Regeling verhoging van de gemiddelde personeelslast van de school (School-GPL) in verband met de algemene salarismaatregel

[Regeling vervallen per 31-12-2004.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 25-07-1998 t/m 30-12-2004

Regeling verhoging van de gemiddelde personeelslast van de school (School-GPL) in verband met de algemene salarismaatregel

De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

Gelet op artikel X, eerste lid, onderdeel b, jo vijfde lid, van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 318), en de artikelen 85, vijfde lid, en 85 a, eerste lid, van de Wet op het Voortgezet onderwijs;

Besluit:

Paragraaf I. Verhoging school-gpl per 1 januari 1998 tot en met 31 juli 1998

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Artikel 1. Verhoging school-GPL per 1 januari 1998 in verband met de wijziging bedragen ZKOO-tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

In verband met de wijziging bedragen ZKOO-tegemoetkoming per 1 januari 1998 wordt de gemiddelde personeelslast, bedoeld in artikel X van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 318), en na toepassing van artikel 1 van de Regeling Restitutie premieverlaging FAOP en invoering Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering voor het onderwijspersoneel (VO/FB-1998/11027 van 9 april 1998, Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr. 12) met 0,32% verhoogd.

Artikel 2. Afronding

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De uitkomst van de verhoging, genoemd in artikel 1, wordt afgerond op twee decimalen, waarbij de tweede decimaal met 1 wordt verhoogd, indien de derde decimaal 5 of meer bedraagt.

Paragraaf II. Verhoging van de landelijke gemiddelde personeelslast van 1 augustus 1998 tot 1 december 1998

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Artikel 3. Begripsbepaling

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • schoolsoortgroep 1:

    mavo, vbo of scholengemeenschappen mavo/vbo;

  • schoolsoortgroep 2:

    vwo, havo of scholengemeenschappen vwo/havo;

  • schoolsoortgroep 3:

    scholengemeenschappen (vwo/)havo/mavo;

  • schoolsoortgroep 4:

    scholengemeenschappen (vwo/)havo/mavo/vbo;

Artikel 4. Verhoging van de gemiddelde personeelslast van 1 augustus 1998 tot 1 december 1998 in verband met de wijziging bedragen ZKOO-tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 In verband met wijziging van de bedragen ZKOO-tegemoetkoming worden de bedragen van de landelijke gemiddelde personeelslast, genoemd in paragraaf II van de Regeling landelijke gpl-bedragen, van 1 augustus 1998 tot 1 december 1998 verhoogd. In verband daarmee worden de bedragen van de landelijke gemiddelde personeelslast vastgesteld zoals aangegeven in het tweede tot en met het vierde lid, en artikel 5.

  • 2 Voor de directie van de in artikel 3 genoemde scholen bedraagt de landelijke gemiddelde personeelslast per formatieplaats:

    • schoolsoortgroep 1: ƒ 123.090,62

    • schoolsoortgroep 2: ƒ 146.909,65

    • schoolsoortgroep 3: ƒ 145.341,54

    • schoolsoortgroep 4: ƒ 141.179,82

  • 3 De landelijke gemiddelde personeelslast voor de leraren van de in artikel 3 genoemde scholen wordt per school bepaald volgens de formule: cf* ggl + c. Daarbij is cf: de voor de schoolsoortgroep waartoe de school behoort vastgestelde coëfficiënt.

    Deze bedraagt voor:

    • schoolsoortgroep 1: ƒ 1.754,05

    • schoolsoortgroep 2: ƒ 2.581,15

    • schoolsoortgroep 3: ƒ 2.199,46

    • schoolsoortgroep 4: ƒ 1.912,76

    ggl: de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren als bedoeld in de publicatie van 24 februari 1998 VO/FB/1998/7449 (OCenW-Regelingen 1998, nr. 7), eerste respectievelijk tweede lid en

    c: de voor de schoolsoortgroep waartoe de school behoort vastgestelde vaste voet.

    Deze bedraagt voor:

    • schoolsoortgroep 1: ƒ 17.560,63

    • schoolsoortgroep 2: ƒ 2.957,79

    • schoolsoortgroep 3: ƒ 13.217,11

    • schoolsoortgroep 4: ƒ 16.928,52

  • 4 Voor het onderwijsondersteunend personeel van de in artikel 3 genoemde scholen bedraagt de landelijke gemiddelde personeelslast ongeacht de schoolsoortgroep per formatieplaats ƒ 62.534,12

Artikel 5. Aanvullende vergoeding op grond van artikel 85a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs van 1 augustus 1998 tot 1 december 1998

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 Indien op basis van artikel 85a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs een regeling is vastgesteld waarbij de aanvullende vergoeding met ingang van 1 augustus 1998 wordt berekend op basis van de gemiddelde personeelslast, zijn de volgende leden van toepassing.

  • 2 Indien een school ingevolge een regeling op grond van artikel 85a, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs in aanmerking komt voor een aanvullende vergoeding voor de directie, is de vergoeding per formatieplaats gelijk aan het voor de school geldend bedrag, genoemd in artikel 4, eerste lid.

  • 3 Indien een school ingevolge een regeling op grond van artikel 85a, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs in aanmerking komt voor een aanvullende vergoeding voor leraren, bedraagt de vergoeding per formatieplaats:

    • schoolsoortgroep 1: ƒ 94.633,60

    • schoolsoortgroep 2: ƒ 114.566,59

    • schoolsoortgroep 3: ƒ 108.805,52

    • schoolsoortgroep 4: ƒ 100.516,94

  • 4 Indien een school op grond van een regeling ex artikel 85a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs in aanmerking komt voor een aanvullende vergoeding voor onderwijsondersteunend personeel, is de vergoeding per formatieplaats gelijk aan het bedrag, genoemd in artikel 4, derde lid.

Paragraaf III. Verhoging gemiddelde personeelslast per 1 december 1998

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Artikel 6. Verhoging van de landelijke gemiddelde personeelslast vanaf 1 december 1998 in verband met de wijziging bedragen ZKOO-tegemoetkoming en 0,5% algemene salarismaatregel CAO sector O&W 1996-1998

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 In verband met wijziging van de bedragen ZKOO-tegemoetkoming en de verhoging daarvan met 0,5% algemene salarismaatregel CAO sector O&W 1996-1998, worden de bedragen van de landelijke gemiddelde personeelslast, genoemd in paragraaf II van deze regeling, vanaf 1 december 1998 verhoogd. In verband daarmee worden de bedragen van de landelijke gemiddelde personeelslast vastgesteld zoals aangegeven in het tweede tot en met het vierde lid, en artikel 7.

  • 2 Voor de directie van de in artikel 3 genoemde scholen bedraagt de landelijke gemiddelde personeelslast per formatieplaats:

    • schoolsoortgroep 1: ƒ 123.675,30

    • schoolsoortgroep 2: ƒ 147.607,48

    • schoolsoortgroep 3: ƒ 146.031,92

    • schoolsoortgroep 4: ƒ 141.850,42

  • 3 De landelijke gemiddelde personeelslast voor de leraren van de in artikel 3 genoemde scholen wordt per school bepaald volgens de formule: cf* ggl + c.

    Daarbij is:

    cf: de voor de schoolsoortgroep waartoe de school behoort vastgestelde coëfficiënt. Deze bedraagt voor:

    • schoolsoortgroep 1: ƒ 1.762,38

    • schoolsoortgroep 2: ƒ 2.593,41

    • schoolsoortgroep 3: ƒ 2.209,90

    • schoolsoortgroep 4: ƒ 1.921,86

    ggl: de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren als bedoeld in de publicatie van 24 februari 1998 VO/FB/1998/7449 (OCenW-Regelingen 1998, 7), eerste respectievelijk tweede lid, en

    c: de voor de schoolsoortgroep waartoe de school behoort vastgestelde vaste voet. Deze bedraagt voor:

    • schoolsoortgroep 1: ƒ 17.644,04

    • schoolsoortgroep 2: ƒ 2.971,84

    • schoolsoortgroep 3: ƒ 13.279,90

    • schoolsoortgroep 4: ƒ 17.008,93

  • 4 Voor het onderwijsondersteunend personeel van de in artikel 3 genoemde scholen bedraagt de landelijke gemiddelde personeelslast ongeacht de schoolsoortgroep per formatieplaats ƒ 62.831,16

Artikel 7. Aanvullende vergoeding op grond van artikel 85a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs vanaf 1 december 1998

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 Indien op basis van artikel 85a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs een regeling is vastgesteld waarbij de aanvullende vergoeding wordt berekend op basis van de gemiddelde personeelslast, zijn de volgende leden van toepassing.

  • 2 Indien een school ingevolge een regeling op grond van artikel 85a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs in aanmerking komt voor een aanvullende vergoeding voor de directie, is de vergoeding per formatieplaats gelijk aan het voor de school geldend bedrag genoemd in artikel 4, eerste lid.

  • 3 Indien een school ingevolge een regeling op grond van artikel 85a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs in aanmerking komt voor een aanvullende vergoeding voor leraren, bedraagt de vergoeding per formatieplaats:

    • schoolsoortgroep 1: ƒ 95.083,11

    • schoolsoortgroep 2: ƒ 115.110,78

    • schoolsoortgroep 3: ƒ 109.322,34

    • schoolsoortgroep 4: ƒ 100.994,39

  • 4 Indien een school op grond van een regeling ex artikel 85a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs in aanmerking komt voor een aanvullende vergoeding voor onderwijsondersteunend personeel, is de vergoeding per formatieplaats gelijk aan het bedrag, genoemd in artikel 4, derde lid.

Paragraaf IV. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Artikel 8. Bekendmaking

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling zal met de toelichting in Uitleg OCenW-Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

Artikel 9. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van Uitleg OCenW-Regelingen, waarin deze regeling bekend is gemaakt.

  • 2 De artikelen 1 en 2 werken terug tot en met 1 januari 1998.

De

staatssecretaris

van onderwijs, cultuur en wetenschappen

T. Netelenbos

Naar boven