Mij hebben de volgende vragen bereikt:
-
a. Wat zijn de gevolgen voor de heffing van omzetbelasting indien na de levering van
een bouwterrein de ter zake verleende bouwvergunning wordt geschorst?
-
b. Op welke wijze dient de heffing van omzetbelasting en overdrachtsbelasting te verlopen
indien voor grond welke toebehoort aan een landbouwer een bouwvergunning is verleend
en vervolgens door die landbouwer wordt geleverd?
Dienaangaande merk ik het volgende op.
ad. a.
Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, 1°, van de Wet op de omzetbelasting
1968 (hierna: de Wet) is de levering van een bouwterrein uitgezonderd van de vrijstelling
voor de levering van onroerende zaken. Overeenkomstig artikel 11, vierde lid van de
Wet, wordt onder andere als bouwterrein beschouwd: onbebouwde grond ter zake waarvan
een bouwvergunning is verleend met het oog op de bebouwing van de grond. Of, door
het verlenen van een bouwvergunning, sprake is van een bouwterrein dient te worden
beoordeeld naar de situatie op het moment van levering. Dit brengt naar mijn oordeel
mee dat een eventuele latere schorsing van die vergunning, of zelfs de intrekking
ervan, op die (belaste) levering geen invloed heeft.
ad. b.
Bij de levering van een bouwterrein door een landbouwer wordt aan toepassing van de
landbouwregeling niet toegekomen. Bij de toepassing van artikel 27 van de Wet staat
immers voorop, dat de landbouwer dient te handelen in zijn hoedanigheid van landbouwer.
De levering van een bouwterrein staat mijns inziens in een te ver verwijderd verband
met het eigenlijke landbouwbedrijf om ten aanzien daarvan te kunnen spreken van een
levering door de landbouwer in voormelde hoedanigheid. Dit heeft tot gevolg dat de
levering van het bouwterrein niet op grond van artikel 27 van de Wet buiten de heffing
van omzetbelasting kan blijven. Los daarvan zou aan toepassing van artikel 27, eerste
lid, onderdeel c van de Wet niet worden toegekomen, omdat het bouwterrein als zodanig
niet als bedrijfsmiddel gebruikt is.
Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel a Wet belastingen van rechtsverkeer
(hierna: WBR) dient ten tijde van de levering te worden bezien of de grond als bedrijfsmiddel
is gebruikt. Indien op het moment van de levering de grond de status bouwterrein heeft,
bijvoorbeeld door de afgifte van een bouwvergunning, is ook in dezen een eerder gebruik
als bedrijfsmiddel van dat bouwterrein niet goed voorstelbaar. Ter zake van de levering
van een ongebruikt bouwterrein, door een ondernemer, in het kader van zijn onderneming,
is dan de genoemde vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing. Dit laat
echter onverlet dat op andere gronden, bijvoorbeeld de toepassing van het vierde lid
van artikel 15 WBR, de vrijstelling buiten toepassing kan blijven.