Mededingingswet

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2003 t/m 31-07-2004

Wet van 22 mei 1997, houdende nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter vervanging van de Wet economische mededinging nieuwe regels vast te stellen omtrent mededingingsafspraken en economische machtsposities, alsmede om regels te stellen omtrent toezicht op concentraties van ondernemingen, en daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels betreffende de mededinging krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

  • b. mededingingsautoriteit: de Nederlandse mededingingsautoriteit, genoemd in artikel 2, eerste lid;

  • c. directeur-generaal: de directeur-generaal van de mededingingsautoriteit;

  • d. Verdrag: het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

  • e. overeenkomst: een overeenkomst in de zin van artikel 85, eerste lid, van het Verdrag;

  • f. onderneming: een onderneming in de zin van artikel 85, eerste lid, van het Verdrag;

  • g. ondernemersvereniging: een ondernemersvereniging in de zin van artikel 85, eerste lid, van het Verdrag;

  • h. onderling afgestemde feitelijke gedragingen: onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 85, eerste lid, van het Verdrag;

  • i. economische machtspositie: positie van een of meer ondernemingen die hen in staat stelt de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan te verhinderen door hun de mogelijkheid te geven zich in belangrijke mate onafhankelijk van hun concurrenten, hun leveranciers, hun afnemers of de eindgebruikers te gedragen;

  • j. overtreding: een handeling die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens deze wet;

  • k. onderzoek: handelingen die worden verricht met het oog op de vaststelling dat al dan niet een overtreding is begaan;

  • l. boete: de bestuurlijke sanctie bestaande in de verplichting aan de staat een bepaalde geldsom te betalen.

Hoofdstuk 2. De Nederlandse mededingingsautoriteit

Artikel 2

  • 1 Er is een Nederlandse mededingingsautoriteit, die ressorteert onder Onze Minister.

  • 2 Aan het hoofd van de mededingingsautoriteit staat een directeur-generaal.

Artikel 3

  • 1 De mededingingsautoriteit heeft tot taak het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van deze wet alsmede ten behoeve van de uitvoering van andere wetten, voor zover dat in de desbetreffende wet is bepaald.

  • 2 De werkzaamheden in verband met de uitvoering van de artikelen 60, 61, 62, 78 en 79 worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in artikel 59, eerste lid, onderscheidenlijk 77, eerste lid, bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 4

  • 1 Onze Minister legt algemene aanwijzingen aan de directeur-generaal met betrekking tot de uitoefening van de hem in deze wet toegekende bevoegdheden vast in beleidsregels.

  • 2 Algemene aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid kunnen betrekking of mede betrekking hebben op de wijze waarop de directeur-generaal bij beschikkingen op grond van artikel 17 andere belangen dan economische belangen in zijn afweging moet betrekken.

  • 3 De bekendmaking van de beleidsregels geschiedt door plaatsing in de Staatscourant.

  • 4 Onze Minister geeft zijn aanwijzingen aan de directeur-generaal met betrekking tot de uitoefening in individuele gevallen van de hem in deze wet toegekende bevoegdheden uitsluitend in schriftelijke vorm. De desbetreffende aanwijzing wordt gevoegd bij de op de zaak betrekking hebbende stukken.

Artikel 5

  • 1 De directeur-generaal brengt jaarlijks vóór 1 mei aan Onze Minister verslag uit over de werkzaamheden van de mededingingsautoriteit in het afgelopen jaar.

  • 2 Onze Minister brengt het verslag, vergezeld van zijn bevindingen daaromtrent alsmede van een toelichting omtrent zijn bemoeienissen met beslissingen van de directeur-generaal in individuele gevallen, vóór 1 juli daarop volgend ter kennis van de beide kamers van de Staten-Generaal.

Hoofdstuk 3. Mededingingsafspraken

§ 1. Verbod van mededingingsafspraken

Artikel 6

  • 1 Verboden zijn overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

  • 2 De krachtens het eerste lid verboden overeenkomsten en besluiten zijn van rechtswege nietig.

Artikel 7

  • 1 Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als bedoeld in dat artikel indien:

    • a. bij de desbetreffende overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging niet meer dan acht ondernemingen betrokken zijn, dan wel bij de desbetreffende ondernemersvereniging niet meer dan acht ondernemingen betrokken zijn, en

    • b. de gezamenlijke omzet in het voorafgaande kalenderjaar van de bij de desbetreffende overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging betrokken ondernemingen dan wel de gezamenlijke omzet van de bij de desbetreffende ondernemersvereniging betrokken ondernemingen niet hoger is dan:

      • 1°. € 4 540 000, indien daarbij uitsluitend ondernemingen zijn betrokken wier activiteiten zich in hoofdzaak richten op het leveren van goederen;

      • 2°. € 908 000, in alle andere gevallen.

  • 2 In geval van afzonderlijke overeenkomsten tussen een onderneming of een ondernemersvereniging en twee of meer andere ondernemingen, die dezelfde strekking hebben, worden voor de toepassing van het eerste lid die overeenkomsten tezamen beschouwd als één overeenkomst.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, zo nodig onder voorschriften en beperkingen, dat artikel 6, eerste lid, niet van toepassing is op in die maatregel omschreven categorieën van overeenkomsten, besluiten of gedragingen als bedoeld in dat artikel, die in het algemeen vanuit een oogpunt van mededinging van duidelijk ondergeschikte betekenis zijn.

  • 4 Het in het eerste lid, onder a, genoemde aantal en de in het eerste lid, onder b, genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

Artikel 8

  • 2 Indien een onderneming behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden voor de berekening van de omzet van die onderneming de omzetten van alle tot die groep behorende ondernemingen opgeteld. Bij deze berekening worden transacties tussen de tot die groep behorende ondernemingen buiten beschouwing gelaten.

  • 3 Voor de berekening van de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, worden de transacties tussen die ondernemingen buiten beschouwing gelaten.

Artikel 9

  • 1 De directeur-generaal kan op een overeenkomst tussen ondernemingen, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging van ondernemingen waarop krachtens artikel 7, eerste of derde lid, artikel 6, eerste lid, niet van toepassing is, bij beschikking alsnog artikel 6, eerste lid, van toepassing verklaren, indien die overeenkomst, dat besluit of die gedraging gezien de marktverhoudingen op de relevante markt in aanzienlijke mate afbreuk doet aan de mededinging.

  • 2 De directeur-generaal deelt zijn voornemen een beschikking te geven als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en met redenen omkleed mee aan belanghebbenden.

  • 3 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de directeur-generaal, alvorens toepassing te geven aan het eerste lid, belanghebbenden in de gelegenheid schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken.

  • 4 Een beschikking als bedoeld in het eerste lid treedt niet eerder in werking dan zes weken na de datum van haar bekendmaking.

Artikel 10

Artikel 6 geldt niet voor overeenkomsten, besluiten en gedragingen als bedoeld in dat artikel die rechtstreeks verbonden zijn aan een concentratie als bedoeld in artikel 27, en noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de desbetreffende concentratie.

§ 2. Uitzondering in verband met het vervullen van bijzondere taken

Artikel 11

Voor overeenkomsten, besluiten en gedragingen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, waarbij ten minste een onderneming of ondernemersvereniging betrokken is die bij wettelijk voorschrift of door een bestuursorgaan is belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang, geldt artikel 6, eerste lid, voor zover de toepassing van dat artikel de vervulling van de aan die onderneming of ondernemersvereniging toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert.

§ 3. Vrijstellingen

Artikel 12

Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen waarvoor krachtens een verordening van de Raad van de Europese Unie of een verordening van de Commissie van de Europese Gemeenschappen artikel 85, eerste lid, van het Verdrag buiten toepassing is verklaard.

Artikel 13

  • 1 Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die de handel tussen de lid-staten van de Europese Gemeenschappen niet ongunstig kunnen beïnvloeden of waardoor de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt verhinderd, beperkt of vervalst doch die, indien dat wel het geval zou zijn, zouden zijn vrijgesteld krachtens een verordening als bedoeld in artikel 12.

  • 2 De directeur-generaal kan op een overeenkomst tussen ondernemingen, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging van ondernemingen waarop krachtens het eerste lid artikel 6, eerste lid, niet van toepassing is, bij beschikking alsnog artikel 6, eerste lid, van toepassing verklaren, indien zich omstandigheden voordoen als die welke krachtens de desbetreffende verordening kunnen leiden tot de buitentoepassingverklaring van die verordening.

  • 3 De directeur-generaal deelt zijn voornemen een beschikking te geven als bedoeld in het tweede lid schriftelijk en met redenen omkleed mee aan belanghebbenden.

  • 4 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de directeur-generaal, alvorens toepassing te geven aan het tweede lid, belanghebbenden in de gelegenheid schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken.

  • 5 Een beschikking als bedoeld in het tweede lid treedt niet eerder in werking dan zes weken na de datum van haar bekendmaking.

Artikel 14

Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen waarvoor een op grond van artikel 85, derde lid, van het Verdrag verleende ontheffing geldt.

Artikel 15

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, zo nodig onder voorschriften en beperkingen, dat artikel 6, eerste lid, niet geldt voor in die maatregel omschreven categorieën van overeenkomsten, besluiten en gedragingen als bedoeld in dat artikel, die bijdragen tot verbetering van de produktie of van de distributie of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen

    • a. beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn, of

    • b. de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken goederen en diensten de mededinging uit te schakelen.

  • 2 In een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat de directeur-generaal op een overeenkomst, besluit of gedraging waarvoor krachtens die maatregel artikel 6, eerste lid, niet geldt, bij beschikking alsnog artikel 6, eerste lid, van toepassing kan verklaren, indien wordt voldaan aan de in die algemene maatregel van bestuur genoemde vereisten.

  • 3 De directeur-generaal deelt zijn voornemen een beschikking te geven als bedoeld in het tweede lid schriftelijk en met redenen omkleed mee aan belanghebbenden.

  • 4 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de directeur-generaal, alvorens toepassing te geven aan het tweede lid, belanghebbenden in de gelegenheid schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken.

  • 5 Een beschikking als bedoeld in het tweede lid treedt niet eerder in werking dan zes weken na de datum van haar bekendmaking.

§ 4. Ontheffingen

Artikel 17

De directeur-generaal kan op aanvraag een ontheffing verlenen van het verbod van artikel 6, eerste lid, voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als bedoeld in dat artikel, die bijdragen tot verbetering van de produktie of van de distributie of tot bevordering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen

  • a. beperkingen op te leggen die voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn, of

  • b. de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken goederen en diensten de mededinging uit te schakelen.

Artikel 18

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke gegevens bij een aanvraag om een beschikking als bedoeld in artikel 17 dienen te worden verstrekt.

  • 3 Door een onderneming bij de aanvraag verstrekte gegevens die door die onderneming als vertrouwelijk zijn aangemerkt, worden niet eerder ter inzage gelegd dan nadat een week is verstreken na de bekendmaking van de daartoe strekkende beschikking van de directeur-generaal.

  • 4 Indien met betrekking tot de in het derde lid bedoelde beschikking van de directeur-generaal een verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan, wordt de termijn, genoemd in artikel 19, opgeschort tot de dag waarop de schriftelijke uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, bedoeld in artikel 93, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 5 De beschikking wordt, nadat zij is bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij de mededingingsautoriteit. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet ter inzage gelegd.

  • 6 Van de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 19

  • 1 De directeur-generaal beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag, doch, tenzij toepassing is gegeven aan het tweede lid, uiterlijk binnen vier maanden na de ontvangst van de aanvraag.

  • 2 De directeur-generaal kan binnen tien weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid genoemde termijn met vier maanden verlengen.

Artikel 20

De beschikking waarbij de ontheffing wordt verleend kan terugwerken maar niet verder dan tot de datum van ontvangst van de aanvraag om de ontheffing.

Artikel 21

  • 1 Een ontheffing als bedoeld in artikel 17 wordt verleend voor een daarbij bepaalde tijd.

  • 2 Een ontheffing kan onder andere beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 22

  • 1 Een ontheffing kan op verzoek worden verlengd, indien de voorwaarden, bedoeld in artikel 17, vervuld blijven.

  • 2 De aanvraag om verlenging dient ten minste vier maanden voordat de werkingsduur van de ontheffing is verstreken te worden ingediend.

  • 4 De directeur-generaal beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag, doch uiterlijk binnen vier maanden.

Artikel 23

  • 1 De directeur-generaal trekt een ontheffing in indien de verstrekte gegevens zodanig onjuist waren dat de ontheffing zou zijn geweigerd als de juiste gegevens wel bekend zouden zijn geweest.

  • 2 De directeur-generaal kan een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen indien:

    • a. de aan de ontheffing verbonden voorschriften niet worden nageleefd;

    • b. als gevolg van een wijziging van omstandigheden het al dan niet ongewijzigd van kracht blijven van de ontheffing aan de mededinging onaanvaardbare schade zou toebrengen;

    • c. de verstrekte gegevens zodanig onjuist waren dat aan de ontheffing voorschriften of andere voorschriften zouden zijn verbonden of de ontheffing onder beperkingen of andere beperkingen zou zijn verleend als de juiste gegevens wel bekend zouden zijn geweest.

  • 3 Een beschikking tot intrekking van een ontheffing krachtens het eerste lid werkt terug tot de datum van inwerkingtreding van de ontheffing.

  • 4 Een beschikking tot intrekking of wijziging van een ontheffing krachtens het tweede lid, onder a of c, kan terugwerken tot de datum van inwerkingtreding van de ontheffing.

  • 5 De directeur-generaal deelt zijn voornemen een ontheffing in te trekken of te wijzigen schriftelijk en met redenen omkleed mee aan belanghebbenden.

  • 6 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de directeur-generaal, alvorens toepassing te geven aan het eerste en tweede lid, degene aan wie de ontheffing is verleend in de gelegenheid schriftelijk of mondeling zijn zienswijze kenbaar te maken.

  • 7 Een beschikking tot intrekking of wijziging van een ontheffing krachtens het tweede lid, onder b, treedt niet eerder in werking dan zes weken na de datum van haar bekendmaking. Zij werkt niet terug.

Hoofdstuk 4. Economische machtsposities

§ 1. Verbod van misbruik van economische machtsposities

Artikel 24

  • 1 Het is ondernemingen verboden misbruik te maken van een economische machtspositie.

  • 2 Het tot stand brengen van een concentratie als omschreven in artikel 27 wordt niet aangemerkt als het misbruik maken van een economische machtspositie.

§ 2. Uitzondering in verband met het vervullen van bijzondere taken

Artikel 25

  • 1 Voor zover de toepassing van artikel 24, eerste lid, de vervulling van bij wettelijk voorschrift of door een bestuursorgaan aan een onderneming opgedragen beheer van een dienst van algemeen economisch belang verhindert, kan de directeur-generaal op aanvraag verklaren dat artikel 24, eerste lid, niet van toepassing is op een daarbij aangewezen gedraging.

  • 2 Een beschikking als bedoeld in het eerste lid kan onder beperkingen worden gegeven; aan een beschikking kunnen voorschriften worden verbonden.

Hoofdstuk 4a. Financiële transparantie binnen bepaalde ondernemingen

Artikel 25a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. richtlijn: richtlijn nr. 2000/52/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 2000 (PbEG L 193) tot wijziging van Richtlijn nr. 80/723/EEG betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven;

  • b. uitsluitend recht: een recht dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van een bestuursorgaan aan een onderneming wordt verleend, waarbij voor die onderneming het recht wordt voorbehouden om binnen een bepaald geografisch gebied een dienst te verrichten of een activiteit uit te oefenen;

  • c. bijzonder recht: een recht dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van een bestuursorgaan aan een beperkt aantal ondernemingen wordt verleend en waarbij binnen een bepaald geografisch gebied:

    • 1°. het aantal van deze ondernemingen die een dienst mogen verrichten of een activiteit mogen uitoefenen op een andere wijze dan volgens objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria tot twee of meer wordt beperkt,

    • 2°. verscheidene concurrerende ondernemingen die een dienst mogen verrichten of een activiteit mogen uitoefenen op een andere wijze dan volgens deze criteria worden aangewezen, of

    • 3°. aan een of meer ondernemingen op een andere wijze dan volgens deze criteria voordelen worden toegekend waardoor enige andere onderneming aanzienlijk wordt belemmerd in de mogelijkheid om dezelfde activiteiten binnen hetzelfde geografische gebied onder in wezen gelijkwaardige voorwaarden uit te oefenen;

  • d. verschillende activiteiten: enerzijds producten of diensten met betrekking tot welke aan een onderneming een bijzonder of uitsluitend recht is verleend, of alle diensten van algemeen economisch belang waarmee een onderneming is belast en, anderzijds, elk ander afzonderlijk product met betrekking tot hetwelk of elke andere afzonderlijke dienst met betrekking tot welke de onderneming werkzaam is.

Artikel 25b

  • 1 Ondernemingen waaraan overeenkomstig artikel 86, eerste lid, van het Verdrag een bijzonder of uitsluitend recht is verleend of die overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van het Verdrag met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang zijn belast en met betrekking tot deze dienst in enigerlei vorm, waaronder een subsidie, ondersteuning of compensatie, overheidssteun ontvangen, en die verschillende activiteiten uitvoeren, houden een zodanige administratie bij dat:

    • a. de registratie van de lasten en baten van de verschillende activiteiten gescheiden zijn;

    • b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend;

    • c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

  • 2 De onderneming bewaart de in het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedoelde gegevens gedurende vijf jaar, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben.

Artikel 25c

Artikel 25b, eerste lid, is niet van toepassing op activiteiten die onder de toepassing vallen van specifieke door de Europese Gemeenschap vastgestelde bepalingen inzake een gescheiden administratie, andere dan die van de richtlijn.

Artikel 25d

  • 1 Artikel 25b, eerste lid, is voorts niet van toepassing op:

    • a. ondernemingen die diensten verrichten welke de handel tussen lidstaten niet op merkbare wijze ongunstig kunnen beïnvloeden;

    • b. ondernemingen waarvan de totale nettojaaromzet minder dan € 40 miljoen heeft bedragen gedurende de twee boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de onderneming een bijzonder of uitsluitend recht heeft genoten dat overeenkomstig artikel 86, eerste lid, van het Verdrag is verleend of waarin zij is belast met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van het Verdrag;

    • c. ondernemingen die voor een redelijke periode met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang belast zijn overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van het Verdrag, indien de overheidssteun in enigerlei vorm, waaronder een subsidie, ondersteuning of compensatie, die zij ontvangen, was vastgesteld ingevolge een open, doorzichtige en niet-discriminerende procedure.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt ten aanzien van openbare kredietinstellingen de nettojaaromzet vervangen door een balanstotaal van minder dan € 800 miljoen.

  • 3 Het in het eerste lid, onderdeel b, en het in het tweede lid genoemde bedrag kunnen bij regeling van Onze Minister worden gewijzigd indien de wijziging voortvloeit uit een bindend besluit van een orgaan van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 25e

Indien de Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt om terbeschikkingstelling van gegevens als bedoeld in artikel 25b, eerste lid, verstrekt de onderneming die dit aangaat, de directeur-generaal op diens verzoek binnen de door hem gestelde termijn de desbetreffende gegevens. De directeur-generaal doet de gegevens toekomen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 25f

Indien de goede uitvoering van de richtlijn dat vereist, kunnen bij regeling van Onze Minister nadere regels worden gesteld inzake de toepassing van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 5. Concentraties

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 26

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder zeggenschap verstaan de mogelijkheid om op grond van feitelijke of juridische omstandigheden een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een onderneming.

Artikel 27

Onder een concentratie wordt verstaan:

  • a. het fuseren van twee of meer voorheen van elkaar onafhankelijke ondernemingen;

  • b. het direct of indirect verkrijgen van zeggenschap door

    • 1°. een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen die reeds zeggenschap over ten minste een onderneming hebben, of

    • 2°. een of meer ondernemingen over een of meer andere ondernemingen of delen daarvan door middel van de verwerving van participaties in het kapitaal of van vermogensbestanddelen, uit hoofde van een overeenkomst of op enige andere wijze;

  • c. de totstandbrenging van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult, en die er niet toe leidt dat de oprichtende ondernemingen hun marktgedrag coördineren.

Artikel 28

  • 2 De in het eerste lid, onder a, genoemde termijn kan op verzoek door de directeur-generaal worden verlengd wanneer de desbetreffende instellingen of verzekeraars aantonen dat de verkoop binnen de gestelde termijn redelijkerwijs niet mogelijk was.

§ 2. Toepassingsbereik concentratietoezicht

Artikel 29

  • 1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op concentraties waarbij de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen in het voorafgaande kalenderjaar meer bedroeg dan € 113 450 000, waarvan door ten minste twee van de betrokken ondernemingen ieder ten minste € 30 000 000 in Nederland is behaald.

  • 2 De in het eerste lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden verhoogd.

Artikel 30

  • 2 Wanneer de concentratie tot stand wordt gebracht door middel van de verwerving van de zeggenschap over delen van een of meer ondernemingen, welke delen al dan niet eigen rechtspersoonlijkheid bezitten, wordt bij de berekening van de omzet, bedoeld in artikel 29, eerste lid, ten aanzien van de vervreemder of de vervreemders uitsluitend rekening gehouden met de omzet van de te vervreemden delen die voorwerp zijn van de transactie.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid worden voor de berekening van de omzet van een betrokken onderneming als bedoeld in artikel 29, eerste lid, de omzetten van de volgende ondernemingen opgeteld:

    • a. de betrokken onderneming;

    • b. de ondernemingen waarin de betrokken onderneming rechtstreeks of middellijk:

      • 1°. meer dan de helft van het kapitaal of de bedrijfsactiva bezit, dan wel

      • 2°. de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen, dan wel

      • 3°. de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht of van bestuur, of van de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen, dan wel

      • 4°. het recht heeft de onderneming te leiden;

    • c. ondernemingen die in een betrokken onderneming over de in onderdeel b genoemde rechten of bevoegdheden beschikken;

    • d. ondernemingen waarin een in onderdeel c bedoelde onderneming over de in onderdeel b genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

    • e. ondernemingen waarbij ten minste twee ondernemingen als bedoeld in de onderdelen a tot en met d gezamenlijk over de in onderdeel b genoemde rechten of bevoegdheden beschikken.

  • 4 Indien bij de concentratie betrokken ondernemingen gezamenlijk beschikken over de in het derde lid, onderdeel b, genoemde rechten of bevoegdheden, wordt voor de berekening van de omzet van de betrokken ondernemingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid:

    • a. geen rekening gehouden met de omzet, die het resultaat is van de verkoop van produkten en het leveren van diensten tussen de gemeenschappelijke onderneming en elk van de betrokken ondernemingen of van enige andere met de betrokken onderneming verbonden onderneming als bedoeld in het derde lid, onderdelen b tot en met e;

    • b. rekening gehouden met de omzet die het resultaat is van de verkoop van produkten en het verlenen van diensten tussen de gemeenschappelijke onderneming en derde ondernemingen. Deze omzet wordt aan de ondernemingen toegerekend in verhouding tot hun deelnemingen in de gemeenschappelijke onderneming.

  • 5 Voor de berekening van de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen, bedoeld in artikel 29, eerste lid, worden transacties tussen de in het derde lid bedoelde ondernemingen buiten beschouwing gelaten.

Artikel 31

Artikel 33

  • 1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op concentraties die zijn onderworpen aan het toezicht van de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEG 1990, L 257).

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor zover de Commissie van de Europese Gemeenschappen toepassing heeft gegeven aan artikel 9, eerste lid, van de in het eerste lid genoemde verordening.

§ 3. Melding

Artikel 34

Het is verboden een concentratie tot stand te brengen voordat het voornemen daartoe aan de directeur-generaal is gemeld en vervolgens vier weken zijn verstreken.

Artikel 35

  • 2 Indien niet is voldaan aan het eerste lid of indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van een melding, kan de directeur-generaal van degene die de melding heeft gedaan, aanvulling van de melding verlangen.

  • 3 Door een onderneming bij de melding verstrekte gegevens die door die onderneming als vertrouwelijk zijn aangemerkt, worden niet eerder openbaar gemaakt dan nadat een week is verstreken na de bekendmaking van de daartoe strekkende beschikking van de directeur-generaal.

Artikel 36

Van een ontvangen melding wordt door de directeur-generaal zo spoedig mogelijk mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 37

  • 1 De directeur-generaal deelt binnen vier weken na het ontvangen van een melding mede of voor het tot stand brengen van de concentratie, waarop die melding betrekking heeft, een vergunning is vereist.

  • 2 De directeur-generaal kan bepalen dat voor een concentratie een vergunning is vereist, indien hij reden heeft om aan te nemen dat als gevolg van die concentratie een economische machtspositie kan ontstaan of worden versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.

  • 3 Indien niet binnen vier weken toepassing is gegeven aan het eerste lid is voor de concentratie geen vergunning vereist. De in de vorige volzin bedoelde termijn vangt aan met ingang van de eerstvolgende dag na ontvangst van de melding die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is in de zin van de Algemene termijnenwet.

  • 4 Door de mededeling van de directeur-generaal dat voor een concentratie geen vergunning is vereist, houdt het in artikel 34 vervatte verbod met betrekking tot die concentratie op te gelden.

  • 5 Van een mededeling van de directeur-generaal als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 38

De in de artikelen 34 en 37, eerste en derde lid, genoemde termijn van vier weken wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de directeur-generaal op grond van artikel 35, tweede lid, aanvulling van de melding verlangt tot de dag waarop die aanvulling is gegeven.

Artikel 39

  • 1 Artikel 34 geldt niet in geval van een openbaar overname of ruilaanbod gericht op het verkrijgen van een deelname in het kapitaal van een onderneming, mits daarvan onverwijld aan de directeur-generaal melding wordt gedaan, en de verkrijger de aan de deelname in het kapitaal verbonden stemrechten niet uitoefent.

  • 2 Indien de directeur-generaal ter zake van een melding als bedoeld in het eerste lid mededeelt dat op grond van artikel 37, eerste lid, een vergunning is vereist, dient de concentratie:

    • a. indien niet binnen vier weken na die mededeling een vergunning is aangevraagd, dan wel de aanvraag om een vergunning wordt ingetrokken of de vergunning wordt geweigerd, binnen dertien weken ongedaan te worden gemaakt;

    • b. indien de vergunning onder beperkingen wordt verleend of daaraan voorschriften worden verbonden, binnen dertien weken na de verlening daarmee in overeenstemming te worden gebracht.

  • 3 De directeur-generaal kan, op verzoek van degene die een melding heeft gedaan als bedoeld in het eerste lid, bepalen dat, in afwijking van het eerste lid, de in dat lid bedoelde stemrechten mogen worden uitgeoefend om de volle waarde van diens belegging te handhaven.

Artikel 40

  • 1 De directeur-generaal kan om gewichtige redenen op verzoek van degene die een melding heeft gedaan, ontheffing verlenen van het in artikel 34 gestelde verbod.

  • 2 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Indien de directeur-generaal na het verlenen van een ontheffing als bedoeld in het eerste lid ter zake van de betrokken melding mededeelt dat op grond van artikel 37, eerste lid, een vergunning is vereist, en de concentratie tot stand is gebracht voor de mededeling daarvan, dient de concentratie:

    • a. indien niet binnen vier weken na die mededeling een vergunning is aangevraagd, dan wel de aanvraag om een vergunning wordt ingetrokken of de vergunning wordt geweigerd, binnen dertien weken ongedaan te worden gemaakt;

    • b. indien de vergunning onder beperkingen wordt verleend of daaraan voorschriften worden verbonden, binnen dertien weken na de verlening daarmee in overeenstemming te worden gebracht.

§ 4. Vergunningen

Artikel 41

  • 1 Het is verboden zonder vergunning een concentratie tot stand te brengen, waarop een mededeling op grond van artikel 37, eerste lid, dat een vergunning is vereist, betrekking heeft.

  • 2 Een vergunning wordt geweigerd, indien als gevolg van de voorgenomen concentratie een economische machtspositie zal ontstaan of worden versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd.

  • 3 Indien ten minste een van de bij een concentratie betrokken ondernemingen bij wettelijk voorschrift of door een bestuursorgaan is belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang, kan een vergunning slechts worden geweigerd indien de weigering van die vergunning de vervulling van de hun toevertrouwde taak niet verhindert.

  • 4 Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend; aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 42

  • 1 Een aanvraag om vergunning wordt ingediend bij de directeur-generaal.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke gegevens bij een aanvraag dienen te worden verstrekt.

  • 3 Door een onderneming bij de aanvraag verstrekte gegevens die door die onderneming als vertrouwelijk zijn aangemerkt, worden niet eerder openbaar gemaakt dan nadat een week is verstreken na de bekendmaking van de daartoe strekkende beschikking van de directeur-generaal.

  • 5 Van een ontvangen aanvraag wordt door de directeur-generaal zo spoedig mogelijk mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 43

Een onderneming verstrekt desgevraagd aan de directeur-generaal de inlichtingen omtrent bedrijfsgegevens van die onderneming, die voor de beoordeling van een aanvraag om een vergunning redelijkerwijs nodig zijn.

Artikel 44

  • 1 De directeur-generaal geeft zijn beschikking op de aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van die aanvraag. Het niet binnen dertien weken geven van een beschikking wordt gelijkgesteld met het verlenen van een vergunning.

  • 2 Indien een aanvraag is ingediend voordat blijkens een mededeling van de directeur-generaal voor de desbetreffende concentratie een vergunning is vereist, wordt deze niet in behandeling genomen alvorens die mededeling is bekendgemaakt. De in het eerste lid genoemde termijn vangt aan op het moment van die bekendmaking.

  • 3 De beschikking wordt, nadat zij is bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij de mededingingsautoriteit. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet ter inzage gelegd.

  • 4 Van de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 45

De directeur-generaal kan een vergunning intrekken indien de verstrekte gegevens zodanig onjuist waren dat op de aanvraag anders zou zijn beslist als de juiste gegevens wel bekend zouden zijn geweest.

Artikel 46

  • 1 De directeur-generaal kan om gewichtige redenen op verzoek van degene die een vergunning heeft aangevraagd, ontheffing verlenen van het in artikel 41, eerste lid, gestelde verbod tot op die aanvraag onherroepelijk is beslist.

  • 2 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Indien nadat een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid de aanvraag om een vergunning wordt ingetrokken of de vergunning wordt geweigerd, dient de concentratie, voor zover deze dan reeds is tot stand gebracht, binnen dertien weken ongedaan te worden gemaakt.

  • 4 Indien de vergunning onder beperkingen wordt verleend of daaraan voorschriften worden verbonden, dient de concentratie, voor zover deze dan reeds is tot stand gebracht, binnen dertien weken daarmee in overeenstemming te worden gebracht.

Artikel 47

  • 1 Onze Minister kan, nadat de directeur-generaal een vergunning voor het tot stand brengen van een concentratie heeft geweigerd, op een daartoe strekkende aanvraag besluiten die vergunning te verlenen indien naar zijn oordeel gewichtige redenen van algemeen belang die zwaarder wegen dan de te verwachten belemmering van de mededinging, daartoe nopen.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid kan worden gedaan tot vier weken nadat de beschikking van de directeur-generaal om een vergunning te weigeren onherroepelijk is geworden.

  • 3 Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is gedaan wordt de behandeling van beroepschriften inzake de beschikking van de directeur-generaal opgeschort, totdat op die aanvraag onherroepelijk is beslist.

Artikel 48

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke gegevens bij een tot Onze Minister gerichte aanvraag om een vergunning dienen te worden verstrekt.

Artikel 49

  • 1 Onze Minister geeft zijn beschikking op een aanvraag, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, binnen acht weken na ontvangst van die aanvraag.

Hoofdstuk 6. Toezicht en onderzoek

§ 1. Toezicht

Artikel 50

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van de directeur-generaal aangewezen ambtenaren van de mededingingsautoriteit.

  • 2 De krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren beschikken met het oog op de toepassing van de bevoegdheid van de directeur-generaal, bedoeld in artikel 9, eerste lid, artikel 13, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, over de bevoegdheden, die hun zijn toegekend ter uitoefening van het toezicht.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 51

Artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op geschriften met betrekking tot de toepassing van mededingingsregels, gewisseld tussen een onderneming en een advocaat die is toegelaten tot de balie, die zich bij de onderneming bevinden, doch waarop, indien zij zich zouden bevinden bij die advocaat, artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zou zijn.

§ 2. Onderzoek

Artikel 52

  • 2 Ten dienste van het onderzoek beschikken zij over de bevoegdheden die hun in deze paragraaf worden toegekend, alsmede, met inachtneming van de daaraan in deze paragraaf gestelde beperkingen, over de bevoegdheden die hun zijn toegekend ter uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 50, eerste lid.

Artikel 53

Indien de in artikel 52, eerste lid, bedoelde ambtenaren een redelijk vermoeden hebben dat een bepaalde onderneming of ondernemersvereniging een overtreding heeft begaan, is er geen verplichting aan de zijde van die onderneming of ondernemersvereniging ter zake een verklaring af te leggen. De betrokkenen worden hiervan in kennis gesteld voordat hun mondeling ter zake om informatie wordt gevraagd.

Artikel 54

De in artikel 52, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd om bedrijfsruimten en voorwerpen te verzegelen gedurende de tijd gelegen tussen 18.00 en 8.00 uur, voor zover dat voor de uitoefening van de in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde bevoegdheden redelijkerwijs noodzakelijk is.

Hoofdstuk 7. Overtredingen verbod van mededingingsafspraken en verbod van misbruik van een economische machtspositie

§ 1. Bestuurlijke boete en last onder dwangsom

Artikel 56

  • 1 Ingeval van overtreding van artikel 6, eerste lid, of van artikel 24, eerste lid, kan de directeur-generaal de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend:

    • a. een boete opleggen;

    • b. een last onder dwangsom opleggen.

  • 2 Een boete en een last onder dwangsom kunnen te zamen worden opgelegd.

  • 3 De directeur-generaal legt geen boete op indien de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.

  • 4 Een bestuurder van een rechtspersoon wordt niet beschouwd als een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 57

  • 1 De in artikel 56, eerste lid, onder a, bedoelde boete bedraagt ten hoogste € 450 000, of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de onderneming dan wel, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de daarvan deel uitmakende ondernemingen, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.

  • 2 Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt de directeur-generaal in ieder geval rekening met de ernst en de duur van de overtreding.

Artikel 58

  • 1 Een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder b, strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen. Aan een last kunnen voorschriften worden verbonden inzake het verstrekken van gegevens aan de directeur-generaal.

  • 2 Een last geldt voor een door de directeur-generaal te bepalen termijn van ten hoogste twee jaren.

§ 2. Procedure

Artikel 59

  • 1 Indien de directeur-generaal na afloop van het onderzoek een redelijk vermoeden heeft dat een overtreding als bedoeld in artikel 56, eerste lid, is begaan en dat daarvoor een boete of een last onder dwangsom dient te worden opgelegd, doet hij een rapport opmaken.

  • 2 In het rapport worden in ieder geval vermeld:

    • a. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan;

    • b. waar en wanneer de onder a bedoelde feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan;

    • c. de onderneming of ondernemersvereniging die de overtreding heeft begaan;

    • d. de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de overtreding kan worden toegerekend;

    • e. het overtreden wettelijk voorschrift.

  • 3 Een afschrift van het rapport wordt toegezonden aan de in het tweede lid, onder c, bedoelde onderneming of ondernemersvereniging.

  • 4 Op verzoek van de belanghebbende die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de directeur-generaal er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 60

  • 2 Het rapport en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken worden gedurende een periode van ten minste vier weken voor belanghebbenden ter inzage gelegd. Bij de in het eerste lid bedoelde oproeping wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen.

  • 4 Indien een onderneming of ondernemersvereniging als bedoeld in artikel 59, tweede lid, onder c, haar zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de directeur-generaal er op verzoek van degene die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de betrokkene bij het horen kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 61

  • 1 Belanghebbenden worden zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

  • 2 Van hetgeen mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

§ 3. Beschikkingen

Artikel 62

  • 1 De directeur-generaal beslist bij beschikking omtrent het opleggen van een boete of een last onder dwangsom.

  • 2 In de beschikking waarbij een boete of een last onder dwangsom wordt opgelegd, worden in ieder geval vermeld:

    • a. indien een boete wordt opgelegd: de te betalen geldsom, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan, met inachtneming van artikel 57, tweede lid;

    • b. indien een last wordt opgelegd: de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;

    • c. de overtreding ter zake waarvan de boete of last wordt opgelegd, alsmede het overtreden wettelijk voorschrift;

    • d. de in artikel 59, tweede lid, bedoelde gegevens.

  • 3 Op verzoek van degene tot wie de beschikking is gericht, die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de directeur-generaal er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan hem wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 63

  • 1 De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 62, eerste lid, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor zover in de beschikking een last onder dwangsom is opgelegd, en de directeur-generaal zulks in de beschikking uitdrukkelijk heeft bepaald.

Artikel 64

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete of een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 56, eerste lid, vervalt vijf jaren nadat de overtreding is begaan.

Artikel 65

  • 1 Een beschikking als bedoeld in artikel 62, eerste lid, wordt, nadat zij is bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij de mededingingsautoriteit.

§ 4. Wijziging of intrekking van de last onder dwangsom

Artikel 66

  • 1 De directeur-generaal kan een last onder dwangsom wijzigen of intrekken.

  • 2 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de directeur-generaal, alvorens toepassing te geven aan het eerste lid, belanghebbenden in de gelegenheid schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken.

§ 5. Invordering van de boete

Artikel 67

  • 1 Een boete wordt betaald binnen dertien weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

  • 2 De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken.

  • 3 Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 68

  • 1 Bij gebreke van betaling binnen de in artikel 67, derde lid, bedoelde termijn van twee weken kan de directeur-generaal de verschuldigde boete, verhoogd met de krachtens artikel 67, tweede lid, verschuldigde rente en de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

  • 3 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat.

  • 4 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Hoofdstuk 8. Overige overtredingen

§ 1. Overtredingen medewerkingsplicht

Artikel 69

  • 2 De directeur-generaal legt geen boete op indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 70

  • 2 Een boete als bedoeld in artikel 69, eerste lid, en een last als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kunnen te zamen worden opgelegd.

§ 1a. Overtreding verplichtingen inzake financiële transparantie

Artikel 70a

  • 1 De directeur-generaal kan ingeval van overtreding van artikel 25b, eerste, tweede of derde lid, of van artikel 25e, eerste volzin, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend:

    • a. een boete opleggen van ten hoogste € 22 500;

    • b. een last onder dwangsom opleggen, die ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen.

  • 2 Een boete en een last onder dwangsom kunnen tezamen worden opgelegd.

  • 3 De directeur-generaal legt geen boete op indien de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.

§ 2. Overtredingen concentratietoezicht

Artikel 71

Indien op grond van artikel 40, tweede lid, of van artikel 46, tweede lid, aan een ontheffing als in het desbetreffende artikel bedoeld verbonden voorschriften niet worden nageleefd, kan de directeur-generaal de natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan wie die overtreding kan worden toegerekend, een boete opleggen van ten hoogste € 4 500.

Artikel 72

De directeur-generaal kan degene, die in strijd handelt met artikel 43, een boete opleggen van ten hoogste € 4 500.

Artikel 73

De directeur-generaal kan degene die onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt bij een melding van een concentratie op grond van artikel 34 of bij een aanvraag om een vergunning voor het tot stand brengen van een concentratie als bedoeld in artikel 41, eerste lid, een boete opleggen van ten hoogste € 22 500.

Artikel 74

  • 2 Een boete en een last onder dwangsom kunnen te zamen worden opgelegd.

Artikel 75

  • 1 Indien op grond van artikel 41, vierde lid, aan een vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd, kan de directeur-generaal de natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan wie deze overtreding kan worden toegerekend,

    • a. een boete opleggen van ten hoogste € 22 500;

    • b. een last onder dwangsom opleggen die ertoe strekt alsnog de desbetreffende voorschriften te doen naleven.

  • 2 Een boete en een last onder dwangsom kunnen te zamen worden opgelegd.

Artikel 76

Een boete op grond van artikel 71, 72, 73, 74, eerste lid, of 75, eerste lid, wordt niet opgelegd indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.

§ 3. Procedure

Artikel 77

  • 2 In het rapport worden in ieder geval vermeld:

    • a. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan;

    • b. waar en wanneer de onder a bedoelde feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan;

    • c. degene die de overtreding heeft begaan;

    • d. de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de overtreding kan worden toegerekend;

    • e. het overtreden wettelijk voorschrift.

  • 3 Een afschrift van het rapport wordt toegezonden aan de in het tweede lid, onder c, bedoelde persoon.

  • 4 Op verzoek van de belanghebbende die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de directeur-generaal er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 78

  • 2 Indien de directeur-generaal voornemens is een last onder dwangsom op te leggen, stelt hij belanghebbenden tevens in de gelegenheid schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken over de voorgenomen last.

  • 3 Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de directeur-generaal er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 79

  • 2 In de beschikking worden in ieder geval vermeld:

    • a. indien een boete wordt opgelegd: de te betalen geldsom, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan;

    • b. indien een last wordt opgelegd: de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;

    • c. de in artikel 77, tweede lid, bedoelde gegevens.

  • 3 Op verzoek van degene tot wie de beschikking is gericht, die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de directeur-generaal er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4 De beschikking dient te worden gegeven binnen dertien weken nadat een rapport als bedoeld in artikel 77, eerste lid, is opgemaakt.

Artikel 80

  • 1 De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 79, eerste lid, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voorzover in de beschikking een last onder dwangsom is opgelegd, en de directeur-generaal zulks in de beschikking uitdrukkelijk heeft bepaald.

Artikel 82

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in de artikelen 69, eerste lid, 71, 72, 73, 74, eerste lid, onder a, en 75, eerste lid, onder a, vervalt twee jaren nadat de overtreding is begaan.

Artikel 82a

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete of een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 70a, eerste lid, vervalt vijf jaren nadat de overtreding is begaan.

Hoofdstuk 9. Voorlopige last onder dwangsom

Artikel 83

  • 1 De directeur-generaal kan een voorlopige last onder dwangsom opleggen, indien naar zijn voorlopig oordeel aannemelijk is dat artikel 6, eerste lid, of artikel 24, eerste lid, is overtreden, en onverwijlde spoed, gelet op de belangen van de door de overtreding getroffen ondernemingen of het belang van instandhouding van een daadwerkelijke mededinging, dat vereist.

  • 2 Een voorlopige last verplicht de natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan wie de overtreding voorshands kan worden toegerekend, tot het verrichten of nalaten van in die last omschreven feitelijke gedragingen of rechtshandelingen.

Artikel 84

  • 1 De directeur-generaal deelt zijn voornemen een voorlopige last op te leggen schriftelijk en met redenen omkleed mee aan de belanghebbenden.

Artikel 85

  • 1 De directeur-generaal beslist zo spoedig mogelijk bij beschikking omtrent het opleggen van een voorlopige last.

  • 2 Indien een voorlopige last wordt opgelegd, kan de directeur-generaal in zijn beschikking bepalen wanneer deze vervalt.

  • 3 De voorlopige last vervalt in ieder geval:

    • a. indien niet binnen zes maanden nadat de beschikking is gegeven een rapport als bedoeld in artikel 59, eerste lid, is opgemaakt, op het tijdstip waarop die zes maanden zijn verstreken;

    • b. indien binnen de onder a bedoelde termijn het daar bedoelde rapport is opgemaakt, zodra een beschikking als bedoeld in artikel 62, eerste lid, is gegeven.

Artikel 86

Op een beschikking omtrent een voorlopige last is artikel 65 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 87

  • 1 De directeur-generaal kan een voorlopige last opheffen of wijzigen.

Hoofdstuk 10. Decentrale toepassing van de EG-mededingingsregels

Artikel 88

De directeur-generaal oefent de krachtens de verordeningen op grond van artikel 87 van het Verdrag bestaande bevoegdheid uit om de artikelen 85, eerste lid, en 86 van het Verdrag toe te passen alsmede de krachtens artikel 88 van het Verdrag bestaande bevoegdheid om te beslissen over de toelaatbaarheid van mededingingsafspraken en over het misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt.

Artikel 89

Ter zake van de uitoefening van de in artikel 88 bedoelde bevoegdheden zijn de hoofdstukken 3, § 4, 6, 7 en 9 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 11. Gebruik van gegevens

Artikel 90

Gegevens of inlichtingen omtrent een onderneming, welke in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van deze wet zijn verkregen, mogen uitsluitend voor de toepassing van deze wet worden gebruikt.

Artikel 91

In afwijking van artikel 90 is de directeur-generaal bevoegd gegevens of inlichtingen, verkregen bij de uitoefening van de hem in deze wet opgedragen taken, te verstrekken aan:

  • 1°. een buitenlandse instelling, die op grond van nationale wettelijke regels is belast met de toepassing van mededingingsregels, voor zover die gegevens of inlichtingen van betekenis zijn of kunnen zijn voor de uitoefening van de taak van die instelling en de verstrekking ervan naar het oordeel van de directeur-generaal in het belang is van de Nederlandse economie,

  • 2°. een bestuursorgaan dat op grond van een andere wettelijke regeling dan deze wet is belast met taken die de toepassing of mede de toepassing van bepalingen omtrent mededinging betreffen, voor zover die gegevens of inlichtingen van betekenis zijn of kunnen zijn voor de uitoefening van de genoemde taken van dat bestuursorgaan,

mits

  • a. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd, en

  • b. voldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

Hoofdstuk 12. Rechtsbescherming

Artikel 92

  • 2 De leden van de in het eerste lid bedoelde adviescommissie zijn niet werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 93

Hoofdstuk 14. Overgangsbepalingen

Artikel 100

  • 1 Gedurende drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 6 of, indien binnen die termijn een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 17 is ingediend, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding totdat op die aanvraag is beslist, geldt artikel 6 niet voor een op het genoemde tijdstip geldende overeenkomst of geldend besluit dan wel een gedraging die reeds voor dat tijdstip een aanvang had genomen, voorzover die overeenkomst, dat besluit of die gedraging niet onverbindend of verboden was op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet economische mededinging.

  • 2 Op de in het eerste lid bedoelde aanvraag om ontheffing wordt, in afwijking van artikel 19, eerste lid, beslist binnen twaalf maanden na ontvangst van de aanvraag. De directeur-generaal kan deze termijn, in afwijking van artikel 19, tweede lid, binnen tien maanden na ontvangst van de aanvraag met zes maanden verlengen.

Artikel 101

Verzoeken als bedoeld in de artikelen 9g, eerste lid, en 12, eerste en tweede lid, van de Wet economische mededinging, waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 6 nog niet is beslist, worden aangemerkt als aanvragen als bedoeld in artikel 17. Voor de toepassing van artikel 19 geldt het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 6 als datum van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 102

Ontheffingen, verleend op grond van het bij en krachtens de artikelen 9g , eerste lid, en 12, eerste en tweede lid, van de Wet economische mededinging bepaalde, worden aangemerkt als ontheffingen, bedoeld in artikel 17. De artikelen 22 en 23 zijn niet van toepassing.

Artikel 103

  • 1 Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 6 ter zake van een beschikking, genomen op grond van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 9g , eerste lid, en 12, eerste en tweede lid, van de Wet economische mededinging, de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift nog niet is verstreken en voorts nog geen bezwaar is gemaakt, geldt voor de toepassing van artikel 6:7 het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 6 als tijdstip van bekendmaking van de beschikking. Het bezwaarschrift wordt ingediend bij de directeur-generaal en behandeld met toepassing van het recht zoals het geldt na het genoemde tijdstip.

  • 2 Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 6 is gemaakt onderscheidenlijk ingesteld met betrekking tot een beschikking, genomen op grond van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 9g , eerste lid, en 12, eerste en tweede lid, van de Wet economische mededinging, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 3 Ten aanzien van het instellen van beroep tegen een op grond van het tweede lid gegeven beschikking op bezwaar en ten aanzien van de behandeling van het beroep, blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 6 van toepassing.

Artikel 104

  • 1 Een op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, van de Wet economische mededinging genomen beschikking wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 aangemerkt als een last als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder b, met dien verstande dat artikel 58, tweede lid, niet van toepassing is. De directeur-generaal beslist binnen zes weken na het genoemde tijdstip omtrent de dwangsom die aan die last wordt verbonden.

  • 2 Een op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet economische mededinging genomen beschikking wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 aangemerkt als een voorlopige last als bedoeld in artikel 83, eerste lid, met dien verstande dat die last, in afwijking van de in artikel 85, derde lid, onderdeel a, genoemde termijn, vervalt indien niet binnen drie maanden na het genoemde tijdstip een rapport als bedoeld in artikel 59, eerste lid, is opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 24, eerste lid, op het tijdstip waarop die drie maanden zijn verstreken. De directeur-generaal beslist binnen vier weken na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 omtrent de dwangsom die aan die voorlopige last wordt verbonden.

Artikel 105

  • 1 Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 ter zake van een beschikking, genomen op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, of artikel 27, eerste lid, van de Wet economische mededinging, de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift nog niet is verstreken en voorts nog geen bezwaar is gemaakt, geldt voor de toepassing van artikel 6:7 het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 als tijdstip van bekendmaking van de beschikking. Het bezwaarschrift wordt ingediend bij de directeur-generaal en behandeld met toepassing van het recht zoals het geldt na het genoemde tijdstip.

  • 2 Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 is gemaakt onderscheidenlijk ingesteld met betrekking tot een beschikking, genomen op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, of artikel 27, eerste lid, van de Wet economische mededinging, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 3 Ten aanzien van het instellen van beroep tegen een op grond van het tweede lid gegeven beschikking op bezwaar en ten aanzien van de behandeling van het beroep, blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 24 van toepassing.

Artikel 106

De straffen en maatregelen, gesteld op overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet economische mededinging, die een economisch delict opleveren en die zijn begaan voor het tijdstip waarop artikel 94 in werking treedt, blijven van toepassing.

Hoofdstuk 15. Slotbepalingen

Artikel 107

  • 1 De hoofdstukken van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 Artikel 16 vervalt vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding.

  • 3 Artikel 32 vervalt twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 mei 1997

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de vierentwintigste juni 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven