in de hiervoor genoemde bedrijfstakken, zoals universiteiten, onderzoeksinstellingen, ingenieursbureaus en de apparatenindustrie.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Chemische en Aardolie Industrie 1999 bedraagt f 3.650.000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Chemische en Aardolie Industrie moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 19 maart 1999 tot en met 30 november 1999.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

Tel. 030-2393473

Bijlage 5

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Bouwmaterialen-, keramiek- en glasindustrie (Bkg) 1999

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse industrie, opdat in het jaar 2000 19% efficiencyverbetering van het energieverbruik (exclusief grondstoffen) wordt bereikt ten opzichte van 1989 en in de periode 2000-2010 een jaarlijkse efficiencyverbetering van het energieverbruik (inclusief grondstoffen) van meer dan 2% wordt bereikt. Dit conform de doelstelling van de Energiebesparingsnota 1998.

Om deze doelstelling te bereiken is voor de industrie een aantal instrumenten opgezet, zoals de meerjarenafspraken (MJA’s), het programma SPIRIT, het programma Tendem (in voorbereiding) en het onderhavige programma.

Het onderhavige programma is gericht op de bouwmaterialen-, keramiek- en glasindustrie en beoogt in deze bedrijfssectoren, waarmee meerjarenafspraken zijn gemaakt, de doelstellingen van die meerjarenafspraken te realiseren.

Voorop staat het belang dat te ondersteunen projecten bijdragen aan vernieuwingen die een aanmerkelijk effect op energiegebruik hebben, en daarmee bijdragen aan het behalen van de bovengenoemde doelstelling. Uit projecten voortkomende kennis moet een bredere toepassing kunnen vinden binnen de bouwmaterialen-, keramiek-, en glasindustrie.

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheidsprojecten, kennisoverdrachtprojecten en praktijkexperimenten. Tevens kunnen onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het meten en evalueren van demonstratie- en marktintroductieprojecten voor subsidie in aanmerking komen.

Deze projecten dienen gericht te zijn op :

  • -

    het verbeteren van de energiehuishouding in bedrijven zoals energiebeheer en procesintegratie;

  • -

    het verbeteren van de opwekking en distributie van warmte, koude en elektriciteit bij industriële bedrijven;

  • -

    het verbeteren of vernieuwen van branchespecifieke procestechnologie van energie-intensieve processen, bijvoorbeeld voor processtromen, procesmodellering, producten, en op de toepassing ervan via ketenbeheer;

  • -

    het ontwikkelen van nieuwe energiebesparende technologieën binnen de branche;

  • -

    het verbeteren van de product efficiency door onder andere dematerialisatie, het gebruik van hernieuwbare grondstoffen, nieuwe producttechnologie en productontwikkeling;

  • -

    het stimuleren van industriële samenwerking op het gebied van onder andere transportoptimalisatie, hergebruik van materialen en ketensamenwerking;

  • -

    toepassing van duurzame energie;

  • -

    het verbeteren van kennisoverdracht binnen de branche zoals communicatieplannen, workshops en opleidingen.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de nieuwheid en oorspronkelijkheid van het project en de hoeveelheid relevante informatie die met het project aan de bestaande kennis wordt toegevoegd;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de bijdrage van het project aan de realisatie van een meerjarenafspraak;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de kostprijsverlaging van een voor het programma relevante techniek;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is.

Toelichting op de bovengenoemde aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies en reststoffenverwerking;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

Ad d. Onder het nieuwheidscriterium wordt in onderhavig programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;

  • -

    (vergaande) procesintegratie.

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen. Dit geldt met name bij ontwikkelingsprojecten en demonstratieprojecten.

ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad f. Projecten worden mede beoordeeld aan de hand van de stand van zaken in de betreffende MJA en de behoefte in de betreffende sector aan de resultaten.

ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of product.

ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger scoren dan een referentie-techniek.

ad i. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het openstellen van de installatie voor het bezoek van derden.

Aan het programma kunnen met name bijdragen bedrijven uit de sectoren waarmee meerjarenafspraken gemaakt zijn of zullen worden en organisaties binnen deze sectoren en voorts:

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • -

    leveranciers en fabrikanten van productie-apparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen;

  • -

    adviesbureaus;

  • -

    betonwaren fabrikanten.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Bouwmaterialen-, Keramiek-, en Glasindustrie bedraagt f 1 850 000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Bouwmaterialen-, Keramiek- en Glasindustrie moeten zijn ontvangen in de periode van 19 maart 1999 tot en met 30 november 1999.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem

Postbus 17

6130 AA SITTARD

Tel. 046 - 4202334

Bijlage 6

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Voedings- en Genotmiddelenindustrie

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse industrie, opdat in het jaar 2000 19% efficiencyverbetering van het energieverbruik (exclusief grondstoffen) wordt bereikt ten opzichte van 1989 en in de periode 2000-2010 een jaarlijkse efficiencyverbetering van het energieverbruik (inclusief grondstoffen) van meer dan 2% wordt bereikt. Dit conform de doelstelling van de Energiebesparingsnota 1998.

Om deze doelstelling te bereiken is voor de industrie een aantal instrumenten opgezet, zoals de meerjarenafspraken (MJA’s), het programma SPIRIT, het programma Tendem (in voorbereiding) en het onderhavige programma.

Het programma is gericht op de voedings- en genotmiddelenindustrie en beoogt in deze bedrijfssectoren, waarmee meerjarenafspraken zijn gemaakt, de doelstellingen van die meerjarenafspraken te realiseren.

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheidsprojecten, kennisoverdrachtprojecten en praktijkexperimenten. Tevens kunnen onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het meten en evalueren van demonstratie- en marktintroductieprojecten voor subsidie in aanmerking komen. De projecten dienen gericht te zijn op:

  • -

    beheersing en verbetering van de energiehuishouding in bedrijven, waaronder tevens projecten ten behoeve van de implementatie van energiebeheer en projecten voor verbetering van productielogistiek, procesregelingen, procesintegratie en waterhuishouding zijn begrepen;

  • -

    verbetering van de opwekking en de toepassing van warmte, koude en elektriciteit bij industriële bedrijven;

  • -

    verbetering of vernieuwing van branche-specifieke procestechnologie van energie-intensieve processen, bijvoorbeeld voor het concentreren van processtromen (indampen, kristalliseren, membraanprocessen) en voor het verduurzamen van producten (vriezen, koelen, drogen, bakken, steriliseren), en op de toepassing daarvan;

  • -

    bestudering van de mogelijkheden van en implementatie van duurzame energie in de industrie.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de nieuwheid en oorspronkelijkheid van het project en de hoeveelheid relevante informatie die met het project aan de bestaande kennis wordt toegevoegd;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de bijdrage van het project aan de realisatie van een meerjarenafspraak;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is.

Toelichting op de bovengenoemde aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies en reststoffenverwerking;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

De milieuverdienste wordt kwalitatief beoordeeld.

ad d. Onder het nieuwheidscriterium wordt in onderhavig programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;

  • -

    (vergaande) procesintegratie.

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen. Dit geldt met name bij ontwikkelingsprojecten en demonstratieprojecten.

ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad f. Projecten worden mede beoordeeld aan de hand van de stand van zaken in de MJA en de behoefte in de betreffende deelsector aan de resultaten. Hieronder wordt ook begrepen een bijdrage die een project kan leveren aan een MJA na 2000, in een branche, die thans reeds een MJA tot en met 2000 heeft afgesloten.

ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke projectresultaat of product.

ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.

ad i. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop en/of het openstellen van de installatie voor het bezoek van derden.

Aan het programma kunnen met name bijdragen bedrijven uit de sectoren in de voedings- en genotmiddelenindustrie waarmee meerjarenafspraken gemaakt zijn, organisaties binnen deze sectoren en voorts:

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • -

    leveranciers en fabrikanten van productie-apparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen;

  • -

    adviesbureaus.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Voedings- en Genotmiddelenindustrie bedraagt f 2 750 000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Voedings- en Genotmiddelenindustrie moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 19 maart 1999 tot en met 1 november 1999.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem

Postbus 17

6130 AA SITTARD

Tel. 046-4202328

Bijlage 7

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Overige Industrie 1999

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse industrie, opdat in het jaar 2000 19% efficiencyverbetering van het energieverbruik (exclusief grondstoffen) wordt bereikt ten opzichte van 1989 en in de periode 2000-2010 een jaarlijkse efficiencyverbetering van het energieverbruik (inclusief grondstoffen) van meer dan 2% wordt bereikt. Dit conform de doelstelling van de Energiebesparingsnota 1998.

Om de doelstelling te bereiken, is voor de industrie een aantal instrumenten opgezet, met name meerjarenafspraken (MJA’s), het programma SPIRIT, het programma Tendem (in voorbereiding) en het onderhavige programma. Het onderhavige programma is gericht op de papier- en kartonindustrie, de textielindustrie, de grafische industrie, de basismetaalindustrie, de papierverwerkende industrie, de kunststofverwerkende industrie en de rubberverwerkende industrie, en beoogt in bovengenoemde bedrijfssectoren waarmee meerjarenafspraken zijn gemaakt dan wel -in de grafische industrie- een milieubeleidsovereenkomst met een energieparagraaf is gesloten, de doelstellingen van die meerjarenafspraken respectievelijk milieubeleidsovereenkomst te realiseren.

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheidsprojecten, praktijkexperimenten en kennisoverdrachtprojecten. Tevens kunnen onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het meten en evalueren van demonstratie- en marktintroductieprojecten voor subsidie in aanmerking komen. Deze projecten dienen te passen in:

  • -

    de meerjarenafspraak met de papier- en kartonindustrie;

  • -

    de meerjarenafspraak met de textielindustrie;

  • -

    het kader van de Milieubeleidsovereenkomst met de grafische industrie;

  • -

    de meerjarenafspraak met de ijzer- en staalproducerende industrie;

  • -

    de meerjarenafspraak met de non-ferro industrie;

  • -

    de meerjarenafspraak met de rubberverwerkende industrie; of

  • -

    de meerjarenafspraak met de kunststofverwerkende industrie.

De projecten dienen gericht te zijn op:

  • -

    het opstellen van meerjarenplannen en monitoringsystematieken voor een bedrijfstak;

  • -

    het verbeteren van de proces efficiency in bedrijven, door onder andere het opstellen van energiebesparingsplannen, het invoeren van integrale energiezorg, procesintegratie, procesregelingen, het verbeteren van de interne logistiek, het verbeteren of vernieuwen van branchespecifieke procestechnologie en reductie van niet-energetisch gebruik van energiedragers;

  • -

    het verbeteren van de product efficiency door onder andere dematerialisatie, het gebruik van hernieuwbare grondstoffen, nieuwe producttechnologie en productontwikkeling;

  • -

    het stimuleren van industriële samenwerking op het gebied van onder andere transportoptimalisatie, hergebruik van materialen en ketensamenwerking;

  • -

    toepassing van duurzame energie.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • e. de bijdrage van het project aan de realisatie van de meerjarenafspraken;

  • f. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • g. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • h. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is;

  • i. een evenwichtige spreiding van de te verlenen subsidies over de diverse bedrijfssectoren.

Toelichting op de bovengenoemde aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

ad d. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad e. Projecten worden mede beoordeeld op de bijdrage die ze leveren aan de realisering van de doelstelling van de meerjarenafspraak in de betreffende deelsector en aan een eventueel vervolg van deze meerjarenafspraak na het jaar 2000.

ad f. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of product.

ad g. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.

ad h. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het openstellen van de installatie voor het bezoek van derden.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen bedrijven behorende tot de papier- en kartonindustrie, de textielindustrie, de grafische industrie, de basismetaalindustrie, de papierverwerkende industrie, de kunststofverwerkende industrie en de rubberverwerkende industrie, waarmee meerjarenafspraken gemaakt zijn of zullen worden gemaakt, en voorts organisaties binnen deze bedrijfstakken of organisaties gericht op deze bedrijfstakken zoals:

  • -

    branche- en sectororganisaties;

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • -

    leveranciers en fabrikanten van productieapparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen;

  • -

    adviesbureaus.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Overige Industrie bedraagt f 2 000 000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Overige Industrie moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 19 maart 1999 tot en met 30 november 1999.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

Tel. 030-2393473

Bijlage 8

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Lichte Industrie 1999

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse industrie, opdat in het jaar 2000 19% efficiencyverbetering van het energieverbruik (exclusief grondstoffen) wordt bereikt ten opzichte van 1989 en in de periode 2000-2010 een jaarlijkse efficiencyverbetering van het energieverbruik (inclusief grondstoffen) van meer dan 2% wordt bereikt. Dit conform de doelstelling van de Energiebesparingsnota 1998. Verder zijn er integrale milieu taakstellingen (IMT’s) vastgelegd in milieuconvenanten voor enkele sectoren waar energie-efficiency verbetering een onderdeel van is.

Om deze doelstellingen te bereiken zijn voor de industrie een aantal instrumenten opgezet, zoals de meerjarenafspraken (MJA’s), het programma SPIRIT, het programma Tendem (in voorbereiding) en het onderhavige programma.

Het programma is ingedeeld in twee onderdelen.

1. Aanpak industriesectoren met een meerjarenafspraak of milieuconvenant

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel is gericht op:

  • -

    de metalektro sector;

  • -

    ijzergieterijen;

  • -

    de oppervlaktebehandelingssector;

  • -

    de industriële loonkoel- en vriesbedrijven;

  • -

    de industriële natwasserijen en strijk-inrichtingen;

  • -

    de tapijtfabrikanten;

  • -

    de waterleidingbedrijven;

  • -

    industriële bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van minimaal 0,1 PJ, waarmee een MJA overige industrie is afgesloten dan wel wordt afgesloten.

Via meerjarenafspraken en milieuconvenanten zijn of worden met deze bedrijfstakken en bedrijven afspraken gemaakt over de wijze waarop de betreffende bedrijfstakken en bedrijven zullen bijdragen aan de bovengenoemde doelstelling.

Dit onderdeel beoogt in de bedrijfstakken en bedrijven waarmee meerjarenafspraken of milieuconvenanten zijn of worden gemaakt, de doelstellingen van die meerjarenafspraken en milieuconvenanten te realiseren.

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheidsprojecten, kennisoverdrachtprojecten en praktijkexperimenten. Tevens kunnen onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op meten en evalueren van demonstratie- en marktintroductieprojecten voor subsidie in aanmerking komen. De projecten dienen gericht te zijn op:

  • -

    het opstellen van meerjarenplannen en monitoringsystematieken voor een bedrijfstak;

  • -

    het verbeteren van de proces efficiency in bedrijven, door onder andere het opstellen van energiebesparingsplannen, het invoeren van integrale energiezorg, procesintegratie, procesregelingen, het verbeteren van de interne logistiek, het verbeteren of vernieuwen van branchespecifieke procestechnologie en reductie van niet-energetisch gebruik van energiedragers;

  • -

    het verbeteren van de product efficiency door onder andere dematerialisatie, het gebruik van hernieuwbare grondstoffen, nieuwe producttechnologie en productontwikkeling;

  • -

    het stimuleren van industriële samenwerking op het gebied van onder andere transportoptimalisatie, hergebruik van materialen en ketensamenwerking;

  • -

    toepassing van duurzame energie.

2. Aanpak industriesectoren waarvoor geen afspraken gelden

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel is gericht op individuele industriële bedrijven en groepen van industriële bedrijven waarvoor geen meerjarenafspraak bestaat.

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheids- en kennisoverdrachtprojecten, die niet passen binnen de Subsidieregeling voorlichting en doorlichting Schoner Produceren en de Subsidieregeling energie-efficiency en milieu-adviezen Schoner Produceren, en gericht zijn op het verbeteren van de proces efficiency in bedrijven, door onder andere het opstellen van energiebesparingsplannen, het invoeren van integrale energiezorg, procesintegratie en procesregelingen.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • e. de bijdrage van het project aan de realisatie van de meerjarenafspraken en milieuconvenanten;

  • f. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • g. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • h. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is.

Toelichting op de bovengenoemde aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht zal het verlenen van een subsidie echter niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

ad d. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad e. Projecten worden mede beoordeeld aan de hand van de stand van zaken in de betreffende MJA of het betreffende milieuconvenant en de behoefte in de betreffende sector aan de resultaten.

ad f. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of product.

ad g. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investeringen en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.

ad h. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het openstellen van een installatie voor het bezoek van derden.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen:

  • -

    individuele bedrijven;

  • -

    vertegenwoordigers van industriesectoren en groepen bedrijven, waaronder brancheorganisaties en branchetechnologiecentra;

  • -

    energiedistributiebedrijven en gelieerde bedrijven;

  • -

    andere intermediaire organisaties zoals Syntens, Kamers van Koophandel en Fabrieken, bedrijfsmilieudiensten en adviesbureaus;

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • -

    leveranciers en fabrikanten van productie-apparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Lichte Industrie bedraagt f 1 700 000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Lichte Industrie moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 19 maart 1999 tot en met 30 november 1999.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

Tel. 030-2393554

Bijlage 9

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Thermische Zonne-energie 1999

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Doel van het programma

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma thermische zonne-energie is het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van thermische zonne-energie-opties die op termijn een substantiële bijdrage leveren aan een duurzame energievoorziening. Het uitgangspunt is de doelstelling voor thermische zonne-energie van 5 PJ in 2007, die in de Derde Energienota en het Actieprogramma Duurzame Energie in Opmars is vastgelegd. De nadruk ligt hierbij op de toepassing van zonneboilers, waarvoor de doelstelling is dat er in 2010 in totaal 400.000 zijn geplaatst.

Het programma is ingedeeld in vier onderdelen.

1. Zonneboilers

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Op 26 januari 1999 is het Convenant Zonneboilers getekend door bedrijven in de zonneboilerindustrie en een aantal andere bedrijven, organisaties en instellingen. Een belangrijke doelstelling van het convenant is het zo snel mogelijk ontwikkelen van een zelfstandig opererende zonneboilermarkt die in staat is door te groeien naar 400.000 geïnstalleerde zonneboilers in het jaar 2010. In het programma kunnen in beginsel projecten worden ondersteund die aantoonbaar gericht zijn op het realiseren van deze doelstelling. Bedrijven in de zonneboilerindustrie die voor subsidie in aanmerking willen komen, dienen aan Novem een ondernemingsplan te overleggen waarin zij aangeven hoe ze de markt voor zonneboilers willen vergroten.

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor een subsidie in aanmerking komen zijn:

  • -

    haalbaarheidsprojecten en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten die een onderdeel vormen van de bovengenoemde ondernemingsplannen en gericht zijn op de verbetering van de prijs-prestatieverhouding van zonneboilers of de verbreding van de toepasbaarheid van zonneboilers;

  • -

    kennisoverdrachtprojecten die gericht zijn op het vergroten van de markt van zonneboilers; projecten die gebaseerd zijn op een gezamenlijke aanpak door bedrijven uit de zonneboiler- industrie hebben de voorkeur;

  • -

    haalbaarheidsprojecten, kennisoverdrachtsprojecten en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten betrekking hebbend op de ontwikkeling van diensten om de aanschaf/het gebruik van zonneboiler aantrekkelijker te maken; projecten gericht op kennisverspreiding en kennisvermeerdering bij installateurs hebben de voorkeur;

  • -

    haalbaarheidsprojecten, kennisoverdrachtprojecten en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op de ontwikkeling en validering van (internationale) normen voor het testen en certificeren van zonneboilers;

  • -

    haalbaarheidsprojecten en kennisoverdrachtsprojecten ter voorbereiding en realisatie van grootschalige inpassing van zonneboilers in de nieuwbouw en/of bestaande bouw, waarbij minimaal 1000 woningen van een zonneboiler worden voorzien en waarin de knelpunten bij introductie een punt van onderzoek zijn; verhuur- en leaseprojecten en hoogbouwtoepassingen verdienen de voorkeur.

2. Tenders voor Zonneboilerprojecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Deze onderdelen worden uitgevoerd in de vorm van oproepen voor het indienen van projectvoorstellen (tender). De aanvragen die aan de wettelijke voorschriften voldoen en passen binnen dit onderdeel, worden door Novem beoordeeld en gerangschikt. De aanvragen worden gerangschikt aan de hand van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van dit programma-onderdeel. Artikel 9, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s is van toepassing.

Naast de algemene beoordelingsaspecten zullen bij de beoordeling van aanvragen in het kader van deze onderdelen tevens worden betrokken de gevraagde subsidie per zonneboiler (hoe lager de gevraagde subsidie, hoe groter de bijdrage aan het programma) en het aantal te realiseren zonneboilers (hoe groter het project, hoe groter de bijdrage aan het programma).

2.a. Tender nieuwbouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op haalbaarheidsprojecten en kennisoverdrachtprojecten met als doelstelling realisatie van grootschalige nieuwbouwprojecten waarbij minimaal 250 woningen met een zonneboiler worden voorzien. De projecten dienen duidelijk gericht te zijn op het wegnemen van knelpunten tijdens en na de uitvoering. De projectkosten moeten hoger zijn dan f 25 000,00. De subsidie bedraagt maximaal 60% van de projectkosten tot een maximum van f 50 000,00.

2.b. Tender Bestaande bouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op haalbaarheidsprojecten en kennisoverdrachtprojecten met als doelstelling de realisatie van grootschalige projecten in de bestaande bouw waarbij minimaal 100 woningen met een zonneboiler worden voorzien en waarbij het lokale vergunningenbeleid en de welstandseisen een punt van aandacht zijn. Bij het project dient een adviseur en dienen installateurs betrokken te zijn met aantoonbare ervaring op het gebied van zonneboilers. Verhuur- of leaseprojecten, hoogbouwtoepassingen en projecten gericht op de opzet van landelijke serviceorganisaties verdienen de voorkeur.

De projectkosten moeten hoger zijn dan f 25 000,00. De subsidie bedraagt maximaal 60% van de projectkosten tot een maximum van f 50 000,00.

3.a. Overige toepassingen van actieve zonne-energie

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen, zijn:

  • -

    haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten en kennisoverdrachtprojecten gericht op het ontwikkelen van de markt voor grote warmtapwatersystemen;

  • -

    haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, demonstratieprojecten en kennisoverdrachtprojecten gericht op nieuwe toepassingen van actieve thermische zonne-energie zoals toepassing voor het drogen van producten, toepassingen in de sport- en recreatiesector, en toepassingen voor autowasstraten;

  • -

    haalbaarheidsprojecten en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, demonstratieprojecten en praktijkexperimenten die zich richten op innovatieve toepassingen die op langere termijn een belangrijke bijdrage leveren aan de toepassing van thermische zonne-energie, met name door de toepassing van seizoensopslag;

  • -

    haalbaarheidsprojecten en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op de ontwikkeling en validering van (internationale) normen voor het testen en certificeren van grote thermische zonne-energie systemen voor het verwarmen van tapwater en thermische zonne-energie systemen voor ruimteverwarming;

  • -

    haalbaarheidsprojecten en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het lange termijn onderzoek aan materialen, systemen en componenten die tot een verbetering kunnen leiden van actieve thermische zonne-energietoepassingen; hierbij zal de voorkeur gegeven worden aan onderzoek dat past binnen het R&D- beleidsplan dat door Novem in overleg met onder meer deelnemers aan het convenant zonneboilers wordt opgesteld.

3.b. Marktintroductie overige toepassingen van actieve zonne-energie.

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn marktintroductieprojecten, gericht op de grootschalige introductie van collectieve zon-thermische installaties in de bestaande woningbouw. De voorkeur gaat uit naar grootschalige projecten waarbij woningbouwcorporaties intensief betrokken zijn. Verder hebben projecten de voorkeur met bijzondere aandacht voor kennisoverdracht en publiciteit, zowel lokaal als landelijk, met name over de aspecten techniek, toepassing, samenwerking, marketing, en klantvoordelen. Tot slot hebben projecten de voorkeur met een aantoonbaar positief effect op standaardisering en op kwaliteit van de producten en diensten die voor het project worden aangewend.

4. Passieve zonne-energie

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen, zijn:

  • -

    haalbaarheidsprojecten en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op de ontwikkeling van produkten voor de benutting van passieve zonne-energie;

  • -

    haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, demonstratieprojecten en kennisoverdrachtsprojecten gericht op de stimulering van de toepassing van passieve zonne-energie;

  • -

    onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten en praktijkexperimenten gericht op het meten van de bijdrage van passieve zonne-energie in praktijksituaties.

5. Kennisoverdrachtprojecten nieuwbouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen zijn:

  • -

    kennisoverdrachtprojecten in het kader van de realisatie van nieuwbouwprojecten waarbij minimaal 50 woningen van een zonneboiler worden voorzien; in het project dient extra aandacht te worden besteed aan kennisoverdracht aan de koper of huurder van de nieuwbouwwoning met betrekking tot de installatie van de zonneboiler; dit kan bijvoorbeeld via de brochures en advertenties met betrekking tot de nieuwbouwwoningen, een informatiepakket met gebruikershandleiding, een videofilm, CD-ROM of een nieuwsbrief; het gebruikersgedrag dient hierbij punt van aandacht te zijn;

  • -

    kennisoverdrachtprojecten van gemeente(n) gericht op nieuwbouwwoningen gebouwd op losse kavels (in de vrije sector) waarbij minimaal 25 woningen van een zonneboiler worden voorzien.

Degenen die het project uitvoeren dienen over voldoende basiskennis te beschikken op het gebied van zonneboilers.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de mate waarin een project aansluit bij een aanwezig innovatietraject, van de aanvrager of van anderen;

  • e. de gevraagde subsidie en de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de nieuwheid van het project;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • i. de mate waarin samenwerking met anderen plaatsvindt;

  • j. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt.

Toelichting op de bovengenoemde aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

ad a. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt naast de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard. Projecten van bedrijven in de zonneboilerindustrie zullen beoordeeld worden op basis van de door hen ingediende ondernemingsplannen.

ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of product.

ad h. Bij zonneboilersystemen wordt de kostprijsreductie als criterium gehanteerd zoals deze wordt geformuleerd in het eerder genoemde Convenant Zonneboilers.

Bij andere thermische zonne-energie toepassingen wordt er belang aan gehecht dat het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger is dan bij de huidige technologie.

Aan de doelstellingen van onderdelen 2.a., 2.b en 5 kunnen met name bijdragen:

  • -

    energiedistributiebedrijven;

  • -

    gemeenten en provincies;

  • -

    woningbouwcorporaties;

  • -

    projectontwikkelaars;

  • -

    ecoteams;

  • -

    natuur- en milieu-organisaties;

  • -

    installatiebedrijven;

  • -

    samenwerkingsverbanden van bovengenoemde partijen.

Aan de overige onderdelen van het programma kunnen met name bijdragen bedrijven en instellingen die initiatieven wensen te nemen om thermische zonne-energiesystemen te ontwikkelen en/of toe te passen.

Hierbij gaat het vooral om:

  • -

    fabrikanten of organisaties van fabrikanten;

  • -

    ingenieurs- en adviesbureaus;

  • -

    kennisinstituten;

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • -

    installateurs;

  • -

    beheerders van gebouwen en woningen;

  • -

    energiedistributiebedrijven;

  • -

    gemeenten en provincies.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

1.

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Thermische Zonne-energie 1999, met uitzondering van het onderdeel 3.b., bedraagt f 4.650.000,00, met dien verstande dat voor onderdeel 2.a. maximaal f 400.000,00, en voor onderdeel 2.b. maximaal f 400 000,00 beschikbaar is.

2.

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 en 2000 ontvangen aanvragen met betrekking tot onderdeel 3.b. van het programma Thermische Zonne-energie 1999 bedraagt f 5.000.000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen m.b.t. onderdeel 2.a. (tender) moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 1 maart 1999 tot en met 31 mei 1999. Aanvragen m.b.t. onderdeel 2.b.(tender) moeten door Novem zijn ontvangen in de periode 1 september 1999 tot en met 1 november 1999. Aanvragen met betrekking tot onderdeel 5. moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 19 november 1999 tot en met 30 december 1999. Aanvragen met betrekking tot onderdeel 3.b. moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 23 december 1999 tot en met 31 januari 2000. Aanvragen m.b.t. de overige onderdelen moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 1 maart 1999 tot en met 1 november 1999.

Bijlage 10

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Warmtevoorziening 1999

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De doelstelling van het programma Warmtevoorziening is het bevorderen van de toepassing van Laag Temperatuur Afgiftesystemen ten behoeve van ruimteverwarming.

De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten, demonstratieprojecten en kennisoverdrachtprojecten met betrekking tot een innovatief systeem waarvan de warmtebron gecombineerd moet zijn met een laag temperatuur afgiftesysteem ten behoeve van ruimteverwarming en bij voorkeur ten behoeve van tapwaterbereiding met behoud van het huidig comfort niveau. Onder een laag temperatuur systeem wordt hierbij verstaan een systeem, waarvan het gemiddelde van de aanvoer- en retourtemperatuur maximaal 55 °C bedraagt. Onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten dienen betrekking te hebben op metingen. Kennisoverdrachtprojecten dienen gericht te zijn op implementatie van de technieken.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project voor zover van toepassing;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de mate waarin het project reproduceerbaar is en de mate waarin verwacht mag worden dat de resultaten van het project indien positief tot verder verbreiding van de techniek zullen leiden.

Toelichting op de bovengenoemde aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

ad a. De haalbaarheid van de projecten moet afdoende zijn aangetoond. Voor de beoordeling van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/ economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin CO2-emissie wordt vermeden (ton/jaar);

  • -

    de mate waarin emissies van andere milieu-schadelijke stoffen wordt gereduceerd.

ad c. Er wordt een schatting gemaakt van de uiteindelijke bereikbare penetratie van een maatregel, met de daarbij behorende mogelijke energiebesparing. Projecten met een zo laag mogelijke aanvoertemperatuur genieten de voorkeur.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen gemeenten, leveranciers van apparaten, energiedistributiebedrijven, adviesbureaus of een combinatie hiervan.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Warmtevoorziening bedraagt f 220 000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Warmtevoorziening moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 19 maart 1999 tot en met 30 november 1999.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem

Postbus 17

6130 AA Sittard

tel. 046 - 4202332

Bijlage 11

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Duurzame Bedrijventerreinen (DBT) 1999

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De doelstelling van het programma is de realisatie van duurzame bedrijventerreinen (DBT) door het bevorderen van samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven op deze terreinen en overheden, gericht op de vermindering van het gebruik van fossiele energie in combinatie met vermindering van de milieubelasting, een efficiënter of meervoudig gebruik van de ruimte en het verbeteren van het (bedrijfs-)economisch resultaat.

Daarbij dienen optimalisatie van energie- en watervraag, grondstofverbruik, afvalstromen en personen- en goederenvervoer op de locatie in samenhang beschouwd te worden.

Het programma heeft betrekking op bestaande terreinen, uitbreidingen van bestaande terreinen en nieuwe terreinen. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen moet de omvang van een bedrijventerrein minimaal 15 ha zijn.

Onder bedrijventerreinen worden ook verstaan glastuinbouwgebieden.

Het programma is ingedeeld in drie onderdelen.

1. Stimuleren van samenwerking

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel is gericht op het bevorderen van samenwerking tussen bedrijven onderling en met overheden op bovengenoemde bedrijventerreinen. De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten en kennisoverdrachtprojecten, gericht op totstandkoming en begeleiding van het samenwerkingsproces ten behoeve van het initiëren van duurzame projecten.

2. Ontwikkelen van een integraal plan

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel is gericht op het ontwikkelen van integrale plannen voor een duurzaam bedrijventerrein (masterplan). De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen zijn onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het in kaart brengen van de optimalisatiemogelijkheden voor een bedrijventerrein.

3. Uitwerking van onderdelen van het integrale plan

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel is gericht op het uitwerken van in eerdere studies aangegeven optimalisatiemogelijkheden en oplossingen ten aanzien van de implementatie van DBT. De voornaamste soorten projecten die in 1999 voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op deze onderwerpen.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de mate waarin gestreefd wordt naar samenwerking tussen bedrijven op het terrein;

  • b. de mate waarin bij de direct betrokkenen draagvlak bestaat voor het concept van DBT;

  • c. de potentiële energie- en milieuverdienste van het project;

  • d. de mate waarin de resultaten van het project overdraagbaar zijn;

  • e. de slaagkans van het project en de mate waarin de subsidie-aanvraag gericht is op het inzichtelijk maken van deze slaagkans;

  • f. de projectkosten in relatie tot de potentiële bijdrage van het project aan de programmadoelstellingen;

  • g. de mate waarin wordt gestreefd naar continuïteit of uitbreiding van de samenwerkingsverbanden;

  • h. de planning met betrekking tot de besluitvorming over de ontwikkeling en de realisatie van de locatie (alleen relevant voor nieuwe terreinen en voor uitbreidingen);

  • i. de mate waarin bekend is welke bedrijven zich op het terrein zullen vestigen (alleen relevant voor nieuwe terreinen en voor uitbreidingen);

  • j. de mate waarin in het project combinatie-mogelijkheden tussen een bestaand terrein en de uitbreiding van dat terrein bestaan (alleen relevant voor uitbreidingen);

  • k. de mate waarin de bedrijven op het terrein het project trekken (alleen relevant voor bestaande terreinen);

  • l. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid.

Toelichting op de bovengenoemde aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

ad a. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt bekeken in hoeverre er gestreefd wordt naar het vormen van een samenwerkingsverband waarin een relevant deel van de bedrijven op het terrein vertegenwoordigd zal zijn. Indien er al sprake is van een samenwerkingsverband wordt bezien in hoeverre de samenwerking geformaliseerd is door bijvoorbeeld een intentieverklaring.

ad b. Onder direct betrokkenen worden in ieder geval begrepen de betreffende bedrijven (voor zover bekend) en de betrokken overheden. In ieder geval zal moeten worden aangetoond dat bedrijven bereid zijn tot het inbrengen van operationele deskundigheid.

ad c. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin CO2-emissie kan worden vermeden;

  • -

    de mate waarin emissies van andere milieu-schadelijke stoffen kunnen worden gereduceerd en er reductie van water- en grondstofgebruik, afval en ruimtegebruik kan optreden;

  • -

    de mate waarin optimalisatie van vervoersbewegingen kan worden bereikt.

Bij de beoordeling van de aanvraag wordt tevens rekening gehouden met de eventuele bijdrage door het project aan doelstellingen van Meerjarenafspraken Energie-efficiëncy en milieuconvenanten waar bedrijven op het terrein aan deelnemen.

ad d. Een project wordt mede beoordeeld op basis van het herhalingspotentieel van het specifieke project. Ook wordt rekening gehouden met de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het verlenen van medewerking aan het bezoek van derden.

ad e. Projecten zullen veelal een risico in zich dragen. De mate waarin de subsidie-aanvraag gericht is op het vaststellen van de slaagkans en het in kaart brengen van de risico’s van een project is van groot belang. De aanvraag dient daarbij betrekking te hebben op risico’s en mogelijkheden van technische, financieel/economische, organisatorische, juridische en bestuurlijke aard.

ad f. De projectkosten worden getoetst aan de mogelijke energieverdienste en milieuwinst. Hiertoe worden de projectkosten onder andere beoordeeld in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad h. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de planning van de realisatie van de verschillende locaties. Aanvragen die betrekking hebben op besluiten die spoedig genomen zullen worden hebben prioriteit boven aanvragen waarbij de besluitvorming op een later tijdstip zal plaatsvinden.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen (samenwerkende) bedrijven, gemeenten, provincies of projectontwikkelaars. Bij bestaande bedrijventerreinen dienen (samenwerkende) bedrijven in ieder geval bij het project betrokken zijn. Betrokken bedrijven, gemeenten of provincies kunnen ook een vertegenwoordiger aanwijzen die de aanvraag indient. Uit de aanvraag moet betrokkenheid van de bedrijven op het terrein, voor zover reeds bekend, duidelijk blijken.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 1999 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Duurzame Bedrijventerreinen 1999 bedraagt f 6.500.000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Duurzame Bedrijventerreinen 1999 moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 19 maart 1999 tot en met 1 november 1999.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

Tel 030 - 2393533

Naar boven