Regeling ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-04-2012 t/m heden

Regeling ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Gelet op artikel 4, vijfde lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel;

Gezien de brief van 30 september 1997 (PK97.01003) van de pensioenkamer uit de Raad voor het Overheidsperso-neelsbeleid;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder instelling: een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel, dan wel een instelling waarop artikel 3 van die wet van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 2

  • 1 De instelling die, of het onderdeel daarvan dat ophoudt te bestaan of ophoudt als zodanig te bestaan, is aan de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel voor de dekking van de financiële lasten die vanaf dan ontstaan wegens beëindiging van de gebondenheid aan de vut-overeenkomst, een vergoeding verschuldigd.

  • 2 Het bedrag van de vergoeding wordt door het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel vastgesteld op het saldo van de contante waarde van de door die stichting gemiste premie-inkomsten voor personen die behoren of behoorden tot het personeel van de instelling, verminderd met de contante waarde van de vervallen verplichtingen van de stichting jegens die personen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt indien sprake is van een afwikkeling van de aansluiting het bedrag van de vergoeding door het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel vastgesteld op de contante waarde van de te missen premie-inkomsten ten opzichte van een reguliere aansluiting.

  • 4 Het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidpersoneel stelt nadere regels omtrent de betaling van de vergoeding.

Artikel 3

De plicht tot betaling van de vergoeding, bedoeld in artikel 2, eerste lid, rust mede op het publiekrechtelijk lichaam waarvan de betrokken instelling onderdeel is of tot welk lichaam de instelling in een relatie staat op grond van een financiële verhouding dan wel doelstelling, mits dat lichaam op grond van die relatie de instelling heeft doen of mede heeft doen ophouden te bestaan onderscheidenlijk als zodanig te bestaan.

Artikel 4

Het gezag of bestuur van een instelling meldt aan het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel dat de instelling zal ophouden te bestaan of ophouden als zodanig te bestaan en tevens het tijdstip waarop dat zal gebeuren. De melding dient te geschieden op een zo vroeg mogelijk tijdstip doch uiterlijk zes weken voorafgaande aan het tijdstip waarop de instelling zal ophouden te bestaan of ophouden als zodanig te bestaan.

Artikel 5

In het geval dat bij een instelling de omvang van taken wordt verminderd zodanig dat dit gepaard gaat met een vermindering van het arbeidsvolume en daarmee een situatie ontstaat die naar het oordeel van het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel niet wezenlijk verschilt van de situatie waarin die instelling ophoudt te bestaan of ophoudt als zodanig te bestaan, zijn de artikelen 2, 3 en 4 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing ten aanzien van een instelling die ophoudt te bestaan en waarvan de activiteit en het daarbij behorende arbeidsvolume overgaan naar een andere instelling, tenzij binnen één jaar na het tijdstip waarop het arbeidsvolume is overgegaan een naar het oordeel van het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel wezenlijke vermindering van het arbeidsvolume optreedt.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven