Regeling geprivilegieerde post verpleegden

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 18-06-1998 t/m heden

Regeling geprivilegieerde post verpleegden

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 36, derde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden;

Gezien het advies van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing van 10 februari 1998, nr. 6798742/98;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet:

Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden;

b. brief:

een brief of een ander poststuk;

c. envelop:

een envelop of een daarmee vergelijkbare verpakking.

Artikel 2. Algemeen

Het hoofd van de inrichting is uitsluitend bevoegd de enveloppen van brieven als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, te openen ter controle op bijgesloten voorwerpen, op de wijze als hieronder bepaald.

Artikel 3. Brieven afkomstig van personen/instanties genoemd in artikel 36, eerste lid, van de wet

  • 1 De afzender, genoemd in artikel 36, eerste lid, van de wet, doet zijn brief in een gesloten envelop en adresseert deze aan de verpleegde. De afzender sluit de envelop af en voegt deze in een andere envelop en adresseert deze aan het hoofd van de inrichting met het verzoek de bijgesloten envelop aan de verpleegde uit te reiken. De afzender dient er zorg voor te dragen dat voor het hoofd van de inrichting kenbaar is in welke hoedanigheid de afzender de brief heeft geschreven.

  • 2 Indien het hoofd van de inrichting het met het oog op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen noodzakelijk acht de binnenste envelop van de brief of het andere poststuk te openen, dan dient hij dit, voor zover mogelijk, in het bijzijn van de verpleegde te doen.

  • 3 In het geval dat een envelop kennelijk afkomstig is van een van de personen of instanties genoemd in artikel 36, eerste lid, van de wet, maar niet een dubbele envelop is gebruikt, wordt, indien het hoofd van de inrichting het noodzakelijk oordeelt de envelop te openen, dezelfde procedure toegepast als vermeld in het tweede lid.

  • 4 In het geval dat de envelop of ander poststuk niet herkenbaar is als zijnde afkomstig van een persoon of instantie, genoemd in artikel 36, eerste lid, van de wet, dan is het hoofd van de inrichting niet gebonden aan het eerste tot en met het derde lid.

Artikel 4. Brieven aan personen/instanties genoemd in artikel 36, eerste lid, van de wet

  • 1 Ten aanzien van enveloppen afkomstig van een verpleegde, gericht aan een van de personen of instanties genoemd in artikel 36, eerste lid, van de wet, dient de verpleegde er zorg voor te dragen dat voor het hoofd van de inrichting kenbaar is aan welke persoon in welke hoedanigheid, of aan welke instantie de envelop van de brief is gericht.

  • 2 Indien het hoofd van de inrichting het met het oog op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen noodzakelijk oordeelt de envelop te openen, dan dient hij dit, voor zover mogelijk, in het bijzijn van de verpleegde te doen.

Artikel 5. Overgangsbepaling

Niet langer van toepassing op verpleegden zijn:

De regeling ’contacten met de buitenwereld’, Code: -1.873.2:07.125, Kenmerk: Gevangeniswezen Nr. 510/378 van 8 juni 1978; de regeling ’wijziging van de bepalingen inzake de controle op de briefwisseling van en met gedetineerden -1.873.2.-026.2’, kenmerk D.G.J.D. Nr. 141/384 van 3 april 1984; de regeling ’inzien van enveloppen en brieven van de raadsman’, Code: -1.873.2-26.2, kenmerk Dir. Gevangeniswezen Nr. 791/385 van 26 september 1985.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven