Wet wapens en munitie

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-07-2022 t/m 31-12-2023

Wet van 5 juli 1997, houdende regels inzake het vervaardigen, verhandelen, vervoeren, voorhanden hebben, dragen enz. van wapens en munitie (Wet wapens en munitie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Wet wapens en munitie opnieuw vast te stellen in overeenstemming met richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • 1°. Onze Minister: Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

  • 2°. de korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;

  • 3°. vuurwapen: een voorwerp bestemd of geschikt om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie;

  • 4°. munitie: patronen en andere voorwerpen, bestemd of geschikt om een projectiel of een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof door middel van een vuurwapen af te schieten of te verspreiden, alsmede projectielen, bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen;

  • 5°. beheerder: degene die onmiddellijk leiding geeft aan de uitoefening van een bedrijf, waarin wapens en munitie worden vervaardigd, getransformeerd, uitgewisseld, verhuurd of anderszins ter beschikking gesteld, hersteld, beproefd of verhandeld;

  • 6°. bestemming: de onmiddellijke bestemming van de in een consentaanvraag omschreven wapens en munitie, aangevuld met de eindbestemming daarvan indien ten tijde van de consentaanvraag bekend is dat de wapens en munitie vanuit de onmiddellijke bestemming zullen worden doorgevoerd;

  • 7°. binnenkomen en uitgaan: het binnen het grondgebied van Nederland komen, respectievelijk het verlaten van het grondgebied van Nederland;

  • 8°. doorvoer: binnenkomen gevolgd door uitgaan;

  • 9°. vervoer van een wapen: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen dat zodanig is verpakt, dat het niet voor onmiddellijk gebruik kan worden aangewend; vervoer van munitie: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van munitie;

  • 10°. dragen van een wapen: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen anders dan voor vervoer in de onder 9° bedoelde zin;

  • 11°. overdragen: het aan een ander doen overgaan van de feitelijke macht;

  • 12°. Europese vuurwapenpas: het document bedoeld in artikel 1, derde lid, van Richtlijn (EEG) 91/477van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEG L 256/51);

  • 13°. verordening (EU) nr. 258/2012: Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan (PbEU 2012, L 94);

  • 14°. uitvoer: uitvoer als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van verordening (EU) nr. 258/2012;

  • 15°. uitvoervergunning: een uitvoervergunning als bedoeld in artikel 2, veertiende lid, van verordening (EU) nr. 258/2012;

  • 16°. de Richtlijn: Richtlijn (EEG) 91/477van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEG L 256/51);

  • 17°. essentieel onderdeel van een vuurwapen: een essentieel onderdeel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 2, van de Richtlijn van een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, in samenhang met bijlage I, van de Richtlijn;

  • 18°. onbruikbaar gemaakte vuurwapens: vuurwapens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, in samenhang met bijlage I, van de Richtlijn die voorgoed onbruikbaar zijn gemaakt als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 6, van de Richtlijn.

Artikel 1a

Een wijziging van de Richtlijn gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 2

  • 1 Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.

    Categorie I

    • 1°. stiletto’s, valmessen en vlindermessen;

    • 2°. andere opvouwbare messen, indien:

      • a. het lemmet meer dan een snijkant heeft; of

      • b. de lengte in opengevouwen toestand langer dan 28 cm is;

    • 3°. boksbeugels, ploertendoders, wurgstokken, werpsterren, vilmessen, ballistische messen en geluiddempers voor vuurwapens;

    • 4°. blanke wapens die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp dan een wapen;

    • 5°. pijlen en pijlpunten bestemd om door middel van een boog te worden afgeschoten, die zijn voorzien van snijdende delen met de kennelijke bedoeling daarmee ernstig letsel te kunnen veroorzaken;

    • 6°. katapulten;

    • 7°. andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.

    Categorie II

    • 1°. vuurwapens die niet onder een van de andere categorieën vallen;

    • 2°. vuurwapens, geschikt om automatisch te vuren;

    • 3°. vuurwapens die zodanig zijn vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is dan wel dat de aanvalskracht wordt verhoogd;

    • 4°. vuurwapens die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp dan een wapen;

    • 5°. voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, met uitzondering van medische hulpmiddelen;

    • 6°. voorwerpen, bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, met uitzondering van medische hulpmiddelen en van vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers en pistolen, bestemd voor het afschieten van munitie met weerloosmakende of traanverwekkende stof;

    • 7°. voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, met uitzondering van explosieven voor civiel gebruik indien met betrekking tot deze explosieven erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik.

    Categorie III

    • 1°. vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers en pistolen voor zover zij niet vallen onder categorie II sub 2°, 3° of 6°;

    • 2°. toestellen voor beroepsdoeleinden die geschikt zijn om projectielen af te schieten;

    • 3°. werpmessen;

    • 4°. alarm- en startpistolen en -revolvers, met uitzondering van alarm- en startpistolen die:

      • a. geen loop of een kennelijk verkorte, geheel gevulde loop hebben;

      • b. zodanig zijn ingericht dat zij uitsluitend knalpatronen van een kaliber niet groter dan 6 mm kunnen bevatten; en

      • c. waarvan de ligplaats van de patronen en de gasuitlaat loodrecht staan op de loop of op de lengterichting van het wapen.

    Categorie IV

    • 1°. blanke wapens waarvan het lemmet meer dan een snijkant heeft, voor zover zij niet vallen onder categorie I;

    • 2°. degens, zwaarden, sabels en bajonetten;

    • 3°. wapenstokken;

    • 4°. lucht-, gas- en veerdrukwapens, behoudens zulke door Onze Minister overeenkomstig categorie I, sub 7°, aangewezen die zodanig gelijken op een vuurwapen dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn;

    • 5°. kruisbogen en harpoenen;

    • 6°. bij regeling van Onze Minister aangewezen voorwerpen die geschikt zijn om daarmee personen ernstig lichamelijk letsel toe te brengen;

    • 7°. Voorwerpen waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en die niet onder een van de andere categorieën vallen.

  • 2 Munitie in de zin van deze wet is, onderverdeeld in de volgende categorieën:

    Categorie I

    (Vervallen)

    Categorie II

    • 1°. munitie die uitsluitend geschikt voor vuurwapens van categorie II is;

    • 2°. munitie die een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof verspreidt, met uitzondering van munitie met weerloosmakende of traanverwekkende stof, bestemd voor vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers en pistolen;

    • 3°. munitie voorzien van een projectiel waarmee een pantserplaat kan worden doorboord, munitie voorzien van een projectiel met brandsas of met een explosieve lading, alsmede de voor deze munitie bestemde projectielen;

    • 4°. munitie voor geweren, revolvers en pistolen voorzien van expanderende projectielen, alsmede de voor deze munitie bestemde projectielen, behalve wanneer het voor de jacht of de schietsport bestemde munitie of projectielen betreft.

    Categorie III

    Alle overige munitie.

  • 3 Aanwijzingen door Onze Minister, als bedoeld in het eerste lid, geschieden bij regeling.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder categorie I, sub 7°, zijn geen wapens in de zin van deze wet voorwerpen die klaarblijkelijk zijn bestemd om als speelgoed te worden gebruikt en die redelijkerwijze niet geschikt kunnen worden geacht om daarmee personen ernstig lichamelijk letsel toe te brengen of om personen te bedreigen of af te dreigen.

Artikel 3

  • 1 De bepalingen betreffende wapens zijn mede van toepassing op hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens, de essentiële onderdelen van vuurwapens en op de onderdelen van wapens die van wezenlijke aard zijn.

  • 2 De bepalingen betreffende munitie zijn mede van toepassing op onderdelen van die munitie, voorzover geschikt om munitie van te maken.

  • 3 Magazijnen voor vuurwapens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Richtlijn zijn in elk geval hulpstukken als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3a

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder krijgsmacht, politie en overige openbare dienst mede verstaan niet-Nederlandse krijgsmacht, politie of openbare dienst.

Artikel 4

  • 1 Onverminderd de artikelen 4 en 9 van verordening (EU) nr. 258/2012 kan Onze Minister van bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen voor daarbij te omschrijven wapens of munitie, behorend tot een van de volgende groepen:

    • a. wapens die niet voor gebruik als zodanig geschikt te maken zijn;

    • b. wapens die het karakter dragen van oudheden;

    • c. andere wapens, voor zover deze bestemd zijn voor dan wel deel uitmaken van een verzameling of een wandversiering;

    • d. munitie, voor zover deze bestemd is voor dan wel deel uitmaakt van een verzameling;

    • e. toestellen en voorwerpen voor beroeps-, hulpverlenings-, trainings- en sportdoeleinden;

    • f. monster-, demonstratie- of testmateriaal en rekwisieten;

    • g. noodsignaalmiddelen en de daarvoor bestemde munitie.

  • 3 Een ontheffing op grond van het eerste lid voor een museum als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 7, van de Richtlijn of voor een verzamelaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 8, van de Richtlijn, wordt slechts verstrekt als het museum of de verzamelaar door Onze Minister als zodanig is erkend.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden de voorwaarden voor de erkenning van een museum of verzamelaar bepaald.

Artikel 5

Onze Minister kan bij regeling nadere omschrijvingen geven van de in artikel 2, eerste lid, vermelde en de overeenkomstig dat artikel aangewezen wapens, alsmede van de in artikel 4 bedoelde wapens.

Artikel 6

De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven, vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Voorts kunnen er voorschriften aan worden verbonden.

Artikel 6a

  • 1 Ontheffingen op grond van artikel 4, erkenningen op grond van artikel 9 en verloven op grond van de artikelen 28, 29 en 32 worden, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 en 7, slechts verleend indien:

    • a. de aanvraag door de aanvrager in persoon is gedaan, onder overlegging van een geldig identiteitsbewijs;

    • b. de aanvrager heeft meegewerkt aan een door Onze Minister aangewezen onderzoek op grond waarvan kan worden beoordeeld of er verhoogde kans is op de situatie bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c;

    • c. de aanvrager ten minste drie referenten heeft opgegeven, onder verstrekking van hun contactgegevens, bij wie navraag kan worden gedaan naar de aanvrager, en

    • d. de aanvrager in persoon aanwezig is geweest bij de controle door de korpschef van de op het adres van de aanvrager getroffen voorzieningen voor de opslag van wapens en munitie.

  • 2 Het eerste lid, met uitzondering van onderdeel a, is niet van toepassing op de aanvraag van een persoon die reeds in het bezit is van een in het eerste lid genoemde ontheffing, erkenning of verlof waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken, tenzij de toepassing van de onderdelen b, c of d, naar het oordeel van de korpschef of Onze Minister, noodzakelijk is voor een deugdelijke beoordeling van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, onderdeel c.

  • 3 De in het eerste lid genoemde ontheffingen, erkenningen en verloven worden aan degene aan wie zij worden verleend, in persoon uitgereikt.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven over het bepaalde in het eerste lid. Deze regels kunnen in elk geval betrekking hebben op het door Onze Minister aangewezen onderzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en de selectie van referenten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c. Ook kan de plaats waar de aanvraag moet worden gedaan worden bepaald.

Artikel 6b

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ontheffingen op grond van artikel 4 en verloven op grond van de artikelen 28, 29 en 32 worden aangewezen die, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6, 6a en 7, worden geweigerd indien de aanvrager geen bewijs van lidmaatschap overlegt van een door Onze Minister erkende vereniging.

  • 2 Onze Minister erkent slechts een vereniging die:

    • a. is ingeschreven in het handelsregister;

    • b. zich blijkens zijn statuten ten doel stelt zijn leden in de gelegenheid te stellen een of meer erkende of gereglementeerde schietsportdisciplines te beoefenen;

    • c. een presentieregister, een wapenuitgifteregister, een munitie-uitgifteregister en een introducé-register bijhoudt, overeenkomstig door Onze Minister vastgestelde modellen;

    • d. ten minste één lid verantwoordelijk voor het beheer van wapens op de vereniging heeft gesteld en dat beheer voldoet aan nadere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, en;

    • e. van zijn leden die geen verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet hebben, een verklaring omtrent het gedrag overgelegd heeft gekregen.

  • 3 Onze Minister weigert, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, de erkenning indien er reden is om te vrezen dat door de vereniging of zijn leden misbruik wordt of zal worden gemaakt van wapens of munitie, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel d.

Artikel 7

  • 2 De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen kunnen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. indien onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot de verlening daarvan;

    • b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;

    • c. in geval van misbruik daarvan dan wel van wapens of munitie;

    • d. indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor de verlening daarvan;

    • e. bij niet inachtneming van een daaraan verbonden beperking of voorschrift; of

    • f. wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden ingetrokken indien sinds de verlening ervan de houder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als genoemd in het eerste lid, onderdeel b.

  • 4 Voor de berekening van periode van acht jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5 De in het tweede lid bedoelde verloven en ontheffingen voor vuurwapens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, in samenhang met bijlage I, van de Richtlijn worden ingetrokken indien de houder ervan in het bezit is van een magazijn voor een vuurwapen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Richtlijn zonder hiervoor een verlof of ontheffing te hebben.

Artikel 7a

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gegeven over de wijze van verstrekking van de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens.

Artikel 7b

Op de gegevens die ter uitvoering van het bepaalde in artikel 6a, eerste lid, onderdeel b en c, en artikel 7a, eerste en tweede lid, worden verwerkt zijn de artikelen 8 tot en met 12, 16, en 17a tot en met 20 van de Wet politiegegevens niet van toepassing, tenzij sprake is van verstrekking aan Onze Minister ter uitoefening van een bevoegdheid op grond van deze wet.

Artikel 8

  • 1 Hij die een wapen of munitie voorhanden heeft, zonder daartoe gerechtigd te zijn, is verplicht deze terstond bij de korpschef in bewaring te geven.

  • 2 Indien dringende, aan het algemeen belang ontleende, gronden daartoe aanleiding geven is de korpschef bevoegd bij besluit, gericht tot degene die een wapen of munitie voorhanden heeft, te gelasten deze binnen een in dat besluit gestelde termijn bij hem in bewaring te geven.

  • 3 Indien dringende, aan het algemeen belang ontleende, gronden daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister gelasten dat personen die een wapen of munitie voorhanden hebben, deze binnen een bepaalde termijn bij de korpschef in bewaring geven.

  • 4 Het in bewaring gegeven wapen en de munitie worden, voor zover de korpschef dat nodig acht, voor onmiddellijk gebruik ongeschikt gemaakt.

  • 5 Over het in bewaring gegeven wapen en de munitie kan de rechthebbende beschikken met goedvinden van de korpschef.

  • 6 De eigendom van het in bewaring gegeven wapen en de munitie gaat nadat de bewaring vijf jaren heeft geduurd over op de Staat, tenzij de rechthebbende binnen drie maanden voor het verstrijken van die termijn heeft verklaard daartegen bedenkingen te hebben. Door een verklaring als hiervoor bedoeld vangt een nieuwe termijn van vijf jaren aan.

  • 7 Voor in bewaring gegeven wapens of munitie is een bewaarloon verschuldigd aan de korpschef, overeenkomstig bij regeling van Onze Minister gestelde regels.

  • 8 Bij regeling van Onze Minister worden regels gegeven over een door de korpschef te verstrekken ontvangstbewijs en een door hem bij te houden register met betrekking tot in bewaring gegeven wapens of munitie.

§ 2. Erkenning

Artikel 9

  • 1 Het is verboden zonder erkenning een wapen of munitie te vervaardigen, te transformeren of in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen, te herstellen, te beproeven of te verhandelen. Dit verbod is ook van toepassing op het onderhandelen over of regelen van transacties voor de aankoop, verkoop of levering van wapens of munitie of het organiseren van de overbrenging van wapens of munitie binnen, naar of vanuit een lidstaat van de Europese Unie.

  • 2 Bevoegd tot het verlenen en intrekken van een erkenning, alsmede het verlengen van de geldigheidsduur daarvan, is de korpschef. Een erkenning heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren en kan telkens met ten hoogste vijf jaren worden verlengd.

  • 3 Een erkenning heeft uitsluitend betrekking op de daarin genoemde handelingen, soorten wapens en munitie en bedrijfseenheden. Indien de handelingen worden verricht in de uitoefening van een bedrijf, strekt de werking van de erkenning zich mede uit tot de beheerder.

  • 4 Indien een redelijk belang dit vordert, kan de korpschef bepalen dat de erkenning tevens inhoudt vergunning tot vervoer van wapens en munitie van de categorieën II en III.

  • 5 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid verlenen met betrekking tot:

    • a. wapens van categorie IV;

    • b. het vervaardigen of transformeren van munitie door personen die bevoegd zijn een wapen of munitie voorhanden te hebben.

  • 6 Een erkenning strekt niet tot de ombouw of aanpassing van een wapen van categorie II, sub 6°, of categorie III, sub 2° of sub 4°, tot een vuurwapen.

Artikel 9a

  • 1 De houder van een erkenning of de beheerder meldt verdachte transacties rond de verwerving van munitie, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn bij de korpschef.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat in elk geval onder verdachte transacties wordt verstaan.

Artikel 10

  • 1 Een erkenning wordt geweigerd indien:

    • a. de aanvrager of, indien deze een bedrijf uitoefent, de beheerder, niet voldoet aan de door Onze Minister vastgestelde eisen met betrekking tot leeftijd, zedelijk gedrag en vakbekwaamheid;

    • b. de ruimte waarin de handelingen worden verricht niet voldoet aan de door Onze Minister vastgestelde eisen van beveiliging; of

    • c. er reden is om te vrezen dat aan de beheerder het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd.

  • 2 Voor de bij regeling van Onze Minister te onderscheiden categorieën van erkenningen kunnen verschillende eisen worden vastgesteld.

Artikel 12

Een erkenning kan worden ingetrokken:

  • a. bij niet inachtneming van de op grond van artikel 42 vastgestelde regels;

  • b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de beheerder het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd; of

  • c. indien de houder van de erkenning gedurende ten minste een jaar de handelingen waarop de erkenning betrekking heeft, niet heeft verricht.

§ 3. Bepalingen voor wapens van categorie I

Artikel 13

  • 1 Het is verboden een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan.

  • 2 Onze Minister kan, onverminderd artikel 9, ontheffing verlenen van een of meer verboden genoemd in het eerste lid, met het oog op:

    • a. gebruik door de krijgsmacht, de politie en de overige openbare dienst;

    • b. onderwijs ten behoeve van de krijgsmacht, de politie en de overige openbare dienst;

    • c. doorvoer van wapens of munitie.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op het doen uitgaan van een wapen van categorie I, indien op basis van artikel 6 van het Besluit strategische goederen geen vergunning voor het uitvoeren van militaire goederen uit Nederland is vereist.

§ 4. Binnenkomen en uitgaan van wapens en munitie van de categorieën II en III

Artikel 14

  • 1 Het is verboden zonder consent een wapen of munitie van de categorieën II en III te doen binnenkomen of te doen uitgaan, alsmede om de bij binnenkomst aangegeven bestemming van zulke wapens of munitie zonder consent te wijzigen.

  • 2 Een consent tot wijziging van de bij binnenkomst aangegeven bestemming staat gelijk aan een consent tot binnenkomen voor de gewijzigde bestemming.

  • 3 Een consent is uitsluitend geldig voor wapens en munitie die zodanig zijn verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend.

  • 4 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid verlenen met betrekking tot:

    • a. sportschutters, jagers en personen die een ontheffing of verlof hebben ten behoeve van het nabootsen van historische gebeurtenissen;

    • b. doorvoer van wapens of munitie;

    • c. de uitrusting van vaartuigen en luchtvaartuigen, alsmede van de bemanning daarvan.

    Geen vrijstelling kan worden verleend ten aanzien van het, anders dan tijdelijk, doen uitgaan van wapens en munitie naar een lidstaat van de Europese Unie.

  • 5 De houder van een in Nederland afgegeven consent of van een in een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven vergunning voor het doen binnenkomen, doorvoeren of doen uitgaan van wapens of munitie, is verplicht de wapens en munitie tot aan de bestemming, respectievelijk het verlaten van het grondgebied van Nederland, te doen vergezellen van het consent of de vergunning.

Artikel 15

Onze Minister kan, na overleg met Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bepalen dat op grond van de Algemene douanewet afgegeven vergunningen tevens gelden als consent in de zin van artikel 14.

Artikel 16

  • 1 Voor zover het krachtens artikel 15 bepaalde niet van toepassing is, verleent Onze Minister van Defensie het consent tot binnenkomen ten behoeve van de krijgsmacht en Onze Minister dat ten behoeve van de overige openbare dienst.

  • 2 In alle overige gevallen wordt een consent verleend door het onderdeel van de Belastingdienst, de Centrale dienst voor in- en uitvoer.

Artikel 20

  • 1 Een consent tot binnenkomen wordt geweigerd indien de aanvrager niet gerechtigd is de wapens of de munitie in Nederland voorhanden te hebben, tenzij deze zijn bestemd voor overbrenging en opslag onder douaneverband.

  • 2 Een consent tot uitgaan wordt geweigerd indien niet uit een door de aanvrager over te leggen bewijsstuk blijkt of niet uit anderen hoofde bekend is dat de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming geen bedenkingen hebben tegen de aanwezigheid van de wapens of munitie op hun grondgebied.

  • 3 Wanneer een lidstaat van de Europese Unie het land van bestemming of van doorvoer is van de wapens of munitie waarop de aanvraag betrekking heeft, doet het onderdeel van de Belastingdienst, de Centrale dienst voor in- en uitvoer mededeling aan die lidstaat van het verlenen van het consent.

§ 4a. Uitvoer van vuurwapens en munitie opgenomen in bijlage I van verordening (EU) nr. 258/2012

Artikel 20a

  • 1 De artikelen 14 tot en met 16 en 20 zijn niet van toepassing op het doen uitgaan van vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie, opgenomen in bijlage I van verordening (EU) nr. 258/2012, wanneer dat tevens is aan te merken als uitvoer.

  • 2 Het is verboden zonder uitvoervergunning vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie, opgenomen in bijlage I van verordening (EU) nr. 258/2012, uit te voeren.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van artikel 7, tweede lid, van verordening (EU) nr. 258/2012.

  • 4 Aan de uitvoervergunning wordt het voorschrift verbonden dat vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie, opgenomen in bijlage I van verordening (EU) nr. 258/2012, zodanig worden verpakt dat deze niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend.

  • 5 De houder van een in Nederland afgegeven uitvoervergunning of van een in een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven uitvoervergunning, is verplicht vuurwapens, hun onderdelen, essentiële componenten en munitie tot aan de bestemming, respectievelijk het verlaten van het grondgebied van Nederland, te doen vergezellen van de uitvoervergunning.

  • 6 Onze Minister stelt bij regeling procedures vast voor de gevallen bedoeld in artikel 9, tweede lid, van verordening (EU) nr. 258/2012.

  • 7 Onze Minister kan met het oog op de uitvoer van geluiddempers zoals opgenomen in bijlage I van verordening (EU) nr. 258/2012, en onverminderd het bepaalde in artikel 13, tweede lid, ontheffing verlenen van een of meer verboden genoemd in artikel 13, eerste lid.

Artikel 20b

  • 1 Onze Minister kan, na overleg met Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bepalen dat op grond van de Algemene douanewet afgegeven vergunningen tevens gelden als uitvoervergunningen.

  • 2 Een uitvoervergunning wordt verleend door het onderdeel van de Belastingdienst, de Centrale dienst voor in- en uitvoer.

§ 5. Vervoer van wapens en munitie van de categorieën II en III

Artikel 22

  • 1 Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III te vervoeren zonder vergunning tot vervoer, als bedoeld in artikel 9, vierde lid, dan wel verlof tot vervoer, als bedoeld in artikel 24.

  • 2 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid verlenen met betrekking tot sportschutters en jagers, die gerechtigd zijn tot het voorhanden hebben van wapens of munitie, alsmede personen die in de uitoefening van een beroep of bedrijf of als werknemer van de houder van een erkenning als bedoeld in artikel 9, derde lid, wapens of munitie vervoeren.

Artikel 24

Een verlof tot vervoer wordt, uitsluitend voor wapens en munitie van categorie III, verleend door de korpschef indien:

  • a. de aanvrager gerechtigd is het wapen of de munitie voorhanden te hebben;

  • b. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert.

§ 6. Voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie van de categorieën II, III en IV

Artikel 26

  • 1 Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op personen die houder zijn van:

    • a. een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt; of

    • b. een jachtakte als bedoeld in de Wet natuurbescherming, voor wat betreft voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens en munitie van categorie III, die in de jachtakte zijn omschreven.

  • 3 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid voor wapens of munitie van categorie III verlenen met betrekking tot jagers en sportschutters, die hun vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland hebben.

  • 4 Onze Minister kan ten aanzien van de personen bedoeld in het tweede lid regels vaststellen met betrekking tot:

    • a. de medische geschiktheid en vaardigheid in het omgaan met wapens;

    • b. de vereiste kennis op het terrein van wapens; en

    • c. het aantal wapens dat zij ten hoogste voorhanden mogen hebben.

  • 5 Het is personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt verboden een wapen van categorie IV voorhanden te hebben.

  • 6 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het vijfde lid verlenen in het kader van in verenigingsverband beoefende sporten of door Onze Minister aangewezen recreatieve activiteiten in daartoe gevestigde bedrijven waarin wapens worden gedragen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie IV, onderdeel 4° en onderdeel 5° met betrekking tot kruisbogen.

Artikel 27

  • 1 Het is verboden een wapen van de categorieën II, III en IV te dragen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op personen die:

    • a. houder zijn van een verlof als bedoeld in artikel 29, voor zover dit verlof reikt; of

    • b. op grond van artikel 26, tweede lid, voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens voorhanden mogen hebben, voor wat betreft het terrein waar zij tot de jacht en beheer en schadebestrijding gerechtigd zijn.

  • 3 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid voor wapens van de categorieën III en IV verlenen met betrekking tot:

    • a. optochten; en

    • b. studenten-weerbaarheidsverenigingen.

  • 4 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid voor wapens van categorie IV verlenen met betrekking tot:

    • a. ceremoniële wapens; en

    • b. recreatieve activiteiten.

Artikel 28

  • 1 Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.

  • 2 Een verlof wordt verleend indien:

    • a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;

    • b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen;

    • c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.

    Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen sprake is van een redelijk belang, als bedoeld in onderdeel a.

  • 3 Het belang met het oog waarop het verlof is verleend, wordt in het verlof omschreven.

  • 4 Een verlof heeft een geldigheid van ten hoogste een jaar en kan worden verlengd, indien aan de vereisten voor de verlening daarvan nog wordt voldaan.

  • 5 Indien de aanvrager die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, ingezetene is van een van de andere lid-staten van de Europese Gemeenschappen, doet Onze Minister mededeling aan die lid-staat van de verlening van een verlof als bedoeld in het eerste lid, wanneer het verlof betrekking heeft op wapens of munitie ten aanzien waarvan het voorhanden hebben in die lid-staat aan een vergunning is onderworpen.

  • 6 In afwijking van het eerste lid wordt een verlof niet verstrekt voor een vuurwapen als bedoeld in Categorie A, onderdeel 8, in bijlage I van de Richtlijn.

Artikel 28a

  • 1 Aan personen die gerechtigd zijn tot het voorhanden hebben van een vuurwapen wordt desverzocht een Europese vuurwapenpas uitgereikt.

  • 2 Op de Europese vuurwapenpas worden aangetekend de vuurwapens die de houder gerechtigd is voorhanden te hebben, alsmede andere bij regeling van Onze Minister vast te stellen gegevens.

  • 3 De Europese vuurwapenpas wordt afgegeven door de korpschef en heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar.

Artikel 29

  • 1 Indien een redelijk belang dit vordert, kan de instantie die een verlof tot het voorhanden hebben van een wapen van categorie III verleent of heeft verleend, bepalen dat dit verlof ook betrekking heeft op het dragen van dit wapen.

  • 2 Wanneer aan het eerste lid toepassing is gegeven, wordt dit in het verlof vermeld.

  • 3 Indien een redelijk belang dit vordert, kan de in artikel 28, eerste lid, bedoelde instantie verlof verlenen tot het dragen van een wapen van categorie IV.

§ 7. Overdracht en verkrijging van wapens en munitie van de categorieën II, III en IV

Artikel 31

  • 1 Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III over te dragen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het overdragen aan personen die gerechtigd zijn het wapen of de munitie voorhanden te hebben.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden wapens van categorie II of III over te dragen zonder inontvangstneming van het in artikel 32 bedoelde verlof tot verkrijging.

  • 4 Het is verboden een wapen van categorie IV over te dragen aan een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kan vrijstelling van het verbod van het vierde lid worden verleend in het kader van in verenigingsverband beoefende sporten.

Artikel 32

  • 1 Verlof tot verkrijging van wapens van categorie II of III wordt door de korpschef verleend aan:

    • a. personen die een ontheffing als bedoeld in artikel 4 voor een wapen van categorie II bezitten, of;

    • b. personen die een verlof tot voorhanden hebben als bedoeld in artikel 28 bezitten, dan wel op grond van artikel 26, tweede lid, voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens voorhanden mogen hebben.

  • 2 indien de aanvrager die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, ingezetene is van een van de andere lid-staten van de Europese Gemeenschappen, wordt:

    • a. geen verlof als bedoeld in het eerste lid verleend zonder voorafgaande toestemming van die lid-staat, wanneer het verlof betrekking heeft op wapens ten aanzien waarvan het voorhanden hebben in die lid-staat aan een vergunning is onderworpen;

    • b. door Onze Minister mededeling gedaan aan die lid-staat van een verlof als bedoeld in het eerste lid, wanneer het verlof betrekking heeft op wapens ten aanzien waarvan het voorhanden hebben in die lid-staat aan een aangifte is onderworpen.

§ 7a. Markering van vuurwapens en munitie

Artikel 32a

  • 1 Een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, in samenhang met bijlage I, van de Richtlijn en de essentiële onderdelen daarvan, die op of na 14 september 2018 zijn vervaardigd of ingevoerd in de Europese Unie, zijn voorzien van een duidelijke, blijvende en unieke markering.

  • 2 De markering bevat:

    • a. de naam van de fabrikant of het merk;

    • b. het land of de plaats van vervaardiging;

    • c. het serienummer en het jaar van vervaardiging, indien dit nog geen onderdeel uitmaakt van het serienummer, en

    • d. indien uitvoerbaar, het model.

  • 3 De markering wordt aangebracht onmiddellijk na de vervaardiging van het vuurwapen of onverwijld na invoer in de Europese Unie. De markering dient in elk geval uiterlijk te zijn aangebracht op het moment van het op de markt brengen van het vuurwapen.

  • 4 Indien een essentieel onderdeel van een vuurwapen te klein is om te worden gemarkeerd in overeenstemming met het tweede lid, wordt het ten minste gemarkeerd met een serienummer of een alfanumerieke of digitale code.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in afwijking van het eerste tot en met het vierde lid voorschriften worden gegeven voor de markering van vuurwapens in de zin van de Richtlijn en essentiële onderdelen van vuurwapens die van bijzonder historisch belang zijn.

Artikel 32b

  • 1 Bij munitie voor een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, in samenhang met bijlage I, van de Richtlijn, bevat de kleinste verpakkingseenheid van volledige munitie:

    • a. de naam van de fabrikant;

    • b. het identificatienummer van de batch;

    • c. het kaliber;

    • d. het type munitie.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen over de aan te brengen gegevens.

§ 8. Veiligheidseisen

Artikel 33

  • 1 Onverminderd artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, kan Onze Minister, ten behoeve van de beveiliging, eisen vaststellen, waaraan ruimten en vervoermiddelen, waarin wapens of munitie van de categorieën II en III worden bewaard of vervoerd, moeten voldoen. Worden zulke eisen vastgesteld voor ruimten en vervoermiddelen, in gebruik bij de krijgsmacht, dan geschiedt dit door Onze Minister van Defensie.

  • 2 Onze Minister kan, ten behoeve van de veiligheid, technische eisen vaststellen, waaraan wapens en munitie van categorie III bij overdracht aan personen die een verlof tot verkrijging als bedoeld in artikel 32 hebben, moeten voldoen.

§ 9. Beroep

Artikel 34

  • 1 Tegen beschikkingen van de korpschef en het onderdeel van de Belastingdienst, de Centrale dienst voor in- en uitvoer genomen krachtens deze wet staat administratief beroep open bij Onze Minister.

  • 2 Het beroep kan worden ingesteld:

    • a. tegen beschikkingen op grond van artikel 8: door de bewaargever en door de rechthebbende;

    • b. in de overige gevallen door de aanvrager, dan wel de houder van de erkenning, het consent, de vergunning of het verlof.

§ 9a. Registratie ter uitvoering van Richtlijnverplichtingen

Artikel 35

  • 1 De op grond van deze wet verleende erkenningen, vergunningen, verloven en ontheffingen voor vuurwapens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, in samenhang met bijlage I, van de Richtlijn, en de op grond van de Wet natuurbescherming verleende jachtaktes voor vuurwapens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, in samenhang met bijlage I, van de Richtlijn, worden door de korpschef ingevoerd en bijgehouden in een geautomatiseerd systeem van gegevensbestanden.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke persoonsgegevens en welke gegevens over de vuurwapens waarvoor een erkenning, vergunning, verlof, ontheffing of jachtakte is verleend op grond van het eerste lid worden ingevoerd en bijgehouden.

Artikel 36

  • 1 Om te voldoen aan de in artikel 4, vierde lid, van de Richtlijn bedoelde verplichting worden de op grond van artikel 35, tweede lid, ingevoerde en bijgehouden gegevens gedurende een periode van 30 jaar na vernietiging van het vuurwapen of de betreffende essentiële onderdelen van het vuurwapen bewaard.

  • 2 De op grond van artikel 35, tweede lid, ingevoerde en bijgehouden gegevens kunnen door Onze Minister, de korpschef en het onderdeel van de Belastingdienst, de Centrale dienst voor in- en uitvoer ten behoeve van hun taken met betrekking tot douaneprocedures tot tien jaar na vernietiging van het vuurwapen of de betreffende essentiële onderdelen van het vuurwapen worden geraadpleegd.

  • 3 De op grond van artikel 35, tweede lid, ingevoerde en bijgehouden gegevens kunnen door Onze Minister, de politie en het openbaar ministerie ten behoeve van hun taken met betrekking tot de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, tot dertig jaar na vernietiging van het vuurwapen of de betreffende essentiële onderdelen van het vuurwapen worden geraadpleegd.

Artikel 37

  • 1 De korpschef verstrekt ter voldoening van de verplichting, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de Richtlijn op elektronische wijze, met gebruikmaking van een hiertoe, op grond van artikel 13, vijfde lid, van de Richtlijn voorzien systeem, aan de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten gegevens over vergunningen die zijn verleend voor de overbrenging van vuurwapens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, in samenhang met bijlage I, van de Richtlijn, naar een andere lidstaat en gegevens over de weigering om overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Richtlijn vergunningen te verlenen op grond van veiligheidsoverwegingen of in verband met de betrouwbaarheid van de aanvrager.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke persoonsgegevens en gegevens over vuurwapens worden verstrekt op grond van het eerste lid.

§ 10. Bepalingen over de uitvoering van de wet

Artikel 38

  • 1 Onze Minister kan regels vaststellen over de door de korpschef bij de uitvoering van deze wet te voeren administratie.

  • 2 Bij de uitvoering van deze wet volgen de korpschef en het onderdeel van de Belastingdienst, de Centrale dienst voor in- en uitvoer de aanwijzingen van Onze Minister.

Artikel 39

Onze Minister kan, onverminderd artikel 4, eerste lid, van verordening (EU) nr. 258/2012, modellen vaststellen van het bewijs van erkenning, de consenten, de vergunningen, de verloven, alsmede van andere ter uitvoering van de wet te gebruiken bescheiden. Deze modellen worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 40

Onze Minister kan regels geven over combinatie van verschillende krachtens deze wet vereiste consenten, vergunningen en verloven, alsmede van andere ter uitvoering van de wet te gebruiken bescheiden.

Artikel 41

Onze Minister geeft regels met betrekking tot het bedrag dat is verschuldigd bij de aanvraag op grond van deze wet van een erkenning, een ontheffing, een consent, een vergunning, een verlof, een Europese vuurwapenpas en een controle als bedoeld in artikel 43. Het bedrag is verschuldigd aan het Rijk indien de aanvraag wordt ingediend bij Onze Minister of Onze Minister van Defensie, of aan de politie indien de aanvraag bij de korpschef wordt ingediend.

Artikel 42

  • 1 Onze Minister geeft regels betreffende een door de erkende te houden register waarin alle door deze onder enige titel verkregen of overgedragen wapens en munitie worden aangetekend.

  • 2 Onze Minister geeft regels betreffende een door de erkende te verstrekken ontvangstbewijs bij verkrijging van wapens van categorie III van personen die een verlof tot het voorhanden hebben als bedoeld in artikel 28 bezitten, dan wel op grond van artikel 26, tweede lid, voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens voorhanden mogen hebben.

Artikel 43

De korpschef is de bevoegde autoriteit voor de controle, bedoeld in artikel 10 ter, eerste lid, van de Richtlijn.

Artikel 44

Ten behoeve van de taakuitoefening op grond van deze wet kan de korpschef persoonsgegevens verwerken waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen kan blijken, alsmede gegevens betreffende gezondheid, strafrechtelijke veroordelingen of strafbare feiten bedoeld in paragraaf 3.1 en 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.

§ 11. Toezicht op de naleving

Artikel 45

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel 2, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

§ 11a. Opsporing

Artikel 49

De opsporingsambtenaren kunnen te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking doen.

Artikel 50

  • 1 De opsporingsambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

    • a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

    • b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

    • c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend.

  • 3 In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om verpakkingen van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

  • 4 Indien geen medewerking wordt verleend, kunnen de opsporingsambtenaren, op kosten en risico van de houder van de goederen, in het nodige voorzien.

  • 5 Het bevel, bedoeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, tenzij dit omwille van de spoed niet mogelijk is. In dat geval wordt het bevel zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

Artikel 51

  • 1 De opsporingsambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

    • a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

    • b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

    • c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend.

  • 3 In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

  • 4 De opsporingsambtenaren kunnen van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen daartoe vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar een door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen terzake medewerking verlenen.

  • 5 Het bevel, bedoeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, tenzij dit omwille van de spoed niet mogelijk is. In dat geval wordt het bevel zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

Artikel 52

  • 1 De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

  • 2 De opsporingsambtenaren zijn bevoegd personen aan hun kleding te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:

    • a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;

    • b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;

    • c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.

  • 3 In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om hem aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om een ieder aan zijn kleding te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.

  • 4 Het bevel, bedoeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, tenzij dit omwille van de spoed niet mogelijk is. In dat geval wordt het bevel zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

  • 5 De opsporingsambtenaren alsmede andere daartoe door Onze Minister aangewezen personen zijn bevoegd een persoon die zich bevindt op een bij regeling van Onze Minister aangewezen luchthaven, te allen tijde aan zijn kleding en de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, alsmede diens vervoermiddel, te onderzoeken.

  • 6 Onze Minister wijst een luchthaven met toepassing van het vijfde lid slechts aan indien dat naar zijn oordeel met het oog op de veiligheid nodig is.

§ 12. Strafbepalingen

Artikel 54

Met geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die handelt in strijd met een krachtens de artikelen 6, 8, tweede of derde lid, 33 of 42 vastgesteld voorschrift, dan wel in strijd met de artikelen 8, eerste lid, 9a, 14, vijfde lid, 20a, vijfde lid, 26, vijfde lid, 27, eerste lid, of 31, derde of vierde lid.

Artikel 55

  • 2 Met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die handelt in strijd met artikel 14, eerste lid.

Artikel 56

De in artikel 54 strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen. De in artikel 55 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

§ 13. Maatregelen

Artikel 56a

§ 14. Slotbepalingen

Artikel 57

Na de inwerkingtreding van deze wet berusten de krachtens de Wet wapens en munitie (Stb. 1995, 580) vastgestelde regels en andere besluiten op deze wet.

Artikel 59

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 5 juli 1997

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de tiende juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven