Wet van 18 december 1997, houdende bepalingen verband houdende met de instelling
van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor
genocide en andere ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht,
begaan op het grondgebied van Rwanda en van Rwandese burgers aansprakelijk voor genocide
en andere van dergelijke schendingen, begaan op het grondgebied van buurlanden, tussen
1 januari 1994 en 31 december 1994
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is enige wettelijke voorzieningen
te treffen ten einde uitvoering te geven aan resolutie 955 van de Veiligheidsraad
van de Verenigde Naties van 8 november 1994, handelende krachtens Hoofdstuk VII van
het Handvest van de Verenigde Naties, en het bij die resolutie aanvaarde Statuut voor
een internationaal tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor genocide
en andere ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op
het grondgebied van Rwanda en van Rwandese burgers, aansprakelijk voor genocide en
andere van dergelijke schendingen, begaan op het grondgebied van buurlanden, tussen
1 januari 1994 en 31 december 1994 (Trb. 1994, 277);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: