Arbeidsomstandighedenregeling

Meerdere toekomstige wijzigingen; eerste op 11-07-2026.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018.
Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Regeling houdende bepalingen ter uitvoering van bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en enige andere wetten gestelde regels

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Paragraaf 1.1a. Certificatie

Artikel 1.1a. Jaarverslag

In het jaarverslag van een certificerende instelling, bedoeld in artikel 1.5eb, eerste lid, van het besluit worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:

  • a. de door de instelling afgegeven, ingetrokken, geschorste dan wel geweigerde certificaten;

  • b. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

  • c. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;

  • d. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

  • e. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

  • f. uitbesteding van werkzaamheden aan onderaannemers of uitvoering door dochterondernemingen;

  • g. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

  • h. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

  • i. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

  • j. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen en de wijze van afhandeling daarvan;

  • k. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

Artikel 1.1b. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betalen

  • 1 Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.

  • 2 De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat worden bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling.

Paragraaf 1.1b. Persoonsregistratie

Artikel 1.1d. Verzoek om registratie of herregistratie

  • 1 De persoon die zich wil laten registeren of herregistreren in een register als bedoeld in artikel 1.1c, tweede lid, doet de verwerker van dit register de gegevens, bedoeld in artikel 1.1c, tweede lid, toekomen. De persoon die zich wil laten registeren of herregistreren in een register als bedoeld in artikel 1.1c, derde lid, doet de verwerker van dit register tevens het gegeven, bedoeld in artikel 1.1c, derde lid, toekomen.

  • 2 De verwerker van het register kan bepalen dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, een of meer gegevens als bedoeld in artikel 1.1c, tweede en derde lid, in digitale vorm verstrekt. Daartoe zorgt de verwerker voor een permanent bereikbare en volgens de stand van de techniek beveiligde website.

  • 3 De persoon, bedoeld in het eerste lid, legitimeert zich bij de verwerker zodanig dat deze zijn identiteit kan vaststellen.

  • 4 De verwerker verstrekt de geregistreerde of geherregistreerde een bewijs van registratie of herregistratie.

Artikel 1.1e. Verzoek om informatie of inzage

  • 1 De administratie van het register is zodanig ingericht dat op verzoek van:

    • a. de geregistreerde of geherregistreerde tijdig aan hem de gegevens, bedoeld in het artikel 1.1c, tweede lid en voor zover van toepassing het derde lid, worden verstrekt ten behoeve van controle op juistheid en volledigheid;

    • b. de werkgever van een werknemer, de opdrachtgever van een zelfstandige tijdig of de door de werkgever of opdrachtgever gemachtigde aan hem meegedeeld wordt of de door hem in zijn verzoek vermelde persoon in het register is opgenomen, en zo ja met welke status en voor welk werkveld of welke werkvelden;

    • c. een andere direct betrokkene tijdig aan hem meegedeeld wordt of de door hem in zijn verzoek vermelde persoon in het register is opgenomen en zo ja met welke status en voor welk werkveld of welke werkvelden; en

    • d. de toezichthouder tijdig aan hem de gegevens, bedoeld in artikel 1.1c, tweede en derde lid, worden verstrekt die voor de naleving van de bij en krachtens de wet gegeven voorschriften van belang zijn.

  • 2 De personen, bedoeld in het eerste lid, legitimeren zich bij de verwerker zodanig dat deze kan vaststellen dat zij geregistreerde of geherregistreerde, werkgever, opdrachtgever, gemachtigde, andere direct betrokkene of toezichthouder zijn.

Artikel 1.1f. Aanpassing gegevens op verzoek geregistreerde of geherregistreerde

  • 2 In voorkomend geval doet de geregistreerde of geherregistreerde de minister met het verzoek, bedoeld in het eerste lid, nieuwe gegevens toekomen.

Artikel 1.1g. Informeren geregistreerde of geherregistreerde

De minister informeert de geregistreerde of geherregistreerde desgevraagd over:

  • a. door hem genomen besluiten betreffende een verzoek om informatie of inzage als bedoeld in artikel 1.1e, eerste lid, onder b, c en d; en

  • b. door hem anders dan op verzoek van de geregistreerde of geherregistreerde in dat register aangepaste gegevens dan wel uit het register verwijderde gegevens.

Artikel 1.1h. Misbruik of zoekraken van het bewijs van registratie of herregistratie

  • 1 De geregistreerde of geherregistreerde voorkomt misbruik en het zoekraken van het bewijs van registratie of herregistratie door derden.

  • 2 De constatering van misbruik en het zoekraken van het bewijs van registratie of herregistratie meldt de geregistreerde of geherregistreerde binnen tien dagen schriftelijk of digitaal aan de minister.

Paragraaf 1.2. Algemene bepalingen over opleidingen

Artikel 1.2. Algemeen

Voor zover in deze regeling regels zijn gesteld over opleidingen zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.8 van toepassing.

Artikel 1.3. Materiaal

De opleiding wordt gegeven aan de hand van aan de cursisten ter beschikking gesteld overzichtelijk schriftelijk opleidingsmateriaal van voldoende didactische kwaliteit.

Artikel 1.4. Docenten

De docenten beschikken voor de onderwerpen die zij tijdens de opleiding behandelen aantoonbaar over ruime theoretische, praktische en didactische kennis of vaardigheden.

Artikel 1.5. Faciliteiten

  • 1 De opleidingsinstelling beschikt over adequate opleidingsfaciliteiten.

  • 2 De opleidingsinstelling biedt de opleiding ten minste twee maal per jaar aan en voert haar ten minste eenmaal per jaar uit.

  • 3 De opleidingsinstelling legt de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van alle betrokkenen bij de opleiding schriftelijk vast.

  • 4 De opleidingsinstelling treft adequate maatregelen om de veiligheid van de cursisten zoveel mogelijk te waarborgen.

Artikel 1.6. Toetsing eindtermen

  • 1 De toetsing van de eindtermen vindt plaats door middel van een examen.

  • 2 De opleidingsinstelling neemt de examens af aan de hand van een deugdelijk en op schrift gesteld examenreglement.

Artikel 1.7. Diploma

De opleidingsinstelling overhandigt de cursist die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, een op naam gesteld schriftelijk bewijs, getekend door twee leden van de examencommissie dan wel het hoofd van de opleidingsinstelling.

Artikel 1.7a. Buitenlandse getuigschriften en kwalificaties van vakbekwaamheid

[Vervallen per 01-10-2012]

Artikel 1.8. Administratie

De opleidingsinstelling voert een deugdelijke administratie waarin de persoonlijke gegevens van de cursist en de datum waarop het schriftelijk bewijs, bedoeld in artikel 1.7 is uitgereikt in ieder geval zijn opgenomen en waarin de periode is bepaald gedurende welke de examenopgaven en de uitwerkingen daarvan worden bewaard.

Paragraaf 1.3. Erkenning EU-beroepskwalificaties en tijdelijke en incidentele dienstverrichting

Artikel 1.9. Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 1.9aa. Taken en bevoegdheden certificerende instelling

De taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5, 6, 8, 11, 12, 13, 17, 19, 22, 23, 27, 28, 29, 30, 30a, 31, 31b, 32a, 34 en 35 van de wet worden indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5b van het besluit heeft aangewezen, uitgeoefend door die certificerende instelling.

Artikel 1.9a. Erkenning EU-beroepskwalificaties

  • 1 Het verzoek om registratie of herregistratie, bedoeld in artikel 1.5j, vijfde lid, van het besluit, dan wel om een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 1.5h van het besluit, wordt ingediend bij de minister, of indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit heeft aangewezen, bij die instelling, onder verstrekking van de volgende documenten:

    • a. de documenten betreffende nationaliteit en verblijf, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

    • b. een gewaarmerkte kopie van een in een betrokken staat verkregen opleidingstitel of bekwaamheidsattest waarop de aanvrager zich beroept;

    • c. in voorkomend geval een bewijs van zijn beroepservaring, waarbij in ieder geval inzicht wordt verschaft in de duur van deze beroepservaring en de onderdelen en inhoud waaruit de beroepswerkzaamheden hebben bestaan;

    • d. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of een met die verklaring overeenkomend document als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet, of een attest waaruit blijkt van een verklaring onder ede of plechtige verklaring als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de wet indien een dergelijke verklaring ook van eigen onderdanen wordt vereist;

    • e. een document inzake gezondheid als bedoeld in artikel 15 van de wet indien een dergelijk document ook van eigen onderdanen wordt vereist; en

    • f. indien het verzoek en de in de onderdelen b, c, d en e bedoelde documenten in een andere dan de Nederlandse taal zijn gesteld, wordt op verzoek van de minister, dan wel de door hem aangewezen instelling, bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, zo nodig een vertaling in het Nederlands overlegd die is opgesteld door een beëdigd vertaler. Indien de minister of hiervoor genoemde instelling daarmee instemt, kan een vertaling van de documenten in een andere taal dan het Nederlands worden overlegd.

  • 2 De minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, stelt in het kader van de erkenning van beroepskwalificaties vast of de verzoeker beschikt over het beroepskwalificatieniveau, bedoeld in de artikelen 6 en 9 van de wet en met inachtneming van de termijnen, genoemd in artikel 19 van de wet.

  • 3 Met inachtneming van artikel 11 van de wet stelt de minister of indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, de verzoeker op de hoogte van de eis van het met goed gevolg afleggen van een compenserende maatregel.

  • 4 De kosten verbonden aan het in behandeling nemen van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, en aan het afleggen van een compenserende maatregel als bedoeld in artikel 11 van de wet, worden doorberekend aan de verzoeker. Deze kosten worden bij de verzoek voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de certificerende instelling.

  • 5 In geval op grond van artikel 11 van de wet aan de verzoeker de eis wordt gesteld dat hij een aanpassingsstage volgt:

    • a. wordt de verzoeker geïnformeerd over:

      • 1°. de ontbrekende kennis, vaardigheden en competenties waarop de aanpassingsstage betrekking heeft;

      • 2°. de duur van de aanpassingsstage;

      • 3°. overige eisen die het kader van de aanpassingsstage worden gesteld; en

    • b. verricht de verzoeker tijdens deze periode werkzaamheden onder verantwoordelijkheid en begeleiding van een deskundige die is geregistreerd of geherregistreerd in het voor het desbetreffende vakgebied wettelijk verplicht gestelde register dan wel, in de overige gevallen, die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid op het desbetreffende vakgebied.

  • 6 In geval op grond van artikel 11 van de wet aan de verzoeker de eis wordt gesteld dat hij een proeve van bekwaamheid aflegt, wordt de verzoeker geïnformeerd over:

    • a. de ontbrekende kennis, vaardigheden en competenties waarop de proeve van bekwaamheid betrekking heeft;

    • b. de kosten; en

    • c. overige eisen die in het kader van de proeve van bekwaamheid worden gesteld.

Artikel 1.9b. Meldingsplicht en te verstrekken documenten bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting

  • 1 Voorafgaand aan de eerste dienstverrichting doet de dienstverrichter, die een beroep uitoefent als genoemd in de artikelen 3.5h, derde lid, 4.8, tweede lid, 4.9, tweede lid, 4.10, zesde lid, 4.54d, vijfde en zevende lid, 6.16, derde en zesde lid, en 7.32, eerste lid, van het besluit, melding aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, en verstrekt daarbij de volgende documenten:

    • a. een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende de verzekeringsdekking of soortgelijke bescherming tegen financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid;

    • b. de documenten betreffende nationaliteit en verblijf, bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdeel a, van de wet;

    • c. een bewijs van beroepskwalificaties;

    • d. een bewijs dat de dienstverrichter gerechtigd is om het betreffende beroep uit te oefenen in een andere betrokken staat dan Nederland;

    • e. een document dat niet ouder dan drie maanden is, waaruit blijkt dat ten aanzien van de aanvrager geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de rechten op de uitoefening van het betreffende beroep in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend zijn verloren;

    • f. indien de aanvrager houder is van een opleidingstitel die is afgegeven in een ander land dan de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de opleidingstitel door het daarvoor bevoegd gezag van de betrokken staat van vestiging is erkend;

    • g. Indien het beroep dat of de opleiding van de aanvrager die leidt tot toegang tot of tot uitoefening van het beroep, niet is gereglementeerd in de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager in de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland gedurende ten minste een jaar het betreffende beroep heeft uitgeoefend in de betrokken staat van vestiging; en

    • h. een document inzake gezondheid als bedoeld in artikel 15 van de wet indien een dergelijk document ook van eigen onderdanen wordt vereist.

  • 2 De dienstverrichter verstrekt de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde verklaring een maal per jaar indien hij voornemens is gedurende dat jaar in Nederland diensten te verrichten. Daarbij verstrekt de dienstverrichter opnieuw de documenten, genoemd in het eerste lid, voor zover zich daarin een wijziging heeft voorgedaan.

  • 3 Indien de documenten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c, d, e, f, g en h, in een andere taal dan de Nederlandse taal zijn gesteld, wordt op verzoek van de minister, dan wel de door hem aangewezen instelling, bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, zo nodig een vertaling in het Nederlands overlegd die is opgesteld door een beëdigd vertaler. Indien de minister of de hiervoor genoemde instelling daarmee instemt, kan een vertaling van de documenten in een andere taal dan het Nederlands worden overlegd. Afschriften van deze documenten zijn gewaarmerkt.

Artikel 1.9c. Controle beroepskwalificaties bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting voor beroepen die verband houden met de volksgezondheid of openbare veiligheid

  • 2 In aanvulling op de documenten, genoemd in artikel 1.9b, eerste lid, verstrekt de dienstverrichter de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, desgevraagd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.9b, derde lid, de volgende documenten:

    • a. het programma van de opleiding tot het desbetreffende beroep, onderverdeeld in theorie en praktijkvakken, met opgave van de duur van het onderwijs in die vakken, afkomstig van de instelling waarbij de dienstverrichter de opleidingstitel heeft behaald;

    • b. cijferlijsten en beoordelingen van studieresultaten, praktijkperiode of stages van de dienstverrichter; en

    • c. bewijsstukken van eventuele beroepservaring en aanvullend onderwijs.

  • 4 In geval van constatering van wezenlijke verschillen als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de wet, biedt de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, de dienstverrichter de mogelijkheid om door middel van een proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 1.9d, aan te tonen dat hij over de ontbrekende kennis, vaardigheden of competenties beschikt.

  • 5 De dienstverrichter ontvangt van de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5b van het besluit heeft aangewezen, die instelling, een schriftelijke verklaring in de vorm van een bewijs van toetsing indien op grond van de controle de beroepskwalificaties voldoende zijn voor tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland.

Artikel 1.9d. Proeve van bekwaamheid bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting

  • 2 Na het afleggen van de proeve van bekwaamheid zendt de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, een bewijs van toetsing aan de dienstverrichter indien het resultaat van de proeve van bekwaamheid voldoende is voor tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland.

  • 3 Indien het resultaat van de proeve van bekwaamheid onvoldoende is, heeft de dienstverrichter het recht nogmaals een proeve van bekwaamheid af te leggen.

Artikel 1.9da. Geldigheidsduur opname in register, certificaat van vakbekwaamheid en bewijs van toetsing

  • 2 De geldigheid van het bewijs van toetsing, bedoeld in het eerste lid, kan door de minister worden beperkt of beëindigd naar aanleiding van controles die zijn uitgevoerd in het kader van toezicht.

Paragraaf 1.4. Melding beroepsziekten

Artikel 1.11. Gegevens beroepsziekten

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder beroepsziekte: een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden.

  • 2 De mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet omvat ten minste de volgende, niet tot een individuele natuurlijke persoon herleidbare, gegevens:

    • a. de diagnose;

    • b. het geslacht en het geboortejaar van de werknemer;

    • c. de aard en de mate van de belasting in arbeid of arbeidsomstandigheden;

    • d. de aard van de werkzaamheden ten tijde van het ontstaan van de beroepsziekte;

    • e. het beroep van de werknemer ten tijde van de blootstelling, en

    • f. de economische activiteit van de werkgever ten tijde van de blootstelling.

Artikel 1.12. Vergoeding uitvoeringskosten aangewezen instelling als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

  • 1 De minister en de door de minister aangewezen instelling, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet leggen jaarlijks de afspraken over de uitoefening van de taken door de aangewezen instelling en de samenwerking vast in uitvoeringsafspraken.

  • 2 Op verzoek van en in overleg met de minister dient de aangewezen instelling uiterlijk 1 december van enig kalenderjaar een jaarplan in voor het daaropvolgende kalenderjaar. Het jaarplan bevat een begroting. De minister beslist over de goedkeuring van het jaarplan.

  • 3 Op verzoek van de minister en in overleg met de aangewezen instelling kunnen gedurende het kalenderjaar wijzigingen in het jaarplan worden aangebracht indien deze verband houden met nadere afspraken die in het verlengde liggen van de gemaakte uitvoeringsafspraken, bedoeld in het eerste lid. De minister beslist over de goedkeuring van een wijziging in het jaarplan.

  • 4 De minister en de aangewezen instelling voeren jaarlijks ten minste tweemaal overleg over de voortgang en uitvoering van het jaarplan.

  • 5 Enkel daadwerkelijk door de aangewezen instelling binnen de goedgekeurde begroting gemaakte kosten worden door de minister vergoed. De aangewezen instelling voert een gescheiden en op het jaarplan aansluitende administratie met betrekking tot de daadwerkelijk gemaakte kosten en verrichte activiteiten.

  • 6 De aangewezen instelling dient uiterlijk voor 1 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het jaarplan betrekking heeft een verantwoording van het jaarplan in. De verantwoording bestaat uit:

    • a. een inhoudelijk verslag met het oog op de beoordeling van de resultaten van de verrichte activiteiten;

    • b. een financiële verantwoording die aansluit bij de goedgekeurde begroting, en

    • c. een verklaring van een registeraccountant of een Accountant-Administratieconsulent ten aanzien van wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde register een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van die wet.

  • 7 Na acceptatie van de eindverantwoording verricht de minister de eindbetaling. Indien de activiteiten niet binnen de vastgestelde termijn zijn verricht op een wijze die aan de uitvoeringsafspraken voldoet, kan een bedrag in mindering worden gebracht.

  • 8 In afwijking van het tweede lid geldt voor het jaar 2018 dat het jaarplan over dat jaar uiterlijk 15 januari 2018 wordt ingediend.

Hoofdstuk 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, deskundigen en arbodiensten

Paragraaf 2.1. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie ter voorkoming en beperking van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen

Artikel 2.0. Vastlegging preventiebeleid voor zware ongevallen

Bij de vastlegging van het preventiebeleid voor zware ongevallen wordt een beschrijving gegeven van:

  • a. de hoofdlijnen van de aard en de omvang van de risico’s van zware ongevallen;

  • b. de beginselen die ten grondslag liggen aan het veiligheidsbeheerssysteem en die inzicht bieden in de samenhang tussen het beleid en het veiligheids-beheerssysteem;

  • c. de criteria die worden toegepast bij de vaststelling van de risico’s van zware ongevallen; en

  • d. de beginselen die ten grondslag liggen aan de maatregelen die zijn getroffen om zware ongevallen te voorkomen en die inzicht bieden in de samenhang tussen die maatregelen en de risico’s van zware ongevallen.

Artikel 2.0a. Procedures voor de identificatie en evaluatie van de gevaren en risico’s van zware ongevallen

  • 1 De procedures voor de systematische identificatie en evaluatie van de gevaren en risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5, tweede lid, onder a, van het besluit, hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen ervan;

    • b. de criteria voor het bepalen van de methoden voor het onderzoek, bedoeld onder a; en

    • c. de methode voor de evaluatie van de gevaren en risico’s van zware ongevallen.

  • 2 De onderzoeksmethode, bedoeld in het eerste lid, onder b, is afgestemd op de fasen, bedoeld in het eerste lid, onder a.

  • 3 De onderzoeksmethode, bedoeld in het eerste lid, onder c, is geschikt om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen ervan.

Artikel 2.0b. Beschrijving scenario’s

  • 1 De beschrijving van de scenario’s, bedoeld in artikel 2.5, tweede lid, onder b, van het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen van de installaties vindt plaats op basis van een gedocumenteerde methode.

  • 2 Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, komen in ieder geval de elementen aan de orde, genoemd in bijlage Ia bij deze regeling.

Artikel 2.0c. Veiligheidsbeheerssysteem

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, eerste lid, van het besluit komen in ieder geval de elementen aan de orde, genoemd in bijlage Ib bij deze regeling.

Artikel 2.0d. Intern noodplan

Het intern noodplan, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval de gegevens en beschrijvingen, bedoeld in bijlage Ic bij deze regeling.

Artikel 2.0e. Buiten toepassing verklaring geheel of gedeeltelijk van Hoofdstuk 2, Afdeling 2, Arbeidsomstandighedenbesluit

  • 1 Voor de krijgsmacht geldt dat:

    • a. bij de melding van leidinggevenden en deskundigen bij de krijgsmacht, bedoeld in artikel 2.5h, eerste lid, onder b en c, van het besluit kan worden volstaan met het noemen van de functies met bereikbaarheidsgegevens; en

    • b. de melding van de op een locatie voorkomende hoeveelheden gevaarlijke stoffen, waaronder begrepen munitie, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder f, van het besluit kan geschieden op geclassificeerde wijze.

Paragraaf 2.2. Taken van deskundigen en arbodiensten

Artikel 2.1. Risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de wet verricht de deskundige of de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:

    • a. het toetsen of de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;

    • b. het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;

    • c. het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen van een advies aan de werkgever. Dit advies heeft mede betrekking op de in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.

Artikel 2.2. Ziekteverzuimbegeleiding

Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de wet ondersteunt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst de werkgever bij het adequaat begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten teneinde een verantwoorde werkhervatting te bevorderen. Voor het uitvoeren van deze taak legt de bedrijfarts of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn geregeld;

  • c. hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;

  • d. op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen vinden;

  • e. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voortvloeien;

  • f. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.4. Aanstellingskeuring

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit het onderzoek in het kader van de aanstellingskeuring voortvloeien;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen wordt gewaarborgd.

Artikel 2.6. Melding wijziging organisatievorm

De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in artikel 2.7.

Paragraaf 2.3. Certificatie

Artikel 2.7. Aanwijzing certificerende instelling

Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit, kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de eisen vastgelegd in Deel 2 van het Certificatieschema Arbodiensten dat is vastgesteld door de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten op 9 november 2018 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 5 december 2018, Stcrt. 2018, 68321.

Artikel 2.8. Eisen aan de arbodienst

Een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een instelling heeft aangewezen als bedoeld in artikel 2.7, door die instelling afgegeven indien wordt voldaan aan de eisen vastgelegd in Deel 1 van het Certificatieschema Arbodiensten dat is vastgesteld door de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten op 9 november 2018 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 5 december 2018, Stcrt. 2018, 68321.

Artikel 2.12. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat externe arbodienst

[Vervallen per 01-04-2013]

Artikel 2.13. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat interne arbodienst

[Vervallen per 01-04-2013]

Artikel 2.14. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld arbokerndeskundigen

Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in hoofdstuk 7 van het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor arbokerndeskundige, dat is vastgesteld op 5 januari 2022 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 24 maart 2022 met Stcrt. nr. 2022-7977.

Artikel 2.15. Certificaat arbokerndeskundige met de scope arbeidshygiëne

Een certificaat arbokerndeskundige op het terrein van arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor arbokerndeskundige met de scope van Arbeidshygiënist, dat is vastgesteld op 5 januari 2022 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 24 maart 2022 met Stcrt. nr. 2022-7977.

Artikel 2.16. Certificaat arbokerndeskundige met de scope veiligheidskundige

Een certificaat arbokerndeskundige op het terrein van veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Certificatieschema voor het persoonscertificaat voor arbokerndeskundige met de scope van Hogere veiligheidskundige dat is vastgesteld op 5 januari 2022 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 24 maart 2022 met Stcrt. nr. 2022-7977.

Artikel 2.17. Certificaat arbokerndeskundige met de scope arbeids- en organisatiekunde

Een certificaat arbokerndeskundige op het terrein van arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen vastgelegd in het Certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbokerndeskundige met de scope van Arbeids- en Organisatiedeskundige, dat is vastgesteld op 5 januari 2022 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 24 maart 2022 met Stcrt. nr. 2022-7977.

Artikel 2.18. Verstrekken gegevens certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, arbeidshygiëne, veiligheidskunde en arbeids- en organisatiekunde

[Vervallen per 03-12-2004]

Hoofdstuk 3. Winningsindustrieën met behulp van boringen

Paragraaf 3.2. Winningsindustrieën met behulp van boringen

Artikel 3.2. Definities

In deze paragraaf en paragraaf 3.3 wordt verstaan onder:

a. risico-analyse:

systematisch onderzoek van risico's voor de veiligheid en de gezondheid op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de wet;

b. acceptatiecriteria:

de grenzen waarbinnen risico's aanvaardbaar zijn;

c. prestatienormen:

duidelijke en meetbare parameters ten aanzien van die prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen, die direct bijdragen aan de verwezenlijking van veiligheids- en gezondheidsdoelstellingen;

d. mijnbouwwerk:

een werk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet;

e. mijnbouwinstallatie:

een installatie als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, onderdeel f, van het besluit;

f. richtlijn:

richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178);

g. veiligheids- en gezondheidszorgsysteem:

een systeem als bedoeld in de artikelen 2.42e, eerste lid, en 2.42k, tweede lid, van het besluit;

h. veiligheids- en gezondheidsdocument:

een document als bedoeld in de artikelen 2.42f, eerste lid, en 2.42k, eerste lid, van het besluit.

Artikel 3.2a. Bepaling risico’s en grenzen

  • 1 De risico’s in het kader van de risico-analyse, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel a, worden kwalitatief en, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald.

  • 2 De grenzen in het kader van bepaling van de acceptatiecriteria, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel b, worden, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald. Voor zover dit niet mogelijk is, worden deze grenzen kwalitatief bepaald.

Artikel 3.3. Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem is gebaseerd op een procesgerichte internationaal erkende norm voor de beheersing van veiligheid, gezondheid, kwaliteitszorg of milieu.

Artikel 3.4. Vastlegging veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt schriftelijk vastgelegd.

  • 2 In de beschrijving van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt aangegeven wat de onderdelen van dit systeem inhouden en hoe de samenhang is tussen deze onderdelen.

Artikel 3.5. Doorlichting veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt regelmatig doorgelicht op basis van internationaal erkende normen voor het doorlichten van zorgsystemen.

  • 2 De aard en de frequentie van de doorlichting wordt zodanig gekozen dat de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem telkens na een periode van drie jaar kan worden bepaald.

Artikel 3.6. Veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 1 Er wordt een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende mijnbouwwerken:

    • a. ieder mijnbouwwerk op het land;

    • b. iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie;

    • c. iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie, en

    • d. iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd;

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is op de mijnbouwwerken, bedoeld in het eerste lid, aanwezig.

Artikel 3.7. Veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Voor zover niet reeds bij het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, hiermee rekening is gehouden, wordt er een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende bijzondere werkzaamheden:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat, en

    • c. het gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden op een mijnbouwwerk of op of in de nabijheid van een mijnbouwinstallatie, indien het gelijktijdig uitvoeren van deze werkzaamheden een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid vormt.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is bij de uit te voeren werkzaamheden aanwezig.

Artikel 3.8. Onderdelen veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen a en b, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het voorontwerprapport;

    • b. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • c. het addendum gebruik;

    • d. het addendum grote wijzigingen, en

    • e. het addendum verlaten en verwijderen.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen c en d, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • b. het addendum gebruik, en

    • c. het addendum grote wijzigingen.

Artikel 3.9. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, bevat:

  • a. een duidelijke en nauwkeurige beschrijving van het mijnbouwwerk alsmede van de werkzaamheden die op het mijnbouwwerk worden uitgevoerd, met inbegrip van een aanduiding van de voorzieningen die in het ontwerp van het mijnbouwwerk zijn opgenomen ter uitsluiting of vermindering van de risico's;

  • b. in aanvulling op onderdeel a, de informatie, bedoeld in bijlage IV bij deze regeling;

  • c. de informatie, bedoeld in bijlage V bij deze regeling, met betrekking tot het brandbestrijdingsplan;

  • d. de informatie, bedoeld in onderdeel c, is gebaseerd op de opgave, bedoeld in artikel 2.42f, eerste lid, onder a, van het besluit;

  • e. een opgave van de acceptatiecriteria;

  • f. een lijst van alle geïdentificeerde en geanalyseerde risico's, inclusief een samenvatting van het onderzoek dat in dit kader is verricht voor het mijnbouwwerk op het land of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in bijlage VI bij deze regeling of voor de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie of een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd, bedoeld in bijlage VII bij deze regeling;

  • g. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

  • h. een beoordeling van de doeltreffendheid en geschiktheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem voor het mijnbouwwerk met inbegrip van de resultaten en de noodzakelijk bevonden wijzigingen of aanvullingen van dat zorgsysteem;

  • i. een samenvatting, in niet-technische terminologie, van het onderzoek, bedoeld in bijlage VI en VII bij deze regeling, dat is verricht in het kader van het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument;

  • j. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

  • k. een opgave van de prestatienormen;

  • l. de grenzen waarbinnen de op het mijnbouwwerk gebruikte apparatuur en beheerssystemen normaal kunnen functioneren;

  • m. een actieplan met tijdpad voor de realisatie van de maatregelen, bedoeld in onderdeel j;

  • n. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria;

  • o. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen, en

  • p. een schriftelijke verklaring dat de risico's ten minste binnen de van tevoren vastgestelde acceptatiecriteria en prestatienormen vallen.

Artikel 3.10. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.7, bevat:

    • a. een overzichtstekening waarop de combinaties, bedoeld in het tweede lid, zijn aangegeven;

    • b. een opgave van de acceptatiecriteria;

    • c. een beoordeling en een evaluatie van de gevaren en de daarmee samenhangende risico's die specifiek zijn voor de locatie en voor de werkzaamheden waarop het veiligheids- en gezondheidsdocument betrekking heeft;

    • d. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

    • e. een evaluatie van alle beheerssystemen die bijdragen aan de vermindering van de risico's;

    • f. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

    • g. een opgave van de prestatienormen;

    • h. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria, en

    • i. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen.

Artikel 3.11. Toezenden voorontwerprapport en veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

  • 2 Het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt twaalf weken voor het in gebruik nemen van een mijnbouwwerk in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 3 Het addendum gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt voor de eerste maal vijf jaar na toezending van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik en vervolgens eenmaal in de vijf jaar in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 4 Het addendum verlaten en verwijderen, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt twaalf weken voor het verlaten van een mijnbouwwerk of het verwijderen van een vast opgestelde mijnbouwinstallatie in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 5 De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, wordt op verzoek van een daartoe aangewezen toezichthouder in tweevoud aan hem toegezonden.

Artikel 3.12. Toezenden van het veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument voor de bijzondere werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onderdelen a, b en c, wordt acht weken voor de aanvang van de werkzaamheden in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 2 Dit veiligheids- en gezondheidsdocument gaat vergezeld van het werkprogramma, bedoeld in artikel 74 van het Mijnbouwbesluit indien het de volgende werkzaamheden betreft:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in een bestaand boorgat.

Artikel 3.13. Naleving veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 2 De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, beoordeelt regelmatig en systematisch de naleving en de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidsdocument.

  • 3 Indien de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding geven, herziet de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats het veiligheids- en gezondheidsdocument. De herziene delen van het veiligheids- en gezondheidsdocument worden, alvorens het gewijzigde veiligheids- en gezondheidsdocument wordt uitgevoerd, in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

Artikel 3.14. Noodplan

Paragraaf 3.3. Winningsindustrieën voor het opsporen en de winning van koolwaterstoffen

Artikel 3.15. Schakelbepaling

Op een arbeidsplaats in de winningsindustrie voor het opsporen en de winning van koolwaterstoffen zijn naast de voorschriften van paragraaf 3.2 van dit hoofdstuk tevens de voorschriften van deze paragraaf van toepassing.

Artikel 3.16. Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem in verband met zware ongevallen

In aanvulling op artikel 3.4 bevat de aanvulling op het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem, bedoeld in artikel 2.42k, tweede lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in de bijlagen I, onderdeel 9, en IV, onderdeel 1, bij de richtlijn.

Artikel 3.17. Veiligheids- en gezondheidsbeleid en -document in verband met zware ongevallen

In aanvulling op de artikelen 3.8 en 3.9 bevat het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.8, eerste respectievelijk tweede lid, over de aanvulling op het arbeidsomstandighedenbeleid, bedoeld in artikel 2.42k, eerste lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in de bijlagen I, onderdeel 8, en IV, onderdeel 1, bij de richtlijn.

Artikel 3.18. Risico-inventarisatie en -evaluatie in verband met zware ongevallen bij mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b

  • 2 In aanvulling op de artikelen en 3.8 en 3.9 bevat het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.8, eerste respectievelijk tweede lid, betreffende een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, voor zover dit een niet-productie-installatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 17, van de richtlijn is, over de aanvulling op de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.42l, eerste tot en met vierde lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 3, bij de richtlijn, met uitzondering van punt 15.

Artikel 3.19. Risico-inventarisatie en -evaluatie in verband met zware ongevallen bij mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c en d

  • 1 In aanvulling op de artikelen en 3.8 en 3.9 bevat het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.8, eerste respectievelijk tweede lid, betreffende een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c en d, voor zover dit een productie-installatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 20, van de richtlijn is, over de aanvulling op de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.42l, eerste tot en met vierde lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 2, bij de richtlijn, met uitzondering van punt 15.

  • 2 In aanvulling op de artikelen en 3.8 en 3.9 bevat het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.8, eerste respectievelijk tweede lid, betreffende een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c en d, voor zover dit een niet-productie-installatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 17, van de richtlijn is, over de aanvulling op de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.42l, eerste tot en met vierde lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 3, bij de richtlijn, met uitzondering van punt 15.

Artikel 3.20. Noodplan in verband met zware ongevallen

In aanvulling op artikel 3.14, eerste lid, bevat de aanvulling op het noodplan, bedoeld in artikel 3.37za, eerste lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 10, bij de richtlijn, met dien verstande dat onder extern rampenplan als bedoeld in de punten 2 en 9 wordt verstaan: het Incidentbestrijdingsplan Noordzee, bedoeld in artikel 23 van de Wet bestrijding maritieme ongevallen, het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, of het rampbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet veiligheidsregio’s.

Hoofdstuk 4. Veiligheid tankschepen en gevaarlijke stoffen

Paragraaf 4.1. Veiligheid aan op of in tankschepen

Artikel 4.1. Definities

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. brandbare vloeistoffen: vloeistoffen waarvan het vlampunt niet hoger is dan 100°C;

  • b. K0-, K1- en K2-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, met een vlampunt lager of gelijk aan 55°C, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, voor zover niet begrepen onder KT-vloeistoffen;

  • c. K3-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, geen KT-vloeistoffen zijnde, waarvan het vlampunt hoger is dan 55°C;

  • d. KT-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging, bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • e. T-vloeistoffen: vloeistoffen, niet zijnde brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • f. K1-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin K0-, K1- of K2-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • g. K3-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin geen andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • h. KT-ruimte:een tot een schip behorende ruimte waarin KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • i. T-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin T-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • j. K1-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een K1-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • k. K3-schip: een schip, in de ladingtanks waarvan noch andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen geen T-vloeistoffen of resten van een van die vloeistoffen anders dan in verpakking voorkomen;

  • l. KT-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een KT-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • m. T-schip: een schip, niet zijnde een K1- of KT-schip, waarvan een of meer van de ladingtanks een T-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • n. vuur: vuur, vonkvorming, open licht of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk is aan of hoger is dan de minimumontstekingstemperatuur van de vloeistoffen of de gassen die de ladingtanks bevatten of waarvan resten in die tanks voorkomen;

  • o. werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • p. koud werk: werkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • q. schoonmaken: iedere handeling die gericht is op of verband houdt met het schoon-, gasvrij- of droogmaken van een K1-, KT-, K3- of T-ruimte;

  • r. ladingzone: de ladingtanks en alle rechtstreeks aan deze tanks grenzende tanks of andere ruimten, welke als afscheiding dienen tussen de ladingtanks en de overige ruimten van het schip;

  • s. gasdeskundige: een deskundig persoon als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit die voldoet aan artikel 4.14;

  • t. veiligheids- en gezondheidsverklaring: een door een gasdeskundige na een doeltreffend onderzoek afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit, overeenkomstig een van de bij bijlage IX van deze regeling vastgestelde modellen.

Artikel 4.2. Toepassingsgebied

Deze paragraaf is van toepassing op de in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit bedoelde werkzaamheden op K1-, K3-, KT- of T-schepen.

Artikel 4.3. Veiligheidsmaatregelen

Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties te beperken. Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.

Artikel 4.4. Schoonmaken

  • 1 Alvorens werknemers de schoon te maken ruimten betreden, is vastgesteld dat zulks zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan geschieden.

  • 2 Een schoon te maken ruimte wordt niet betreden zolang als gevolg van werkzaamheden in een aangrenzende ruimte de temperatuur van de schotten aanmerkelijk hoger kan worden dan de omgevingstemperatuur.

  • 3 Een schoon te maken ruimte wordt evenmin betreden zolang in een aangrenzende ruimte een explosief mengsel aanwezig is en deze ruimte niet is gesloten.

  • 4 Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken, tenzij deze werkzaamheden plaatsvinden tijdens een gesloten schoonmaakproces en uitsluitend betrekking hebben op laden en lossen. Het schoonmaken en de laad- en loswerkzaamheden:

    • a. vinden volledig gescheiden van elkaar plaats;

    • b. beïnvloeden elkaar niet en

    • c. staan onder voortdurend toezicht.

Artikel 4.5. Onderzoek

Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming, verstikking of vergiftiging ontstaat.

Artikel 4.6. Voorkomen gevaren

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder die grens terug te brengen. Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt, welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort mogelijk gehouden. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten wordt zo uitgevoerd, dat binnen en buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging kan ontstaan. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan optreden.

Artikel 4.7. Veiligheidsvoorwaarden

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.

  • 3 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt wordt.

  • 4 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden kunnen komen.

  • 5 De ladingtanks in de gehele ladingzone van K1,- K3- en KT-schepen worden niet geopend dan nadat aan het eerste tot en met vierde lid is voldaan.

  • 6 De ladingtanks in de gehele ladingzone van T-schepen worden niet geopend dan nadat aan het vierde lid is voldaan.

Artikel 4.8. Veiligheids- en gezondheidsverklaring

De artikelen 4.4, vierde lid, en 4.7 zijn niet van toepassing op K3-ruimten buiten de ladingzone op K1-, KT- en T-schepen indien met betrekking tot deze schepen een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in artikel 4.1, onder t, is afgegeven.

Artikel 4.9. Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen

  • 1 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.

  • 2 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring als zijnde toegestaan.

  • 3 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in het eerste lid wordt bij een gasdeskundige aangevraagd.

  • 4 Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.

Artikel 4.10. Onderzoek gasdeskundige

  • 1 Het in artikel 4.9 bedoelde onderzoek wordt ingesteld door de gasdeskundige, die de uitslag van dat onderzoek vermeldt op de door hem uit te reiken veiligheids- en gezondheidsverklaring.

  • 2 De gasdeskundige strekt dit onderzoek uit over alle ruimten ten aanzien waarvan hij dit in verband met de aard van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk acht. Bij het onderzoek betrekt de gasdeskundige zo nodig een goed geoutilleerd laboratorium. Hij maakt gebruik van deugdelijke, in goede staat verkerende meet- en andere hulpapparatuur.

  • 3 Hij stelt vast of de te onderzoeken ruimten:

    • a. K1-, KT-, K3- of T-ruimten zijn;

    • b. veilig voor mensen zijn in die zin, dat:

      • 1º. werknemers die ruimten zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen betreden, en

      • 2º. geen gevaar voor bedwelming, verstikking, vergiftiging of letsel bestaat, met dien verstande dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor mensen”;

    • c. veilig voor vuur zijn in die zin, dat:

      • 1º. de resten van brandbare vloeistoffen daaruit zijn verwijderd zodat geen gevaar bestaat voor brand;

      • 2º. eventueel nog aanwezige brandbare gassen of dampen nergens een concentratie in de lucht vormen, welke hoger ligt dan 20% van de onderste explosiegrens;

      • 3º. de aangrenzende ruimten hetzij voldoen aan het onder 1° en 2° gestelde, hetzij tot de top zijn gevuld met water waarop zich geen K0-, K1-, K2- of KT-vloeistoffen bevinden, hetzij op andere wijze brand- en explosie-veilig zijn gemaakt,

      met dien verstande, dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor vuur”.

  • 4 De gasdeskundige reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de ruimten waarin koud werk moet worden verricht, veilig voor mensen zijn;

    • b. de ruimten waarin werk met vuur moet worden verricht, zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur zijn;

    • c. de toestand waarin andere dan de onder a en b bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de verklaring aangewezen werkzaamheden zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers uitgevoerd kunnen worden.

  • 5 Hij reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in een deel van de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hem ten minste zes uren na de in het vierde lid bedoelde vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat de in dat lid vermelde ruimten nog steeds voldoen aan de daarbij gestelde eisen.

  • 6 In afwijking van het vierde lid reikt hij een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de gehele ladingzone veilig voor mensen als bedoeld in het derde lid, onder b, en veilig voor vuur als bedoeld in het derde lid, onder c, is, en

    • b. de toestand waarin andere dan de onder a bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de veiligheids- en gezondheidsverklaring aangewezen werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden en indien hem ten minste zes uren na die vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in de onder a en b bedoelde toestand.

  • 7 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring is niet van toepassing op leidingen in of buiten het tankschip en is alleen geldig als zij volledig en juist is ingevuld en zolang de toestand op grond waarvan de verklaring is verleend ongewijzigd is.

Artikel 4.11. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring

Werk met vuur boven dan wel in een deel van de ladingzone aan een K1- of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c en waarbij in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt is alleen dan toegestaan indien:

  • a. de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • b. de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • c. de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • d. door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;

  • e. door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

Artikel 4.12. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring, binnen 25 meter van de ladingzone

  • 1 Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone veilig voor mensen is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

  • 2 De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:

    • a. de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of

    • b. de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.

Artikel 4.13. Melding werkzaamheden

Indien de situaties, bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12, zich voordoen, wordt hiervan melding gedaan aan de daartoe aangewezen toezichthouder vóór de aanvang van de werkzaamheden.

Artikel 4.14. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige

Een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SGT nr. REG/SGT/20/001 van de Stichting Hobéon SKO Certificatie, vastgesteld per 15 mei 2009.

Paragraaf 4.1a. Werkpleketikettering

Artikel 4.15. Werkpleketikettering

  • 1 De aanduidingen op verpakkingen als bedoeld in de artikelen 1.46, vierde lid of 4.1d, eerste lid, van het besluit:

    • a. worden gesteld in de Nederlandse taal waarbij naast de Nederlandse taal een andere taal mag worden gebruikt, mits in alle gebruikte talen dezelfde gegevens worden vermeld;

    • b. worden duurzaam op één of meer oppervlakken van de onmiddellijke verpakking van de stof of het mengsel bevestigd en zijn horizontaal leesbaar wanneer de verpakking op normale wijze wordt neergezet;

    • c. hebben een zodanige kleur en opmaak dat het gevarenpictogram duidelijk afsteekt;

    • d. bevatten vermeldingen als bedoeld in de artikelen 1.46, vierde lid of 4.1d, eerste lid, van het besluit die duidelijk en onuitwisbaar worden aangebracht, duidelijk tegen de achtergrond afsteken en een zodanige grootte en spatiëring hebben dat zij gemakkelijk leesbaar zijn, en

    • e. hebben afmetingen die voldoen aan bijlage I, deel 1.2.1, van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.

  • 2 De vorm, kleur en grootte van een gevarenpictogram voldoen aan bijlage I, deel 1.2.1, van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.

  • 3 De gevarenpictogrammen, signaalwoorden of gevarenaanduidingen worden bij elkaar op het etiket geplaatst.

Paragraaf 4.2. Veilig werken met explosieven

Artikel 4.16. Registratie of herregistratie van personen die werken met explosieve stoffen

  • 1 Een persoon is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen, bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit en is geregistreerd op basis van het Registratieschema veilig werken met explosieve stoffen, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (VOMES) op 31 augustus 2020, en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 13 november 2020, (Stcrt. 2020, 58195), op het competentieniveau:

    • a. Basiskennis VOMES, indien hij munitie keurt of test, dan wel andere werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van het besluit, voor zover geen sprake is van werkzaamheden als bedoeld in de onderdelen b tot en met j;

    • b. Basiskennis opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij werkzaamheden verricht in een gebied waar zich mogelijk ontplofbare oorlogsresten bevinden, die verband houden met het opsporen van ontplofbare oorlogsresten, niet zijnde werkzaamheden als bedoeld in onderdeel c tot en met e;

    • c. Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij:

      • 1°. een Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten assisteert bij diens werkzaamheden; of

      • 2°. vermoede ontplofbare oorlogsresten detecteert door middel van non-realtime detectie;

    • d. Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij oorlogsresten:

      • 1°. benadert;

      • 2°. identificeert; of

      • 3°. de situatie tijdelijk veilig stelt.

    • e. Senior deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, indien hij:

      • 1°. de werkzaamheden uitvoert van een Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten;

      • 2°. ontplofbare oorlogsresten overdraagt aan de Explosieven Opruimingsdienst Defensie; of

      • 3°. toezicht uitoefent op de werkzaamheden van Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten en de Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten indien dat op grond van het certificatieschema, bedoeld in artikel 4.17f, is vereist;

    • f. Schietmeester, indien hij explosieve stoffen gebruikt ten behoeve van geologische verkenning en opsporing of winning van delfstoffen;

    • g. Springmeester 1, indien hij explosieve stoffen gebruikt ten behoeve van sloop van bouwwerken en objecten waarvan het hoogste punt zich maximaal zes meter boven het omringende niveau bevindt en van afzonderlijke constructiedelen die geen onderdeel vormen van de dragende constructie;

    • h. Springmeester 2, indien hij explosieve stoffen gebruikt ten behoeve van sloop van bouwwerken en objecten en van afzonderlijke constructiedelen daarvan;

    • i. Springmeester industriële reiniging, indien hij explosieve stoffen gebruikt voor de reiniging van industriële media waarbij daartoe een springlading of een springsysteem in, op of tegen het industrieel medium wordt geplaatst; of

    • j. Springmeester onder water, indien hij explosieve stoffen gebruikt op of onder de waterspiegel van open wateren waarbij de springlading of het springsysteem een schokgolf veroorzaakt die zich door het water voortplant.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op personen die om redenen van openbare veiligheid niet opgenomen kunnen worden in het Register veilig werken met explosieve stoffen.

Artikel 4.17. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.2a. Veilig werken met professioneel vuurwerk

Artikel 4.17a. Definities

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. groot vuurwerk:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten tijdens een evenement of voorstelling;

    b. pyrotechnische speciale effecten:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

  • 2 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling aangemerkt als groot vuurwerk.

Artikel 4.17b. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk

  • 1 De aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen behorend bij het certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, documentcode WDAT-VD zoals opgenomen in bijlage XIIa bij de regeling.

  • 2 Een certificaat vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling bedoeld in het eerste lid, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, documentcode WSCS-VD, zoals opgenomen in bijlage XIIb bij de regeling.

Artikel 4.17c. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Artikel 4.17d. Gegevens werkplan professioneel vuurwerk

[Vervallen per 01-07-2011]

Paragraaf 4.2b. Opsporen van ontplofbare oorlogsresten

Artikel 4.17e. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld opsporen van ontplofbare oorlogsresten

Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.10, vijfde lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in hoofdstuk 6 van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten, dat is vastgesteld door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen op 15 oktober 2020 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 13 november 2020, (Stcrt. 2020, 58198).

Artikel 4.17f. Afgifte certificaat opsporen van ontplofbare oorlogsresten

Een certificaat voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten als bedoeld in artikel 4.10, vijfde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in hoofdstuk 2, 3 en 4 van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten, dat is vastgesteld door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen op 15 oktober 2020 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 13 november 2020, (Stcrt. 2020, 58198).

Paragraaf 4.3. Beoordeling risico van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in combinatie

Artikel 4.18. Beoordeling risico van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in combinatie

Bij de beoordeling van het risico van blootstelling in de individuele ademhalingszone van de werknemer aan gevaarlijke stoffen in combinatie, zoals bedoeld in artikel 4.2, zesde lid, van het besluit, wordt in geval van het risico van blootstelling aan stoffen waarvan bekend is dat deze stoffen hetzelfde gezondheidkundige gevolg hebben op hetzelfde orgaansysteem, bijlage XIIc bij de regeling toegepast.

Paragraaf 4.4. Wettelijke grenswaarden

Artikel 4.19. Gevaarlijke stoffen

  • 2

De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid en artikel 4.3, tweede lid, van het besluit een grenswaarde is vastgesteld, getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Artikel 4.19b. Inhoud plan van aanpak bij overschrijding van een grenswaarde

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.3, vierde en vijfde lid, of artikel 4.16, vierde en vijfde lid, van het besluit worden in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet per te realiseren stap van blootstellingsverlaging, in ieder geval opgenomen:

  • a. welke doeltreffende maatregelen zijn genomen om schade aan de gezondheid van de werknemers te voorkomen zolang de grenswaarde wordt overschreden;

  • b. welke maatregelen gericht op blootstellingsverlaging in een zo kort mogelijke tijdsspanne worden genomen, waarbij de feitelijk te verwachten blootstelling wordt aangegeven alsmede het tijdstip waarop blootstelling onder de grenswaarde wordt gerealiseerd;

  • c. een onderbouwing dat de gehanteerde overschrijding van de grenswaarde, gezien de mate en de duur, niet tot onaanvaardbare effecten op de gezondheid van de werknemers leidt; en

  • d. een onderbouwing dat verdergaande maatregelen niet eerder dan in de voorgestelde fasering van de blootstellingsverlaging kunnen worden genomen.

Artikel 4.20. Kankerverwekkende en mutagene stoffen

Paragraaf 4.4a. Nadere voorschriften over het werken met lood

Artikel 4.20a. Meetfrequentie en analyse van lood in de lucht

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden volstaan met eenmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en

    • a. het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel 4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of

    • b. uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.

  • 2 De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, als bedoeld in het eerste lid, geschiedt met behulp van de atomaire arbsorptiespectrometrie of een andere analysemethode, die gelijkwaardige resultaten oplevert.

Artikel 4.20b. Controle van lood in het bloed

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van het besluit, worden de werknemers ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid gesteld tot het meten van het loodgehalte in het bloed.

  • 2 De frequentie van het meten van het loodgehalte in bloed kan worden teruggebracht tot eenmaal per jaar, indien het loodgehalte van geen enkele werknemer meer bedraagt dan 50 µg/100 ml bloed en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m³ lucht.

  • 4 De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.19a. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Paragraaf 4.4b. Kankerverwekkende processen

Artikel 4.20c. Aanwijzing

Als kankerverwekkende processen, bedoeld in artikel 4.11, onderdeel c, onder 2°, van het besluit worden de processen waarbij de volgende mengsels van stoffen vrijkomen aangewezen:

  • a. dieselmotoremissies;

  • b. een mengsel van N-[3-hydroxy-2-(2-methylacryloylaminomethoxy)-propoxymethyl]-2-methylacrylamide en N-[2,3-bis-(2-methylacryloylaminomethoxy)propoxymethyl]-2-methylacrylamide en methacrylamide en 2-methyl-N-(2-methylacryloylaminomethoxymethyl)acrylamide en N-(2,3-dihydroxypropoxymethyl)-2-methylacrylamide, of;

  • c. C.I. Basic Violet 3 met 0,1% of meer Michlers keton.

Paragraaf 4.6. Certificatiebepalingen arbeid met asbest

Artikel 4.27. Eisen voor afgifte van certificaten in het werkveld asbest

Een certificaat kan worden afgegeven indien:

  • a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, geldend voor asbestinventarisatiebedrijven en vastgelegd in paragraaf 2 en 3 van het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, dat in overeenstemming met de Minister is vastgesteld door de Stichting Ascert op 1 juni 2023 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 juni 2023 (Stcrt. 2023, 18289);

  • b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, geldend voor asbestverwijderingsbedrijven en vastgelegd in paragraaf 2 en 4 van het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, dat in overeenstemming met de Minister is vastgesteld door de Stichting Ascert op 1 juni 2023 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 juni 2023 (Stcrt. 2023, 18289);

  • c. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in paragraaf 6 van het Certificatieschema voor de Persoonscertificaten Deskundig Asbest Verwijderaar niveau 1 en niveau 2 (DAV-1 en DAV-2) en Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA), dat is vastgesteld door de Stichting Ascert op 15 maart 2019 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 29 maart 2019 (Stcrt. 17010);

  • d. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, zevende lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in paragraaf 4 en 5 van het Certificatieschema voor de Persoonscertificaten Deskundig Asbest Verwijderaar niveau 1 en niveau 2 (DAV-1 en DAV-2) en Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA), dat is vastgesteld door de Stichting Ascert op 15 maart 2019 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 29 maart 2019 (Stcrt. 17010).

Artikel 4.28. Eisen voor aanwijzing en (blijven) functioneren als certificerende instelling in het werkveld asbest

Een aanwijzing als certificerende instelling kan geschieden indien:

  • a. in geval van een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, of artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de instelling voldoet aan de toepasselijke criteria, vastgelegd in paragraaf 5 van het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, dat in overeenstemming met de Minister is vastgesteld door de Stichting Ascert op 1 juni 2023 en door de Minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 juni 2023 (Stcrt. 2023, 18289).

  • b. in geval van een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54d, vijfde of zevende lid, van het besluit de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in paragraaf 2 van het Certificatieschema voor de Persoonscertificaten Deskundig Asbest Verwijderaar niveau 1 en niveau 2 (DAV-1 en DAV-2) en Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA), dat is vastgesteld door de Stichting Ascert op 15 maart 2019 en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 29 maart 2019 (Stcrt. 17010).

Artikel 4.29. Verstrekken van gegevens en inlichtingen

Het verstrekken van gegevens en inlichtingen tussen de minister, de toezichthouders, de certificerende instellingen en de Stichting Raad voor Accreditatie, als bedoeld in artikel 1.5eb, tweede lid, van het besluit, op het werkveld asbest geschiedt overeenkomstig het informatieprotocol zoals opgenomen in bijlage XIIIg bij de regeling.

Artikel 4.29a. Nadere regels omtrent machinisten betrokken bij asbestverwijdering

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 4.54d, tiende lid, van het besluit voldoet aan de volgende eisen die aan hem, de door hem uit te voeren werkzaamheden en de door hem te gebruiken machine worden gesteld, indien de machine zich binnen het afgebakende gebied op een projectlocatie bevindt waarbinnen de asbestverwijdering plaatsvindt:

    • a. hij kent de veiligheids- en gezondheidsrisico’s die verband houden met asbestverwijdering;

    • b. hij weet hoe hij adembeschermingsmiddelen moet gebruiken;

    • c. hij werkt in een machine met een gesloten cabine die voorzien is van een in werking zijnde filteroverdrukinstallatie met klimaatregelingsinstallatie;

    • d. hij kent de werking van de filteroverdrukinstallatie en weet hoe de dagelijkse controle moet plaatsvinden;

    • e. hij vermijdt breuk van asbesthoudend materiaal zoveel mogelijk door een zorgvuldige uitvoering van werkzaamheden;

    • f. er is geen sprake van werkzaamheden in containment; en

    • g. hij kent de procedures inzake:

      • 1º. het betreden en verlaten van het werkgebied, inclusief de visuele inspectie van de gebruikte machine; en

      • 2º. de handelwijze in geval van nood, bij storing of uitvallen van de machine.

  • 2 Om de in het eerste lid, onderdeel a, b, d en g, bedoelde kennis te verwerven is de persoon, bedoeld in het eerste lid, aantoonbaar geïnstrueerd.

Paragraaf 4.7. Bijzondere voorschriften asbest

Artikel 4.30. Uitzonderingen in geval van eindmeting

  • 2 De concentratie van de amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid kunnen worden blootgesteld is beperkt in de zin van artikel 4.53c, tweede lid, onderdeel b, van het besluit indien de concentratie wordt veroorzaakt door:

    • a. verwijdering van asbesthoudend materiaal dat maximaal 2 massaprocent amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet bevat; of

    • b. verwijdering van leidingen, buizen en kanalen van asbestcement, die niet volledig in beton gestort zijn;

    • c. een asbestverwijdering waarbij gedurende de duur van de asbestverwijderingswerkzaamheden tussen de asbesttoepassing en de werknemer die de verwijdering uitvoert een niet-betreedbare afscheiding aanwezig is, waarmee de asbesttoepassing in zijn geheel lekvrij omsloten wordt.

Paragraaf 4.8a. Vluchtige organische stoffen

Artikel 4.32a. Lijmen en verven in binnensituaties

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. producten: lijmen, verven, lakken, beitsen, vernissen, vulmiddelen, olie- of wasachtige producten, impregneermiddelen en vloercoatings die vluchtige organische stoffen als bedoeld in artikel 4.62a van het besluit bevatten;

    • b. bestanddelen van woningen of andere gebouwen: alle objecten die in woningen of andere gebouwen aanwezig zijn en die door hun aard, vorm, gewicht of afmetingen daaruit redelijkerwijs niet kunnen worden verwijderd. Onder bestanddelen van woningen en andere gebouwen worden niet verstaan objecten die worden vervaardigd, hersteld of onderhouden in het kader van een productieproces, onderscheidenlijk reparatie of onderhoud, voor zover het vervaardigen, herstel of onderhoud wordt verricht op een daartoe adequaat ingerichte arbeidsplaats.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen handelingen in woningen of andere gebouwen, bestaande uit:

    • a. het lijmen van bekleding op vloeren, trappen, wanden of plafonds van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking;

    • b. het aanbrengen van producten in woningen of andere gebouwen of op bestanddelen van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking.

  • 3 Het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op:

    • a. metalen bestanddelen van gebouwen ten aanzien waarvan toepassing van producten op grond van de in bijlage XIV bij deze regeling beschreven omstandigheden is toegestaan;

    • b. het voorbewerken van muren en plafonds van woningen of andere gebouwen op plaatsen waar deze muren en plafonds ernstig verontreinigd zijn door brand- of rookschade of aanslag als gevolg van het roken van tabakswaren;

    • c. het voorbewerken in de zin van versterken van sterk poreuze of poederende bestanddelen van woningen of andere gebouwen;

    • d. het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen;

    • e. het herstellen of onderhouden van historische afwerkings- of toplagen in een techniek die gelijk is aan of overeenkomt met die historische afwerking, waarbij de werkzaamheden gericht zijn op instandhouding van de monumentale waarden van een rijksmonument in de zin van de Erfgoedwet;

    • f. het aanbrengen van traditioneel imitatieschilderwerk, zoals marmer- en houtnerfschilderwerk, alsmede het vergulden met behulp van goudverf. Onder aanbrengen wordt niet verstaan de voorbewerking;

    • g. het aanbrengen van een product op beglazingskit in gebouwen voor zover deze opgeleverd zijn voor 1 januari 2001, teneinde deze kit geschikt te maken voor de toepassing van watergedragen verfproducten.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram gebruiksklaar product.

  • 5 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 60 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.

  • 6 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het andere werkzaamheden betreft dan het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 100 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product. Indien het bij de producten, bedoeld in de eerste zin, gaat om producten op epoxybasis, wordt benzylalcohol uitgezonderd bij het bepalen van het gewicht van de vluchtige organische stoffen.

Artikel 4.32aa. Tijdelijke regeling vloercoatings op basis van methylmethacrylaat

[Vervallen per 01-08-2020]

Artikel 4.32ab. Tijdelijke regeling vloercoatings op basis van MMA

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 4.32b. Offsetdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken met behulp van een offsetpers;

    • b. het dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk;

    • c. het niet-dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk.

  • 2 Het vochtwater dat wordt gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevat ten hoogste 8 volumeprocenten isopropylalcohol of andere mono-alcoholen bij automatische doseersystemen en ten hoogste 10 volumeprocenten bij handmatige doseersystemen en bij rotatie-offsetpersen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 1985.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder c, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C.

Artikel 4.32c. Zeefdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij zeefdruk;

    • b. het zeefdrukken van papier en karton dat is bestemd voor toepassingen in binnenruimten en dat zwaarder is dan 135 gram per vierkante meter.

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 21 °C.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

Artikel 4.32d. Illustratiediepdrukken

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

Artikel 4.32e. Verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. lakkeren:

    het aanbrengen van een lak op een flexibel materiaal of van een kleefstof op een flexibel materiaal ten behoeve van de latere afsluiting van dat materiaal;

    b. lamineren of cacheren:

    het hechten van twee of meer flexibele materialen tot een laminaat.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken, lakkeren, lamineren of cacheren met behulp van een verpakkingsdiepdrukpers, flexopers, lakkeer-, lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een afzuigsysteem;

    • b. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen;

    • c. het lamineren of cacheren met behulp van een lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • d. het drukken of lakkeren van papier en karton met behulp van een flexodrukpers of lakkeermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • e. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder c en d, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten ten hoogste 50 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, indien daarbij bijzondere eisen aan de kwaliteit of bestendigheid van het gefabriceerde product worden gesteld, mits op jaarbasis het gewicht van de vluchtige organische stoffen van de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, ten hoogste 80% bedraagt van het gewicht van de opgebrachte vaste stof.

Artikel 4.32f. Herstellen autoschade

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het aanbrengen of toepassen van primer, surfacer, sealer of 1- en 2-laags aflaksystemen of van speciale dan wel overige producten als bedoeld in bijlage XV bij deze regeling, ten behoeve van het herstellen van lakschade of vernieuwing van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen;

    • b. het reinigen van gereedschappen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, of oppervlakken van onderdelen van motorrijtuigen ten behoeve van de herstel- of vernieuwingswerkzaamheden, bedoeld onder a.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen die zijn gebouwd vóór 1970;

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten in gebruiks- of spuitklare vorm, ten hoogste het gehalte aan vluchtige organische stoffen dat met betrekking tot deze producten is vastgesteld bij bijlage XV bij deze regeling.

Artikel 4.32g. Coating van timmerwerk in binnensituaties

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder coating: een product dat opgebracht wordt op een oppervlak om een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te verkrijgen.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen werkzaamheden in binnensituaties bestaande uit:

    • a. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde buitendeuren, kozijnen, ramen, binnenspouwbladen, gevelvullende elementen en overig geveltimmerwerk, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces;

    • b. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde binnentrappen, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces.

  • 3 Coatings die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.

Artikel 4.32h. Gelijkstelling vervangende producten

Met de in de artikelen 4.32a vierde tot en met zesde lid, 4.32b, tweede tot en met vierde lid, 4.32c, tweede en derde lid, 4.32d, tweede lid, 4.32e, derde lid, 4.32f, vierde lid en 4.32g, derde lid, bedoelde producten worden gelijkgesteld producten, die rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Paragraaf 4.9.

Hoofdstuk 5. Beeldschermarbeid

Artikel 5.1. Apparatuur en meubilair

Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de tekens op het beeldscherm zijn voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;

  • b. het beeld op het beeldscherm is stabiel;

  • c. de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond is gemakkelijk door de gebruiker bij te stellen;

  • d. het beeldscherm is vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar;

  • e. het beeldscherm is vrij van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;

  • f. het toetsenbord kan hellend worden geplaatst en vormt geen geheel met het beeldscherm;

  • g. er is voor het toetsenbord voldoende ruimte voor handen en armen van de gebruiker;

  • h. het toetsenbord heeft een mat oppervlak;

  • i. de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking van het gebruik;

  • j. de symbolen op de toetsen zijn voldoende contrastrijk en vanuit een normale werkhouding voldoende leesbaar;

  • k. de werktafel of het werkvlak maakt een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk en heeft een reflectiearm oppervlak, is voldoende groot en maakt een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk;

  • l. een voor het werk noodzakelijke documenthouder is stabiel en regelbaar en zodanig geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt;

  • m. de werkstoel is stabiel, heeft een in hoogte verstelbare zitting en een rugleuning, waarvan de hoogte en hellingshoek verstelbaar zijn en geeft de gebruiker bewegingsvrijheid en een comfortabele werkhouding;

  • n. indien de gebruiker dat wenst wordt een voetensteun aangebracht.

Artikel 5.2. Inrichting van de beeldschermwerkplek

De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de beeldschermwerkplek voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de verlichting van de werkruimte of de beeldschermwerkplek zorgt voor voldoende licht en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker;

  • b. mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm of op apparaten door kunstmatige lichtbronnen zijn vermeden;

  • c. er treden door raam- en andere openingen, wanden en apparaten geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm op;

  • d. de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de beeldschermwerkplek valt te verminderen;

  • e. het geluid dat de apparatuur voortbrengt veroorzaakt geen verstoring van de aandacht en het gesproken woord;

  • f. de apparatuur brengt geen voor de werknemers hinderlijke warmte voort;

  • g. de vochtigheidsgraad is steeds toereikend.

Artikel 5.3. Programmatuur

De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;

  • b. de programmatuur is gemakkelijk te gebruiken en aan te passen aan het kennis- en ervaringsniveau van de gebruiker;

  • c. er wordt zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme;

  • d. de systemen verschaffen de gebruiker gegevens over de werking ervan;

  • e. de systemen maken de informatie zichtbaar in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de gebruiker;

  • f. bij de verwerking van informatie door de gebruiker worden de beginselen van de ergonomie toegepast.

Hoofdstuk 6. Arbeid onder overdruk

Paragraaf 6.1. Certificatie

Artikel 6.1. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld duikarbeid

  • 1 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit kan worden aangewezen een opleidingsinstelling die een opleiding verzorgt die tot doel heeft personen op te leiden die uit hoofde van een bedrijf of beroep arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, uitvoeren of zullen gaan uitvoeren, en die voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het document, genoemd in het tweede lid.

  • 2 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde, zesde of zevende lid, van het besluit, kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van Werken onder Overdruk, document: WDAT-WOD-P, zoals opgenomen in bijlage XVI bij de regeling.

  • 3 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde, zesde of zevende lid, van het besluit, is aangewezen een instelling die:

    • a. op grond van een daartoe door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde regeling een examen behorend bij de opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij de brandweer afneemt;

    • b. op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een opleiding duikerarts, duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van Defensie verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.

Artikel 6.3. Afgifte certificaat duikploegleider, duikarbeid en duikmedische begeleiding

[Vervallen per 01-07-2012]

Paragraaf 6.2. Opleidingen

Artikel 6.5. Afgifte certificaat duikerarts, duiker, duikploegleider, niet zijnde brandweerduikploegleider, en duikmedisch begeleider

  • 2 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager, niet zijnde brandweerduikploegleider, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikploegleider, document: WSCS-WOD-L, zoals opgenomen in bijlage XVIb bij de regeling.

  • 3 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikarbeid, document: WSCS-WOD-D, zoals opgenomen in bijlage XVIc bij de regeling.

  • 4 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zevende lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikmedisch begeleider, document: WSCS-WOD-B, zoals opgenomen in bijlage XVId bij de regeling.

Artikel 6.6. Afgifte certificaat brandweerduikploegleider

Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling, bedoeld in artikel 6.1, derde lid, afgegeven indien de aanvrager, zijnde brandweerduikploegleider, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer, document: WSCS-WOD-F, zoals opgenomen in bijlage XVIe bij de regeling.

Paragraaf 6.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek duikers

[Vervallen per 01-07-2012]

Paragraaf 6.4. Vrijstelling

Artikel 6.8. Vrijstelling certificaat duikarbeid leerlingen

Als sportduikbrevet als bedoeld in artikel 6.31, tweede lid, van het besluit wordt aangewezen een geldig brevet NOB**, afgegeven door de Nederlandse onderwatersportbond, dan wel een naar het oordeel van de minister gelijkwaardig brevet.

Hoofdstuk 7. Arbeidsmiddelen

Paragraaf 7.2. Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen

Artikel 7.4. Modellen certificaten beproevingen en onderzoekingen

Als modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit worden vastgesteld de modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Artikel 7.5. Model register

Als model van het register, bedoeld in artikel 7.29, tiende lid, van het besluit wordt vastgesteld het model, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Paragraaf 7.3. Registratie of herregistratie machinisten hijskranen en funderingsmachines

Artikel 7.6. Categorieën torenkranen, mobiele kranen en funderingsmachines

  • 1 Een persoon is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register kraanmachinist, bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, van het besluit indien hij een torenkraan, mobiele kraan of funderingsmachine als omschreven in de onderdelen a tot en met c, bedient:

    • a. torenkraan: torenvormige hijskraan, al dan niet verrijdbaar, waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt of de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd is;

    • b. mobiele kraan: verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijskraan die geen torenkraan is en waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt, met uitzondering van:

      • 1°. een op een voertuig bevestigde laadkraan die uitsluitend ingericht is of althans uitsluitend wordt gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig of een samenstel van voertuigen;

      • 2°. een grondverzetmachine die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst;

    • c. funderingsmachine: verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht om funderingselementen te verwerken of bestemd om palen of andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen alsmede om met een en ander rechtstreeks verband houdende verrichtingen uit te voeren met inbegrip van het met een maximumbedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen van lasten.

  • 2 Met betrekking tot de registratie of herregistratie, bedoeld in het eerste lid, worden onderscheiden:

    • a. de registratie en herregistratie van vakbekwaamheid voor machinisten van vaste en mobiele torenkranen;

    • b. de registratie of herregistratie van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele kranen, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele kraan op banden of rupsen;

      • 2°. grondverzetmachine met hijsfunctie;

      • 3°. autolaadkraan;

      • 4°. verreiker met hijsfunctie;

    • c. de registratie of herregistratie van vakbekwaamheid voor machinisten van funderingsmachines, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. kleine funderingsmachine: machine met een eigen massa inclusief uitrustingen en funderingselement die gelijk is aan of minder is dan 30 ton, een totale hoogte heeft van minder dan 10 meter en die funderingselementen korter dan 10 meter verwerkt;

      • 2°. grote funderingsmachine: machine met een eigen massa inclusief uitrustingen en funderingselement van 30 ton of meer, een totale hoogte van 10 meter of meer heeft of die funderingselementen van 10 meter of langer verwerkt.

Artikel 7.7. Eisen voor registratie of herregistratie

Registratie of herregistratie in het Register kraanmachinisten, bedoeld in artikel 7.6, geschiedt indien de aanvrager voldoet aan de navolgende eisen:

  • a. indien het betreft registratie of herregistratie voor de bediening van een torenkraan als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a,het schema voor de machinist torenkraan ‘Schema voor registratie van de Machinist Torenkraan in het Register Kraanmachinisten, W4-06’, dat is vastgesteld door de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport op 6 november 2019, Staatscourant van 13 december 2019, nr. 66050;

  • b. indien het betreft registratie of herregistratie voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een mobiele kraan op banden of rupsen als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 1°, het schema voor de machinist mobiele kraan op banden en/of rupsen ‘Schema voor registratie van de Machinist Mobiele Kraan in het Register Kraanmachinisten, W4-01’, dat is vastgesteld door de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport op 6 november 2019, Staatscourant van 13 december 2019, nr. 66050;

  • c. indien het betreft registratie of herregistratie voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een grondverzetmachine met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 2°, het schema voor de machinist grondverzetmachine met hijsfunctie ‘Schema voor registratie van de Machinist Grondverzetmachine in het Register Kraanmachinisten, W4-05’, dat is vastgesteld door de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport op 6 november 2019, Staatscourant van 13 december 2019, nr. 66050, nr. dan wel het schema voor de machinist mobiele kraan op banden of rupsen ‘Schema voor registratie van de Machinist Mobiele Kraan in het Register Kraanmachinisten, W4-01’, dat is vastgesteld door de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport op 6 november 2019, Staatscourant van 13 december 2019, nr. 66050;

  • d. indien het betreft registratie of herregistratie voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een autolaadkraan, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 3°, het schema voor de machinist autolaadkraan ‘Schema voor registratie van de Machinist Autolaadkraan in het Register Kraanmachinisten, W4-04’, dat is vastgesteld door de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport op 6 november 2019, Staatscourant van 13 december 2019, nr. 66050, dan wel het schema voor de machinist mobiele kraan op banden en/of rupsen 2019 ‘Schema voor registratie van de Machinist Mobiele Kraan in het Register Kraanmachinisten, W4-01’, dat is vastgesteld door de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport op 6 november 2019, Staatscourant van 13 december 2019, nr. 66050;

  • e. indien het betreft registratie of herregistratie voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een verreiker met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 4°, het schema voor de machinist verreiker met hijsfunctie ‘Schema voor registratie van de Machinist Verreiker in het Register Kraanmachinisten, W4-07’, dat is vastgesteld door de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport op 6 november 2019, Staatscourant van 13 december 2019, nr. 66050, dan wel het schema voor de machinist mobiele kraan op banden of rupsen ‘Schema voor registratie van de Machinist Mobiele Kraan in het Register Kraanmachinisten, W4-01’, dat is vastgesteld door de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport op 6 november 2019, Staatscourant van 13 december 2019, nr. 66050;

  • f. indien het betreft registratie of herregistratie voor de bediening van een kleine funderingsmachine als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, sub 1°, het schema voor de machinist kleine funderingsmachine ‘Schema voor registratie van de Machinist Funderingsmachine Klein in het Register Kraanmachinisten, W4-02’ dat is vastgesteld door de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport op 6 november 2019, Staatscourant van 13 december 2019, nr. 66050, dan wel het schema voor de machinist grote funderingsmachine ‘Schema voor registratie van de Machinist Funderingsmachine Groot in het Register Kraanmachinisten, W4-03’, dat is vastgesteld door de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport op 6 november 2019, Staatscourant van 13 december 2019, nr. 66050; en

  • g. indien het betreft registratie of herregistratie voor de bediening van een grote funderingsmachine als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, sub 2°, van het schema voor de machinist grote funderingsmachine ‘Schema voor registratie van de Machinist Funderingsmachine Groot in het Register Kraanmachinisten, W4-03’, dat is vastgesteld door de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport op 6 november 2019, Staatscourant van 13 december 2019, nr. 66050.

Hoofdstuk 8. Veiligheids- en Gezondheidssignalering

Artikel 8.1. Vereisten

  • 2 Veiligheids- of gezondheidssignalering wordt, al naar gelang het geval, geregeld schoongemaakt, onderhouden, geverifieerd en gerepareerd of zo nodig vervangen, met het oog op het behoud van hun intrinsieke of functionele kwaliteiten.

Artikel 8.2. Permanente signalering

  • 1 De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.

  • 2 De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal geschiedt permanent door middel van borden of een veiligheidskleur.

  • 4 De signalering van gevaren van stoten tegen obstakels en van vallen van personen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur of borden.

  • 5 De markering van verkeerswegen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur.

Artikel 8.3. Occasionele signalering

  • 1 De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.

  • 2 Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een gevaar bestaat, geschiedt occasioneel door middel van hand- of armseinen of mondelinge mededelingen.

Artikel 8.4. Vrije keuze van signalering

  • 1 Bij gelijke doeltreffendheid van de signalering bestaat een vrije keuze tussen:

    • a. de lichtsignalen, de akoestische signalen of de mondelinge mededeling;

    • b. het hand- of armsein of de mondelinge mededeling;

    • c. een veiligheidskleur of een bord voor het signaleren van gevaar van struikelen, of vallen door hoogteverschil.

  • 2 De volgende signaleringswijzen kunnen gelijktijdig worden gebruikt:

    • a. het lichtsignaal en het akoestisch signaal;

    • b. het lichtsignaal en de mondelinge mededeling;

    • c. het hand- of armsein en de mondelinge mededeling.

  • 3 De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.

Artikel 8.5. Gebruik van kleuren

Voor zover signalering geschiedt door middel van een veiligheidskleur wordt:

  • a. met de kleur rood aangeduid:

    • 1°. een verbodssignaal;

    • 2°. gevaar of alarm;

    • 3°. identificatie en lokalisatie van brandbestrijdingsmateriaal en brandweeruitrusting;

  • b. met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;

  • c. met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;

  • d. met de kleur groen aangeduid:

    • 1°. een reddingssignaal of een eerste hulp-signaal;

    • 2°. een veilige situatie.

Artikel 8.6. Noodinstallatie

Signaleringen die een energiebron behoeven, zijn voorzien van een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.

Artikel 8.7. Controle licht- en geluidssignalen

  • 1 De licht- en geluidssignalen zijn voor de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid gecontroleerd. Die controle wordt nadien voldoende vaak herhaald.

  • 2 Een licht- of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan: de duur ervan is zo lang als de actie vereist.

  • 3 De licht- en geluidssignalen worden na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking gesteld.

Artikel 8.8. Bescherming specifieke werknemers

Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.

Artikel 8.9. Algemene eisen veiligheidsborden

  • 1 De pictogrammen waarvan veiligheidsborden zijn voorzien, zijn zo eenvoudig mogelijk en voor het begrip overbodige details worden weggelaten.

  • 2 De borden zijn gemaakt van materiaal met een zo groot mogelijke schokvastheid en weerbestendigheid.

  • 3 De borden bezitten dusdanige afmetingen en kleur- en lichttechnische eigenschappen dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk te begrijpen zijn.

Artikel 8.10. Soorten borden

  • 1 Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 2 Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 3 Gebodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een wit pictogram op blauwe achtergrond, waarbij de blauwe kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 4 Reddingsborden kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm, wit pictogram op groene achtergrond, waarbij de groene kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 5 Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm en een wit pictogram op rode achtergrond, waarbij de rode kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 6 De in bijlage XVIII bij deze regeling opgenomen borden, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties.

  • 7 De gebruikte pictogrammen mogen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de pictogrammen van de borden, bedoeld in bijlage XVIII bij deze regeling. De betekenis ervan is dan evenwel dezelfde en verschillen of aanpassingen maken de betekenis niet onduidelijk.

Artikel 8.11. Plaatsing van borden

  • 1 De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.

  • 2 Bij slechte natuurlijke verlichtingsomstandigheden worden fluorescerende kleuren, reflecterende materialen of kunstlicht gebruikt.

  • 3 Een bord wordt verwijderd zodra de situatie die de aanwezigheid ervan rechtvaardigt, niet meer bestaat.

Artikel 8.12. Reservoirs en leidingen met gevaarlijke stoffen

  • 1 Reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden met dan wel de opslag van chemische stoffen of mengsels die overeenkomstig EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als gevaarlijk worden ingedeeld op grond van de criteria voor enige fysische gevarenklasse of gezondheidsgevarenklasse, alsmede leidingen die dergelijke stoffen en mengsels bevatten of waardoor deze stoffen en mengsels worden getransporteerd, worden overeenkomstig die verordening voorzien van de relevante gevarenpictogrammen.

  • 2 Het vorige lid is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of die vaak wisselen van inhoud mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde gevarenpictogrammen kunnen:

    • a. worden vervangen door waarschuwingsborden als weergegeven in artikel 8.10 met hetzelfde pictogram of symbool met dien verstande dat indien artikel 8.10 geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat, het relevante gevarenpictogram als weergegeven in bijlage V van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels wordt gebruikt;

    • b. worden aangevuld met extra informatie zoals de naam of de formule van de gevaarlijke stof en een gedetailleerde beschrijving van het gevaar;

    • c. voor het transport van reservoirs op de arbeidsplaats worden aangevuld met of vervangen door borden die krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of de Wet luchtvaart van toepassing zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Artikel 8.13. Aanbrengen van signalering op reservoirs en leidingen

De signalering bedoeld in artikel 8.12 wordt aangebracht op de zichtbare zijden in de vorm van hard materiaal, zelfklevend materiaal of verf.

Artikel 8.14. Plaatsing op leidingen

De op leidingen gebruikte gevarenpictogrammen of signaalwoorden worden zichtbaar en voldoende herhaald aangebracht in de nabijheid van de meest gevaarlijke plaatsen, zoals kleppen en aansluitingspunten.

Artikel 8.15. Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen

  • 1 De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in artikel 8.10 of door gevarenpictogrammen en signaalwoorden als bedoeld in artikel 8.12 tenzij, rekening houdend met artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevarenpictogrammen en signaalwoorden van de afzonderlijke verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde borden of gevarenpictogrammen en signaalwoorden worden bij de opslagruimte of op de toegangsdeur tot de opslagruimte geplaatst.

  • 3 Indien artikel 8.10 geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat, wordt het relevante gevarenpictogram als weergegeven in bijlage V van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels gebruikt.

Artikel 8.16. Wijze van gebruik lichtsignalen

Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar is.

Artikel 8.17. Uniformiteit

  • 1 Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, is uniform van kleur of bevat een pictogram op een bepaalde achtergrond.

  • 3 Wanneer het signaal een pictogram bevat, voldoet dit aan artikel 8.10.

Artikel 8.18. Bijzondere lichtsignalen

  • 1 Wanneer een voorziening een continu en een intermitterend signaal kan uitzenden, wordt het intermitterende signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 2 Wanneer een intermitterend lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, is de code van het signaal identiek.

  • 3 Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, wordt speciaal in het oog gehouden of uitgerust met een reservelamp.

  • 4 De duur en de frequentie van de flitsen van een intermitterend lichtsignaal zijn zodanig dat:

    • a. de boodschap van het signaal goed wordt begrepen, en

    • b. er voorkomen wordt dat verwarring ontstaat tussen verschillende lichtsignalen of tussen een continu en een intermitterend lichtsignaal.

Artikel 8.19. Vereisten geluidssignalen

  • 1 Een geluidssignaal:

    • a. heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;

    • b. is gemakkelijk herkenbaar;

    • c. is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.

  • 2 Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 3 Het geluid van een ontruimingssignaal is continu.

Artikel 8.20. Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling

  • 1 De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden, eventueel gecodeerd.

  • 2 De mondelinge boodschappen zijn zo kort, eenvoudig en duidelijk mogelijk.

  • 3 De taalvaardigheid van de spreker en het gehoorvermogen van de toehoorder zijn voldoende om een ondubbelzinnige communicatie tot stand te brengen.

  • 4 De mondelinge mededeling is direct door middel van gebruik van de menselijke stem of indirect door middel van de menselijke stem of spraaksynthese, verspreid door een middel ad hoc.

  • 5 Indien de mondelinge mededeling wordt gebruikt in plaats van of ter aanvulling van hand- of armseinen en er geen codes worden gebruikt, worden met name de volgende woorden gebruikt:

    • a. start, om het begin van een commando aan te duiden;

    • b. stop, om een beweging te onderbreken of te beëindigen;

    • c. einde, om de werkzaamheden stop te zetten;

    • d. hijsen, om een last te doen hijsen;

    • e. vieren, om een last te doen vieren;

    • f. vooruit, achteruit, naar rechts, naar links, in combinatie met het juiste hand- of armsein, om een beweging in een bepaalde richting te doen plaatsvinden;

    • g. gevaar, om een noodstop af te dwingen;

    • h. snel, om een beweging te versnellen.

Artikel 8.21. Gebruikte taal

De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.

Artikel 8.22. Algemene vereisten inzake hand en armseinen

  • 1 Een hand- of armsein is precies en eenvoudig en bestaat uit een breed gebaar.

  • 2 Het gelijktijdig gebruik van beide armen verloopt symmetrisch en geeft slechts één enkel signaal weer.

Artikel 8.23. Seingever

  • 1 De seingever geeft met behulp van hand- en armseinen besturingsinstructies door aan de ontvanger van de seinen.

  • 2 De seingever wijdt zijn aandacht uitsluitend aan het geven van de besturingsinstructies en de veiligheid van de werknemers die zich in de nabijheid bevinden.

  • 3 De seingever kan de gehele besturingsoperatie zien, zonder daarbij door de handeling gehinderd te worden.

  • 4 Wanneer niet aan de in het derde lid, genoemde voorwaarden kan worden voldaan, worden een of meer bijkomende seingevers ingeschakeld.

Artikel 8.24. Ontvanger van seinen

De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties kan uitvoeren.

Artikel 8.25. Kenbaarheid seingever

De seingever is makkelijk herkenbaar voor de ontvanger van de seinen.

Artikel 8.26. Voorkomen onduidelijkheid seinen

De in bijlage XIX bij deze regeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen worden aangeduid.

Artikel 8.27. Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen

  • 1 De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft.

  • 2 De gele en zwarte of rode en witte banden worden onder een hoek van circa 45° aangebracht en hebben ongeveer dezelfde afmetingen.

Artikel 8.28. Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats

De afmetingen van de signalering houden rekening met de afmeting van het gesignaleerde obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.

Artikel 8.29. Vereisten inzake markering van verkeerswegen

  • 1 Wanneer de bescherming van de werknemers dat vereist, worden de verkeerswegen op de arbeidsplaats voor voertuigen duidelijk door doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur aangegeven.

  • 2 Bij het aanbrengen van de strepen wordt rekening gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid en tussen de voetgangers en de voertuigen kan bevinden.

Hoofdstuk 8a. Overtredingen en maatregelen

Artikel 8.29c. Soortgelijke overtredingen

Als soortgelijke overtredingen als bedoeld in artikel 9.10c van het besluit worden aangemerkt het handelen of nalaten in strijd met de voorschriften van de artikelen die telkens in de afzonderlijke subonderdelen zijn aangegeven:

Hoofdstuk 9. Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 9.2b. Overgangsregeling certificering duikerartsen

De in artikel 6.5, eerste lid, onderdeel a, opgenomen eis geldt niet indien de aanvrager voor 1 januari 2003 al werkzaam was als duikerarts en in de periode van een jaar voor de eerste afgifte van het certificaat duikerarts aan hem, ten minste 10 personen belast met het verrichten van duikarbeid heeft gekeurd.

Artikel 9.2c. Overgangsbepaling OCE-deskundige, springmeester en schietmeester

  • 1 De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat basiskennis OCE, assistent OCE-deskundige, OCE-deskundige of senior OCE-deskundige dat is verkregen op basis van paragraaf 6.2.1 en bijlage 2 van bijlage XII, zoals deze luidden op 31 december 2020, wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Basiskennis opsporing ontplofbare oorlogsresten, Assistent deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten, Deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten respectievelijk Senior deskundige opsporing ontplofbare oorlogsresten waarbij hij geacht wordt te voldoen aan op de hem betrekking hebbende eisen die zijn opgenomen in het registratieschema veilig werken met explosieve stoffen, met dien verstande dat hij bij het verzoek om inschrijving een Verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan zes maanden.

  • 2 De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 1 wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 1 en op het competentieniveau Springmeester industriële reiniging.

  • 3 De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester industriële reiniging wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 1 en op het competentieniveau Springmeester industriële reiniging.

  • 4 De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 2 wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester 2.

  • 5 De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig certificaat springmeester 2 onder water wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat certificaat ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Springmeester onder water.

  • 6 De persoon die op 1 januari 2021 beschikt over een geldig getuigschrift schietmeester wordt op zijn verzoek voor de resterende geldigheidsduur van dat getuigschrift ingeschreven in het Register veilig werken met explosieve stoffen op het competentieniveau Schietmeester.

  • 7 Voor de in het eerste tot en met zesde lid bedoelde personen die om redenen van openbare veiligheid niet opgenomen kunnen worden in het Register veilig werken met explosieve stoffen, blijven artikel 4.16 van deze regeling, de bijlagen X, paragraaf 6.2.1, en XII, bijlage 2 behorend bij deze regeling en artikel 4.8, tweede, derde en vierde lid, van het besluit, zoals deze luidden op 31 december 2020, van toepassing.

Artikel 9.2d. Overgangsregeling opsporen van ontplofbare oorlogsresten door defensie

In afwijking van de artikelen 4.17e en 4.17f blijven voor explosievenopruimingseenheden van het Ministerie van Defensie die ontplofbare oorlogsresten opsporen de artikelen 4.17e en 4.17f en de bijlagen XI en XII van kracht zoals deze luidden op 31 december 2020.

Artikel 9.2e. Tijdelijke bepaling certificering asbest en Covid-19

  • 1 In afwijking van de artikelen 16, vijfde lid, 20, vijfde lid, 24, vijfde lid, van het certificatieschema, bedoeld in artikel 4.27, onderdelen c en d, dat door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 29 maart 2019 (Stcrt. 2019, 17010), wordt de geldigheidsduur van een certificaat dat verloopt in de periode van 15 december 2020 tot en met 30 maart 2021, verlengd tot en met 24 mei 2021.

  • 2 Na het eindigen van de verlengingsperiode, bedoeld in het eerste lid, en de daarop volgende hercertificatieprocedure wordt bij vaststelling van de einddatum van de duur van de hercertificatie, de duur van de verlengingsperiode, bedoeld in het eerste lid, in mindering gebracht op de geldigheidsduur van de hercertificatie zoals die is vastgelegd in het certificatieschema.

  • 3 In afwijking van de artikelen 15, eerste lid, onderdeel b, 19, tweede lid, onderdeel a, en 23, eerste lid, onderdeel b, van het certificatieschema, bedoeld in artikel 4.27, onderdelen c en d, dat door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 29 maart 2019 (Stcrt. 2019, 17010), geldt in de periode van 15 december 2020 tot en met 24 mei 2021 niet de verplichting om aantoonbaar minder dan 12 maanden voor het afleggen van het examen een facefit-test te hebben uitgevoerd.

  • 4 In verband met het derde lid geldt in afwijking van de artikelen 14, eerste lid, onderdeel b, en 34, eerste lid, onderdeel b, van het certificatieschema, bedoeld in artikel 4.27, onderdelen a en b, dat door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, 68771), in de periode van 15 december 2020 tot en met 24 mei 2021 niet verplichting om ervoor zorg te dragen dat ten minste één keer per twaalf maanden de daar genoemde facefit-test is uitgevoerd.

Artikel 9.2f. Overgangsbepaling certificering arbeid met asbest

[Vervallen per 01-02-2012]

Artikel 9.3. Overgangsregeling Hoofdstuk 2, Paragraaf 3.3 Winningsindustrieën voor het opsporen en de winning van koolwaterstoffen

De aanvulling van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem, bedoeld in artikel 3.16, de aanvulling van het veiligheids- en gezondheidsbeleid en -document, bedoeld in artikel 3.17, de aanvulling van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in de artikelen 3.18 en 3.19, en de aanvulling van het noodplan, bedoeld in artikel 3.20, worden door de werkgever vastgelegd en aan de toezichthouder gezonden:

  • a. voor installaties die bestaan op de dag voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding, bedoeld in artikel II: uiterlijk 19 juli 2018;

  • b. voor installaties anders dan bedoeld in onderdeel a: voor de aanvang van de werkzaamheden.

Artikel 9.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenregeling.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden gepubliceerd.

's-Gravenhage, 12 maart 1997

De

Staatssecretaris

voornoemd,

w.g. F.H.G. de Grave

Bijlage I

Lijst van stoffen, behorend bij artikel 2.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Voor gevaarlijke stoffen die vallen onder de gevarencategorieën opgenomen in kolom 1 van deel 1 van deze lijst, gelden de in kolom 2 van deel 1 van deze lijst opgenomen drempelwaarden.

Wanneer een gevaarlijke stof onder deel 1 van deze lijst valt en ook is opgenomen in deel 2 van deze lijst, zijn de in de kolom 2 van deel 2 van deze lijst opgenomen drempelwaarden van toepassing.

DEEL 1

Categorieën gevaarlijke stoffen

Dit deel beslaat alle gevaarlijke stoffen die in de in kolom 1 vermelde gevarencategorieën vallen:

Kolom 1

Kolom 2

Gevarencategorieën overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008

Drempelwaarden (ton) van de in artikel 2.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde gevaarlijke stoffen

Rubriek ‘H’- GEZONDHEIDSGEVAREN

 
   

Acute toxiciteit

• Categorie 1 alle blootstellingsroutes

1,5

   

Acute toxiciteit

• Categorie 2 alle blootstellingsroutes

• Categorie 3 bij inademing (zie aantekening 6)

15

   

Specifieke doelorgaantoxiciteit bij eenmalige blootstelling (SPECIFIC TARGET ORGAN TOXICITY, STOT)

• Specifieke doelorgaantoxiciteit bij eenmalige blootstelling Categorie 1

15

   

Huidcorrosie

• Categorie 1

• Subcategorie 1A, 1B en 1C

15

   

Rubriek ‘P’- FYSISCHE GEVAREN

 
   

Ontplofbare stoffen (zie aantekening 7)

• Instabiele ontplofbare stoffen

• Subklasse 1.1

• Subklasse 1.2

• Subklasse 1.3

• Subklasse 1.5

3

   

Stoffen of mengsels met explosieve eigenschappen volgens methode A.14 van Verordening (EG) nr. 440/2008 (zie aantekening 8) die niet behoren tot de gevarenklassen organische peroxiden of zelfontledende stoffen en mengsels

3

   

Ongevoelig gemaakte ontplofbare stoffen

• Categorie 1

• Categorie 2

15

   

Ontvlambare gassen

• Categorie 1A en 1B

• Categorie 2

3

   

Ontvlambare vloeistoffen (B1)

• Ontvlambare vloeistoffen Categorie 1

• Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die bij een temperatuur hoger dan hun kookpunt worden gehouden

• Overige vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60°C, die bij een temperatuur hoger dan hun kookpunt worden gehouden (zie aantekening 9)

• Overige vloeistoffen met een vlampunt > 60°C, die bij een temperatuur hoger dan hun vlampunt worden gehouden

3

   

Ontvlambare vloeistoffen (B2)

• Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die bij een temperatuur hoger dan hun vlampunt en lager dan hun kookpunt worden gehouden,

• Overige vloeistoffen met een vlampunt ≤ 60°C die bij een temperatuur hoger dan hun vlampunt en lager dan hun kookpunt worden gehouden (zie aantekening 9)

15

   

Ontvlambare vloeistoffen (B3)

• Ontvlambare vloeistoffen van categorie 2 of 3 die niet onder B1 of B2 vallen

1 500

   

Zelfontledende stoffen en mengsels en organische peroxiden

• Zelfontledende stoffen en mengsels Type A of B

• Organische peroxiden Type A of B

3

   

Zelfontledende stoffen en mengsels en organische peroxiden

• Zelfontledende stoffen en mengsels Type C of D

• Organische peroxiden Type C of D

15

   

Pyrofore vloeistoffen en vaste stoffen

• Pyrofore vloeistoffen Categorie 1

• Pyrofore vaste stoffen Categorie 1

15

   

Voor zelfverhitting vatbare stoffen en mengsels

• Categorie 1

• Categorie 2

15

   

Rubriek ‘O’ – OVERIGE GEVAREN

 
   

Stoffen en mengsels die in contact met water ontvlambare gassen ontwikkelen

• Categorie 1

• Categorie 2

• Categorie 3

30

   

Stoffen en mengsels met gevaaraanduiding EUH014 Reageert heftig met water

30

   

Stoffen of mengsels met gevarenaanduiding EUH029

Vormt giftig gas in contact met water

15

DEEL 2

Gevaarlijke stoffen die met naam genoemd worden

 

Kolom 1

Kolom 2

 

Gevaarlijke stoffen

Drempelwaarde (ton) van de in artikel 2.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde gevaarlijke stoffen

1

Ammoniumnitraat (zie aantekening 10)

1 500

2

Ammoniumnitraat (zie aantekening 11)

375

3

Ammoniumnitraat (zie aantekening 12)

105

4

Ammoniumnitraat (zie aantekening 13)

3

5

Kaliumnitraat (zie aantekening 14)

1 500

6

Kaliumnitraat (zie aantekening 15)

375

7

Broom

6

8

Chloor

3

9

Fluor

3

10

Formaldehyde (concentratie ≥ 90%)

1,5

11

Waterstof

1,5

12

Chloorwaterstof (vloeibaar gas)

7,5

13

Ontvlambare vloeibare gassen, categorie 1 of 2 (inclusief lpg) en aardgas, opgewaardeerd biogas (zie aantekening 16)

15

14

Acetyleen

1,5

15

Ethyleenoxide

1,5

16

Propyleenoxide

1,5

17

Methylisocyanaat

0,045

18

Zuurstof

60

19

2,4-Tolueendiisocyanaat

2,6-Tolueendiisocyanaat

3

20

Carbonylchloride (fosgeen)

0,09

21

Arsine (arseentrihydride)

0,06

22

Fosfine (fosfortrihydride)

0,06

23

Zwaveltrioxide

4,5

24

Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen (inclusief TCDD) uitgedrukt in TCDD-equivalent (zie aantekening 17)

0,0003

25

De volgende CARCINOGENEN of de mengsels die de volgende carcinogenen in concentraties van meer dan 5 gewichtsprocent bevatten:

4-aminobifenyl en/of zouten daarvan, benzotrichloride, benzidine en/of zouten daarvan, di(chloormethyl)ether, chloormethylether, 1,2-dibroomethaan, diethylsulfaat, dimethylsulfaat, dimethylcarbamoylchloride, 1,2-dibroom-3-chloorpropaan, 1,2-dimethylhydrazine, dimethylnitrosamine, hexamethylfosforzuurtriamide, hydrazine, 2-naftylamine en/of zouten daarvan, 4-nitrodifenyl en 1,3-propaansulton

0,15

26

Aardolieproducten en alternatieve brandstoffen

a) benzines en nafta's,

b) kerosines (inclusief vliegtuigbrandstoffen),

c) gasoliën (inclusief diesel, huisbrandolie en gasoliemengstromen),

d) zware stookolie,

e) alternatieve brandstoffen met dezelfde toepassing en met gelijkaardige eigenschappen op het vlak van ontvlambaarheid als de onder a) tot en met d) bedoelde producten

750

27

Watervrije ammoniak

15

28

Boortrifluoride

1,5

29

Waterstofsulfide

1,5

Aantekeningen:

  • 1. Stoffen en mengsels worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 ingedeeld.

  • 2. Mengsels worden behandeld als zuivere stoffen, mits zij binnen de concentratiegrenzen blijven die zijn vastgesteld aan de hand van hun eigenschappen krachtens de in aantekening 1 vermelde Verordening (EG) nr. 1272/2008 of de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang, tenzij specifiek een samenstellingspercentage of een andere beschrijving wordt gegeven.

  • 3. De bovenstaande drempelwaarden gelden per bedrijf of inrichting.

    De voor de toepassing van de betreffende artikelen in aanmerking te nemen hoeveelheden zijn de maximumhoeveelheden die op enig moment aanwezig zijn of kunnen zijn. Gevaarlijke stoffen die slechts in hoeveelheden van 2% of minder van de vermelde drempelwaarde in een bedrijf of inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn, worden bij de berekening van de totale aanwezige hoeveelheid buiten beschouwing gelaten, indien zij zich op een zodanige plaats in de inrichting bevinden dat deze niet de oorzaak van een zwaar ongeval elders binnen die inrichting kan zijn.

  • 4. Gevaarlijke stoffen die niet onder Verordening (EG) nr. 1272/2008 vallen, waaronder afvalstoffen, maar niettemin in een bedrijf of inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn en onder de in het bedrijf of de inrichting heersende omstandigheden gelijkwaardige eigenschappen hebben of kunnen hebben wat de mogelijkheden van een zwaar ongeval betreft, worden voorlopig toegewezen aan de meest gelijkende categorie of met naam genoemde gevaarlijke stof die onder het toepassingsgebied van deze verordening valt.

  • 5. Voor gevaarlijke stoffen die zodanige eigenschappen hebben dat ze op verscheidene wijzen kunnen worden ingedeeld, is voor de toepassing van deze regeling de laagste drempelwaarde van toepassing. Wat evenwel de toepassing van de in deel III bedoelde sommatieregel betreft, wordt de laagste drempelwaarde voor elke groep categorieën in deel III bedoelde sommatieregel onder a) en b), welke met de indeling in kwestie overeenkomt, gebruikt.

  • 6. Gevaarlijke stoffen die vallen onder acuut toxisch categorie 3 (orale blootstellingsroutes, H 301), vallen onder de rubriek H2 Acute toxiciteit wanneer noch de indeling acute toxiciteit bij inademing noch de indeling acute dermale toxiciteit kunnen worden afgeleid, bijvoorbeeld door een gebrek aan concluderende gegevens betreffende toxiciteit bij inademing en dermale toxiciteit.

  • 7. Onder de gevarenklasse ontplofbare stoffen vallen ontplofbare voorwerpen (zie punt 2.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008). Indien de hoeveelheid van ontplofbare stoffen of mengsels in het voorwerp bekend is, wordt met die hoeveelheid rekening gehouden voor de toepassing van deze regeling. Indien de hoeveelheid van ontplofbare stoffen of mengsels in het voorwerp niet bekend is, wordt het gehele voorwerp voor de toepassing van deze regeling als ontplofbaar aangemerkt.

  • 8. Testen naar de ontplofbare eigenschappen van stoffen en mengsels is alleen nodig indien de screeningprocedure volgens aanhangsel 6, deel 3, van de United Nations Recommendations on the Transport of Dangerous Goods, Manual of Tests and Criteria (‘UN Manual of Tests and Criteria’)1 uitwijst dat de stof of het mengsel mogelijk ontplofbare eigenschappen heeft.

  • 9. Overeenkomstig punt 2.6.4.5 in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 behoeven vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 35° C niet in categorie 3 te worden ingedeeld indien negatieve resultaten werden behaald bij de test inzake onderhouden verbrandbaarheid L.2, Part III, section 32 van de UN Manual of Tests and Criteria. Dit geldt echter niet onder omstandigheden als verhoogde temperatuur of druk en daarom vallen dergelijke vloeistoffen onder deze vermelding.

  • 10. Ammoniumnitraat (drempelwaarde 1500): meststoffen die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding.

    Dit is van toepassing op gemengde/samengestelde ammoniumnitraat-meststoffen (een gemengde/samengestelde meststof bevat ammoniumnitraat met fosfaat en/of kaliumcarbonaat) die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding overeenkomstig de VN-goottest (zie Manual of Tests and Criteria, Part III, sub-section 38.2) en waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat.

    • 15,752-24,5 3 gewichtsprocent is en die niet meer dan 0,4% in totaal aan brandbare/organische stoffen bevatten of die voldoen aan de voorschriften van bijlage III-2 bij Richtlijn (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen4;

    • 15,75 gewichtsprocent of minder en een onbeperkte hoeveelheid brandbare stoffen.

  • 11. Ammoniumnitraat (drempelwaarde 375): meststofkwaliteit.

    Dit is van toepassing op enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en op gemengde/samengestelde ammonium nitraatmeststoffen die voldoen aan de eisen van bijlage III-2 bij Verordening (EG) nr. 2003/2003, waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat.

    • hoger is dan 24,5 gewichtsprocent, met uitzondering van mengsels van enkelvoudige ammoniumnitraatmest stoffen en dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90%;

    • hoger is dan 15,75 gewichtsprocent voor mengsels van ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat;

    • hoger is dan 28 5 gewichtsprocent, met uitzondering van mengsels van enkelvoudige ammoniumnitraatmest stoffen en dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90%.

  • 12. Ammoniumnitraat (drempelwaarde 105): technisch zuivere stof.

    Dit is van toepassing op ammoniumnitraat en ammoniumnitraatmengsels waarin het stikstofgehalte, afkomstig van het ammoniumnitraat

    • gelegen is tussen 24,5 en 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,4% aan brandbare stoffen bevatten;

    • hoger is dan 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,2% aan brandbare stoffen bevatten.

    Dit is ook van toepassing op waterige ammoniumnitraatoplossingen met een ammoniumnitraatconcentratie van meer dan 80 gewichtsprocent.

  • 13. Ammoniumnitraat (drempelwaarde 3): ‘off-specs-materiaal’ en meststoffen die niet voldoen aan de eisen van de detonatietest.

    Dit is van toepassing op:

    • afgekeurd materiaal afkomstig uit het fabricageproces en op ammoniumnitraat en ammoniumnitraatmengsels, enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen als bedoeld in de aantekeningen 11 en 12, die van de eindgebruiker zijn of worden geretourneerd aan een fabrikant, een installatie voor tijdelijke opslag of een herverwerkingsinstallatie voor herverwerking, recycling of behandeling met het oog op een veilig gebruik omdat de stoffen niet langer voldoen aan de specificaties van de aantekeningen 11 en 12;

    • meststoffen als bedoeld in de aantekening 10, eerste streepje, en aantekening 11 bij deze bijlage die niet voldoen aan de voorschriften van bijlage III-2 bij Richtlijn (EG) nr. 2003/2003.

  • 14. Kaliumnitraat (drempelwaarde 1500).

    Dit is van toepassing op samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat (in de vorm van prills of granules) die dezelfde gevaarlijke eigenschappen als zuiver kaliumnitraat hebben.

  • 15. Kaliumnitraat (drempelwaarde 375).

    Dit is van toepassing op samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat (in kristalvorm) die dezelfde gevaarlijke eigenschappen als zuiver kaliumnitraat hebben.

  • 16. Opgewaardeerd biogas.

    Voor de toepassing van deze bijlage kan opgewaardeerd biogas worden ingedeeld onder rubriek 13 van deel 2 van deze bijlage wanneer het verwerkt is in overeenstemming met de toepasselijke normen voor gezuiverd en opgewaardeerd biogas waardoor een kwaliteit gewaarborgd is die overeenkomt met die van aardgas, met inbegrip van de hoeveelheid methaan, en het ten hoogste 1% zuurstof bevat.

  • 17. Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen

    De hoeveelheden polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen worden berekend aan de hand van de volgende wegingsfactoren:

    WHO 2005 TEF

    2,3,7,8-TCDD

    1

    2,3,7,8-TCDF

    0,1

    1,2,3,7,8-PeCDD

    1

    2,3,4,7,8-PeCDF

    0,3

       

    1,2,3,7,8-PeCDF

    0,03

           

    1,2,3,4,7,8-HxCDD

    0,1

       

    1,2,3,6,7,8-HxCDD

    0,1

    1,2,3,4,7,8-HxCDF

    0,1

    1,2,3,7,8,9-HxCDD

    0,1

    1,2,3,7,8,9-HxCDF

    0,1

       

    1,2,3,6,7,8-HxCDF

    0,1

    1,2,3,4,6,7,8-HpCDD

    0,01

    2,3,4,6,7,8-HxCDF

    0,1

           

    OCDD

    0,0003

    1,2,3,4,6,7,8-HpCDF

    0,01

       

    1,2,3,4,7,8,9-HpCDF

    0,01

           
       

    OCDF

    0,0003

    (T = tetra, P = penta, Hx = hexa, Hp = hepta, O = octa)

    Referentie – Van den Berg et al: The 2005 World Health Organization Re-evaluation of Human and Mammalian Toxic Equivalency Factors for Dioxins and Dioxin-like Compounds

DEEL 3

Sommatieregel

In het geval van een bedrijf of inrichting waar geen afzonderlijke gevaarlijke stof aanwezig is in een hoeveelheid van meer dan of gelijk aan de vermelde drempelwaarden, wordt de onderstaande regel toegepast om te bepalen of de inrichting of het bedrijf onder de bepalingen van Afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit valt.

De Afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het van het Arbeidsomstandighedenbesluit is van toepassing indien de som:

q1/QU1 + q2/QU2 + q3/QU3 + q4/QU4 + q5/QU5 + … groter is dan of gelijk is aan 1,

waarbij qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x of de hoeveelheid gevaarlijke stoffen van categorie x uit deel 1 of deel 2 van deze bijlage,

en QUX = de voor gevaarlijke stof x of categorie x in kolom 2 van deel 1 of van deel 2 van deze bijlage relevante drempelwaarde.

Deze regel wordt gebruikt ter beoordeling van de gezondheidsgevaren en fysische gevaren. De regel moet daarom tweemaal worden toegepast:

  • a) eenmaal voor de optelling van in deel 2 opgenomen gevaarlijke stoffen welke in acute toxiciteitscategorie 1, 2 of 3 (inademingblootstellingsroutes) en Huidcorrosie Categorie 1, Subcategorie 1A, 1B en 1C zijn ingedeeld, tezamen met gevaarlijke stoffen die onder rubriek H van deel 1 vallen.

  • b) eenmaal voor de optelling van in deel 2 opgenomen gevaarlijke stoffen welke ontplofbare stoffen, ontvlambare gassen, ontvlambare vloeistoffen, zelfontledende stoffen en mengsels, organische peroxiden, pyrofore vloeistoffen en vaste stoffen zijn, tezamen met gevaarlijke stoffen die onder rubriek P van deel 1 vallen.

De desbetreffende bepalingen van Afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn van toepassing zodra het sommeringsresultaat van a) of b) groter is dan of gelijk is aan 1.

Toelichting bij bijlage I

Zoals al is aangegeven in het algemeen deel van de nota van toelichting behorend bij het besluit van 13 december 2022 (Stb. 2022 nr. 501), houdende wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met een nieuwe opzet van de aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie inzake zware ongevallen met gevaarlijke stoffen is wijziging van de oude ARIE-aanwijssystematiek en aansluiting op CLP-drempelwaarden en de systematiek van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (hierna Brzo 2015) of het naar verwachting per 1 juli 2023 in werking tredende Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal) noodzakelijk.

In de oude ARIE-regeling werden stoffen ingedeeld in vier categorieën stoffen, te weten ARIE ontplofbaar, ARIE brandbaar, ARIE toxisch en ARIE extreem toxisch. Categorisering vond plaats door middel van een rekenmethode (onder meer op basis van omstandigheidsfactoren) die als te moeilijk werd ervaren. Bovendien sloot deze aanwijssystematiek niet meer aan op de CLP-verordening (Verordening (EG) nr. 1272/2008, PbEG 2008, L 353), die oudere EU-wetgeving afstemt op het wereldwijd geharmoniseerde systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen, dat in 2009 in werking is getreden. Ook het Brzo 2015 en het Bal hanteren CLP-categorieën in combinatie met drempelwaarden. Daarmee was aanpassing van de ARIE-regeling op dit systeem vereist.

In de nieuwe ARIE-regeling zal geen gebruik meer worden gemaakt van deze complexe rekenmethodes en omstandigheidsfactoren. Dit gebeurt ook niet in het Bal. Artikel 2.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna Arbobesluit) noopt tot het vaststellen van een lijst van stoffen met bijbehorende drempelwaarden. In deze lijst is zoveel mogelijk aangesloten op bijlage I van de Seveso III Richtlijn (Richtlijn 2012/18/EU, PbEU 2012, L 197). Bij de drempelwaarden wordt uitgegaan van 30% van de drempelwaarden voor lagedrempelinrichtingen van het Brzo 2015 of het Bal. Daarmee wordt bereikt dat de ARIE-regeling geldt voor bedrijven of inrichtingen waar wel een aanzienlijke hoeveelheid gevaarlijke stoffen aanwezig is. Bij het vaststellen van dit percentage is met name gekeken naar het risico van deze gevaarlijke stoffen voor werkenden in dergelijke bedrijven of inrichtingen. Heeft het bedrijf of de inrichting een bepaalde stof in huis waarvan de CLP-categorie van die stof (bijlage 0, deel 1) of een specifieke stof die met naam genoemd worden (bijlage 0, deel 2) is opgenomen in de lijst van stoffen, en overschrijdt het bedrijf of de inrichting qua hoeveelheid de drempelwaarde van deze categorie (of verwacht het bedrijf of de inrichting deze drempelwaarde te overschrijden door toevoer en/of stofvorming door middel van processen), dan valt het bedrijf of de inrichting onder de doelgroep van de ARIE-regeling.

Het RIVM heeft in 2011 een rapport geschreven, dat tijdens het herzieningstraject als hulpmiddel is gebruikt om de terminologie uit de oude ARIE-regeling af te stemmen op het nieuwe CLP-stelsel. Op basis van dit rapport is tijdens het herzieningstraject een nieuwe lijst ontwikkeld, waarbij gepoogd is de categorieën uit de oude ARIE-regeling zoveel mogelijk te vertalen naar de geldende CLP-categorieën. Het uitgangspunt is telkens het acuut gevaaraspect voor de gezondheid en veiligheid van werknemers geweest. Vanwege het gevaar dat deze stoffen kunnen vormen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, worden ook de CLP-categorieën huidcorrosie categorie 1, sub 1A, 1B en 1C meegenomen in de ARIE. Deze vallen niet onder het Bal, maar worden door het RIVM-rapport aangewezen als hoog-relevant omdat ze wel een risico vormen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, vanwege inhalatie van corrosieve dampen en chemische brandwonden kunnen veroorzaken.

Naast de in bijlage 0, deel 1 van de lijst van stoffen genoemde CLP-stoffen categorieën met bijbehorende drempelwaarden die onder de ARIE-regeling vallen, is in deel 2 van de lijst van stoffen een overzicht met specifieke stoffen opgenomen waaraan een specifieke drempelwaarde toebedeeld is anders dan de algemene drempelwaarde voor de CLP-categorie waartoe deze stoffen behoren. Bij deze stoffen is afgeweken van de drempelwaarde(n) voor die categorie uit deel 1 van de lijst van stoffen, omdat de stoffen als risicovoller worden beschouwd voor wat betreft het acuut gevaar voor de werknemers.

Ten slotte bevat deel 3 van de lijst van stoffen de zogenoemde sommatieregel. Daarbij gaat het om de situatie waarbij de individuele gevaarlijke stoffen de drempelwaarden niet overschrijden, maar het geheel van de aanwezige stoffen tezamen wel een drempelwaarde overschrijdt. Deze sommatieregel is gebaseerd op de sommatieregel die wordt gehanteerd in de oude ARIE.

Ondanks het feit dat getracht is de bedrijven uit de oude ARIE-systematiek zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de nieuwe ARIE-systematiek, zullen sommige bedrijven en inrichtingen die onder de oude ARIE-regeling vielen niet meer onder de nieuwe regeling vallen, en andersom.

Leeswijzer

Hieronder wordt kort aan de hand van voorbeelden beschreven hoe kan worden aflezen of uw bedrijf onder de ARIE-regeling valt.

Deel 1

In dit deel van de bijlage vindt u de CLP-categorieën stoffen met daarbij behorende drempelwaarden. Als een stof in uw bedrijf of inrichting aanwezig is – of die wordt verwacht aanwezig te zijn binnen uw bedrijf of inrichting – die valt onder een CLP-categorie opgenomen in deze lijst, en waarvan de hoeveelheid hoger is dan de aangegeven drempelwaarde in deze lijst, dan is uw bedrijf of inrichting ARIE-plichtig. U moet uw bedrijf of inrichting dan melden als ARIE-plichtig, en aan de bijbehorende verplichtingen voldoen.

Voorbeeld 1: U heeft 2 ton van een stof in huis die valt onder categorie H1 acuut toxisch categorie 1. De drempelwaarde van deze categorie is 1,5 ton. Dat betekent dat de hoeveelheid stof de drempelwaarde overstijgt. Uw bedrijf of inrichting is dus ARIE-plichtig.

Voorbeeld 2: U heeft 10 ton van een stof in huis die valt onder categorie H2 toxisch acute toxiciteit categorie 2. Verder heeft u geen andere stoffen in huis die in deel 1 en deel 2 van bijlage 0 staan. De drempelwaarde van deze categorie is 15 ton. Dat betekent dat de hoeveelheid stof de drempelwaarde NIET overschrijdt. Uw bedrijf of inrichting is dus niet ARIE-plichtig.

Deel 2

In dit deel van de bijlage vindt u specifiek met naam genoemde stoffen met daarbij behorende drempelwaarden. Als één van deze stoffen in uw bedrijf of inrichting aanwezig is – of die wordt verwacht aanwezig te zijn binnen uw bedrijf of inrichting – en waarvan de hoeveelheid hoger is dan de aangegeven drempelwaarde in deze lijst, dan is uw bedrijf of inrichting ARIE-plichtig. Deze stoffen kunnen dus ook onder een CLP-categorie vallen die opgenomen is in deel 1; maar u dient dus de drempelwaarde te hanteren die in deel 2 staat.

Voorbeeld 3: U heeft 7 ton Broom in huis. De drempelwaarde van Broom is 6 ton. Dat betekent dat de hoeveelheid stof de drempelwaarde overstijgt. Uw bedrijf of inrichting is dus ARIE-plichtig.

Deel 3

In dit deel van de bijlage vindt u de sommatieregel. Hierin wordt uitgelegd hoe u verschillende stoffen die aanwezig (kunnen) zijn in uw bedrijf of inrichting bij elkaar moet optellen, indien ze niet afzonderlijk boven de drempelwaarde vallen. U dient de aanwezige hoeveelheid van een CLP-categorie of de afzonderlijke stof te delen door de drempelwaarde van die categorie/stof. Dat doet u afzonderlijk voor iedere categorie of stof die in deel 1 of 2 in de bijlage staat. Daarna telt u deze uitkomsten bij elkaar op (q1/QU1 + q2/QU2 +.). Is de uitkomst gelijk aan of groter dan 1, dan is uw bedrijf of inrichting ARIE-plichtig. Is de uitkomst kleiner dan 1, dan is uw bedrijf niet ARIE-plichtig.

Voorbeeld 4: U heeft de volgende stoffen/categorie stoffen met bijbehorende hoeveelheid in uw bedrijf/inrichting:

CLP-categorie / specifieke stof

Hoeveelheid (ton)

Drempelwaarde (ton)

Rubriek P, Ontvlambare vloeistoffen (B2)

10

15

Rubriek P, Zelfontledende stoffen en mengsels, type A

1

3

Acetyleen

1

1,5

Elk van deze afzonderlijke stoffen komt niet boven de gestelde drempelwaarde uit, maar het zijn wel alle drie ARIE-stoffen. Hierdoor dient er een sommatieberekening te worden uitgevoerd:

q1/QU1 + q2/QU2 + q3/QU3

waarbij qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x of de hoeveelheid gevaarlijke stoffen van categorie x uit deel 1 of deel 2 van deze bijlage, en QUX = de voor gevaarlijke stof x of categorie x in kolom 2 van deel 1 of van deel 2 van deze bijlage relevante drempelwaarde.

10/15 + 1/3 + 1/1,5 = 1,65 > 1, dus uw bedrijf of inrichting is ARIE-plichtig.

Bijlage Ia. behorend bij artikel 2.0b, Beschrijving scenario’s

Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in artikel 2.5, tweede lid, onder b, van het besluit komen in ieder geval aan de orde:

  • 1. Bij de beschrijving wordt in aanmerking genomen welke van de volgende voorvallen deze scenario’s op gang kunnen brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen en menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud;

  • 2. Van elk scenario wordt aangegeven wat de waarschijnlijkheid en het effect is en welke maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat het scenario zich voordoet; en

  • 3. Voorts wordt voor elk scenario, ter beoordeling van de risico’s en rekening houdend met de reeds getroffen maatregelen, een samenhangend inzicht geboden in:

    • a. de resterende kans dat een zwaar ongeval geschiedt;

    • b. de ernst van de gevolgen die het zware ongeval in dat geval zal hebben; en

    • c. welke verdere maatregelen technisch mogelijk zijn om de kans op een zwaar ongeval verder te verkleinen tot een daarbij aan te geven niveau.

Bijlage Ib. behorend bij artikel 2.0c, Veiligheidsbeheerssysteem

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, eerste lid, van het besluit komen in ieder geval aan de orde:

  • a. het veiligheidsbeheerssysteem dient afgestemd te zijn op de gevaren, de werkzaamheden en de complexiteit van de organisatie in het bedrijf of de inrichting en moet op de evaluatie van de risico's gebaseerd zijn; in het veiligheidsbeheerssysteem moet dat gedeelte van het algemene beheerssysteem zijn opgenomen waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de procedés en de hulpmiddelen welke het mogelijk maken het preventiebeleid voor zware ongevallen te bepalen en uit te voeren, behoren;

  • b. de organisatie en het personeel:

    • de taken en verantwoordelijkheden van de werknemers die op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de gevaren en risico’s van zware ongevallen wordt betrokken, samen met de maatregelen die worden genomen om het bewustzijn te doen toenemen dat voortdurende verbetering nodig is.

    • het onderkennen van de behoeften aan opleiding van de betrokken werknemers en het organiseren van die opleiding.

    • de deelneming aan die opleiding van de betrokken werknemers, met inbegrip van de werknemers van aannemers en van onderaannemers en zelfstandigen die in het bedrijf of de inrichting werken, en die vanuit veiligheidsopzicht belangrijk zijn;

  • c. de identificatie en evaluatie van de gevaren en risico’s van zware ongevallen: de vaststelling en toepassing van procedures voor de systematische identificatie van de gevaren en risico’s van zware ongevallen die zich bij normale of abnormale werking kunnen voordoen, in voorkomend geval met inbegrip van in aanneming of onderaanneming verrichte activiteiten, alsook de beoordeling van de waarschijnlijkheid en de ernst van die ongevallen;

  • d. de controle op de uitvoering:

    • de vaststelling en toepassing van procedures en instructies voor veilige werking, waaronder het onderhoud, van de installatie, processen en apparatuur, en voor het alarmbeheer en tijdelijke onderbrekingen; rekening houdend met de beschikbare informatie betreffende beste praktijken op het vlak van monitoring en controle met het oog op het verminderen van het risico op systeem falen;

    • het beheer en de controle van de risico's die samenhangen met verouderende apparatuur die geïnstalleerd is in het bedrijf of de inrichting, en corrosie;

    • de inventarisatie van de apparatuur in het bedrijf of de inrichting, en de strategie en methodologie voor het houden van toezicht op en de controle van de staat van de apparatuur;

    • het treffen van passende follow-upmaatregelen en noodzakelijke tegenmaatregelen;

  • e. de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen aan bestaande installaties en opslagplaatsen, dan wel voor het ontwerpen van een nieuw procedé of een nieuwe installatie of opslagplaats;

  • f. de planning voor noodsituaties: de vaststelling en toepassing van procedures om door een systematische analyse de voorzienbare noodsituaties te onderkennen en de noodplannen voor dergelijke noodsituaties uit te werken, te beproeven en te toetsen, en om specifieke opleiding voor de betrokken werknemers te verzorgen. Dergelijke opleiding wordt gegeven aan alle personen die in de installatie werken, met in begrip van de werknemers van aannemers en van onderaannemers en zelfstandigen;

  • g. het toezicht op de prestaties: de vaststelling en toepassing van procedures voor een permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen die door de werkgever zijn bepaald als onderdeel van het preventiebeleid voor zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, en invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij niet-inachtneming. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen of bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, alsook het onderzoek daarnaar en de follow-up, een en ander op basis van de ervaringen uit het verleden. Tot de procedures behoren ook prestatie-indicatoren zoals veiligheidsprestatie-indicatoren (safety performance indicators, SPIs) en/of andere relevante indicatoren; en

  • h. controle en analyse: de vaststelling en toepassing van procedures om het preventiebeleid voor zware ongevallen en de doeltreffendheid en deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem systematisch periodiek te beoordelen, alsmede voor de met documenten gestaafde analyse door de werkgever van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de bijwerking daarvan, inclusief het overwegen en opnemen van noodzakelijke wijzigingen die door de controle en analyse aangegeven worden.

Bijlage Ic. behorend bij artikel 2.0d Intern noodplan

Het intern noodplan, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, van het besluit bevat in ieder geval de volgende gegevens en beschrijvingen:

  • a. de naam of functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de personen die belast zijn met de leiding en coördinatie van de bestrijdingsmaatregelen op het terrein van het bedrijf of de inrichting;

  • b. de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten;

  • c. voor te voorziene omstandigheden en gebeurtenissen die een doorslaggevende rol kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen ervan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en -middelen;

  • d. de regelingen ter beperking van het risico voor personen op het terrein van het bedrijf of de inrichting, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm;

  • e. de regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden van het externe noodplan bij een zwaar ongeval snel in te lichten, het soort informatie dat onmiddellijk moet worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger informatie, wanneer deze beschikbaar wordt;

  • f. waar noodzakelijk, regelingen om de werknemers op te leiden voor het vervullen van de taken die van hen worden verwacht en in voorkomend geval de coördinatie ervan met de externe hulpdiensten; en

  • g. de regelingen voor het verlenen van steun aan externe bestrijdings-maatregelen.

Bijlage IV. behorend bij artikel 3.9, onderdeel b

De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel b, betreft voor zover van toepassing:

  • a. een locatiekaart waarop de inter- en intrafieldpijpleidingen alsmede de onder water afgewerkte boorgaten zijn aangeduid;

  • b. algemene tekeningen van ligging en plattegrond van het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, of de opbouw en configuratie van de mijnbouwinstallatie, bedoel in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen b, c en d;

  • c. voor- en zijaanzichten van het mijnbouwwerk;

  • d. een stroomdiagram dat het gehele behandelingsproces van delfstoffen omvat met een massabalans;

  • e. tekeningen van pijpen, instrumentatie voor de processystemen en de ondersteunende systemen (deze tekeningen worden alleen op verzoek van een toezichthouder opgestuurd);

  • f. tekeningen van gevarenzones;

  • g. oorzaak- en gevolgtekeningen die behoren bij de alarm- en insluitsystemen;

  • h. tekeningen van de aanleg en situering van brand- en gasdetectiesystemen;

  • i. tekeningen van brandbeschermende voorzieningen;

  • j. tekeningen van reddingsmiddelen en ontsnappingsroutes;

  • k. Heating Ventilation Air Conditioning (HVAC)-tekeningen;

  • l. een diagram van alle oproep-, alarmerings- en communicatiesystemen;

  • m. tekeningen van de indeling van het oproep- en alarmsysteem;

  • n. een beschrijving van het elektrisch systeem aan de hand van een één-lijndiagram waarop de noodsystemen zijn aangegeven;

  • p. de locatie en capaciteit van opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen;

  • q. de locatie van opslagplaatsen voor chemische stoffen, en

  • r. de locatie van opslagplaatsen voor ontplofbare stoffen.

Bijlage V. behorend bij artikel 3.9, onderdeel c

De informatie met betrekking tot het brandbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, betreft:

  • 1. een plattegrond van het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, en, voor zover nodig, een situatieschets van elk van de op het mijnbouwwerk aanwezige installaties, verblijven of overige lokalen, waarop zijn aangegeven:

    • a. de plaatsen en ruimten waar stoffen, voor welke verhoogd brandgevaar bestaat, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen zomede de plaatsen en ruimten, waar stoffen, die direct of indirect gevaar voor ontploffing kunnen veroorzaken, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen, met de naaste omgeving daarvan;

    • b. de plaatsen, waar gas of vloeistof, eventueel ter verbranding, wordt afgevoerd;

    • c. de plaatsen waar handbediende en automatische brandmeldinstallaties met bijbehorende alarmsignalen zijn geïnstalleerd; de soort signalering dient te worden vermeld;

    • d. de plaatsen, waar brandblusinstallaties of grote blusmiddelen zijn opgesteld, met vermelding van type, soort (handbediend of automatisch) en capaciteit van elk der installaties en middelen;

    • e. het globale aantal en de soort handbrandblusapparaten per ruimte; de plaatsen, waar pompen voor de bluswatervoorziening zijn opgesteld, de capaciteit van deze pompen, de plaatsen waar hydranten en brandslangen aanwezig zijn en brandslangen aan de bluswaterleiding kunnen worden aangesloten;

    • f. indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a: de aanwezigheid van vijvers en sloten, indien bluswater zonodig aan het oppervlaktewater zal worden onttrokken;

  • 2. de organisatie van de brandbestrijdingsdienst;

  • 3. de wijze van brandmelding en van alarmering;

  • 4. de regeling van de hulpverlening bij brand of ontploffing;

  • 5. gegevens betreffende ademhalingsbeschermingsmiddelen voor de met het bestrijden van brand belaste personen.

Bijlage VI. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b betreft ten aanzien van:

  • A. het voorontwerprapport:

    • I. het identificeren en evalueren van gevaren en de daarmee samenhangende risico's van de verschillende overwogen ontwerpopties;

    • II. van het gekozen ontwerp:

      • -

        het vaststellen van beheersmaatregelen die risico's uitsluiten of verminderen;

      • -

        het evalueren van risicoverminderende systemen;

      • -

        het vaststellen van noodzakelijke beheerssystemen, en

      • -

        het evalueren van voorlopige berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies.

  • B. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het voorontwerprapport;

    • -

      het vaststellen van de soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen van het boorwerk of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie.

  • C. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • D. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

  • E. het addendum verlaten en verwijderen:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de verwijderingsmethoden en -technieken;

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen; en

    • -

      het aantonen dat de hoeveelheid koolwaterstoffen, toxische stoffen en chemische stoffen geminimaliseerd is.

Bijlage VII. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c en iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d betreft ten aanzien van:

  • A. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen en het verwijderen van de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c of andere verplaatsbare mijnbouwinstallatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d;

  • B. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • C. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van de procedure en de beheersmaatregelen gedurende de constructieactiviteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

Bijlage VIII. behorend bij artikel 3.14

De informatie met betrekking tot het noodplan, bedoeld in artikel 3.14, betreft:

  • a. een beschrijving van de organisatiestructuur van de werkgever en de en verantwoordelijke personen in geval van nood alsmede een overzicht van hun taken en bevoegdheden;

  • b. een beschrijving van de organisatie van de personen belast met het gebruik van en het geoefend zijn in het gebruik van evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen alsmede de personen belast met speciale taken bij het evacueren en redden van personen op een mijnbouwinstallatie;

  • c. de wijze van alarmering;

  • d. de regeling van de hulpverlening;

  • e. het aantal, soort en type evacuatie-, ontsnappings-, en reddingsmiddelen, alsmede de persoonlijke reddingsmiddelen die op de mijnbouwinstallatie in gebruik zijn;

  • f. de criteria voor de capaciteit van bijstandschepen en helikopters, inclusief de reactietijd daarvan;

  • g. het aantal personen, dat ervaren is in het gebruik van het materieel, bedoeld in onderdeel e en f van deze bijlage;

  • h. een schematische overzichtstekening waarop de evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen op de mijnbouwinstallatie zijn aangegeven;

  • i. het soort en de frequentie van de te houden oefeningen;

  • j. de te nemen maatregelen ter verzekering van de veiligheid en gezondheid van met reddingswerk belaste personen, met name met het oog op de aan het verrichten van reddingswerk in een atmosfeer, waarin verstikkende of giftige gassen aanwezig zijn, of in een met radioactieve stoffen besmette atmosfeer verbonden gevaren.

Bijlage IX. behorend bij artikel 4.1, onder t

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 10

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten.

Ligplaats

Niet aan de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur tenminste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 11

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten en verzegeld.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Echter alleen naar een veilige ligplaats (= een ligplaats waar binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is of naar redelijke verwachting kan ontstaan).

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is aangemerkt als zijnde veilig voor mensen en veilig voor vuur.

In het laatste geval is de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 een voorloper van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2.

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien gebleken is dat de ruimten waarin met vuur moet worden gewerkt veilig voor mensen en veilig voor vuur zijn gebleven, terwijl ook in de toestand van de andere ruimten binnen de ladingzone geen wijziging mag zijn opgetreden.

Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk boven of buiten de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 4. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Aangezien echter de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 de voorloper is van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 zal men er voor zorg moeten dragen dat de gehele ladingzone veilig voor vuur is. De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Deze vastgestelde toestand is ongewijzigd gebleven na de uitreiking van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1. Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur in, boven en buiten de gehele ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 20

Toestand van de ladingzone

  • -

    De ladingzone is geheel of gedeeltelijk veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur in besloten ruimten buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4. Werk met vuur boven en buiten de gehele ladingzone.

  • 5. Werk met vuur in de gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 31

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 32

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Het resterende gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 33

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur in, boven of buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30

Toestand van de ladingzone

  • -

    De K3-ruimten buiten de ladingzone zijn veilig voor vuur.

De toestand van de ruimten binnen de ladingzone wordt op deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring niet opgenomen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur in K3-ruimten buiten de ladingzone.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 is een zogenaamde “Combinatie Veiligheids- en gezondheidsverklaring”. Dat betekent, dat een Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 nooit alleen afgegeven mag worden. Altijd zal dit moeten gebeuren in combinatie met een Veiligheids- en gezondheidsverklaring, welke de toestand van de ladingzone aangeeft.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring is bedoeld om een Veiligheids- en gezondheidsverklaring welke zijn geldigheid heeft verloren weer geldig te maken

Toestand van de ladingzone

De toestand van de ladingzone is gelijk aan de toestand zoals die vermeld wordt op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring die door het uitreiken van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4 zijn geldigheid herkrijgt.

De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Bijlage XIIa. behorend bij artikel 4.17b

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen behorend bij het: certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige

Document: WDAT-VD

INHOUD

1.

Inleiding

2.

Definities

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Beschrijving document

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse m.b.t. functioneren CKI

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

 

4.1

Persoonscertificatie Vuurwerkdeskundige

 

4.2

Centraal College van Deskundigen SCVE

 

4.3

Klachten en bezwaarschriften

 

4.4

Onderhoud van het WSCS-VD

 

4.5

Certificatiepersoneel

 

4.6

Uitbesteding

 

4.7

Eisen aan personeel van onderaannemers

 

4.8

Instructies, vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid

 

4.9

Personeelsdossiers

 

4.10

Gegevens op het certificaat

 

4.11

Toezicht op de certificaathouder

 

4.12

Hercertificatie

 

4.13

Gebruik van het persoonscertificaat en beeldmerken

 

4.14

Aanwijzingscriteria

5.

 

TOEZICHT

6.

 

MAATREGELEN

1. Inleiding

Het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk, het ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van professioneel vuurwerk, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 Vuurwerkbesluit, betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van vuurwerkdeskundigen. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat voor vuurwerkdeskundige.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. In onderhavig geval is dit de Stichting Certificering Vuurwerk en Explosieven (SCVE).

Calamiteit

:

Een (ernstige) ongewenste gebeurtenis waarbij gevaar voor gezondheid en veiligheid bestaat.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Een certificaat wordt beschouwd als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in de relevante accreditatie-normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CCvD-VD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door SCVE, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Consumentenvuurwerk

:

Vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik. Consumentenvuurwerk wordt (beschouwd als) professioneel vuurwerk als consumentenvuurwerk wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling (met uitzondering van het tot ontbranding brengen tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur en met uitzondering van het tot ontbranding brengen van fop- en schertsvuurwerk gedurende het gehele jaar) en/of als consumentenvuurwerk wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Deskundige

:

Een persoon die over zodanige theoretische en praktische vakbekwaamheid beschikt dat hij in staat is om op een veilige en adequate wijze met professioneel vuurwerk te kunnen werken.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Grondige kennis

:

Parate kennis die nodig is om veilig met professioneel vuurwerk te kunnen werken (feitenkennis), alsmede inzicht om deze kennis toe te kunnen passen in alle voorkomende situaties, zowel bekende als nieuwe en onbekende situaties.

Groot vuurwerk

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten (open lucht) tijdens een evenement of voorstelling. Consumentenvuurwerk dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling wordt aangemerkt als groot vuurwerk.

Kennis

:

Informatie waarvan de deskundige op de hoogte dient te zijn, en waarvan de deskundige dient te weten dat deze van belang is voor het werken met professioneel vuurwerk.

Klacht

:

Mondelinge, telefonische of schriftelijke uiting waaruit blijkt dat niet aan de gestelde eisen of aan de verwachtingen is voldaan.

Nuffic

:

Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Professioneel vuurwerk

:

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk. Indien er sprake is van vuurwerk dat niet voldoet aan de eisen voor consumentenvuurwerk, levert dat een indicatie op dat het professioneel vuurwerk betreft. Voor het onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk is niet de aard van het vuurwerk, maar de bestemming beslissend.

Er zijn twee categorieën professioneel vuurwerk te onderscheiden, te weten Pyrotechnische Speciale Effecten en Groot Vuurwerk.

Pyrotechnische Speciale Effecten

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

Risicoanalyse

:

Risicoanalyse met betrekking tot het functioneren van de CKI, waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke certificatieschema.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werken met

:

Het tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.

Werkplan (bedoeld in artikel 4.9 eerste lid van het Arbobesluit)

:

Document waarin beschreven de werkzaamheden in algemene zin, de specifieke werkzaamheden op het gebied van groot vuurwerk en/of pyrotechnische speciale effecten, de risico’s verbonden aan de werkzaamheden, een beschrijving van te nemen c.q. genomen maatregelen en ondertekend door de persoon die het certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk bezit.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek document van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-VD

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD).

Document: WDAT-VD.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-VD

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD). Document: WSCS-VD.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht (WDAT-VD) heeft betrekking op arbeid in relatie tot professioneel vuurwerk. Het werkveldspecifieke document is door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies. Op- en/of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen VD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE)

  • Centraal College van Deskundigen Vuurwerkdeskundige (CCvD-VD)

3.3. Risicoanalyse m.b.t. functioneren CKI

Persoonscertificatie heeft tot doel aan belanghebbenden vertrouwen te bieden ten aanzien van de competentie van certificaathouders. Dit vertrouwen is gebaseerd op het voldoen door de CKI aan de hierna beschreven principes. Indien hieraan niet wordt voldaan, leidt dit tot risico’s met betrekking tot het functioneren van de CKI en kan het vertrouwen van belanghebbenden in de persoonscertificatieregeling Vuurwerkdeskundige worden geschaad. In het WSCS-VD, alsmede in onderhavig document, is specifiek voor de persoonscertificatieregeling Vuurwerkdeskundige aangegeven op welke wijze aan bedoelde principes invulling moet worden gegeven door de CKI. Dit om te voorkomen dat de risico’s met betrekking tot deze principes zich manifesteren.

Onpartijdigheid

In het beleid en de procedures van de CKI moet zijn vastgelegd dat alle aanvragers van het persoonscertificaat eerlijk en gelijk worden behandeld. De CKI dient zich hierbij te houden aan hetgeen is gesteld in de certificatie-eisen en het certificatiereglement. Het is de CKI verboden aanvragers van het certificaat de toegang tot de certificatieprocedure te verhinderen of belemmeren. Besluiten van de CKI moeten zijn gebaseerd op objectief bewijs van (non-)conformiteit in relatie tot de certificatie-eisen en niet worden beïnvloed door andere belangen of andere partijen.

Deskundigheid

De CKI moet beschikken over voldoende medewerkers, met inbegrip van een daarvoor verantwoordelijk management, met de benodigde opleiding, training, vakinhoudelijke deskundigheid, houding en ervaring om de certificatietaken met betrekking tot het persooncertificatieschema Vuurwerkdeskundige te kunnen verrichten.

Verantwoordelijkheid

De CKI beschikt over beleid en procedures met betrekking tot het toekennen, handhaven, herverstrekken, opschorten en intrekken van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, alsmede met betrekking tot het uitbreiden of beperken van het toepassingsgebied van het persoonscertificaat.

De CKI is ervoor verantwoordelijk dat voor het nemen van een certificatiebesluit voldoende objectief en relevant bewijs wordt verzameld. Wanneer voldoende bewijs van conformiteit met de certificatie-eisen is vergaard, besluit de CKI het persooncertificaat Vuurwerkdeskundige toe te kennen aan de aanvrager in kwestie. Wanneer onvoldoende bewijs van conformiteit is vergaard, leidt dit tot afwijzing van de aanvraag voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige door de CKI.

Indien certificatiewerkzaamheden (bijvoorbeeld examinering) aan een externe partij worden uitbesteed door de CKI, dient hieraan een schriftelijke overeenkomst ten grondslag te liggen. Deze beschrijft de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van beide partijen, alsmede de regelingen met betrekking tot vertrouwelijkheid en het voorkomen van belangenverstrengeling alsmede, voor zover nodig, bezwaar en beroep. Het nemen van een certificatiebesluit kan niet worden uitbesteed door de CKI.

Openheid

Om het vertrouwen in certificatie te waarborgen, moet de CKI ervoor zorg dragen dat niet-vertrouwelijke informatie over het certificatieproces (bijvoorbeeld onderzoek naar aanleiding van klachten) toegankelijk is voor partijen die daar belang in stellen.

Vertrouwelijkheid

Ten behoeve van het certificatieproces, moet de CKI kunnen beschikken over persoonsgegevens en examenresultaten van aanvragers en certificaathouders. De CKI dient deze informatie vertrouwelijk te behandelen om te voorkomen dat de klanten bezwaar maken tegen het verzamelen en bewaren ervan.

Ontvankelijkheid voor klachten

Partijen die belang hebben bij certificatie verwachten dat klachten worden onderzocht en dat deze, als ze terecht zijn, worden gevolgd door passende maatregelen. Een effectieve klachtenbehandeling is van belang voor de bescherming van de CKI, diens klanten en andere belanghebbenden bij certificatie tegen fouten, omissies of onredelijk gedrag. Het vertrouwen dat door belanghebbenden wordt gesteld in certificatie, is mede hiervan afhankelijk.

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Persoonscertificatie Vuurwerkdeskundige

Voor het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor het WSCS-VD gelden de eisen van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012, alsmede de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing. Voor zover in dit WDAT-VD niet wordt afgeweken van resp. een nadere uitwerking wordt gegeven van de accreditatienorm NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012, wordt deze norm geacht onverkort van toepassing te zijn.

4.2. Centraal College van Deskundigen SCVE

De CKI verplicht zich op grond van de overeenkomst met de SCVE tot het gebruik van het door de SCVE vastgestelde CCvD (en door SZW geaccordeerde en in regelgeving verankerde) schema’s voor Vuurwerkdeskundige. Het CCvD behartigt de belangen van alle bij het werkveld Vuurwerkdeskundige betrokken partijen (aanbieders en afnemers van het certificaat, overheden, CKI’s, exameninstellingen) op een eerlijke en gelijke wijze, zonder dat enig belang de overhand heeft. Het CCvD ontwikkelt, beheert en onderhoudt het Schema voor aanwijzing en toezicht alsmede het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige. De CKI past het certificatieschema dat door het CCvD wordt beheerd onverkort toe.

In NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 wordt aangegeven dat het scheme committee (CCvD) zelf kan bepalen op welke wijze bepaalde elementen uit het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige gewijzigd kunnen gaan worden. In onderhavig geval is de navolgende, hiervan afwijkende, regeling met betrekking tot wijzigingen van toepassing.

Na de acceptatie in het CCvD van wijzigingen in het WSCS, biedt het CCvD het gewijzigde schema aan aan de minister van SZW. De Minister verklaart vervolgens het schema verbindend door middel van een statische verwijzing in de wet- en regelgeving. Indien de Minister overwegende bezwaren heeft tegen één of meer onderdelen treedt hij daarover in overleg met het CCvD. Het CCvD kan de schema’s vervolgens aanpassen. Indien het CCvD zich niet kan vinden in de bezwaren van minister zal zij dit met redenen omkleed aan de minister duidelijk maken. De Minister neemt vervolgens een besluit.

4.3. Klachten en bezwaarschriften

Specifiek voor het WSCS-VD, dient de CKI een klachtenregeling en een bezwaarprocedure vast te stellen. Deze regelingen moeten voldoen aan het in het WSCS-VD gestelde. De regelingen dienen te waarborgen dat bezwaarschriften en klachten op een onafhankelijke en onbevooroordeelde wijze worden afgehandeld.

Voorschriften met betrekking tot het handelen van certificaathouders zijn vastgelegd in de Gedragscode Vuurwerkdeskundige, zoals opgenomen in bijlage A van het WSCS-VD. De aanvrager / certificaathouder Vuurwerkdeskundige dient zich hieraan bij certificatie en hercertificatie schriftelijk te conformeren.

4.4. Onderhoud van het WSCS-VD

De toetsmethodiek die wordt toegepast bij het bepalen van de competentie van aanvragers van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, is beschreven in de hoofdstukken 9 tot en met 11 van het WSCS-VD. Op basis van rapportages van de CKI (zie verder), bepaalt het CCvD tenminste jaarlijks de voortdurend de eerlijkheid, validiteit, betrouwbaarheid en actualiteit van de toetsmethodiek.

Wijzigingen in de certificatie-eisen Vuurwerkdeskundige, alsmede de daarop van toepassing zijnde overgangsregeling, worden door de CKI bekend gemaakt aan de certificaathouders, bijvoorbeeld door publicatie ervan. De CKI waarborgt dat alle certificaathouders binnen de overgangstermijn worden onderzocht op conformiteit met de gewijzigde certificatie-eisen. De CKI waarborgt dat toegang tot de certificatieprocedure niet wordt beperkt of belemmerd op basis van ongepaste financiële of andere voorwaarden, zoals het lidmaatschap van een beroepsvereniging. De CKI maakt tijdens het certificatieproces geen onderscheid tussen aanvragers van het certificaat Vuurwerkdeskundige, op basis van het feit of deze al dan niet een opleiding of training op het gebied van professioneel vuurwerk hebben gevolgd.

De CKI onderzoekt tenminste jaarlijks de eerlijkheid, validiteit en betrouwbaarheid van de examenmethodiek, en rapporteert hierover schriftelijk aan het CCvD Vuurwerkdeskundige. De CKI dient voor dit onderzoek te beschikken over een beschrijving van de toegepaste methoden (zoals het verzamelen en bewaren van statistische gegevens). In de rapportage beschrijft de CKI verder het algehele verloop van elk examen en op welke wijze eventuele afwijkingen die zich daarbij hebben voorgedaan zijn gecorrigeerd.

4.5. Certificatiepersoneel

Bij de uitvoering van het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige is het navolgende certificatiepersoneel betrokken.

Beoordelaar exameninstelling Vuurwerkdeskundige: Deze onderzoekt door middel van audits of exameninstellingen voldoen aan de van toepassing zijnde eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige en rapporteert zijn/haar bevindingen en conclusies schriftelijk aan de beslisser (zie onder).

Beoordelaar persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige: Deze beoordeelt op basis van de door exameninstellingen aangeleverde examenresultaten of kandidaten in aanmerking komen voor een persoonscertificaat Vuurwerkdeskundigen rapporteert zijn/haar bevindingen en conclusies schriftelijk aan de beslisser (zie hieronder).

Beslisser persoonscertificaat en exameninstelling Vuurwerkdeskundige: Deze besluit, op basis van de rapportages van de beoordelaar exameninstelling en de beoordelaar persoonscertificaat, tot het al dan niet accepteren van een exameninstelling voor het certificatieschema Vuurwerkdeskundige, respectievelijk het al dan niet toekennen van een persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige aan een aanvrager.

De aan dit personeel gestelde eisen zijn hierna weergegeven.

Beoordelaar exameninstelling Vuurwerkdeskundige

  • Met succes afgeronde opleiding tot lead-auditor van kwaliteitsmanagementsystemen;

  • Beroepsopleiding op minimaal HBO-niveau;

  • Kennis van en ervaring op het gebied van examinering en inzicht in toetsmethoden, alsmede voldoen aan tenminste een van de volgende eisen:

    • Met succes afgelegd examen vuurwerkdeskundige in de toepassingsgebieden Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten;

    • Veiligheidskundige opleiding op minimaal HVK-niveau (of gelijkwaardig).

Beoordelaar persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige

  • Ervaring met het beoordelen dossiers in het kader van persoonscertificatie;

  • Beroepsopleiding op minimaal MBO-niveau;

  • Kennis van en ervaring op het gebied van examinering;

  • Kennis van persoonscertificatie (NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012).

Beslisser persoonscertificaat en exameninstelling Vuurwerkdeskundige

  • Met succes afgeronde opleiding tot lead-auditor van kwaliteitsmanagementsystemen;

  • Beroepsopleiding op minimaal HBO-niveau;

  • Kennis van en ervaring op het gebied van examinering en inzicht in toetsmethoden;

  • Managementfunctie binnen de CKI;

  • Minimaal drie jaar ervaring met persoonscertificatie (NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012).

4.6. Uitbesteding

Een CKI is bevoegd om, met inachtneming van de door SZW aan de aanwijzing van die CKI verbonden eisen, het ontwikkelen en afnemen van examens Vuurwerkdeskundige door externe exameninstellingen te laten verrichten. Hiertoe dient een schriftelijke overeenkomst tot uitbesteding te worden gesloten waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de CKI en de exameninstelling zijn opgenomen. Ingeval van uitbesteding aanvaardt de CKI de volledige eindverantwoordelijkheid voor de uitbestede werkzaamheden. De CKI verstrekt aan SCVE te allen tijde een accurate lijst van onderaannemers in het kader van de persoonscertificatieschema Vuurwerkdeskundige.

Alvorens tot acceptatie van een exameninstelling over te gaan, beoordeelt de CKI deze op het voldoen aan de eisen uit de paragrafen 5.2 tot en met 5.5 van het WSCS SCVE-VD. De resultaten en conclusies van deze beoordeling legt de CKI schriftelijk vast. De CKI herhaalt deze beoordeling van de exameninstelling tenminste jaarlijks. Ook woont de CKI tenminste jaarlijks een examen Vuurwerkdeskundige van de exameninstelling bij en legt de resultaten en conclusies hiervan schriftelijk vast. Indien door de CKI tijdens een beoordeling van de exameninstelling of bijwoning van een examen Vuurwerkdeskundige wordt vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de gestelde eisen, dient de exameninstelling corrigerende maatregelen door te voeren, ten einde de vastgestelde afwijking te corrigeren en herhaling te voorkomen. De maximale termijn voor het doorvoeren van corrigerende maatregelen bedraagt drie maanden, met dien verstande dat dit te allen tijde vóór het eerstvolgende examen Vuurwerkdeskundige dient plaats te vinden.

4.7. Eisen aan personeel van onderaannemers

De eisen die gelden voor examenpersoneel zijn vastgelegd in paragraaf 5.3 van het WSCS SCVE-VD. Het examenpersoneel wordt voor aanstelling door de CKI beoordeeld op het voldoen aan deze eisen. Registraties van deze beoordeling worden door de CKI bewaard in het personeelsdossier van de betreffende medewerker van de exameninstelling.

Niet uitbesteedbaar is de certificatiebeslissing, de afgifte van certificaten met de daaraan voorafgaande beoordeling van bewijsstukken, alsmede het hernieuwen van certificaten. De eisen aan de CKI die voortvloeien uit de overeenkomst met de SCVE en de toepassing van de certificatieregeling gelden onverkort voor de exameninstelling.

4.8. Instructies, vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid

De CKI is ervoor verantwoordelijk dat elke eigen medewerker en elke medewerker van de gecontracteerde exameninstelling de beschikking heeft over een schriftelijke instructie, met daarin diens taken en verantwoordelijkheden. Deze instructies worden actueel gehouden.

Personeel van de CKI en de exameninstelling dat is betrokken bij het certificatieschema Vuurwerkdeskundige, dient een verklaring te ondertekenen, waarin zij te kennen geven de instructies van de CKI te zullen naleven, met inbegrip van die met betrekking tot vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid van commerciële of andere belangen. Ook dienen zij te verklaren geen banden te hebben of te hebben gehad met aanvragers van het certificaat Vuurwerkdeskundige en examenkandidaten, waardoor hun onpartijdigheid in het geding zou kunnen komen.

Mocht zich onverhoopt een mogelijke belangenverstrengeling voordoen, dan is de examinator in kwestie verplicht dit onverwijld te melden aan de CKI. De CKI neemt in dat geval maatregelen om te voorkomen dat de vertrouwelijkheid en onpartijdigheid van het examen niet in gevaar komt. Dit houdt in dat de examenkandidaat in kwestie wordt beoordeeld door een andere examinator. Dit wordt schriftelijk vastgelegd in het examenverslag.

4.9. Personeelsdossiers

De CKI beschikt over een actueel dossier van elke eigen medewerker en elke medewerker van de gecontracteerde exameninstelling. Dit dossier is toegankelijk voor de persoon in kwestie en bevat de volgende informatie:

  • Naam en adres;

  • Werkgever en functie;

  • Opleiding en werkervaring

  • Ervaring en training met betrekking tot functie die wordt vervuld in het kader van het certificatieschema Vuurwerkdeskundige;

  • Taken en verantwoordelijkheden binnen de CKI;

  • Verslagen van beoordeling- en/of functioneringsgesprekken;

  • Registraties van kwalificatie(s) in het kader van de persoonscertificatieschema Vuurwerkdeskundige;

  • Datum van de meest recente aanpassing van het dossier.

4.10. Gegevens op het certificaat

In hoofdstuk 12 van het WSCS SCVE-VD is beschreven welke gegevens door de CKI worden vermeld op de persoonscertificaten Vuurwerkdeskundige.

4.11. Toezicht op de certificaathouder

De wijze waarop de CKI gedurende de geldigheidstermijn van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige toezicht houdt op de certificaathouder, is beschreven in hoofdstuk 6 van het WSCS SCVE-VD.

4.12. Hercertificatie

De criteria waaraan de certificaathouder Vuurwerkdeskundige dient te voldoen bij hercertificatie zijn beschreven in hoofdstuk 11 van het WSCS SCVE-VD.

4.13. Gebruik van het persoonscertificaat en beeldmerken

De CKI dient certificaathouders Vuurwerkdeskundige aantoonbaar te informeren over de voorschriften met betrekking tot het gebruik van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige en de hierbij behorende logo’s/merktekens. Deze voorschriften moeten schriftelijk zijn vastgelegd en deel uitmaken van de certificatieovereenkomst tussen beide partijen. Hierin moeten tevens de sancties worden beschreven die gelden bij onjuist gebruik van certificaten en/of logo’s/merktekens, zoals opschorting of intrekking van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige.

De certificaathouder mag, indien van toepassing, door middel van een door de CKI beschikbaar gesteld beeldmerk of pictogram kenbaar maken gecertificeerd te zijn als Vuurwerkdeskundige. Het gebruik van logo’s van andere (bijvoorbeeld SCVE of RvA), al dan niet in combinatie met het beeldmerk of pictogram van de CKI, is uitsluitend toegestaan conform de voorwaarden van de eigenaar van het desbetreffende logo.

4.14. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen  1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.14.1. De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.14.2. Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.14.3. De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.14.4. Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.14.5. De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.14.6. De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.14.7. De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.14.8. Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.14.9. De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswij- zeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb). .

  • 4.14.10. De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.14.11. Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s.

  • 4.14.12. De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certifi- caathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgeno- men in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

  • 4.14.13. Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.14.14. Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

5. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks voor 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Nederlandse Arbeidsinspectie, gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de CKI betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de op het werkveld van de CKI betrekking hebbende taakverdeling

    • 4. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 5. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 6. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 7. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 8. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 9. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 11. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Nederlandse Arbeidsinspectie, en nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Nederlandse Arbeidsinspectie, of aan de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan SCVE in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Nederlandse Arbeidsinspectie, verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Nederlandse Arbeidsinspectie over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Nederlandse Arbeidsinspectie, of aan de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage XIIb. behorend bij artikel 4.17b

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige

Document: WSCS-VD

INHOUD

1.

INLEIDING

2.

DEFINITI ES

3.

WERKVELDSPECIFIEKE KENMERKEN

 

3.1

Beschrijving schema

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

4.

CERTIFICATIEREGLEMENT

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

5.

EXAMENREGLEMENT

 

5.1

Doelstelling

 

5.2

De exameninstelling

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

 

5.5

Beheer itembank

6.

 

TOEZICHT

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

De wijze van uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen (artikel 1.5 E Arbobesluit)

7.

ONDERWERP VAN CERTIFICATIE

8.

CERTIFICATIECRITERI A

9.

EIND TERMEN

 

9.1

Algemene eindtermen professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid

 

9.2

Eindtermen groot vuurwerk

 

9.3

Eindtermen pyrotechnische speciale effecten

10.

TOETSMETHODIEK BIJ INITIËLE CERTIFICATIE

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Beoordelingsmethode

 

10.3

Cesuur examen

11.

HERCERTIFICATIE

12.

HET CERTIFICAAT

13.

GELDIGHEIDSCONDITIES

   
 

BIJLAGE A GEDRAGSCODE VUURWERKDESKUNDIGE

 

BIJLAGE B: OVERGANGSREGELING

Deel I:. Algemene Bepalingen

Deel I van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CKI’s en voorwaarden waar onder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • Het werkveld waarop dit certificatieschema betrekking heeft,

  • Definities,

  • Een beschrijving van de specifieke kenmerken van het werkveld waar onder een risicoanalyse,

  • Het certificatiereglement,

  • Het examenreglement, en

  • Bepalingen met betrekking tot toezicht.

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-VD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van het uitvoeren van werkzaamheden met professioneel vuurwerk.

Door het ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft:

  • Groot Vuurwerk (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: GV);

  • Pyrotechnische Speciale Effecten (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van pyrotechnische speciale effecten, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: PSE);

  • Het verwerken, verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting (beperkt toepassingsgebied: het tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, na ontbranding verwijderen en bewerken, (voor)monteren en assembleren is uitgesloten, afgekort: BT).

Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de NEN-EV-ISO/IEC 17024:2012 en IAF GD 24:2004.

2. definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat voor vuurwerkdeskundige.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. In onderhavig geval is dit de Stichting Certificering Vuurwerk en Explosieven (SCVE).

Calamiteit

:

Een (ernstige) ongewenste gebeurtenis waarbij gevaar voor gezondheid en veiligheid bestaat.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Een certificaat wordt beschouwd als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in de relevante accreditatie-normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Censuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CCvD-VD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door SCVE, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Consumentenvuurwerk

:

Vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik. Consumentenvuurwerk wordt (beschouwd als) professioneel vuurwerk als consumentenvuurwerk wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling (met uitzondering van het tot ontbranding brengen tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur en met uitzondering van het tot ontbranding brengen van fop- en schertsvuurwerk gedurende het gehele jaar) en/of als consumentenvuurwerk wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Deskundige

:

Een persoon die over zodanige theoretische en praktische vakbekwaamheid beschikt dat hij in staat is om op een veilige en adequate wijze met professioneel vuurwerk te kunnen werken.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en hou- dingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Grondige kennis

:

Parate kennis die nodig is om veilig met professioneel vuurwerk te kunnen werken (feitenkennis), alsmede inzicht om deze kennis toe te kunnen passen in alle voorkomende situaties, zowel bekende als nieuwe en onbekende situaties.

Groot vuurwerk

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten (open lucht) tijdens een evenement of voorstelling. Consumentenvuurwerk dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling wordt aangemerkt als groot vuurwerk.

Kennis

:

Informatie waarvan de deskundige op de hoogte dient te zijn, en waarvan de deskundige dient te weten dat deze van belang is voor het werken met professioneel vuurwerk.

Klacht

:

Mondelinge, telefonische of schriftelijke uiting waaruit blijkt dat niet aan de gestelde eisen of aan de verwachtingen is voldaan.

Nuffic

:

Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Professioneel vuurwerk

:

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk. Indien er sprake is van vuurwerk dat niet voldoet aan de eisen voor consumentenvuurwerk, levert dat een indicatie op dat het professioneel vuurwerk betreft. Voor het onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk is niet de aard van het vuurwerk, maar de bestemming beslissend.

Er zijn twee categorieën professioneel vuurwerk te onderscheiden, te weten Pyrotechnische Speciale Effecten en Groot Vuurwerk.

Pyrotechnische Speciale Effecten

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

Risicoanalyse

:

Risicoanalyse met betrekking tot het functioneren van de CKI, waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke certificatieschema.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Werken met

:

Het tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.

Werkplan (bedoeld in artikel 4.9 eerste lid van het Arbobesluit)

:

Document waarin beschreven de werkzaamheden in algemene zin, de specifieke werkzaamheden op het gebied van groot vuurwerk en/of pyrotechnische speciale effecten, de risico’s verbonden aan de werkzaamheden, een beschrijving van te nemen c.q. genomen maatregelen en ondertekend door de persoon die het certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk bezit.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek document van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-VD

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD).

Document: WDAT-VD.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-VD

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD). Document: WSCS-VD.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk, het ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van professioneel vuurwerk, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 Vuurwerkbesluit, betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplicht certificatieschema voor de borging van de vakbekwaamheid van vuurwerkdeskundigen.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema (WSCS-VD) heeft betrekking op arbeid in relatie tot professioneel vuurwerk. Het WSCS is door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen VD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

Certificatie-instellingen

Certificatie-instellingen (CKI’s) worden door SZW aanwezen voor de uitvoering van deze certificatieregeling en zijn verantwoordelijk voor de uitgifte en inname van persoonscertificaten Vuurwerkdeskundige.

De organisatie van examens in het kader van deze certificatieregeling kan door CKI’s worden uitbesteed aan exameninstellingen. Deze dienen op basis van een onderzoek door een CKI te worden geaccepteerd en zijn verantwoordelijk voor het organiseren van examens.

Stichting Certificatie Vuurwerk en Explosieven (SCVE)

De SCVE is eigenaar van deze certificatieregeling en als zodanig bevoegd met CKI’s overeenkomsten aan te gaan die hen in de gelegenheid stellen persooncertificaten Vuurwerkdeskundige uit te geven. Een CKI moet hiervoor tevens zijn aangewezen door SZW.

Centraal College van Deskundigen Vuurwerkdeskundige (CCvD-VD)

Het CCvD-VD fungeert als ‘scheme committee’ zoals bedoeld in paragraaf 4.2.3 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het beheer van de certificatieregeling. In het CCvD-VD zijn de bij de certificatieregeling belanghebbende partijen evenwichtig vertegenwoordigd, dat wil zeggen zodanig dat geen enkel belang overheerst.

Examencommissies

Elke exameninstelling heeft een examencommissie die verantwoordelijk is voor de ontwikkeling en het onderhoud van examenvragen en -opdrachten op basis van deze certificatieregeling. Een examencommissie bestaat uit deskundigen met betrekking tot de certificeren vakbekwaamheid enerzijds en het ontwikkelen van examens anderzijds.

Certificaathouder

De houder van het WSCS-VD dient zich te houden aan de gestelde eisen, mee te werken aan alle vormen van toezicht binnen het kader van dit certificatieschema en de kosten te vol doen die door de CKI’s van zijn keuze gemaakt worden bij het beoordelen en houden van toezicht.

In de praktijk worden de kosten meestal gedragen door de werkgever van de certificaathouder.

3.3. Risicoanalyse en afbreukcriteria

Onder verantwoordelijkheid van het CCvD-VD is een risicoanalyse opgesteld van de gevaren en de risico’s in het werkveld. Deze beoordeling is weergegeven in onderstaande tekst. De risicoanalyse en de hieruit naar voor gekomen afbreukcriteria gelden als basis voor het uitwerken van werkveldspecifieke eisen

De volgende taken komen voor bij het professioneel werken met vuurwerk:

  • In ontvangst nemen;

  • Intern transporteren;

  • Opslaan;

  • Bewerken in een inrichting;

  • Verwerken, verpakken en herverpakken;

  • Verplaatsing naar de ontbrandingslocatie;

  • Opbouwen, installeren, monteren en assembleren;

  • Ter plaatse tot ontbranding brengen;

  • Na ontbranding verwijderen.

De belangrijkste risico’s bij het werken met vuurwerk zijn verwonding of schade door brand en/of explosie als gevolg van een voortijdige en onbedoelde ontbranding. Deze risico’s komen voort uit de chemische reacties tussen de uitgangsstoffen in vuurwerk. Deze kunnen ‘normaal’ verbranden, maar ook deflagreren, dat wil zeggen explosief verbranden. Bij de explosie verbranding (deflagratie), die vele malen sneller verloopt dan een gewone verbranding, treden drukeffecten op omdat in een zeer korte tijd grote hoeveelheden hete gassen worden geproduceerd. Wanneer dit plaatsvindt in een afgesloten houder, dan kan de druk zo hoog oplopen dat de houder explodeert. Wanneer dit voortijdig en onbedoeld gebeurt, dan is de kans op verwonding of schade door brand en/of explosie het grootst. Aangezien een voortijdige ontbranding door een voldoende, maar onbedoelde, uitwendige energietoevoer gestart kan worden (hitte, wrijving, slag of stoot), dient deze onbedoelde energietoevoer bij de omgang en behandeling van vuurwerk voorkomen te worden.

Andere risico’s die zich voordoen bij het werken met vuurwerk zijn:

  • Niet ontbrand weer terugkomen (blindgangers);

  • Scherfwerking;

  • Uitworp van (brandende) delen;

  • Geluid, rook en stofdeeltjes.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het WSCS-VD. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat Vuurwerkdeskundige dient bij de CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrok- ken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

Onder verantwoordelijkheid van het CCvD-VD is een risicoanalyse opgesteld van de gevaren en de risico’s in het werkveld. Deze beoordeling is weergegeven in paragraaf 3.3. De risicoanalyse en de hieruit naar voor gekomen afbreukcriteria gelden als basis de maximale geldigheidsduur van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige. Deze is door het CCvD-VD vastgesteld op 3 jaar.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door het CCvD-VD en vastgelegd in dit certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte, legt een dossier aan t.b.v. de voortgangsbewaking en neemt de afhandeling van de klacht mee door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige(n). Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met SCVE tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen ter kennisgeving elektronisch verzonden aan het secretariaat van SCVE. De CKI zet een certificaatregister Vuurwerkdeskundige op conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De CKI is verantwoordelijk voor het beheer van het register. Vanaf de website van SCVE wordt doorgelinkt naar de website van de CKI met daarop het certificaatregister.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD-VD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit WSCS-VD. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere dit werkveldspecifieke certificatieschema gehanteerde begrippen.

Mocht het gebeuren dat certificaathouders, de CKI of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD-VD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het WSCS-VD.

5.1. Doelstelling

Dit examenreglement is onderdeel van het certificatieschema SCVE-VD. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van De CKI en bestaat uit de volgende delen:

  • Pyrotechnische Speciale Effecten: examen bestaande uit drie onderdelen;

  • Groot Vuurwerk: examen bestaande uit drie onderdelen;

  • Het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting: examen bestaande uit drie onderdelen.

5.2. De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement, zoals bedoeld in 5.1 te hanteren waarin de volgende zaken opgenomen dienen te zijn:

  • a) ingangsdatum van het certificaat;

  • b) eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen (in dit geval zijn geen entree- eisen vastgesteld);

  • c) de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • d) bevestiging van deelname en oproep;

  • e) identificatie van de deelnemers;

  • f) toelating en afwezigheid;

  • g) examenduur en wijze van examinering;

  • h) gedragsregels voor kandidaten;

  • i) regeling aangepast examen;

  • j) normen voor slagen en afwijzen;

  • k) bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • l) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • m) inzagerecht;

  • n) geldigheidsduur van het examenresultaat.

De exameninstelling en de CKI hebben zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. De CKI is verplicht aan SCVE te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de volgende eisen:

  • Algemeen:

    • Minimaal 1 jaar aantoonbare ervaring in het afnemen van examens;

    • Aantoonbaar geïnstrueerd door de exameninstelling m.b.t. de taken en verant- woordelijkheden en het hanteren van het examenreglement;

  • Vakinhoudelijk:

    • Beschikken over een geldig persoonscertificaat in het te examineren toepassingsgebied, dat wil zeggen PSE, GV of BT;

    • Beschikken over ten minste drie jaar werkervaring in het te examineren toepassingsgebied.

  • Onafhankelijkheid:

    • Niet als docent betrokken zijn geweest bij de opleiding van de te examineren kandidaten;

    • Geen persoonlijke of zakelijke banden hebben met de te examineren kandidaten. Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden.

Voor de aanstelling en begeleiding van nieuwe examinatoren, dient een exameninstelling te beschikken over een gedocumenteerde procedure.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstellingen dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitma- ken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de CKI. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheim- houding ondertekend.

5.4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • Invloeden van buitenaf mogen het examenproces niet beïnvloeden of verstoren;

  • Er dient een acceptabel klimaat te heersen (voldoende licht, verwarming, ventilatie, enzovoorts);

  • De ruimte voor het examen moet groot genoeg zijn om kandidaten op circa 1 meter van elkaar te plaatsen, zodat fraude wordt tegengaan;

  • Er dient een ruimte voor de opvang van de kandidaten beschikbaar te zijn;

  • Er dienen nabij de examenlocatie sanitaire voorzieningen beschikbaar te zijn;

  • nabij de locatie dient voor de toezichthouder een telefoon (bij voorkeur voorzien van een rechtstreekse buitenlijn) beschikbaar te zijn. Een mobiele telefoon voldoet ook;

  • voor elke kandidaat dient een tafel (minimaal circa 0,5 x 0,7 m) en stoel aanwezig te zijn en voor de toezichthouder(s) een bij voorkeur grotere tafel en stoel;

Te stellen eisen aan het examen zijn:

  • Voor het examen dienen op basis van het aantal te examineren kandidaten voldoende gebundelde opgaven en uitwerkpapier aanwezig te zijn.

  • Indien op één examenlocatie tijdens één examendag op twee verschillende momenten een theorie-examen wordt afgenomen, dienen er twee verschillende versies gebruikt te worden.

  • Uitgangspunt is dat een schriftelijk examen in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

5.5. Beheer itembank

Elke exameninstelling is verantwoordelijk voor het beheer van haar eigen itembank. Dit geschiedt onder strikte geheimhouding door de examencommissie van de exameninstelling.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instelling, de Nederlandse Arbeidsinspectie en eventuele andere overheidsinstanties. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2. Frequentie van het toezicht

Het toezicht dat de CKI uitoefent op certificaathouders bestaat uit:

  • het afhandelen van over certificaathouders ontvangen klachten en het onderzoeken van ontvangen informatie over bij de uitvoering van werkzaamheden gepleegde strafbare feiten.

  • het jaarlijks op basis van een aselecte steekproef van tenminste 5% van de certificaathouders beoordelen van de in hoofdstuk 13 voorgeschreven, door de certificaathouder bij te houden, registratie over de periode sinds de afgifte van het persoonscertificaat.

De CKI rapporteert jaarlijks aan het CCvD-VD over het aantal en de aard van de over certificaathouders ontvangen klachten en over de wijze waarop deze zijn afgehandeld en eventueel ingestelde sancties naar aanleiding hiervan, het op de certificaathouders uitgevoerde toezicht, de resultaten en eventueel ingestelde sancties naar aanleiding hiervan. Indien het CCvD-VD op basis van deze rapportages van mening is dat aanvullend toezicht gewenst is, kan door de minister van SZW, o.a. op advies van het CCvD-VD, worden besloten tot aanvullende dan wel alternatieve controles. In deze paragraaf zal in dat geval worden aangegeven uit waaruit deze controles dienen te bestaan, wat hun omvang dient te zijn en met welke frequentie de controles worden uitgevoerd.

6.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

Een klacht over het handelen van een certificaathouder binnen het toepassingsgebied van het certificaat, kan door een belanghebbende worden ingediend bij de CKI of bij de certificaathouder zelf. In dit laatste geval is de certificaathouder verplicht deze klacht te registreren en meteen te melden aan de CKI. De certificaathouder is tevens verplicht constatering of verdenking door het bevoegd gezag van bij de uitvoering van werkzaamheden gepleegde strafbare feiten te registreren en meteen aan de CKI te melden.

Jaarlijks beoordeelt de CKI op basis van een aselecte steekproef van tenminste 5% van de certificaathouders de in hoofdstuk 13 voorgeschreven, door de certificaathouder bij te houden, registratie over de periode sinds de afgifte van het persoonscertificaat. Als werkervaringseis geldt hierbij dat aantoonbaar, tenminste tweemaal per periode van 12 maanden sinds de datum van afgifte van het persoonscertifcaat, betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten is verricht. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elke periode van 12 maanden. Het werkplan dient te voldoen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Voor deze eis kan schriftelijk een gemotiveerd dispensatieverzoek ter besluitvorming worden ingediend bij het CCvD-VD. Deze eis is niet van toepassing bij de aanvraag voor een certificaat met een beperkt toepassingsgebied.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI stelt de certificaathouder schriftelijk en met opgave van redenen op de hoogte van zijn beslissing naar aanleiding van het klachtenonderzoek. Eventuele extra kosten die aan de maatregel zijn verbonden kunnen door de CKI aan de certificaathouder in rekening worden gebracht. De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Dit verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Deze kan naar aanleiding hiervan een klacht of herzieningsverzoek indienen bij de CKI. De daarbij te volgen werkwijzen zijn beschreven in paragraaf 4.6 en 4.7 van onderhavig document.

6.5. Maatregelen (artikel 1.5 E Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat.

Schorsen van het certificaat vindt plaats indien feiten worden gesignaleerd:

  • tijdens een controle of een waarneming anderszins;

  • naar aanleiding van ontvangen meldingen van de certificaathouder;

  • naar aanleiding van bij de CKI ontvangen klachten;

  • naar aanleiding van ontvangen informatie over bij de uitvoering van werkzaamheden gepleegde strafbare feiten;

  • naar aanleiding van ontvangen informatie over gepleegde strafbare feiten die een relatie hebben met de werkzaamheden of de hierbij toegepaste middelen;

  • naar aanleiding van handelingen waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt gebracht;

  • die door de CKI als tekortkomingen worden aangemerkt. Voorbeelden van tekortkomingen zijn het niet naleven van de gedragscode vuurwerkdeskundige en het niet (volledig en/of tijdig) bijhouden van een registratie, zoals beschreven in hoofdstuk 13 van dit document.

Intrekken van het certificaat vindt plaats indien binnen de gestelde periode van schorsing door de certificaathouder geen adequate corrigerende maatregelen zijn getroffen.

Weigeren van het certificaat vindt plaats indien de aanvrager bij initiële certificatie niet voldoet aan de entreecriteria uit hoofdstuk 8 van dit document, dan wel bij hercertificatie niet voldoet aan de criteria uit hoofdstuk 11. Verder vindt weigering plaats indien van de aanvrager een eerder persoonscertificaat binnen het toepassingsgebied korter dan een jaar geleden is ingetrokken.

Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met de Nederlandse Arbeidsinspectie plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht. Wanneer de CKI op enigerlei wijze dergelijke feiten signaleert, zal deze dit terstond telefonisch melden aan de Nederlandse Arbeidsinspectie. De melding zal door de CKI binnen 24 uur schriftelijk worden bevestigd aan de Nederlandse Arbeidsinspectie.

Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Nederlandse Arbeidsinspectie hiervan in kennis gesteld te worden. De CKI zal, binnen 24 uur na het besluit tot het nemen van de sanctie, de Nederlandse Arbeidsinspectie hierover schriftelijk berichten.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Deel II:. Normen

Deel II van dit WSCS-VD bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificeringsproces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit WSCS-VD is opgesteld door het CCvD-VD. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van het uitvoeren van werkzaamheden met professioneel vuurwerk. Door het Ministerie van SZW is het schema vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft:

  • Groot Vuurwerk (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: GV);

  • Pyrotechnische Speciale Effecten (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van pyrotechnische speciale effecten, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: PSE);

  • Het verwerken, verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting (beperkt toepassingsgebied: het tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, na ontbranding verwijderen en bewerken, (voor)monteren en assembleren is uitgesloten, afgekort: BT).

8. Certificatiecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte WSCS-VD volgt onderstaand een opsomming van de eisen. Kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • Beschikken over een voor het toepassingsgebied relevant getuigschrift c.q. diploma dat afgegeven is door een door de CKI geaccepteerde exameninstelling zoals beschreven in hoofdstuk 5. De geldigheidsduur van het persoonscertificaat is gelimiteerd tot maximaal drie jaar na de datum waarop het getuigschrift/diploma is behaald.

  • Aantoonbaar minimaal tien maal betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten hebben verricht onder toezicht van (een) certificaathouder(s) in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag. De CKI vraagt hiertoe onderliggende werkplannen of informatie ter inzage op.Het werkplan dient te voldoen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Deze eis geldt niet voor het toepassingsgebied ‘Het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting’.

  • Zich conformeren aan de gedragscode en dienovereenkomstig handelen.

  • Beschikken over een recente (niet ouder dan zes maanden) Verklaring Omtrent Gedrag in relatie tot het toepassingsgebied van het certificaat.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam.

9.1. Algemene eindtermen professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid

  • 1. De deskundige dient kennis te hebben van de geldende wet- en regelgeving die betrekking heeft op het werken met professioneel vuurwerk.

  • 2. De deskundige dient kennis te hebben van de verschillende aspecten van de pyrotechniek.

    • 2.1. De deskundige dient kennis te hebben van de geschiedenis en ontwikkeling van pyrotechnische effecten.

    • 2.2. De deskundige dient kennis te hebben van de eigenschappen van pyrotechnische mengsels die in professioneel vuurwerk worden toegepast.

    • 2.3. De deskundige dient grondige kennis te hebben van materiaaleigenschappen met betrekking tot gevoeligheid.

  • 3. De deskundige dient kennis hebben van de verschillende aspecten van veiligheid en gezondheid, het voorkomen van inademen of inslikken bij het werken met professioneel vuurwerk.

    • 3.1. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de manier waarop veilig gewerkt moet worden met professioneel vuurwerk.

    • 3.2. De deskundige dient te beschikken over grondige kennis en vaardigheid met betrekking tot wijze waarop gehandeld moet worden bij calamiteiten.

    • 3.3. De deskundige dient inzicht te hebben in situaties waarbij brandend materiaal tot veiligheidsproblemen kan leiden. Hij dient de aanwezige brandblusmiddelen te kunnen hanteren.

    • 3.4. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen.

9.2 Eindtermen groot vuurwerk

  • 4. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van materialen die bij het werken met groot vuurwerk toegepast worden.

    • 4.1. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten groot vuurwerk.

    • 4.2. De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met groot vuurwerk.

    • 4.3. Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van groot vuurwerk.

    • 4.4. De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

    • 4.5. De deskundige dient een grondige kennis te hebben met betrekking tot de materiaal- keuze voor mortieren.

    • 4.6. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de plaatsing van mortier- buizen.

    • 4.7. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de manier waarop mortier- buizen geïnspecteerd moeten worden.

    • 4.8. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de oorzaken en effecten van disfunctionering van mortieren.

    • 4.9. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende ontstekingsmiddelen.

    • 4.10. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van mogelijke halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen.

  • 5. De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten ten aanzien van het veilig tot ontbranding brengen van groot vuurwerk.

    • 5.1 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van het werkplan.

    • 5.2 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de wijze waarop een show moet worden opgebouwd.

    • 5.3 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het terrein.

    • 5.4 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

    • 5.5 De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de manier waarop delen van de show vooraf kunnen worden voorbereid en het vooraf opbouwen van stellages.

    • 5.6 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot losse pyrotechnische mengsels.

    • 5.7 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot opstellingen.

    • 5.8 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van de vuurwerkartikelen

    • 5.9 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het handmatig tot ontbranding brengen van alle vormen van groot vuurwerk.

    • 5.10 Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

    • 5.11 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van grootvuurwerkartikelen.

    • 5.12 De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van groot vuurwerk in bijzondere situaties.

    • 5.13 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig omgaan met weigeraars.

    • 5.14 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows.

    • 5.15 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

9.3 . Eindtermen pyrotechnische speciale effecten

  • 6. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van materialen die bij het werken met pyrotechnische speciale effecten toegepast worden.

    • 6.1 De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten vuurwerk en van de wijze waarop deze veilig tot ontbranding kunnen worden gebracht.

    • 6.2 De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met pyrotechnische speciale effecten.

    • 6.3 Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van pyrotechnische speciale effecten.

    • 6.4 De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

    • 6.5 Grondige kennis is vereist van elektrische ontstekers voor vuurwerkartikelen.

    • 6.6 De deskundige dient een grondige kennis te hebben van losse pyrotechnische middelen.

  • 7. De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten ten aanzien van het veilig tot ontbranding brengen van pyrotechnische speciale effecten.

    • 7.1 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van het werkplan.

    • 7.2 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de wijze waarop een show moet worden opgebouwd.

    • 7.3 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het theater.

    • 7.4 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

    • 7.5 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot opstellingen.

    • 7.6 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot losse pyrotechnische mengsels.

    • 7.7 Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

    • 7.8 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van pyrotechnische speciale effecten.

    • 7.9 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows.

    • 7.10 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

10. Toetsmethodiek bij Initiële certificatie

10.1. Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm. Bij de uitwerking van de eindtermen is uitgegaan van de stand van de techniek.

10.1.1. Algemene toetstermen professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid

1 Wetgeving

De deskundige dient kennis te hebben van de geldende wet- en regelgeving die betrekking heeft op het werken met professioneel vuurwerk. Hiertoe behoort in ieder geval de regelgeving op het gebied van:

1.1

arbeidsveiligheid (arbeidsomstandighedenwetgeving)

1.2

externe veiligheid

1.3

milieu (Vuurwerkbesluit, Wet milieubeheer)

1.4

Grondige kennis van vervoer en verpakking van ontplofbare stoffen (ADR/VLG);

1.5

wettelijke aansprakelijkheid

1.6

locale regelgeving: Algemene plaatselijke verordening

 

Toelichting

In algemene zin zijn met het oog op de veiligheid en de gezondheid van belang de Arbeidsomstandighedenwet 1998, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling; voor het werken met professioneel vuurwerk in het bijzonder zijn dit het Vuurwerkbesluit, artikel 4.9 Arbobesluit, de artikelen 4.17a , b, c en d en 9.2 Arboregeling en de Wet explosieven voor civiel gebruik. De Wet explosieven voor civiel gebruik is niet van toepassing op pyrotechnische artikelen (ar- tikel 2, aanhef en onder b.). Grootvuurwerkbedrijven voeren aan en gebruiken klasse 1 stoffen, waaronder zwart buskruit. Op deze stoffen is laatstgenoemde wet wel van toepassing. Vervoer en verpakking van professioneel vuurwerk komen aan de orde in de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen.

2.1 Pyrotechniek, geschiedenis en ontwikkeling

De deskundige dient kennis te hebben van:

2.1.1

de geschiedenis en ontwikkeling van pyrotechnische effecten

2.1.2

de processen waardoor onder meer licht-, knal- en flitseffecten worden veroorzaakt en waardoor de voortstuwing en uitstoot van projectielen wordt bewerkstelligd

2.1.3

nieuwe ontwikkelingen op het gebied van pyrotechniek, in het bijzonder met betrek- king tot professioneel vuurwerk

 

Toelichting

In de pyrotechniek wordt gebruik gemaakt van specifieke grondstoffen, te weten oxidatoren, reductoren en hulpstoffen. Hij dient inzicht te hebben in de toepassingsgebieden en karakteristieke eigenschappen van deze grondstoffen, alsook in de kenmerken waaraan de grondstoffen herkend kunnen worden, zoals kleur, vorm etc. Daarbij aantekenend dat enkele veel gebruikte oxidatoren wit zijn zodat deze op kleur niet te onderscheiden zijn.

2.2 Pyrotechnische mengsels

De deskundige dient kennis te hebben van:

2.2.1

de eigenschappen van pyrotechnische mengsels die in professioneel vuurwerk wor- den toegepast

2.2.2

de redenen waarom bepaalde mengsels worden gebruikt en in de effecten die met die mengsels gecreëerd kunnen worden

2.2.3

welke mengsels gebruikt kunnen worden voor rook-, geluid (knal en fluit)-, licht-, vertragingseffecten en voor de uitstoot of voortstuwing van projectielen. Met name kennis over de toepassing van zwart buskruit (massa explosief) is hierbij van belang, alsook ervaring met zwart buskruit. In het bijzonder verdient aandacht de sa- menstelling van zwart buskruit, de mogelijke variaties in samenstelling, de toepassingen van de diverse samenstellingen van zwart buskruit en hun eigenschappen.

2.3 Materiaaleigenschappen met betrekking tot gevoeligheid

De deskundige dient grondige kennis te hebben van:

2.3.1

begrippen als slag-, stoot- en wrijvingsgevoeligheid, vochtgevoeligheid, ontsteektemperatuur en gevoeligheid voor statische elektriciteit, en

2.3.2

welke invloed deze gevoeligheden hebben op de manier waarop met professioneel vuurwerk gewerkt moet worden om integrale (arbeids- en externe) veiligheid te garanderen

3.1 Veilig werken

De deskundige dient grondige kennis te hebben van:

3.1.1

de benodigde materialen die gevaarsaspecten hebben voor veiligheid en gezondheid

3.1.2

een goede voorbereiding (procedures)

3.1.3

een rustige manier van werken

3.1.4

de juiste werkkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen

3.1.5

gereedschappen

3.1.6

controle van de gebruikte explosieveilige elektrische apparatuur (NPR 7910-2)

3.1.7

het gebruik en hanteren van (kleine) blusmiddelen

3.1.8

duidelijke afspraken over werkverdeling en verantwoordelijkheden.

3.1.9

de deskundige dient te kunnen werken aan de hand van procedures en checklisten en dient deze ook te kunnen opstellen.

 

Toelichting

Het werken met procedures en checklisten die opgesteld zijn op basis van ervaring kan er voor zorgen dat eerder voorgekomen problemen zich niet herhalen.

3.2 Calamiteiten

3.2.1

De deskundige dient te beschikken over grondige kennis en vaardigheid met betrekking tot de wijze waarop gehandeld moet worden bij calamiteiten.

 

Toelichting

Hoewel openbare diensten zoals ambulancedienst, brandweer en politie bij calamiteiten voor een bepaald deel de verantwoordelijkheid op zich zullen nemen, ligt de eindverantwoordelijkheid voor het vuurwerk bij de deskundige.

3.3 Brandveiligheid

3.3.1

De deskundige dient inzicht te hebben in situaties waarbij brandend materiaal tot veiligheidsproblemen kan leiden.

3.3.2

De deskundige de aanwezige brandblusmiddelen te kunnen hanteren.

3.4 Beschermingsmiddelen

3.4.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals veiligheidshelm, gehoorbescher-ming, brandwerende handschoenen (afsteken professioneel vuurwerk met toorts), overall, veiligheidsschoenen, gelaatsmasker, adembescherming (dit zowel in verband met giftige grondstoffen als met verbrandingsproducten vrijkomend niet alleen als gas maar ook in rookdeeltjes als barium, strontium etc.).

3.4.2

De deskundige dient te weten in welke omstandigheden de betreffende beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt.

10.1.2. Toetstermen groot vuurwerk

4.1 Soorten groot vuurwerk

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten groot vuurwerk, zoals:

4.1.1

grond-, laag- en hoogvuurwerk

4.1.2

watervuurwerk

4.1.3

fonteinen

4.1.4

Romeinse kaarsen

4.1.5

flowerbeds

4.1.6

vuurpijlen

4.1.7

mortierbommen

4.1.8

en op welke wijze daarmee veilig kan worden gewerkt

 

Toelichting

Alleen door op de hoogte te zijn van de grote verscheidenheid aan artikelen en toegepaste constructies en de verscheidenheid in opbouw, en vooral door ervaring te hebben met de effecten die hiermee kunnen worden bereikt, is hij in staat om een voorstelling of evenement zo goed en zo veilig mogelijk uit te voeren.

4.2 Gereedschap en hulpmiddelen

De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met groot vuurwerk.

4.2.1

Kennis is nodig van gereedschap en materiaal dat gebruikt kan worden voor het bouwen van rekken waarop vuurwerk gemonteerd moet worden, voor het bouwen van stellages, mortierrekken, houders voor fonteinen, Romeinse kaarsen, etc.

 

Toelichting

Niet alleen het monteren van de pyrotechnische artikelen maar ook de stevigheid van stellages is van belang.

4.3 Materiaal

4.3.1

Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van groot vuurwerk.

 

Toelichting

Omdat vooral bij het werken met mengsels en halffabrikaten de kans op ontsteking door vonken groot is, wordt hierbij gebruik gemaakt van speciaal vonkvrij gereedschap. In deze fase van het werken met groot vuurwerk moet extra aandacht besteed worden aan de manier van werken. Welk gereedschap gebruiken bij/voor welk materiaal.

4.4 Inspectie van materialen

4.4.1

De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

4.4.2

Hij dient kennis te hebben van veel voorkomende gebreken en hoe die geconstateerd kunnen worden. Dit betreft het controleren van vuurwerkartikelen op scheuren, lekkage van kruit, gebroken lont, opengescheurde omhullingen, inwerking van vocht, gebroken vuurpijlstokken, etc.

 

Toelichting

Door het grondig inspecteren van de te gebruiken artikelen wordt voorkomen dat onnodig gevaarlijke situaties ontstaan.

4.5 Mortieren – materiaalkeuze

4.5.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben om een uit oogpunt van veiligheid verantwoorde materiaalkeuze voor mortieren, lengte van de buis en type mortierbom te kunnen maken.

 

Toelichting

Saluutschoten kunnen bijvoorbeeld beter niet afgeschoten worden uit stalen mortieren, terwijl meerslagsbommen beter niet uit kartonnen mortieren verschoten kunnen worden. Bij het gebruik van stalen mortieren, dienen deze naadloos te zijn uitgevoerd, gelet op scherfwerking bij deflagratie van een mortierbom in het mortier. De lengte van de mortieren is van belang voor de hoogte die het projectiel moet behalen.

4.6 Mortieren – plaatsing

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van:

4.6.1

het gebruik van mortierbuizen

4.6.2

het vastzetten en ingraven van buizen

4.6.3

onderlinge afstanden tussen mortierbuizen

4.6.4

al dan niet van dezelfde diameter

4.6.5

het gebruik van mortieren in zogenaamde mortierrekken

 

Toelichting

Indien het veld het toelaat kunnen mortieren direct in de grond ingegraven worden. Het is echter ook mogelijk de mortieren in zogenaamde oliedrums te zetten waarna de drums opgevuld kunnen worden met zand. Een andere mogelijkheid is het ge- bruik van goed verankerde houten mortierrekken.

4.7 Mortieren – inspectie

4.7.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de manier waarop mortier- buizen geïnspecteerd moeten worden.

4.7.2

Kritieke punten van een buis, zoals vervorming, scheuren, corrosie etc., moeten be- kend zijn.

 

Toelichting

In mortierbuizen ontstaan zeer hoge, kortstondige drukken door sterke explosies. Het is daarom van groot belang dat ze telkens voor gebruik grondig geïnspecteerd wor- den op onregelmatigheden.

4.8 Mortieren – disfunctionering

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van:

4.8.1

de oorzaken en effecten van disfunctionering van losse mortieren en van in groepsverband opgestelde mortieren (onder disfunctioneren wordt verstaan het niet goed functioneren, waarbij gevaar voor gezondheid en veiligheid bestaat)

4.8.2

de maatregelen die genomen moeten worden om disfunctionering te voorkomen

4.9 Ontstekingsmiddelen

De deskundige dient:

4.9.1

grondige kennis te hebben van de verschillende ontstekingsmiddelen

4.9.2

grondige kennis te hebben van het handmatig tot ontbranding brengen van vuur- werkartikelen door middel van lont

4.9.3

kennis te hebben van de verscheidenheid aan lontsoorten, de toepassingen voor de verschillende trage en of snelle lontsoorten en de toepassingswijze

4.9.5

kennis te hebben van de opbouw en de werking van elektrische ontstekers

4.9.5

kennis te hebben van de toepassing van de randapparatuur waarmee ontstekers kunnen worden aangestuurd

Dit kan variëren van eenvoudige schietkasten tot radiografisch of computergestuurde afvuurinstallaties. Dit houdt tevens in dat de deskundige niet slechts op de hoogte is van de ontwikkelingen op het gebied van de pyrotechniek maar ook van geavanceer- de afvuurinstallaties.

 

Toelichting

Computergestuurd vuurwerk komt met name voor bij pyrotechnische speciale effecten; kennis over de toepassing van deze apparatuur is noodzakelijk.

4.10 Halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen

4.10.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van mogelijke halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen, bijvoorbeeld zwart buskruit en losse sterren.

5.1 Werkplan

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

5.1.1

het opstellen van het werkplan, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbobesluit

5.1.2

het overleggen van het werkplan bij de aanvraag om toestemming van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 3.3.4, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.

 

Toelichting

Het opstellen van een werkplan dwingt de deskundige tot een grondige voorberei- ding waarbij tevens de mogelijkheid ontstaat om (van te voren) overleg te plegen over de show, hetzij met collega’s, hetzij met gedeputeerde staten die toestemming moeten geven, hetzij met de andere betrokken instanties, bedoeld in artikel 3.3.4, vierde en vijfde lid, van het Vuurwerkbesluit (gedeputeerde staten die de toepas- singsvergunning hebben verleend; de betrokken luchtvaartdienst, de commandant van de regionale brandweer en de burgemeester van de gemeente waar het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht), hetzij, ter plaatse van het tot ontbranding brengen, met de Nederlandse Arbeidsinspectie.

5.2 Opbouwen van shows

5.2.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de wijze waarop een show moet worden opgebouwd. Dit omvat alle aspecten met betrekking tot voorbereiding, uitvoering en afbouw van de show.

5.3 Opbouwen van shows – gereed maken terrein

5.3.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het terrein.

 

Toelichting

Onnodige obstakels dienen te worden verwijderd en het terrein moet worden afgezet om de show veilig te kunnen opbouwen. Gedurende het tot ontbranding brengen is het mogelijk dat brandend materiaal op de grond terecht komt. Daarom moet brandbaar materiaal zoveel mogelijk verwijderd worden. Ook obstakels die het rondlopen tijdens het tot ontbranding brengen belemmeren dienen zoveel mogelijk te worden verwijderd.

5.4 Opbouwen van shows – opslag en verladen van vuurwerkartikelen

5.4.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

 

Toelichting

Hij dient altijd rekening te houden met de mogelijkheid dat artikelen tijdens transport beschadigen, waardoor kruit kan vrijkomen. Kruit op de laadvloer kan tot ontsteking komen wanneer zware dozen daarover geschoven worden. Aangezien tijdens het verladen grote hoeveelheden explosief materiaal bij elkaar liggen, is dit bijzonder gevaarlijk. In dit verband moet onder grote hoeveelheden worden verstaan een zodanige hoeveelheid dat ontsteking een ernstige calamiteit tot gevolg kan hebben. Het tot ontbranding brengen van flowerbeds die omgekeerd zijn vervoerd kan tot ongelukken leiden. Verder moet een veilige plaats gecreëerd zijn waarin de pyrotechnische artikelen voor of tijdens de vuurwerkshow veilig kunnen worden opgeslagen.

5.5 Opbouwen van shows – delen van shows en stellages

De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

5.5.1

de manier waarop delen van de show vooraf kunnen worden voorbereid

5.5.2

het vooraf opbouwen van stellages

 

Toelichting

Met name stellages waarop afbeeldingen zijn aangebracht die bestaan uit onderling met snellont doorverbonden fonteinen worden vooraf geassembleerd.

5.6 Opbouwen van shows – losse mengsels etc.

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot:

5.6.1

de gevaarsaspecten voor milieu en gezondheid

5.6.2

het veilig kunnen omgaan met losse pyrotechnische mengsels, sterren, halffabrikaten en eindfabrikaten

 

Toelichting

Vooral het werken met losse pyrotechnische middelen in combinatie met half- en eindfabrikaten kan een gevaarlijke situatie opleveren. Daarom is het noodzakelijk dat gewerkt wordt aan de hand van werkprocedures.

5.7 Opbouwen van shows – opstellen van opstellingen

5.7.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van de opstellingen, zodat die tijdens het afvuren goed en veilig blijven staan.

 

Toelichting

Mortieren dienen bijvoorbeeld te worden ingegraven in de grond of in grote zandbakken. Mortierrekken en rekken voor Romeinse kaarsen dienen goed vastgezet te worden. Grote, hoge opstellingen dienen bijvoorbeeld met staalkabels zodanig vastgezet te worden dat sterke wind geen gevaar kan veroorzaken.

5.8 Opbouwen van shows – opstellen van vuurwerkartikelen

5.8.1

het klaarzetten van de vuurwerkartikelen

5.8.2

het opstellen van stellages

5.8.3

het laden van mortieren

5.8.4

het klaarzetten van vuurpijlen

5.8.5

Romeinse kaarsen

5.8.6

het doorverbinden van lonten etc.

 

Toelichting

Rekening moet worden gehouden met bijvoorbeeld de mogelijkheid dat artikelen voortijdig tot ontbranding kunnen komen.

5.9 Opbouwen van shows – handmatig tot ontbranding brengen

5.9.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het handmatig tot ontbranding brengen van alle vormen van groot vuurwerk.

 

Toelichting

Het feit dat de afsteker bij het handmatig tot ontbranding brengen zeer dicht bij het functionerende vuurwerkartikel staat, brengt extra risico ten opzichte van het niet met de hand afsteken met zich mee. De toorts of fakkel dient wind- en regenbestendig te zijn en niet een te grote vlam te hebben.

5.10 Opbouwen van shows – elektrische ontstekers

5.10.1

Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

 

Toelichting

Voor het elektrisch controleren en doormeten is het noodzakelijk dat de circuits van serie- en parallelschakelingen doorgerekend kunnen worden om te kunnen vaststel- len of het circuit de juiste weerstand heeft. Voorkomen dient te worden dat door neervallende stukken leidingen kunnen worden beschadigd.

5.11 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – algemeen

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van grootvuurwerkartikelen. Dit omvat:

5.11.1

het handmatig en elektrisch tot ontbranding brengen

5.11.2

de taakverdeling tussen de verschillende deskundigen onderling en tussen de des- kundige en de personen die onder zijn voortdurend toezicht werkzaam zijn

5.12 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – bijzondere situaties

5.12.1

De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van groot vuurwerk in bijzondere situaties.

 

Toelichting

Vuurwerkshows kunnen opgebouwd worden op bijvoorbeeld pontons, bruggen of gebouwen, waarbij elke situatie speciale veiligheidsaspecten heeft.

5.13 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – weigeraars

5.13.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig omgaan met weigeraars.

 

Toelichting

Weigeraars moeten in de eerste plaats gemarkeerd worden en mogen nooit opnieuw tot ontbranding worden gebracht. Afhankelijk van de wettelijke regelingen, die zijn verbonden aan het vervoer van groot vuurwerk dat niet tot ontploffing is gekomen, moet worden bepaald hoe de weigeraars afgevoerd zullen worden.

5.14 Afbouwen van shows – algemeen

5.14.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows met inbegrip van het opruimen en het eventueel vernietigen van onderdelen.

Onder vernietigen dient in dit verband te worden verstaan op dusdanige wijze te behandelen dat voor onbevoegden hergebruik onmogelijk is.

5.15 Afbouwen van shows – weigeraars

5.15.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

 

Toelichting

Vastgesteld moet worden waar weigeraars zijn geweest. Na het optreden van een weigeraar dient een wachttijd in acht genomen te worden, waarna besloten wordt op welke wijze het artikel onschadelijk gemaakt moet worden. Het opruimen van weigeraars, hetgeen een zeer gevaarlijke bezigheid is, omdat niet bekend is waarom het vuurwerkartikel niet is afgegaan, dient met speciale zorg te gebeuren.

10.1.3. Toetstermen pyrotechnische speciale effecten

6.1 Soorten pyrotechnische speciale effecten

6.1.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten vuurwerk en van de wijze waarop deze veilig tot ontbranding kunnen worden gebracht.

6.1.2

Uitgangspunt is dat slechts gebruik wordt gemaakt van artikelen en zogenaamde

tweecomponentenmengsels zoals deze worden aangeleverd door indoorfabrikanten.

 

Toelichting

De toepassing van pyrotechniek in theaters brengt vele beperkingen met zich mee vanwege het gevaar voor mens en omgeving. Om die reden wordt alleen gebruik gemaakt van speciale, als ‘indoor-pyrotechnics’ ontwikkelde artikelen .

6.2 Gereedschap en hulpmiddelen

6.2.1

De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met pyrotechnische speciale effecten.

 

Toelichting

In het algemeen dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van commercieel verkrijgbare installaties die zijn ontwikkeld voor het zo veilig mogelijk werken met pyrotechnische speciale effecten. In eigen beheer gefabriceerde opstellingen vragen extra aandacht voor veiligheid.

6.3 Materiaal

6.3.1

Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van pyrotechnische speciale effecten.

 

Toelichting

Omdat vooral bij het werken met mengsels en halffabrikaten de kans op ontsteking door vonken groot is, wordt hierbij gebruik gemaakt van speciaal vonkvrij gereedschap. In deze fase van het werken met pyrotechnische speciale effecten moet extra aandacht besteed worden aan de manier van werken. Welk gereedschap gebruiken bij/voor welk materiaal.

6.4 Inspectie van materialen

6.4.1

De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

6.4.2

Hij dient kennis te hebben van veel voorkomende gebreken en hoe die geconstateerd kunnen worden. Dit betreft het controleren van vuurwerkartikelen op scheuren, lekkage van kruit, gebroken lont, opengescheurde omhullingen, inwerking van vocht, gebroken vuurpijlstokken, etc.

 

Toelichting

Door het grondig inspecteren van de te gebruiken artikelen wordt voorkomen dat onnodig gevaarlijke situaties ontstaan.

6.5 Elektrische ontstekers

6.5.1

Grondige kennis is vereist van elektrische ontstekers voor vuurwerkartikelen. Dit betreft aspecten zoals de opbouw van ontstekers en randapparatuur waarmee ze worden aangestuurd.

 

Toelichting

De diverse randapparatuur kan variëren van eenvoudige schietkasten tot op afstand gestuurde en computergestuurde aanstuurinstallaties. Het gebruik van elektrische ontstekers brengt extra productkennis met zich mee, maar is voor ‘indoor’- toepassingen onontkoombaar en noodzakelijk en vraagt om die reden een grondige kennis. Ook dient de deskundige op de hoogte te zijn van geavanceerde afvuurinstal- laties.

6.6 Losse pyrotechnische middelen

6.6.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van losse pyrotechnische middelen zoals de zogenaamde tweecomponentensystemen en de effecten die ermee gecreëerd kunnen worden.

 

Toelichting

Uit veiligheidsoverwegingen worden pyrotechnische middelen zoveel mogelijk kant en klaar geleverd in de vorm van zogenaamde tweecomponentensystemen, waarvan de twee componenten afzonderlijk veel minder gevaarlijk zijn en pas in gemengde toestand als pyrotechnisch middel toegepast kunnen worden.

7.1 Werkplan

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

7.1.1

het opstellen van het werkplan, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbobesluit

7.1.2

het overleggen van het werkplan bij de aanvraag om toestemming van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 3.3.4, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.

 

Toelichting

Het opstellen van een werkplan dwingt de deskundige tot een grondige voorbereiding waarbij tevens de mogelijkheid ontstaat om (van te voren) overleg te plegen over de show, hetzij met collega’s, hetzij met gedeputeerde staten die toestemming moeten geven, hetzij met de andere betrokken instanties, bedoeld in artikel 3.3.4, vierde en vijfde lid, van het Vuurwerkbesluit (gedeputeerde staten die de toepassingsvergunning hebben verleend; de betrokken luchtvaartdienst, de commandant van de regionale brandweer en de burgemeester van de gemeente waar het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht), hetzij, ter plaatse van het tot ontbranding brengen, met de Nederlandse Arbeidsinspectie.

7.2 Opbouwen van shows

7.2.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot

de wijze waarop een show moet worden opgebouwd. Dit omvat alle aspecten met betrekking tot voorbereiding, uitvoering en afbouw van de show.

7.3 Opbouwen van shows – gereed maken theater

7.3.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het theater.

 

Toelichting

Onnodige obstakels dienen te worden verwijderd en het werkgebied moet worden afgezet om de show veilig te kunnen opbouwen. Gedurende het tot ontbranding brengen is het mogelijk dat brandend materiaal op de grond terecht komt. Daarom moet brandbaar materiaal zoveel mogelijk verwijderd worden. Ook obstakels die het rondlopen tijdens het tot ontbranding brengen belemmeren dienen zoveel mogelijk te worden verwijderd.

7.4 Opbouwen van shows – opslag en verladen van vuurwerkartikelen

7.4.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

 

Toelichting

Hij dient altijd rekening te houden met de mogelijkheid dat artikelen tijdens transport beschadigen, waardoor kruit kan vrijkomen. Kruit op de laadvloer kan tot ontsteking komen wanneer zware dozen daarover geschoven worden. Aangezien tijdens het verladen grote hoeveelheden explosief materiaal bij elkaar liggen, is dit bijzonder gevaarlijk. In dit verband moet onder grote hoeveelheden worden verstaan een zodanige hoeveelheid dat ontsteking een ernstige calamiteit tot gevolg kan hebben. Het tot ontbranding brengen van flowerbeds die omgekeerd zijn vervoerd kan tot ongelukken leiden. Verder moet een veilige plaats gecreëerd zijn waarin de pyrotechnische artikelen voor of tijdens de vuurwerkshow veilig kunnen worden opgeslagen.

7.5 Opbouwen van theatershows – opstelling

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

7.5.1

het gereed maken van de vuurwerkartikelen

7.5.2

het opstellen van stellages

7.5.3

het laden van aanstuurinrichtingen

7.5.4

het klaarzetten van artikelen , etc.

 

Toelichting

Tijdens het opbouwen dienen onbevoegde personen geweerd te worden om de show veilig te kunnen opbouwen. Onbevoegde personen zijn zij, die niet in het bezit zijn en/of niet onder voortdurend toezicht staan van een persoon, die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. Zij worden geweerd door een afzetting (lint) en waarschuwingsborden met het opschrift explosieve stoffen. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat een artikel voortijdig tot ontbranding kan komen.

7.6 Opbouwen van shows – losse mengsels etc.

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot:

7.6.1

de gevaarsaspecten voor milieu en gezondheid

7.6.2

het veilig kunnen omgaan met losse pyrotechnische mengsels, sterren, halffabrikaten en eindfabrikaten

 

Toelichting

Vooral het werken met losse pyrotechnische middelen in combinatie met half- en eindfabrikaten kan een gevaarlijke situatie opleveren. Daarom is het noodzakelijk dat gewerkt wordt aan de hand van werkprocedures.

7.7 Opbouwen van theatershows – elektrische ontstekers

7.7.1

Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

 

Toelichting

Voor het elektrisch controleren en doormeten is het noodzakelijk dat de circuits van serie- en parallelschakelingen doorgerekend kunnen worden om te kunnen vaststel- len of het circuit de juiste weerstand heeft. Voorkomen dient te worden dat door neervallende stukken leidingen kunnen beschadigen.

7.8 Tot ontbranding brengen van pyrotechnische speciale effecten

7.8.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen.

7.8.2

Dit omvat tevens de taakverdeling tussen de verschillende deskundigen onderling en de andere onder voortdurend toezicht van de deskundige werkzame personen.

 

Toelichting

Met betrekking tot de taakverdeling valt te denken aan het instellen van functies als controleurs, waarnemers en assistenten om een optimale veiligheid van een show te garanderen.

7.9 Afbouwen van shows – algemeen

7.9.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows met inbegrip van het opruimen en het eventueel vernietigen van onderdelen. Onder vernietigen dient in dit verband te worden verstaan op dusdanige wijze te be- handelen dat voor onbevoegden hergebruik onmogelijk is.

7.10 Afbouwen van shows – weigeraars

7.10.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

 

Toelichting

Vastgesteld moet worden waar weigeraars zijn geweest. Na het optreden van een weigeraar dient een wachttijd in acht genomen te worden, waarna besloten wordt op welke wijze het artikel onschadelijk gemaakt moet worden. Het opruimen van wei- geraars, hetgeen een zeer gevaarlijke bezigheid is, omdat niet bekend is waarom het vuurwerkartikel niet is afgegaan, dient met speciale zorg te gebeuren.

10.2. Beoordelingsmethode

Het voldoen aan de toetstermen wordt als volgt beoordeeld:

10.2.1. Toepassingsgebieden

De eind- en toetstermen zijn verdeeld in drie categorieën:

  • a) Algemeen (professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid)

  • b) Groot Vuurwerk

  • c) Pyrotechnische Speciale Effecten.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor WSCS-VD met het toepassingsgebied Groot Vuurwerk, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorieën a en b. Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en cases en duurt in totaal drie uur.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor het WSCS-VD met het toepassingsgebied Pyrotechnische Speciale Effecten, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorieën a en c. Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en cases en duurt in totaal drie uur.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor het WSCS-VD met beide toepassingsgebieden, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorieën a, b en c. Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en cases en duurt in totaal 4,5 uur.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor een persoonscertificaat Vuurwerk- deskundige met een beperkt toepassingsgebied, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorie a. (Algemeen). Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en een casus en duurt in totaal 1,5 uur.

Het toepassingsgebied wordt op het certificaat weergegeven. Iemand die het certificaat Groot Vuurwerk of Pyrotechnische Speciale Effecten heeft wordt geacht aan de eisen voor het beperkte toepassingsgebied ‘verwerken, verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting’ te voldoen.

10.2.2. Toetsmatrijzen

De toetstermen in elk van bovengenoemde categorieën worden geëxamineerd op basis van:

  • meerkeuze vragen (deel A);

  • open vragen (deel B);

  • cases (deel C).

De verdeling van vragen en opdrachten is per categorie toetstermijn weergegeven in de navolgende toetsmatrijzen.

Toetsmatrijs 1: Algemene onderwerpen (professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid)

Toetstermen

Deel A

Deel B

Deel C

Opmerkingen

Aantal meer- keuze vragen

Aantal open vragen

Aantal cases

1 Wetgeving

1.1

     

Deel A resp. B: Uit de toetstermen per examen

9 resp. 3 vragen selecte- ren (totaal 12 vragen). Per toetsterm mogen minimaal 1 en maximaal

1.2

1.3

1.4

1.5

1.6

9

3

0

3 vragen worden gesteld in totaal en maximaal 1 open vraag per toetsterm.

2 Pyrotechniek

2.1.1

1

1

0

 

2.1.2

1

2.1.3

1

2.2.1

1

1

1

 

2.2.2

1

2.2.3

1

2.3.1

3

1

1

Deel A: Maximaal 2 vragen per toetsterm.

2.3.2

3.1 Veilig werken

3.1.1

6

1

0

Deel A: Maximaal 1 vraag per toetsterm.

Deel C: Steeds 2 toetstermen gezamenlijk beoordelen in één casus.

3.1.2

0

3.1.3

1

3.1.4

3.1.5

1

3.1.6

3.1.7

1

3.1.8

3.1.9

0

3.2 Calamiteiten

3.2.1

1

0

0

 

3.3 Brandveiligheid

3.3.1

1

1

1

Per vraag of opdracht wordt steeds 1 toetsterm behandeld.

3.3.2

3.4 Beschermingsmiddelen

3.4.1

1

1

1

Per vraag of opdracht wordt steeds 1 toetsterm behandeld.

3.4.2

Totalen algemeen deel examen

27

9

1

Uit de 7 aangegeven mogelijkheden dient per examen 1 casus te wor- den geselecteerd.

Toetsmatrijs 2: Groot Vuurwerk

Eindtermen

Deel A

Deel B

Deel C

Opmerkingen

Aantal meerkeuze vragen

Aantal open vragen

Aantal cases

4 Materiaalkennis

5 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (10). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen se- lecteren uit aangekruiste eindtermen 10). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (3 combinaties)

 

4.1 Soorten groot vuurwerk

X

X

X

 

4.2 Gereedschap en hulpmiddelen

X

X

 

4.3 Materiaal

X

X

X

 

4.4 Inspectie van materialen

X

X

 

4.5 Mortieren – materiaalkeuze

X

X

X

 

4.6 Mortieren - plaatsing

X

X

 

4.7 Mortieren – inspectie

X

X

 

4.8 Mortieren – disfunctionering

X

X

 

4.9 Ontstekingsmiddelen

X

X

 

4.10 Halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen

X

X

 

5 Het werken met groot vuurwerk

7 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (15). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (15). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (6 combinaties)

De open vragen dienen elk een andere eindterm te behandelen.

Getoetste eindtermen A en B mogen niet identiek zijn.

5.1 Werkplan

X

X

X

KO-vraag

5.2 Opbouwen van shows

X

X

X

 

5.3 Opbouwen van shows – gereed maken terrein

X

X

 

5.4 Opbouwen van shows – opslag en verladen van vuur- werkartikelen

X

X

 

5.5 Opbouwen van shows – delen van shows en stellages

X

X

 

5.6 Opbouwen van shows – losse meng- sels etc.

X

X

   

5.7 Opbouwen van shows – opstellen van opstellingen

X

X

X

 

5.8 Opbouwen van shows – opstellen van vuurwerkartike- len

X

X

 

5.9 Opbouwen van shows – handmatig tot ontbranding bren- gen

X

X

X

 

5.10 Opbouwen van shows – elektrische ontstekers

X

X

 

5.11 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – algemeen

X

X

X

KO-vraag

5.12 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – bijzondere situaties

X

X

KO-vraag

5.13 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – weigeraars

X

X

KO-vraag

5.14 Afbouwen van shows – algemeen

X

X

X

 

5.15 Afbouwen van shows – weigeraars

X

X

 

Totaal specifieke deel examen (applicatie Groot Vuurwerk)

12

4

4 cases

 
Toetsmatrijs 3: Pyrotechnische Speciale Effecten

Eindtermen

Deel A

Deel B

Deel C

Opmerkingen

Aantal meerkeuze vragen

Aantal open vragen

Aantal cases

6 Materiaalkennis

5 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (6). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (6). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (3 combinaties)

De open vragen dienen elk een andere eindterm te behandelen.

Getoetste eindtermen A en B mogen niet identiek zijn.

6.1 Soorten Pyrotechnische Speciale Effecten

X

X

X

 

6.2 Gereedschap en hulpmiddelen

X

X

 

6.3 Materiaal

X

X

X

 

6.4 Inspectie van materialen

X

X

 

6.5 Elektrische ontstekers

X

X

X

 

6.6 Losse pyrotechnische middelen

X

X

 
         

7 Tot ontbranding brengen van Pyrotechnische Speciale Effecten

7 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (10). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (10). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (5 combinaties)

 

7.1 Werkplan

X

X

X

KO-vraag

7.2 Opbouwen van Theatershows

X

X

X

 

7.3 Opbouwen van theatershows – gereed maken theater

X

X

 

7.4 Opbouwen van theatershows – opslag en verladen van vuur- werkartikelen

X

X

   

7.5 Opbouwen van theatershows – opstel- ling

X

X

X

 

7.6 Opbouwen van theatershows – losse mengsels etc.

X

X

 

7.7 Opbouwen van theatershows – elek- trische ontstekers

X

X

 

7.8 Tot ontbranding brengen van Pyro- technische speciale effecten

X

X

X

KO-vraag

7.9 Afbouwen van shows – algemeen

X

X

X

 

7.10 Afbouwen van shows – weigeraars

X

X

 

Totaal specifieke deel examen (applicatie ‘Binnenvuurwerk’)

12

4

4 cases

 

10.3. Cesuur examen

10.3.1. Algemene toetstermen (1.1 t/m 3.4.2)

De waardering bij deel A en B van het examen is 1 punt per vraag. Totaal zijn er met deze delen dus 36 punten te verdienen, voor deel A 27 punten en voor deel B 9 punten. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor het algemene deel indien men 70% van de 36 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 25 goede antwoorden.

Deel A van examen bestaat uit meerkeuze vragen met vier antwoordalternatieven waarvan er steeds een de beste keuze is. Dit geldt voor zowel het algemene deel van het theorie-examen, als voor beide applicaties (Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten).

Deel C van het examen bestaat uit vijf cases, waarvan 1 uit het algemene deel van de toetstermen. De overige vier cases zijn gebaseerd op de toetstermen van de afzonderlijke applicaties (Pyrotechnische Speciale Effecten of Groot Vuurwerk).

10.3.2. Groot Vuurwerk (toetstermen 4.1.1 t/m 5.15.1)

De waardering bij deel A en B van het theorie-examen is 1 punt per vraag. De 16 vragen uit deze specifieke toetsmatrijs zijn aanvullend op de 36 vragen van het algemene deel van het theorie examen. Totaal zijn er met het specifieke deel 16 punten te verdie- nen. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor de applicatie deel Groot Vuurwerk in- dien men 70% van de 16 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 11 (afgerond) goede antwoorden.

De examenkandidaat is geslaagd voor het deel A en B van het examen (algemene deel plus applicatie Groot Vuurwerk) indien hij van het totaal van 52 vragen tenminste 36 vragen (70%) juist heeft beantwoord en voor elk van de afzonderlijke delen een voldoende resultaat (70% goed) heeft behaald.

Deel C van het examen bestaat uit 5 cases, waarvan 1 gebaseerd op een toetsterm uit het algemene deel en vier op toetstermen uit het specifieke deel (applicatie Groot Vuurwerk).

Deel C van het examen kan een of meerdere zogenaamde knock-out-onderdelen (KO) bevatten. Indien de examenkandidaat op een KO-onderdeel een vooraf gedefinieerde fout maakt, wordt door de examinator een knock-out (KO) toegekend en is de kandidaat daarmee gezakt voor deel C. Een fatale fout is een handeling waardoor een onacceptabel risico kan ontstaan voor de werknemer (kandidaten) of diens omgeving.

De examenkandidaat is geslaagd voor het totale deel C van het examen (algemene deel plus applicatie Groot Vuurwerk) indien hij van het totaal van 5 cases tenminste 3 cases (60%) juist heeft beantwoord en tevens geen fatale fout op een KO-onderdeel heeft gemaakt.

Een kandidaat is geslaagd voor het volledige examen Groot Vuurwerk als hij voor deel A en B van het examen enerzijds, en voor deel C anderzijds elk afzonderlijk een voldoende resultaat heeft gescoord. Bij het bepalen van het totaalresultaat van een examenkandidaat wordt de volgende verdeling aangehouden: deel A en B tellen gezamenlijk mee voor 40% van de eindscore en deel C van het examen telt voor 60%.

10.3.3. Pyrotechnische Speciale Effecten (toetstermen 6.1.1 t/m 7.10.1)

De waardering bij deel A en B van het examen is één punt per vraag. De 16 vragen uit deze specifieke toetsmatrijs zijn aanvullend op de 36 vragen van het algemene deel van het theoretische examen. Totaal zijn er met het specifieke deel 16 punten te verdienen. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor de applicatie Pyrotechnische Speciale Effecten deel indien men 70% van de 16 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 11 (afgerond) goede antwoorden.

De examenkandidaat is geslaagd voor deel A en B van het examen (algemene deel plus applicatie Pyrotechnische Speciale Effecten) indien men van het totaal van 52 vragen tenminste 36 vragen (70%) juist heeft beantwoord en voor elk van de afzonderlijke de- len een voldoende resultaat (70% goed) heeft behaald.

Deel C van het examen bestaat uit vijf cases, waarvan één gebaseerd op een toetsterm uit het algemene deel en vier op toetstermen uit het specifieke deel (applicatie Pyrotechnische Speciale Effecten).

Deel C van het examen kan een of meerdere zogenaamde knock-out-onderdelen (KO) bevatten. Indien de examenkandidaat op een KO-onderdeel een vooraf gedefinieerde fatale fout maakt, wordt door de examinator een knock-out (KO) toegekend en is de kandidaat daarmee gezakt voor deel C van het examen. Een fatale fout is een handeling waardoor een onacceptabel risico kan ontstaan voor de werknemer (kandidaten) of diens omgeving.

De examenkandidaat is geslaagd voor het totale deel C van het examen (algemene deel plus applicatie Groot Vuurwerk) indien hij van het totaal van 5 cases tenminste 3 cases (60%) juist heeft beantwoord en tevens geen fatale fout op een KO-onderdeel heeft gemaakt.

Een kandidaat is geslaagd voor het volledige examen Groot Vuurwerk als hij voor deel A en B van het examen enerzijds, en voor deel C van het examen anderszijds elk afzonderlijk een voldoende resultaat heeft gescoord. Bij het bepalen van het totaalresultaat van een examenkandidaat wordt de volgende verdeling aangehouden: deel A en B gezamenlijk tellen mee voor 40% van de eindscore en deel C van het examen telt voor 60%.

10.3.4. Beide toepassingsgebieden

Indien een examenkandidaat een persoonscertificaat voor beide specifieke vakbekwaamheden, Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten wil behalen, dient hij voor beide specifieke examenvarianten (applicaties Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten) een voldoende te hebben gehaald.

Dat betekent op beide varianten (GV en PSE) van deel A en B van het examen tenminste 11 van de 16 vragen correct beantwoord en op het algemene deel van deel A en B van het examen tenminste 25 van de 36 vragen correct beantwoord. Het algemene deel hoeft in dit geval slechts éénmaal te worden afgelegd. Voor beide varianten van deel C van het examen dient in dit geval ook een voldoende te worden gehaald.

Het resultaat van het algemene deel van het examen blijft geldig gedurende de gehele certificatieperiode. De examenkandidaat kan dus desgewenst op een later moment examen of herexamen doen voor een aanvullende applicatie.

10.3.5. Beperkt toepassingsgebied (toetstermen 1.1 t/m 3.4.2)

De waardering bij deel A en B van het examen is 1 punt per vraag. Totaal zijn er met deze delen dus 36 punten te verdienen, voor deel A 27 punten en voor deel B 9 punten. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor het algemene deel indien men 70% van de 36 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 25 goede antwoorden.

Deel A van examen bestaat uit meerkeuze vragen met vier antwoordalternatieven waarvan er steeds een de beste keuze is. Deel C van het examen bestaat uit een casus uit het algemene deel van de toetstermen..

De examenkandidaat is geslaagd voor deel C van het examen indien hij van voor de cases tenminste 60% van het totale aantal te behalen punten heeft gescoord en tevens geen fatale fout op een KO-onderdeel heeft gemaakt.

Het resultaat van het examen in het beperkte toepassingsgebied blijft geldig gedurende de gehele certificatieperiode. De examenkandidaat kan dus desgewenst op een later moment examen doen voor (een) aanvullende applicatie(s), dat wil zeggen GV en/of PSE.

10.3.6. Herexamen

Indien een kandidaat zakt voor een deelexamen (deel A en B gezamenlijk, of deel C), blijft het voldoende resultaat gedurende een halfjaar na de datum van afname geldig. Na deze datum vervalt de geldigheid van dit deelexamen en dient de aanvrager de certificatieprocedure van vooraf aan te doorlopen. Deelexamens mogen éénmaal worden her- kanst. Tweemaal achtereen zakken voor een deelexamen, zal leiden tot een negatieve certificatiebeslissing van De CKI. Dit betekent dat de aanvrager de procedure van vooraf aan dient te doorlopen.

11. Hercertificatie

Het persoonscertificaat heeft een maximale geldigheidsduur van drie jaar. Indien een certificaathouder opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie.

Voor hernieuwde afgifte van het wettelijk verplichte WSCS-VD volgt onderstaand een opsomming van de eisen. Bij hercertificatie dient de kandidaat te voldoen aan de volgende criteria:

  • Beschikken over een voor het toepassingsgebied relevant getuigschrift c.q. diploma dat afgegeven is door een door de CKI geaccepteerde exameninstelling zoals beschreven in hoofdstuk 5. De geldigheidsduur van het persoonscertificaat is gelimiteerd tot maximaal drie jaar na de datum waarop het getuigschrift/diploma is behaald.

  • Aantoonbaar minimaal zesmaal betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten te hebben verricht in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elk van deze drie jaren. Het werkplan dient te vol- doen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Voor deze eis kan schriftelijk een gemotiveerd dispensatiever- zoek ter besluitvorming worden ingediend bij het CCvD-VD. Deze eis geldt niet voor het toepassingsgebied ‘Het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting’.

  • Zich conformeren aan de gedragscode en dienovereenkomstig handelen.

  • Beschikken over een recente (niet ouder dan zes maanden) Verklaring Omtrent Gedrag in relatie tot het toepassingsgebied van het certificaat.

  • Overleggen van de in hoofdstuk 13 van dit document voorgeschreven registratie over de periode sinds de afgifte van het vorige persoonscertificaat.

Het CCvD-VD zal de eind- en toetstermen tenminste jaarlijks beoordelen op actualiteit en deze zonodig aanpassen.

12. Het certificaat

Op het certificaat dient vermeld te worden dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema met betrekking tot het/de relevante toepassingsgebied(en).

Minimaal dienen de volgende gegevens op het certificaat vermeld te zijn:

  • Achternaam en voorletters van de gecertificeerde persoon;

  • Geboorteplaats en geboortedatum van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig certificaatnummer;

  • Naam, contactgegevens en KvK-nummer van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de norm waaraan getoetst is (SCVE-VD);

  • Scope van het certificaat (GV en/of PSE, of beperkt toepassingsgebied), inclusief de geldigheidscondities (zie hoofdstuk 13);

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Logo Beheerstichting SCVE;

  • Kenmerk aanwijzingsbeschikking SZW;

  • Op het certificaat van toepassing zijnde reglementen van de CKI;

  • Aanwijzingen voor de gebruiker:

    • Dit WSCS-VD is alleen geldig indien de certificaathouder is vermeld in het register van vuurwerkdeskundigen dat is te benaderen via de internetsite van SCVE.

    • Vragen over de geldigheid van dit persoonscertificaat kunnen worden gericht aan de CKI.

Bij Groot Vuurwerk:

  • Geschikt voor professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten

  • (open lucht) tijdens een evenement of voorstelling.

  • Professioneel werken met consumentenvuurwerk is toegestaan.

  • Werkzaamheden conform werkplan op locatie.

Bij Pyrotechnische Speciale Effecten:

  • Geschikt voor werk bij geringe publieksafstanden.

  • Professioneel werken met consumentenvuurwerk is uitgesloten.

  • Werkzaamheden conform werkplan op locatie.

Bij beperkt toepassingsgebied:

  • uitsluitend geschikt voor verwerken (intern transport, opslag), verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting.

  • het tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, na ontbranding verwijderen en bewerken, (voor-)monteren en assembleren van professioneel vuurwerk is uitgesloten.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • De certificaathouder moet zich conformeren aan de gedragscode en dienovereen komstig handelen. De gedragscode is opgenomen in bijlage A van SCVE-VD.

  • De certificaathouder dient een registratie bij te houden waaronder:

    • klachtenregister;

    • bezoeken van de Nederlandse Arbeidsinspectie;

    • bezoeken van een ambtenaar van het bevoegd gezag;

    • werkervaring (per toepassingsgebied);

    • registratie van ongevallen en/of schades.

Bijlage A. gedragscode vuurwerkdeskundige

  • 1. Algemeen

    • 1.1. De vuurwerkdeskundige neemt bij zijn werkzaamheden de nodige zorgvuldigheid in acht en gedraagt zich zodanig dat het vertrouwen in zijn/haar beroep niet wordt geschaad.

    • 1.2. De vuurwerkdeskundige houdt zich bij zijn/haar beroepsuitoefening aan de wettelijke bepalingen, voorschriften en vergunningen en aan deze gedragscode. Hij/zij stelt zich hiervan ook op de hoogte.

    • 1.3. De vuurwerkdeskundige stelt zijn werkgever en zijn eventuele opdrachtgever op de hoogte van deze gedragscode en maakt afspraken over de invulling in de praktijk hiervan.

    • 1.4. De vuurwerkdeskundige is loyaal aan zijn/haar werkgever en eventuele opdrachtgever. Hij/zij zet zijn/haar professionele kennis en vaardigheden zo goed mogelijk in bij het werken met vuurwerk en pyrotechniek.

    • 1.5. De vuurwerkdeskundige onderhoudt zijn/haar vaktechnische kennis en vaardigheden.

    • 1.6. De vuurwerkdeskundige informeert, indien hierom wordt gevraagd, de vergunningverlener of wetshandhaver over zijn/haar werkzaamheden met betrekking tot het tot ontbranding brengen/bezigen van vuurwerk.

    • 1.7. De vuurwerkdeskundige stelt de veiligheid tijdens de werkzaamheden boven de economische aspecten van het werk.

    • 1.8. De vuurwerkdeskundige behoudt zijn/haar eigen professionele oordeel met betrekking tot het werken met vuurwerk/bezigen van vuurwerk.

  • 2. Uitvoering werkzaamheden

    • 2.1. Bij het voorbereiden van zijn/haar werkzaamheden beoordeelt de vuurwerkdeskundige de gevaren en risico’s voor het werken met vuurwerk en pyrotechnische voorwerpen en stoffen.

    • 2.2. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden worden geen niet beheerste risico’s geno- men. Indien er gewerkt moet gaan worden waardoor de risico’s niet meer beheerst kunnen worden of indien er onvoldoende beheersmaatregelen kunnen worden genomen, worden de werkzaamheden gestaakt of niet aangevangen.

    • 2.3. Indien de omstandigheden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wijzigen waardoor er nieuwe (onvoorziene) risico’s ontstaan, worden de werkzaamheden onderbroken. De werkzaamheden worden pas dan weer aangevangen indien de risico’s weer kunnen worden beheerst.

    • 2.4. Bij het onderbreken of staken van de werkzaamheden, wordt de opdrachtgever en de werkgever op de hoogte gebracht van de redenen.

    • 2.5. Niet deskundige medewerkers worden voor het werken en/of assisteren bij het tot ontbranding brengenbezigen van vuurwerk geïnformeerd over de gevaren en risico’s en geïnstrueerd over de beheersmaatregelen. De vuurwerkdeskundige ziet toe op de uitvoering hiervan. Indien iemand zich niet houdt aan de zijn/haar instructie of overeengeko- men beheersmaatregelen zal de vuurwerkdeskundige hierop ingrijpen en het gevaar afschermen.

    • 2.6. De vuurwerkdeskundige zal, op basis van de erkende stand der techniek, alles doen om gevaren, ongevallen en schades te voorkomen van medewerkers, geïnstrueerde derden, omstanders, zichzelf, de omgeving en goederen

    • 2.7. Indien zich alsnog een ongeval voordoet, zal de vuurwerkdeskundige direct de werkomgeving en het vuurwerk en pyrotechnisch materiaal veilig stellen. Tevens zal hij/zij de werkgever, opdrachtgever en het bevoegde gezag informeren.

    • 2.8. De vuurwerkdeskundige werkt volledig mee aan het onderzoek naar de oorzaken van een eventueel ongeval of incident.

  • 3. Klachten

    • 3.1. De vuurwerkdeskundige geeft de opdrachtgever de mogelijkheid tot het indienen van eventuele klachten. Bij het ontvangen van een eventuele klacht zal de vuurwerkdeskundige, samen met zijn/haar werkgever, de klacht beoordelen en op een adequate wijze afhandelen naar de opdrachtgever toe.

    • 3.2. De vuurwerkdeskundige houdt een registratie bij van de ontvangen klachten, bijzondere voorvallen, incidenten en ongevallen. Tevens registreert de vuurwerkdeskundi- ge de eventuele aanwijzingen van wetshandhavers.

    • 3.3. Klachten kunnen zowel bij zijn/haar werkgever als de CKI worden ingediend.

    • 3.4. De vuurwerkdeskundige geeft inzicht in zijn/haar klachtenregister indien daar om wordt verzocht.

  • 4. Gevolgen bij het niet naleven van de gedragscode

    • 4.1. Het niet naleven van de gedragscode kan leiden tot een (schriftelijke) waarschuwing, schorsing of intrekking van het certificaat en verwijdering uit het certificatieregister.

Bijlage b:. overgangsregeling

Persoonscertificaten die voorafgaand aan de datum van het inwerkingtreden van dit WSCS-VD zijn afgegeven, behouden hun vijfjarige geldigheidsduur mits de hieronder beschreven tussentijdse beoordeling door de CKI met positief resultaat wordt afgerond.

Drie jaar na de afgifte van een vijfjarige persoonscertificaat, beoordeelt de CKI de voortdurende vakbekwaamheid van de certificaathouder. Voor deze tussentijdse beoordeling van vijfjarige persoonscertificaten, gelden de volgende criteria:

  • Aantoonbaar minimaal zesmaal betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten te hebben verricht in de drie jaar voorafgaand aan de tussentijdse beoordeling. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elk van deze drie jaren. Het werkplan dient te voldoen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Voor deze eis kan schriftelijk een gemotiveerd dispensatieverzoek ter besluitvorming worden ingediend bij het CCvD-VD. Deze eis is niet van toepassing bij de aanvraag voor een certificaat met een beperkt toepassingsgebied.

  • Zich conformeren aan de gedragscode en dienovereenkomstig handelen.

  • Beschikken over een recente (niet ouder dan zes maanden) Verklaring Omtrent Gedrag in relatie tot het toepassingsgebied van het certificaat.

  • Overleggen van de in hoofdstuk 13 van dit document voorgeschreven registratie over de periode sinds de afgifte van het vorige persoonscertificaat.

  • Voor de houders van een vijfjarig persoonscertificaat dat op de datum van het inwerkingtreden van onderhavig certificatieschema reeds langer geldig is dan drie jaar, geldt ten aanzien van het eerste hierboven beschreven criterium de volgende aanpassing:

  • Aantoonbaar minimaal tweemaal per jaar betreffende soort arbeid van binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten te hebben verricht in elk jaar voorafgaand aan de tussentijdse beoordeling. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elk van de jaren sinds het persoonscertificaat is toegekend.

Werkplannen die houders van een vijfjarige persoonscertificaat bij de tussentijdse beoordeling hebben overlegd aan de CKI, worden door laatstgenoemde tevens als bewijsvoering gebruikt bij hercertificatie van de certificaathouder. Bedoelde werkplannen worden hiertoe door de CKI gearchiveerd in het dossier van de certificaathouder gedurende de resterende geldigheidsperiode van diens vijfjarige persoonscertificaat en, na hercertificatie, het daarop volgende driejarige persoonscertificaat. Werkplannen die als bewijsvoering worden gebruikt bij hercertificatie, mogen op het moment hiervan niet ouder zijn dan drie jaar. Dit zoals beschreven in hoofdstuk 11. Werkplannen die bij hercertificatie ouder zijn dan drie jaar, worden door de CKI vernietigd.

Bijlage XIIc. behorend bij artikel 4.18

Additieregel bij het risico van blootstelling aan een mengsel van gevaarlijke stoffen

De grenswaarde voor een gevaarlijke stof geldt in beginsel alleen voor blootstelling aan de stof in zuivere vorm en is niet zonder meer van toepassing indien de stof een bestanddeel is van een mengsel van stoffen, waaraan blootstelling plaatsvindt of kan plaatsvinden.

Het is mogelijk dat het gezondheidkundige gevolg van een dergelijk mengsel de som is van de afzonderlijke stoffen. Hiervan is sprake bij een mengsel van verschillende organische oplosmiddelen. Het is ook mogelijk dat bij een gecombineerde blootstelling het gezondheidkundige gevolg van de afzonderlijke stoffen aanzienlijk worden versterkt of verminderd.

Indien de verschillende stoffen in een mengsel afzonderlijk hetzelfde gezondheidkundige gevolg hebben op hetzelfde orgaansysteem, wordt de beoordeling van het risico van blootstelling aan de voor elk van die stoffen vastgestelde grenswaarde als volgt uitgevoerd:

De som van alle afzonderlijke blootstellingconcentraties als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, is kleiner dan één. Of te wel:

Bijlage 249518.png

Bijlage XIII. behorend bij de artikelen 4.19, eerste lid, en 4.20, eerste lid

[Meerdere toekomstige wijzigingen; eerste op 11-07-2026. Zie het overzicht van wijzigingen]

Lijst van wettelijke grenswaarden op grond van de artikelen 4.3, eerste lid, en 4.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen

CAS-nummer

Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS-nummer opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de ‘Chemical Abstract’ Service is geregistreerd.

TGG

Tijdgewogen gemiddelde. Voor een aantal stoffen is naast de maximale aanvaarde concentratie bij een blootstellingduur tot 8 uur per dag tevens een grenswaarde vastgesteld voor een kortdurende blootstelling van ten hoogste 15 minuten.

C (Ceilingwaarde)

Deze aanduiding is toegepast bij stoffen waarvan de grenswaarde een ceilingwaarde of plafondwaarde is. Een dergelijke waarde geeft aan dat overschrijding van deze concentratie in alle gevallen moet worden voorkomen.

H (Huidopname)

Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben in de lijst een H-aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.

Respirabel/inhaleerbaar stof

Voor stoffen die ook als deeltjes/aërosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als ‘inhaleerbaar stof’, tenzij anders vermeld. Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten hiervan wordt verwezen naar NEN-norm NEN-EN 481:1994 ‘Werkplekatmosfeer. Definitie van de deeltjesgrootteverdeling voor het meten van in de lucht zwevende deeltjes’.

Respirabele vezels

Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer, met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedteverhouding hebben van meer dan 3/1. Voor minerale wolvezels geldt nog het extra criterium dat de vezels korter moeten zijn dan 200 micrometer.

De hierna vermelde grenswaarden gelden bij een temperatuur van 20 °C en een druk van 101,3 kPa.

A. Lijst wettelijke grenswaarden

ISO-naam van de stof

CAS-nummer

TGG 8 uur

 

C

TGG 15 min

 

H

mg/m3

ppm

mg/m3

ppm

Aceetaldehyde

75-07-0

37

20

 

92

50

 

Aceton

67-64-1

1.210

500

 

2.420

1.000

 

Acetonitril

75-05-8

34

20

       

Acroleïne / Acrylaldehyd /Prop-2-enal

107-02-8

0,05

0,02

 

0,12

0,05

 

Acrylzuur / Prop-2-eenzuur

79-10-7

29

10

 

591

202

 

Allylalcohol

107-18-6

4,8

2

 

12,1

5

H

2-Aminoethanol

141-43-5

2,5

1

 

7,6

3

H

4-Aminotolueen

106-49-0

4,46

1

 

8,92

2

H

Amitrol (3-amino-1,2,4-triazol)

61-82-5

0,2

         

Ammoniak

7664-41-7

14

20

 

36

50

 

Aniline3

62-53-3

7,74

2

 

19,35

5

H

Antimoon en -verbindingen (als Sb)

7440-36-0

0,5

         

Azijnzuur (ethaanzuur)

64-19-7

25

10

 

50

20

 

Barium, oplosbare verbindingen (als Ba)

7440-39-3

0,5

         

Bisfenol A (inhaleerbaar stof)

80-05-7

2

         

Broom

7726-95-6

     

0,2

0,03

 

Broomwaterstof

10035-10-6

     

6,7

2

 

But-2-yn-1,4-diol

110-65-6

0,5

         

2-Butanon

78-93-3

590

197

 

900

300

H

2-Butoxyethanol

111-76-2

100

20,4

 

246

50

H

2-(2-Butoxyethoxy)ethanol

112-34-5

50

7,4

 

100

14,8

H

2-Butoxyethylacetaat

112-07-2

135

20,3

 

333

50

H

n-Butylacetaat

123-86-4

241

50

 

723

150

 

sec-Butylacetaat

105-46-4

241

50

 

723

150

 

n-Butylacrylaat

141-32-2

11

2

 

53

10

 

tert-Butylchromaat (als CrO3)

1189-85-1

0,1

 

C

   

H

tert-Butylmethylether

1634-04-4

180

49

 

360

98

 

Calcium-dihydroxide

1305-62-0

14

   

45

   

Calciumoxide

1305-78-8

16

   

47

   

Carbonylfluoride en PTFE-pyrolyseproducten, als F

353-50-4

     

1

0,4

 

Chloor

7782-50-5

     

1,5

0,5

 

Chloorbenzeen

108-90-7

23

5

 

70

15

 

Chloordifluormethaan

75-45-6

3.600

1.000

       

Chloorethaan

75-00-3

268

100

       

Chloormethaan

74-87-3

42

20

       

Chloroform

67-66-3

5

1

 

25

5

 

Chroom (metallisch)

7440-47-3

0,5

         

anorganische Chroom(II)verbindingen en anorganische Chroom(III)verbindingen (onoplosbaar)

 

0,5

   

1

   

Chroom(III)verbindingen (als Cr), wateroplosbaar

 

0,06

         

Cyanamide

420-04-2

0,2

0,12

     

H

Cyaniden (als CN)

 

1

0,9

 

5

4,5

H

Cyclohexaan

110-82-7

700

200

 

1400

400

 

Cyclohexanon

108-94-1

     

50

12,3

H

Diacetyl / Butaan-dion

431-03-08

0,07

0,02

 

0,36

0,1

 

Dichlooracetyleen

7572-29-4

0,4

0,1

C

     

1,2-Dichloorbenzeen

95-50-1

122

20

 

300

49

H

1,4- Dichloor-benzeen/ p Dichloor-benzeen

106-46-7

12

2

 

60

10

H

1,1-Dichloorethaan

75-34-3

400

97

 

800

194

 

Diethylamine

109-89-7

15

5

 

30

10

 

Diethylether

60-29-7

308

100

 

616

200

 

Difenylether

101-84-8

7

1

 

14

2

 

Difosforpentaoxide

1314-56-3

1

   

5

   

Difosforpentasulfide

1314-80-3

1

         

N,N,-Dimethylaceetamide

127-19-5

36

10

 

72

20

H

Dimethylamine

124-40-3

1,8

0,95

       

Dimethylether

115-10-6

950

495

 

1.500

781

 

N,N-Dimethylformamide

68-12-2

15

5

 

30

10

H

1,4-Dioxaan

123-91-1

20

5,5

       

Dipropyleenglycolmethylether

34590-94-8

300

48,7

       

Ethaan-1,2-diol

107-21-1

           

– damp

52

20

 

104

40

H

– druppels

10

         

2-Ethoxyethanol

110-80-5

8

2

     

H

2-Ethoxyethylacetaat

111-15-9

11

2

     

H

Ethylacetaat

141-78-6

734

200

 

1468

400

 

Ethylacrylaat

140-88-5

21

5

 

42

10

 

Ethylamine

75-04-7

9

4,8

       

Ethylbenzeen

100-41-4

215

48,6

 

430

97,3

H

2-Ethylhexaan-1-ol

104-76-7

5,4

1

       

Fenol

108-95-2

8

2

     

H

2-Fenylpropaan (cumeen)8

98-82-8

50

10

 

250

50

H

2-Fenylpropeen

98-83-9

20

4,1

       

Fluor

7782-41-4

     

0,5

0,32

 

Fluoriden, anorganisch en oplosbaar (als F)

       

2

   

Fluorwaterstof (als F)

7664-39-3

     

1

1,27

 

Fosfine

7803-51-2

0,14

0,1

 

0,28

0,2

 

Fosforpentachloride

10026-13-8

1

         

Fosforyltrichloride

10025-87-3

0,064

0,01

 

0,12

0,02

 

Fosforzuur

7664-38-2

1

   

2

   

Fosgeen

75-44-5

0,08

0,02

 

0,4

0,1

 

Glyceroltrinitraat

55-63-0

0,095

0,01

 

0,19

0,02

H

n-Heptaan

142-82-5

1.200

288

 

1600

384

 

2-Heptanon

110-43-0

233

48,9

       

3-Heptanon

106-35-4

163

34,3

       

n-Hexaan

110-54-3

72

20

 

144

40

 

1,6-Hexanolactam

105-60-2

           

– damp

20

   

– stof

1

   

Isoamylalcohol

123-51-3

18

5

 

37

10

 

Isobutylacetaat

110-19-0

241

50

 

723

150

 

Isopentaan

78-78-4

1.800

600

       

Kobalt (stof en rook) (als Co)

7440-48-4

0,02

         

Kobalthydrocarbonyl (als Co)

16842-03-8

0,1

         

Kooldioxide

124-38-9

9.000

5.000

       

Koolmonoxide

630-08-0

23

20

 

117

100

 

Koolstoftetra-chloride / Tetra-chloormethaan

56-23-5

6,4

1

 

32

5

H

Koper en anorganische koperverbindingen (inhaleerbaar)

7440-50-8

0,1

         

Kresol (alle isomeren)

1319-77-3

22

5

     

H

Kwik en tweewaardige anorganische kwikverbindingen (gemeten als kwik)9

 

0,02

         

Lasrook

 

1

         

Lythiumhydride

7580-67-8

     

0,02

   

Lood en anorganische loodverbindingen

7439-92-1

0,15

         

(zie tevens artikel 4.19a Arbeidsomstandighedenregeling)

   

Mangaan en anorganische mangaan-verbindingen (als mangaan)

7439-96-5

0,210

         

0,0511

   

Mesithyleen (trimethylbenzenen)

 

100

20

 

200

40

 

Methanol

67-56-1

133

100

     

H

2-Methoxyethanol

109-86-4

0,5

0,16

     

H

2-(Methoxyethoxy)ethanol

111-77-3

45

9

     

H

2-Methoxyethylacetaat

110-49-6

0,8

0,16

     

H

1-Methoxy-2-propanol

107-98-2

375

100

 

563

150

H

1-Methoxy-2-propylacetaat

108-65-6

550

100

       

Methylacrylaat

96-33-3

18

5

 

36

10

 

1-Methylbutylacetaat

620-11-1

     

530

98,1

 

2-Methylbutylacetaat

625-16-1

     

530

98,1

 

Methyleenchloride/ dichloormethaan

75-09-2

353

100

 

706

200

H

Methylformiaat

107-31-3

125

50

 

250

100

H

5-Methylheptaan-3-on

541-85-5

133

25,1

       

5-Methylhexaan-2-on

110-12-3

233

49

       

Methylisocyanaat

624-83-9

     

0,05

0,02

 

Methylmethacrylaat

80-62-6

205

50

 

410

100

 

4-Methyl-2-pentanon

108-10-1

104

25

 

208

50

 

N-Methyl-2-pyrrolidon

872-50-4

40

10

 

80

20

H

Mierenzuur

64-18-6

     

5

2,7

 

Morfoline

110-91-8

36

10

 

72

20

H

Naftaleen

91-20-3

50

10

 

80

16

 

Natriumazide

26628-22-8

0,1

   

0,3

 

H

Neopentaan

463-82-1

1.800

600

       

Nicotine

54-11-5

0,5

       

H

Nitrobenzeen

98-95-3

1

0,2

     

H

Nitroethaan

79-24-3

62

20

 

312

100

H

Olienevel (minerale olie)

 

5

         

Oxaalzuur

144-62-7

1

         

Ozon

10028-15-6

0,12 (TGG 1 uur)

0,06 (TGG 1 uur)

       

n-Pentaan

109-66-0

1.800

600

       

n-Pentylacetaat

628-63-7

     

530

98,1

 

iso-Pentylacetaat

123-92-2

     

530

98,1

 

tert-Pentylacetaat

625-16-1

     

530

98,1

 

Perfluorisobutyleen

382-21-8

0,082

0,01

C

     

Picrinezuur

88-89-1

0,1

         

Piperazine

110-85-0

0,1

   

0,3

   

Platina, metallisch

7440-06-4

1

         

Propionzuur

79-09-4

31

10

 

62

20

 

Pyrethrum

8003-34-7

1

         

Pyridine

110-86-1

0,9

0,3

       

Resorcinol

108-46-3

10

2,2

       

Salpeterzuur

7697-37-2

     

1,3

0,5

 

Seleenhexafluoride (als Se)

7783-79-1

0,2

0,06

       

Seleenwaterstof (als Se)

7783-07-5

0,1

0,03

       

Stibine

7803-52-3

0,5

0,1

       

Stikstofdioxide

10102-44-0

0,96

0,5

 

1,91

1

 

Stikstof-monoxide

10102-43-9

2,5

2

       

Talk (respirabel)

14807-96-6

0,25

         

Terfenyl, gehydrogeneerd

61788-32-7

19

2

 

48

5

 

Tetrachloorethyleen (PER)

127-18-4

138

20

 

275

40

H

Tetraethyldithiopyrofosfaat

3689-24-5

0,1

       

H

Tetraethylorthosilicaat

78-10-4

44

5

       

Tetrahydrofuraan

109-99-9

300

100

 

600

200

H

Tin (anorganische verbindingen als Sn)

7440-31-5

2

         

Tolueen

108-88-3

150

39

 

384

100

 

1,2,4-Trichloorbenzeen

120-82-1

7,55

1

 

37,8

5

H

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

555

100

 

1110

200

 

Triethylamine

121-44-8

4,2

1

 

12,6

3

H

Trimethylamine

75-50-3

4,9

2

 

12,5

5

 

1,2,3-Trimethylbenzeen

526-73-8

100

20

 

200

40

 

1,2,4-Trimethylbenzeen

95-63-6

100

20

 

200

40

 

Vanadiumoxiden (als V)

 

0,01

   

0,03

   

Vinylacetaat

108-05-4

18

5,1

 

36

10,2

 

Vinylideen-chloride / 1,1-dichlooretheen

75-35-4

8

2

 

20

5

 

Xyleen, o-, m-, p-isomeren

1330-20-7

210

47,5

 

442

100

H

Zilver, metallisch

7440-22-4

0,1

         

Zilver, oplosbare verbindingen (als Ag)

 

0,01

         

Zoutzuur

7647-01-0

8

5

 

15

10

 

Zwaveldioxide

7446-09-5

0,7

0,26

 

0,7

0,26

 

Zwavelkoolstof

75-15-0

15

5

     

H

Zwavelwaterstof

7783-06-4

2,3

1,64

       

1 TGG 1 minuut

2 TGG 1 minuut

3 Bij het beoordelen van de blootstelling wordt rekening gehouden met de relevante, door het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (SCOEL) voorgestelde, biologische-monitoringwaarden.

4 Respirabel.

5 Respirabel.

6Respirabel.

7 Respirabel.

8 5 Bij het beoordelen van de blootstelling wordt rekening gehouden met de relevante, door het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (SCOEL) voorgestelde, biologische-monitoringwaarden.

9 Tijdens de blootstellingsmonitoring voor kwik en zijn tweewaardige anorganische verbindingen wordt rekening gehouden met relevante biologische monitoringtechnieken in aanvulling op de luchtgrenswaarde

10 Inhaleerbaar.

11 Respirabel.

B. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen

B1. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld op basis van het drempelwaarde-effect

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

TGG 15 min

H

   

mg/m3

ppm

mg/m3

ppm

 

Benzeen

71-43-2

0,7

0,2

   

H

Beryllium en anorganische beryllium-verbindingen

 

0,00061

     

H

Cadmium en anorganische cadmiumverbindingen (als Cd)

 

0,004

       

1,2 – Epoxypropaan

75-56-9

2,4

1

     

Formaldehyde

50-00-0

0,152

0,12

0,5

0,41

 

Hexachloorbenzeen

118-74-1

0,006

     

H

Keramische vezels, vuurvaste

 

0,33

       

Respirabel kristallijn silicastof:

 

0,0754

       

– kwarts

14808-60-7

         

– cristoballiet

14464-46-1

         

– tridymiet

15468-32-3

         

Trichloorethyleen

79-01-6

54,7

10

164,1

30

H

Zwavelzuur (nevel), gedefinieerd als de thoracale fractie

7664-93-9

0,05

       

1 Sensibilisatie van de huid en de luchtwegen

2 Sensibilisatie van de huid

3 Vezels per cm3

4 Respirabele fractie

B2. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld volgens de risicobenadering

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

TGG 15 min

H

   

mg/m3

ppm

mg/m3

ppm

 

Acrylamide

79-06-1

0,1

     

H

Aflatoxines

 

0,0051

       

Arseen

7440-38-2

0,282

       

Arseenpentoxide (als As)

1303-28-2

0,283

       

Arseentrioxide (als As)

1327-53-3

0,284

       

Arseenzuur (als As)

7778-39-4

0,285

       

In water oplosbare zouten van arseenzuur (als As)

 

0,286

       

In water onoplosbare zouten van arseenzuur (als As)

 

0,287

       

Overige anorganische arseenverbindingen

 

0,288

       

Asbest, zie art. 4.46 Arbobesluit

           

Azathioprine

446-86-6

0,005

       

Aziridine

151-56-4

0,0009

0,0005

     

Benzo(a)pyreen

50-32-8

5509

     

H

Benzine10

 

240

50

480

100

 

1,3-Butadieen

106-99-0

2

0,89

     

Carbadox

6804-07-5

0,003

       

4-Chloor-o-fenyleendiamine

95-83-0

0,2

       

Chroom(III)chromaat (als Cr)

24613-89-6

   

0,01

   

Chroom (VI)-verbindingen (als Cr)

 

0,001

       

Cisplatin

15663-27-1

0,00005

       

Dacarbazine

4342-03-4

0,0009

       

1,2-Dibroom-ethaan

106-93-4

0,002

0,00026

   

H

1,2-Dichloor-ethaan

107-06-2

7

1,7

   

H

2,2’-Dichloor-4,4’-methyleen- dianiline

101-14-4

0,01

     

H

Dieselmotoremissie (als respirabel elementair koolstof)

 

0,01

       

Methyleendianiline

101-14-4

0,02

     

H

Epichloorhydrine

106-89-8

0,19

     

H

Ethanol

64-17-5

260

137

1.900

1.000

H

Ethyleenoxide

75-21-8

0,84

0,46

   

H

Hardhoutstof11 en12

 

2

       

Hydrazine

302-01-2

0,013

0,01

   

H

2-Methylaziridine

75-55-8

0,613

0,2614

     

4,4,’-Methyleen-dianiline

101-77-9

915

     

H

Metronidazol

443-48-1

0,00012

       

Minerale oliën die eerder in interne verbrandingsmotoren zijn gebruikt om bewegende delen in de motor te smeren en te koelen

         

H

5-Nitroacenafteen

602-87-9

0,015

       

2-Nitropropaan

79-46-9

0,036

0,01

     

N-Nitrosodimethylamine

62-75-9

0,0002

0,000067

     

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen afkomstig van steenkool (als benzo(a)- pyreen)

 

55016

     

H17

Procarbazine hydrochloride

366-70-1

0,002

       

o- toluïdine

95-53-4

0,084

0,019

   

H

1,2,3-Trichloor-propaan

96-18-4

1,0818

0,1819

     

Urethaan

51-79-6

0,002

       

Vinylbromide

593-60-2

0,012

0,0027

     

Vinylchloridemonomeer

75-01-4

2,6

1

     

1 Microgram/m3

2 Microgram/m3

3 Microgram/m3

4 Microgram/m3

5 Microgram/m3

6 Microgram/m3

7 Microgram/m3

8 Microgram/m3

9 Nanogram/m3

10 Als brandstof voor verbrandingsmotoren. Dit mengsel wordt als kankerverwekkend ingedeeld indien het benzeengehalte groter is dan 0,1%

11 Definitie van hardhout volgens de International Agency for Research on Cancer (IARC) van hout op basis van botanische karakteristiek: hout van bedektzadigen = hardhout.

12 Als stof van hardhout wordt gemengd met ander houtstof geldt de grenswaarde voor hardhoutstof voor alle houtstof in dat mengsel

13 Microgram/m3

14 Parts per billion (ppb)

15 Microgram/m3

16 Nanogr/m3

17 Geldt voor alle mengsels van paks, niet alleen de mengsels die afkomstig zijn van steenkool.

18 Microgram/m3

19 Parts per billion (ppb)

C. Lijst met wettelijke grenswaarden voor allergenen, vastgesteld volgens de risicobenadering en na haalbaarheidsafweging

ISO-naam van de stof

CAS-nummer

TGG 8 uur

C

TGG 15 min

H

   

mg/m3

ppm

 

mg/m3

ppm

 

α-amylase

9000-90-2

           
 

9001-19-8

0,000010

         

Meelstof (tarwe-, rogge-, haver-, soja- en gerstmeel)

4

         

Bijlage XIIIc. behorend bij artikel 4.27

[Vervallen per 01-04-2019]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Bijlage XIIIg. behorend bij artikel 4.29 Arbeidsomstandighedenregeling

Protocol Informatieuitwisseling ASBESTverwijdering Nederlandse Arbeidsinspectie – Certificerende Instellingen

Ondergetekenden,

  • 1. Nederlandse Arbeidsinspectie, vertegenwoordigd door mr. J.A. van den Bos, Inspecteur-Generaal, hierna te noemen: ‘Nederlandse Arbeidsinspectie’, en

  • 2. De aangewezen Certificerende Instelling:

    • a. Bureau Veritas Inspections and Certification The Netherlands B.V. vertegenwoordigd door: de heer C.J.G. Laarhuis, directeur;

    • b. Eerland Certification B.V., vertegenwoordigd door: ing. E. Eerland, directeur;

    • c. Kiwa N.V. vertegenwoordigd door:de heer B. Meekma, directeur;

    • d. SGS Intron B.V. vertegenwoordigd door: de heer W.H.M. van Loon, algemeen directeur

    • e. SGS Nederland B.V. vertegenwoordigd door: de heer A.G. Siraa, directeur

    • f. TÜV Nederland QA B.V. vertegenwoordigd door: de heer A.C. Boon, directeur hierna te noemen: ‘Certificerende Instelling’

Overwegende dat:

  • 1. artikel 29a van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 1.5e van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepalen dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in casu de Nederlandse Arbeidsinspectie, en de aangewezen Certificerende Instellingen, bedoeld in artikel 20 van evengenoemde wet, elkaar wederzijds (kunnen) informeren over o.a. bij controles of inspecties aangetroffen situaties waar de veiligheid of de gezondheid van werknemers door de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2. Het doel van de informatie-uitwisseling is om:

    • a. de Certificerende Instellingen informatie te verschaffen die hen in staat stelt bij daarvoor in aanmerking komende situaties certificaathouders de juiste sanctie op te leggen;

    • b. de Nederlandse Arbeidsinspectie en andere toezichthoudende instanties waarmee de Nederlandse Arbeidsinspectie de informatie deelt, informatie te verschaffen die hen in staat stelt gerichte inspecties uit te voeren bij daarvoor in aanmerking komende bedrijven;

  • 3. Het noodzakelijk is om de bestaande afspraken over informatie-uitwisseling – uitgewerkt in bijlage F van het certificatieschema SC 530 – te vernieuwen en de nieuwe afspraken neer te leggen in een als bijlage bij de Arbeidsomstandighedenregeling op te nemen protocol;

  • 4. De afspraken in dit protocol strekken ter vervanging van de afspraken in bijlage F van SC 530.

Komen het volgende overeen:

In dit Protocol wordt een aantal begrippen met een beginhoofdletter gebruikt. Aan deze begrippen komt de betekenis toe die hieraan wordt gegeven in het hierna volgende artikel 1

Artikel 1:. begripsomschrijvingen

  • 1. Protocol: dit protocol

  • 2. Inspecteur: inspecteur van de Nederlandse Arbeidsinspectie

  • 3. Inspectie: bezoek door een inspecteur van de Nederlandse Arbeidsinspectie aan een locatie of werkplek

  • 4. Auditor: auditor van de Certificerende Instelling

  • 5. Controle: bezoek door een auditor van een Certificerende Instelling aan een locatie of werkplek

  • 6. Certificaathouder: een bedrijf of persoon die in bezit is van een certificaat

  • 7. Arbobesluit: het Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 2:. aanwijzen van contactpersonen

Nederlandse Arbeidsinspectie en Certificerende Instelling wijzen contactpersonen aan voor de uitvoering van het Protocol en brengen elkaar daarvan op de hoogte;

Artikel 3:. melding door de Certificerende Instelling aan de Nederlandse Arbeidsinspectie van afwijkingen die leiden tot (een groot risico op) asbestemissie (bijlage A van dit protocol)

  • 1. Wanneer een Auditor van een Certificerende Instelling tijdens een Controle van een Certificaathouder één of meerdere in bijlage A van dit protocol genoemde afwijkingen constateert, dan doet de contactpersoon van de Certificerende instelling hiervan direct telefonisch melding bij de contactpersoon van de Nederlandse Arbeidsinspectie genoemd in artikel 2, of indien deze niet bereikbaar is, met de tweede contactpersoon van de Nederlandse Arbeidsinspectie;

  • 2. De melding op grond van lid 1 wordt door de contactpersoon van de Certificerende Instelling binnen vijf werkdagen per mail bevestigd door verzending van de volgende gegevens aan de postbus die de Nederlandse Arbeidsinspectie in het kader van dit protocol heeft ingesteld:

    • i. Naam, telefoonnummer en e-mail van de contactpersoon van de Certificerende Instelling en organisatie (onderdeel) waarvoor deze werkzaam is;

    • ii. Naam, registratienummer van de certificaathouder op wie de melding betrekking heeft;

    • iii. Datum, tijdstip en plaats van de constatering;

    • iv. Omschrijving van de situatie waarop de melding betrekking heeft, inclusief verwijzing naar de relevante afwijking in bijlage A.

  • 3. Indien de Nederlandse Arbeidsinspectie hierom vraagt, verstrekt de Certificerende Instelling (aanvullend) relevante schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een afschrift van correspondentie met de betreffende Certificaathouder aan de Certificerende Instelling, tenzij er juridische belemmeringen zijn om de stukken te overleggen.

Artikel 4:. melding door de Certificerende Instelling aan de Nederlandse Arbeidsinspectie van overige categorie II afwijkingen (bijlage B van dit protocol)

  • 1. Indien een Auditor tijdens een controle bij een Certificaathouder een situatie aantreft genoemd in bijlage B, dan doet de contactpersoon van de Certificerende Instelling hiervan melding aan de contactpersoon van de Nederlandse Arbeidsinspectie;

  • 2. De melding geschiedt door binnen vijf werkdagen de volgende gegevens naar de postbus te zenden die de Nederlandse Arbeidsinspectie in het kader van dit protocol heeft ingesteld:

    • i. Naam, telefoonnummer en e-mail van de contactpersoon van de Certificerende Instelling en organisatie (onderdeel) waarvoor deze werkzaam is;

    • ii. Naam, registratienummer van de certificaathouder op wie de melding betrekking heeft;

    • iii. Datum, tijdstip en plaats van de constatering;

    • iv. Omschrijving van de situatie waarop de melding betrekking heeft, inclusief verwijzing naar de relevante afwijking in bijlage B.

  • 3. Indien de Nederlandse Arbeidsinspectie hierom vraagt, verstrekt de Certificerende Instelling (aanvullend) relevante schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een afschrift van correspondentie met de betreffende Certificaathouder aan de Certificerende Instelling, tenzij er wettelijke belemmeringen zijn om de stukken te overleggen.

Artikel 5:. melding door de Certificerende Instelling aan de Nederlandse Arbeidsinspectie van categorie III en IV afwijkingen (bijlage H van SC 530)

  • 1. Afwijkingen categorie III en IV worden ieder kwartaal binnen drie weken na afloop van het kwartaal gemeld (peildata 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober);

  • 2. Deze melding dient schriftelijk te geschieden, waarbij e-mail als een vorm van schriftelijk melden wordt beschouwd. Meldingen worden gebundeld in de vorm van een bestand aangeleverd in Excel of Access;

  • 3. Het bestand wordt door de contactpersoon van de Certificerende Instelling gezonden naar de postbus die de Nederlandse Arbeidsinspectie in het kader van dit protocol heeft ingesteld. Het bestand bevat de volgende gegevens:

    • i. Naam, telefoonnummer en e-mail van de contactpersoon van de Certificerende Instelling en organisatie (onderdeel) waarvoor deze werkzaam is;

    • ii. Naam, registratienummer van de certificaathouder op wie de melding betrekking heeft;

    • iii. Datum, tijdstip en plaats van de constatering;

    • iv. Omschrijving van de situatie waarop de melding betrekking heeft, inclusief verwijzing naar de relevante afwijking uit bijlage H van SC 530;

  • 4. Indien de Certificerende instelling besluit omwille van logistieke redenen ook de onder artikel 3 en 4 genoemde afwijkingen nogmaals in het bestand op te nemen, dan dient in het bestand duidelijk zichtbaar te zijn om welke gegevens het gaat;

  • 5. Indien de Nederlandse Arbeidsinspectie hierom vraagt, verstrekt de Certificerende Instelling (aanvullend) relevante schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een afschrift van correspondentie met de betreffende Certificaathouder aan de Certificerende Instelling, tenzij er wettelijke belemmeringen zijn om de stukken te overleggen.

Artikel 6:. melding door de Nederlandse Arbeidsinspectie aan de Certificerende Instelling van overtredingen die leiden tot (een groot risico op) asbestemissie (bijlage A van dit protocol)

  • 1. Wanneer een Inspecteur van de Nederlandse Arbeidsinspectie tijdens een Inspectie één of meerdere van de in bijlage A genoemde situaties aantreft, dan doet de contactpersoon van de Nederlandse Arbeidsinspectie hiervan direct telefonisch melding bij de contactpersoon van de Certificerende instelling genoemd in artikel 2;

  • 2. De melding op grond van lid 1 wordt door de contactpersoon van de Nederlandse Arbeidsinspectie schriftelijk bevestigd door de handhavingcorrespondentie die aan de werkgever wordt gezonden in afschrift per email aan de Certificerende Instelling toe te zenden. De email is gericht aan de contactpersoon van de Certificerende Instelling;

  • 3. De Certificerende Instelling bericht binnen drie weken (na afronding van een eventuele procedure zienswijze) hoe de melding is afgehandeld en welke actie naar de betreffende Certificaathouder is ondernomen. Dit doet de Certificerende Instelling door via de postbus die de Nederlandse Arbeidsinspectie in het kader van dit protocol heeft ingesteld de onder 2 genoemde email te retourneren met vermelding van de genomen vervolgstappen.

Artikel 7:. melding door de Nederlandse Arbeidsinspectie aan de Certificerende Instelling van overige overtredingen

  • 1. Indien een Inspecteur tijdens een Inspectie van een locatie of werkplek overige overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet constateert, niet zijnde een overtreding genoemd in bijlage A van dit protocol, dan doet de contactpersoon van de Nederlandse Arbeidsinspectie hiervan melding aan de contactpersoon van de betreffende Certificerende Instelling;

  • 2. De melding geschiedt door de handhavingcorrespondentie die aan de werkgever wordt gezonden in afschrift per email aan de Certificerende Instelling toe te zenden. De email is gericht aan de contactpersoon van de Certificerende Instelling.

Artikel 8:. privacy-aspecten

Een ieder die in het kader van dit Protocol bedrijfs- of persoonsgegevens dan wel andersoortige vertrouwelijke informatie ontvangt is verplicht tot geheimhouding. De gegevens die in het kader van dit Protocol verstrekt worden aan een andere partij mogen alleen gebruikt worden met het oog op het in dit Protocol omschreven doel. De Nederlandse Arbeidsinspectie behoudt wel de mogelijkheid om haar handhavingsinformatie met andere toezichthoudende instanties te delen.

Artikel 9:. kosten

Partijen zullen elkaar geen kosten in rekening brengen voor het doen van meldingen en/of voor de afhandeling van die meldingen en/of voor andere activiteiten die voortvloeien uit dit Protocol.

Artikel 10:. wijzigingen in en opzegging van het Protocol

Wijzigingen in en opzegging van het Protocol behoeven de schriftelijke instemming van alle bij het protocol betrokken partijen.

Artikel 11:. evaluatie

  • 1. Tweemaal per jaar vindt een overleg plaats tussen de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Certificerende Instellingen over praktische zaken rond de toepassing van het Protocol;

  • 2. Jaarlijks vindt een evaluatiebijeenkomst plaats waarbij partijen de resultaten van het Protocol evalueren en bekijken of gemaakte afspraken worden nageleefd. Indien gewenst wordt het Protocol en/of de bij het Protocol behorende bijlagen aangepast.

Artikel 12:. geldigheid

Dit Protocol treedt in werking op de dag na ondertekening ervan.

Dit Protocol is overeengekomen en ondertekend

Namens de Nederlandse Arbeidsinspectie te Den Haag op de datum: 2 mei 2012

Namens de Certificerende Instelling op de datum: 31 mei 2012

Bijlage A. Afwijkingen genoemd in bijlage H van SC 530 die direct telefonisch aan de Nederlandse Arbeidsinspectie moeten worden gemeld

Nr

Vestigingslocatie

Nederlandse Arbeidsinspectie

   

Beboetbaar feit

1

Het bedrijf van de certificaathouder verricht asbestverwij-deringswerkzaamheden of werkzaamheden verbonden aan asbestverwijdering terwijl haar certificaat is geschorst.

4.54d

Nr

Certificerende instelling

Nederlandse Arbeidsinspectie

 

Projectlocatie

Beboetbaar feit

     

1

Bij het verwijderen van asbest worden niet alle maatregelen getroffen die behoren bij de wettelijk voorgeschreven risicoklasse.

4.48a

17

Er zijn aanvullend asbesthoudende/-verdachte materialen / producten / verontreinigingen op vooraf niet be kende plaatsen aangetroffen, zonder dat passende maatregelen zijn getroffen.

4.47a, lid 1 of 4.54a

26

Er is geen volledige decontaminatie-unit aanwezig en/of deze staat na aanvang asbestverwijdering/-sanering niet gebruiksklaar opgesteld.

B40500401

(4.20, lid 4)

31

Er wordt geen geschikte ademhalingsbescherming toe-gepast.

B4048a201

(4.48a, lid 2)

1. Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de werkplek aanwezig.

2. De middelen zijn op de werkplek aanwezig (maar worden niet gebruikt).

32

Er worden geen geschikte beschermende werkkleding en PBM toegepast.

4.48a, lid 2

Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de werkplek aanwezig.

De middelen zijn op de werkplek aanwezig (maar wor-den niet gebruikt).

35

Er worden geen brongerichte emissiebeperkende maat-regelen toegepast bij werkzaamheden in containment of afgeschermde werkruimte condities.

B40450201

(4.45, lid 2 en 4.54d)

 

Er worden geen brongerichte emissiebeperkende maat-regelen toegepast bij werkzaamheden in openlucht con-dities of met de glove-bag methode.

36

Er vinden, ook bij verwijderingswerk in openlucht con-dities, geen afdoende doeltreffende eindreinigingen van alle daartoe relevante locaties / oppervlakken plaats.

 

38

Het asbestafval/asbestbesmette afval dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderingslocatie aanwezig is, is niet volledig onbeschermd of de verpakking is niet vezeldicht.

Het betreft niet-hechtgebonden asbest.

B40450204

(4.45, lid 2)

45

Na de eindbeoordeling en vrijgave door eindbeoordelingsinstelling én de laatste visuele eindcontrole door het asbestverwijderingsbedrijf vóór de oplevering, is de vei-lig te achten saneringslocatie visueel niet vrij van als as-besthoudend/-besmet te beschouwen resten afkom-stig uit het asbestverwijderingswerk.

Het betreft niet-hechtgebonden asbest.

B40500301

(4.51a)

46

Er is geen doeltreffend gesloten containment opgericht.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

47

Er is niet gewaarborgd, dat er geen asbestvezelemissie/-besmetting naar de omgeving buiten het containment kan plaatsvinden.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

53

Bij asbestverwijderingswerk onder risicoklasse 3 con-dities wordt geen omgevingslucht onafhankelijke adem-halingsbescherming toegepast, óf ademhalingsbescher-ming met een afdoende verhoogde beschermingsfactor.

B4048a201

Het bedrijf beschikt niet over deze middelen of zij zijn niet op de werkplek aanwezig.

De middelen zijn op de werkplek aanwezig maar worden niet toegepast.

61

Er worden ABM(‘s) gebruikt die zodanig zijn beschadigd, dat dit de veilige werking nadelig kan beïnvloeden.

4.48a, lid 2, Arbobesluit , 8.1 en 8.3

62

Er worden ABM(‘s) gebruikt die niet schoon zijn (inwen-dig en uitwendig) m.b.t. stof, vuil, restfracties, schim-mels, etc.

De vervuiling is wel schadelijk voor de gezondheid.

4.48a, lid 2,

4.51, 3e lid

Bijlage B. Categorie II overtredingen vastgesteld tijdens een projectlocatie, niet zijnde overtredingen genoemd in bijlage A

 

Certificerende instelling

Nederlandse Arbeidsinspectie

   

Beboetbaar feit

8

De in het werkplan beschreven werkwijzen zijn niet in overeenstemming met het de risicoklasse en de wijze van afscherming zoals voorgeschreven in de SMA-rt.

4.50

12

Er is geen DTA met een geldig persoonscertificaat volgens SC-510 aan-wezig op de asbestverwijderingslocatie.

B4054d501

(4.54d, lid 5)

12a

Op niet alle plaatsen waar asbest wordt verwijderd is toezicht door een DTA.

(4.54d, lid 5)

13

De asbestverwijderingsmedewerker(s) op locatie is (zijn) geen DAV(’s) met een geldig persoonscertificaat volgens SC-520.

B4054d701

(4.54d, lid 7)

14

Op het asbestverwijderingswerk zijn meer dan twee leerling-DAV’s per mentor-DTA aanwezig.

B4054d701

(4.54d, lid 7)

15

De werklocatie is niet afgebakend/afgeschermd conform SC-530.

4.48a, lid 2c)

27

De decontaminatie-unit is, indien technisch mogelijk, niet direct gekoppeld aan het werkgebied.

4.20, lid 4

29

De decontaminatieprocedure of de transitprocedure wordt niet correct uit-gevoerd,

bij risicoklasse 3 werkzaamheden

bij risicoklasse 2 werkzaamheden.

B40500401

(4.20, lid 4)

30

Het met asbest verontreinigde afvalwater wordt niet opgevangen en (stapsgewijs) door een afvalwaterfiltering afgevoerd met een laatste filter met poriëndiameter van 5 micrometer.

4.20, lid 4

33

Voor aanvang van de asbestverwijdering is de niet-besmette inventaris/in-boedel niet uit / van de werklocatie verwijderd.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

 

Voor aanvang van de asbestverwijdering is de niet-besmette inventaris/in-boedel niet vezeldicht afgeplakt / afgeschermd.

34

Wanneer er in de naaste omgeving zodanige (sloop-)activiteiten plaats vinden dat daardoor het resultaat van het asbestverwijderingswerk en/of de eindbeoordeling wordt benadeeld en er tijdens de asbestverwijdering en/of de eindbeoordeling geen doeltreffende maatregelen zijn getroffen.

4.48a, lid 4 en 4.51a, lid 1

37

Het glove-bag werk wordt niet correct uitgevoerd.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

39

Het asbestafval/asbestbesmette afval dat buiten het containment, de af-geschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderings-locatie aanwe-zig is, is niet volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (0,2 mm dikke of hi-tec pefolie) verpakt t.b.v. de afvoer vanaf de werkplek.

Het betreft niet-hechtgebonden asbest.

4.45, lid 2

40

Gereedschappen, machines, klimmaterieel, uitrustingsstukken, etc., die met asbeststof in aanraking zijn geweest, zijn niet doeltreffend gereinigd, dan wel niet volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (0,2 mm dikke of hi-tec pe-folie) verpakt t.b.v. het vervoer en de opslag buiten de werk-plek.

4.45, lid 2

41

De afsluitklep(pen) van de onderdruk-ventilatiemachine(s) (ODM’s) is (zijn) niet lekvrij afgedicht.

4.45, lid 2

42

De verpakkingen van asbestafval en/of asbestbesmette onderdelen, uit-rusting stukken e.d. zijn niet uitwendig gemarkeerd met de voorgeschre-ven asbest-waarschuwingsstickers (Productenbesluit Asbest 2005).

4.45, lid 2

48

Het containment wordt niet permanent op een onderdruk van minimaal 20 Pascal (Pa) gehouden, indien substantieel lager dan 20 Pa en het contain-ment wordt minder dan 6 keer per uur geventileerd.

4.48a, lid 2

55

De uitsluis- en afvoerprocedure voor het asbestafval (en de verpakte, als asbestbesmet te beschouwen uitrusting stukken) is `niet correct uitge-voerd

bij risicoklasse 3 werkzaamheden,

B40500401

(4.45, lid 2)

 

bij risicoklasse 2 werkzaamheden.

56

Indien het apart uitsluizen van de asbestafvalverpakkingen niet mogelijk is, moeten de verpakkingen lucht- en vezeldicht verpakt/afgeplakt en los van de vloer in het containment / de afgeschermde werkruimte opgesla-gen zijn.

4.45, lid 2

58

bij risicoklasse 2 werkzaamheden: De filters voor de ABM zijn niet bestand tegen asbeststof en de eventuele additionele schadelijke stoffen en/of vol-doen niet aan de vereiste specificaties.

B4048a201

B80030101

(4.48d, lid 2) + 8.3 Artbowet

63

De gebruikte filter(s) van de ABM(‘s) zijn niet correct gemarkeerd of, lucht- dicht afgedopt.

4.51, lid 3

65

De decontaminatie-unit is beschadigd waardoor er geen veilige werking is.

4.48a

70

De gebruikte machine(s) zijn zodanig beschadigd dat er geen veilige werking is.

Arbobesluit hfd 7

Bijlage XIV. behorende bij artikel 4.32a, derde lid, onderdeel a

Bijlage 241845.png

Lijst met verklarende begrippen bij beslisschema

Belastende situatie in de gebruiksfase

Belastingen die een belangrijke toename in de corrosie veroorzaken en/of die hogere eisen stellen aan de prestaties van het verfsysteem nadat het is aangebracht

Beschermingsmaatregel

Maatregelen ter bescherming van de gezondheid

Bijzondere belastende omstandigheden

Situaties in de gebruikersfase die gelijktijdig een verhoogde kans op corrosie veroorzaken door bij voorbeeld gelijktijdig mechanische en chemische belasting

C1–C5

Corrosiesnelheden gekoppeld aan belastingen met voorbeelden:

 

C1 Verwarmde gebouwen met een schone atmosfeer b.v. kantoren, winkels, scholen, hotels, woningen.

 

C2 Onverwarmde gebouwen waar condensatie kan optreden b.v. depots, sporthallen.

 

C3 Productiehallen met een hoge vochtigheid en enige luchtvervuiling b.v. Voedselverwerkende fabrieken, wasserijen, brouwerijen zuivelindustrie

 

C4 Productiehallen of gebouwen met een permanente belasting of hoge condensatie b.v. chemische fabrieken, zwembaden

 

C5 Gebouwen met bijna permanente condensatie of een hoge vervuiling

Dauwpunt

De temperatuur waaronder het vocht in de lucht zal condenseren op het oppervlak

Derivaten

Afgeleide producten van minerale oliën of combinaties van producten waarin minerale oliën aanwezig zijn

Droge ruimte

Een ruimte waarin de relatie luchtvochtigheid en temperatuur van dien aard is dat van een normale geaccepteerde leefomgeving kan worden gesproken, waarin verblijfomstandigheden voor langere duur zijn geaccepteerd

Enige luchtvervuiling

Een vervuiling welke incidenteel dan wel permanent wordt gekenmerkt door een chemische verontreiniging welke invloed kan uitoefenen op de kwaliteit van het beschermende verfsysteem

Hoge luchtvervuiling

Een vervuiling welke bijna permanent aanwezig is welke gezien de aanwezige chemische stoffen invloed hebben op het verfsysteem en direct negatieve invloed hebben, in corrosieve zin, op een metalen ondergrond

NEN 12944 ( NPR 7452)

Norm die de bescherming van metalen door middel van verfsystemen behandelt. In deze norm vertegenwoordigen de aanduidingen C1 t/m C5 corrosiebelastingscategorieën. Aan deze categorie-indeling zijn nu ook vervangings- en beheersmaatregelen gekoppeld.

Onderdompeling langer dan 5 minuten per 24 uur

Directe blootstelling aan een vloeistof, welke plaats vindt langer dan 5 minuten en die zoor zijn samenstelling directe deformatie van het beschermende verfsysteem veroorzaakt, dan wel omdat de vloeistof door het verfsysteem heen dringt en dan corrosie van de onderliggende metalen ondergrond veroorzaakt

Schone atmosfeer

Een atmosfeer welke zich kenmerkt door zeer weinig of geen verontreiniging en welke gezien wordt als een normale situatie onder normale leefomstandigheden

VOS

Vluchtige organische stof. Volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.62a wordt hieronder verstaan: organische verbindingen en mengsels hiervan, die bij 293,15 K (20°C) een dampspanning hebben van ten minste 0,01 kPa, dan wel een overeenkomstige vluchtigheid bij de specifieke gebruiksomstandigheden. Blootstelling aan VOS kan schadelijk zijn voor de gezondheid. VOS moeten zoveel mogelijk worden vervangen. In gevallen waarin vervanging onmogelijk is, moeten beschermingsmaatregelen worden genomen.

Bijlage XV. behorend bij artikel 4.32f, tweede lid, onder a en vierde lid

Maximale hoeveelheid vluchtige organische stoffen (VOS) in producten toegestaan bij het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen

Groepen

VOS 6 in het gebruiks-/spuitklare mengsel

Spuitenreinigers

850 gr/liter

Oppervlaktereinigers

200 gr/liter

Washprimers

780 gr/liter

Primer surfacer,

540 gr/liter

1 of 2 component

 

Sealer

540 gr/liter

1-laags aflaksysteem

420 gr/liter

en chassiscoating

 

2-laagsaflaksysteem bestaande uit:

420 gr/liter 7

basiskleurlak en blanke lak

 

Speciale producten 8

840 gr/liter

Overige producten 9

150 gr/liter

Bijlage XVI. behorend bij Artikel 6.1, 2e lid

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met: persoonscertificatie op het gebied van Werken onder Overdruk

Document: WDAT-WOD-P

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Beschrijving van het document

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse

     

4

 

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

 

4.1

persoonscertificatie bij werken onder overdruk

 

4.2

Aanwijzingscriteria

     

5

 

Toezicht op de cki’s

     

6

 

Maatregelen

1. Inleiding

Werken onder overdruk betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor het werken onder overdruk. Onder werken onder overdruk wordt in overeenstemming met artikel 6.13 van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan: duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk.

Het betreft de volgende in het Arbeidsomstandighedenbesluit genoemde activiteiten:

De certificaten voor deze werkzaamheden worden onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken moet een CKI hiertoe worden aangewezen door de minister. Dit gebeurt door toetsing aan dit document betreffende aanwijzing en toezicht. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich moeten houden.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen worden gehanteerd. Indien de definities in dit document afwijken van de definities in NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beheerstichting (BHST)

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instelling rapporteert aan SZW en betrokken CKI of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een certificerende instelling beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en certificerende instelling.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de certificerende instelling de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

RI&E

:

Systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen met risico's voor de veiligheid en de gezondheid met betrekking tot een activiteit op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.

TRA (taak risico analyse)

:

Systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen met risico's voor de veiligheid en de gezondheid met betrekking tot een specifieke taak op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan de CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Document: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Document: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Document: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Document: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Document: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving van het document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht op CKI’s belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk wordt aangehaald als WDAT-WOD-P. Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht binnen het werkveld Werken onder druk, is door de minister van SZW vastgesteld. De minister van SZW kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen van de beheerstichting.

3.3. Risicoanalyse

De volgende risico’s kunnen optreden, indien de CKI in het certificatieproces niet voldoende functioneert:

  • 1) de CKI laat na om een certificaat af te geven of geeft ten onterechte een certificaat af door ontoereikende procedures en documentatie van het certificatieproces;

  • 2) de CKI is niet in staat om openheid te betrachten over toegang tot het certificatieproces, de uitvoering van de beoordeling en de eisen waartegen beoordeeld wordt;

  • 3) de CKI is niet in staat om een adequate en objectieve beoordeling uit te voeren, doordat de CKI geen onpartijdigheid kan betrachten wegens belangenverstrengeling met bijvoorbeeld opleidingsinstellingen, werkgevers en opdrachtgevers;

  • 4) de CKI geeft de kandidaten geen gelijke kansen bij het examen door inbreuken op de onpartijdigheid jegens de kandidaat;

  • 5) de CKI kan zich geen onafhankelijk beeld vormen van de vaardigheden van de kandidaat door onvoldoende afstand tot de opleiding van de kandidaat;

  • 6) de CKI kan zich door middel van het examen geen adequaat beeld vormen van de vaardigheden van de kandidaat door onvoldoende gekwalificeerde examinatoren die niet over adequate kennis, ervaring en attitude beschikken;

  • 7) de CKI maakt inbreuken op vertrouwelijkheid van beoordelingsresultaten of bedrijfsgegevens en persoonsgegevens die tijdens de beoordeling bekend zijn geworden;

  • 8) de CKI is niet ontvankelijk voor klachten met betrekking tot fouten, omissies en onredelijke gedragingen die tijdens het certificatieproces door kandidaten of belanghebbenden ervaren worden;

  • 9) de CKI oordeelt aan de hand van een aanvullende RI&E dat de veiligheid van de kandidaten en de overige betrokkenen tijdens het praktijkexamen door de onvoldoende inzet van eigen personeel of faciliteiten of de passende uitbesteding daarvan bij derden onvoldoende gewaarborgd wordt;

  • 10) de CKI is door onvoldoende kennis van werken onder overdruk en ontoereikende processen in de informatievoorziening niet in staat om gevaarlijke situaties te melden;

  • 11) de CKI levert geen adequate gegevens voor het centraal register , zodat belanghebbenden en toezichthouders de geldigheid niet kunnen nagaan.

De vereisten in dit document ten aanzien van de CKI moeten de bovengenoemde risico’s beperken.

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Persoonscertificatie bij werken onder overdruk

Het beoordelen en aanwijzen van de CKI’s voor persoonscertificatie vindt plaats op basis van de eisen die aan de certificerende instelling gesteld worden op grond van de aanwijzing (zie paragraaf 4.5 van dit document) en de NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 behoudens de volgende aanvullingen en afwijkingen:

4.1.1. Wijziging van het certificatieschema

Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 8.4 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 mag de CKI in afwijking van deze paragraaf het certificatieschema niet zelf ontwikkelen of wijzigen. De CKI moet het certificatieschema gebruiken dat door de minister is vastgesteld. De CKI moet een eventueel wijzigingsvoorstel indienen bij de beheerstichting. Het Centraal College van Deskundigen moet een wijzigingsvoorstel beoordelen en kan het bestuur van de beheerstichting adviseren om een wijzigingsvoorstel voor te leggen aan de minister. De minister zal het voorstel beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel overgenomen wordt.

4.1.2. Voldoende personeel

De bepalingen van paragraaf 6.1.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 zijn onverkort van toepassing.

4.1.3. Ontwikkeling en onderhoud van het certificatieschema

Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 8.6 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet de CKI rekening houden met de procedure voor wijziging van de beoordelingseisen en beoordelingsmethodiek, indien de minister hiervoor bijzondere bepalingen in een werkveldspecifiek certificatieschema heeft vastgesteld.

In aanvulling op paragraaf 8 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet de CKI bij de communicatie over en toepassing van wijzigingen in een werkveldspecifiek certificatieschema rekeningen houden met de procedure voor vaststelling van wijzigingen overeenkomstig paragraaf 4.2.1 van dit document voor aanwijzing en toezicht.

Op grond van de aanwijzing door de minister en de overeenkomst met de beheerstichting moet de CKI de beoordelingseisen en beoordelingsmethodiek van het werkveldspecifiek certificatieschema toepassen. De beheerstichting heeft de taak om de certificatieschema’s voor de relevante werkvelden te beheren en te onderhouden. De CKI moet de verrichtingen van het door de beheerstichting ingestelde Centraal College van Deskundigen, dat belast is met de werkveldspecifieke certificatieschema’s, volgen en kan hieraan ook inhoudelijk bijdragen.

De CKI moet de uitvoering van de examinering van de kandidaten overeenkomstig paragraaf 8.5 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 zelf evalueren. Indien uit de evaluatie blijkt dat het certificatieschema aanpassingen behoeft, dan moet de CKI hiervoor een met argumenten onderbouwd voorstel aan het Centraal College van Deskundigen doen.

4.1.4. Aan derden uitbestede werkzaamheden

De bepalingen van paragraaf 6.3 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 zijn onverkort van toepassing.

4.1.5. Kwalificaties van examinatoren

In aanvulling op de bepalingen van paragraaf 6.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet de CKI bij de selectie van examinatoren en de overige betrokkenen bij het examen aan de onderstaande eisen toepassen. De uitwerking van de eisen ten aanzien van het examenpersoneel moeten worden opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten, zoals het kwaliteitshandboek van de certificerende instelling.

A. Deskundigheidseisen aan examinatoren

Bij de selectie van examenpersoneel moet het examenpersoneel aan de hand van een portfolio ten minste worden beoordeeld op de volgende eisen:

  • 1. Algemeen:

    • in staat zijn om adequaat, niet intimiderend en overtuigend te communiceren met de kandidaten en overige betrokkenen bij het examen;

    • in staat zijn om integer, naar eer en geweten en zonder eigenbelang op te treden;

    • in staat zijn om orde te handhaven en waar nodig correctief op te treden;

    • in staat zijn om punctualiteit en nauwkeurigheid te betrachten bij het uitreiken van de opgaven en het innemen en uitwerkingen.

  • 2. Vakinhoudelijk:

    • in staat zijn om de kandidaat deskundig en objectief te beoordelen door een theoretische en praktische training als examinator gevolgd te hebben;

    • beschikken over kennis van het certificatieschema, het examenreglement, de normen voor slagen en afwijzen en de nader gestelde gedragsregels;

    • beschikken over aantoonbare en actuele kennis van het vakgebied van het betreffende onderdeel van het praktijk- of theorie-examen en in het betreffende examenonderdeel zelf met goed gevolg examen hebben afgelegd.

De genoemde eisen ten aanzien van het examenpersoneel gelden volledig voor de examinator die betrokken is bij de beoordeling van het examenwerk en praktijkonderdelen. Voor het toezicht tijdens het theorie-examen mag een medewerker worden ingezet die niet beschikt over de inhoudelijke kennis zoals genoemd in punt 2.

B. Instructie van de overige betrokkenen bij het examen

De CKI moet ervoor zorgen dat de personen die bij het examen optreden als leden van de duikploeg, maar niet zelf kandidaat zijn, voldoende instructie krijgen om de veiligheid en onafhankelijkheid tijdens het examen te borgen. Indien de duikploeg uit meerdere kandidaten bestaat, moet elk van de leden van de duikploeg overeenkomstig worden geïnstrueerd. De CKI moet ervoor zorgen dat aan de briefing een heldere en eenduidige examencase ten grondslag ligt. Indien betrokkenen bij het examen duiken, dienen zij te beschikken over het persoonscertificaat duikarbeid (WSCS-WOD D of WSCS-WOD E). Indien de betrokkenen bij het examen optreden als duikploegleider dan wel deze rol overnemen dienen zij te beschikken over het persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-F of WSCS-WOD-L)

C. Onafhankelijkheid

De examinatoren, de overige betrokkenen bij het examen en het personeel van de CKI moeten jegens de examenkandidaat onafhankelijk en onbevooroordeeld kunnen optreden. De onafhankelijkheid van alle betrokken omvat ten minste dat zij niet persoonlijk betrokken zijn geweest bij de opleiding van de kandidaat en dat zij in relatie tot de werkgever van de kandidaat aantoonbaar over voldoende onafhankelijkheid beschikken om hun optreden tijdens het examen en jegens de kandidaat hierdoor niet te laten beïnvloeden. De CKI moet ervoor zorgen dat de kandidaten tijdens het examen gelijke kansen krijgen en het examen veilig kunnen uitvoeren.

4.1.6. Vermeldingen op het certificaat

In aanvulling op de bepalingen van paragraaf 9.4.8 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet op het certificaat worden vermeld:

  • 1) het inschrijvingsnummer van de CKI in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel behoudens CKI’s die hiertoe niet wettelijk verplicht zijn;

  • 2) het logo van de CKI;

  • 3) het kenmerk van de aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 4) het logo van de beheerstichting.

4.1.7. Toezicht op de certificaathouder

De bepalingen van paragraaf 8.3 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 zijn onverkort van toepassing, maar de CKI moet rekening houden met bijzondere voorschriften ten aanzien van het toezicht op de certificaathouder, indien de minister hiervoor bijzondere bepalingen in een werkveldspecifiek certificatieschema heeft vastgesteld.

4.1.8. Hercertificatie

Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 9.6 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet de CKI rekening houden met bijzondere voorschriften ten aanzien van de hercertificatie, indien de minister hiervoor bijzondere bepalingen in een werkveldspecifiek certificatieschema heeft vastgesteld.

4.1.9. Gebruik van het beeldmerk

In aanvulling op de bepaling van paragraaf 9.7 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet de CKI zich bij het gebruik van een beeldmerk van de beheerstichting houden aan de voorschriften van de overeenkomst tussen de beheerstichting en de CKI.

4.2. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.2.1 De aangewezen CKI en de werknemers die beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.2.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.2.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.2.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten 2aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.2.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.2.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.2.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.2.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.2.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

  • 4.2.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland bij het Europese NoBo-overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.2.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s en aan de beheerstichting.

  • 4.2.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de cki.

  • 4.2.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.2.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

  • 4.2.15. In de overeenkomst tussen de beheerstichting en de CKI, bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel f, van het besluit, bepaalt:

    • a. de beheerstichting beheert, ten behoeve van het examen dat door de aanvrager van een certificaat wordt afgelegd, een itembank waarin meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en casus voor het praktijkeindexamen worden vastgelegd. Het theorie-examen bevat generieke toetsopdrachten, het praktijkeindexamen daarentegen bevat specifieke toetsopdrachten;

    • b. de CKI werkt mee aan de totstandkoming van de centrale itembank;

    • c. de beheerstichting en de CKI verstrekken geen informatie aan derden over de inhoud van de itembank, bedoeld in onderdeel a en b;

    • d. in afwijking van onderdeel c, verleent de beheerstichting de Raad voor Accreditatie toegang tot de itembank, bedoeld in onderdeel a, indien dat voor de beoordeling en tussentijdse audits van de CKI naar het oordeel van de Raad voor Accreditatie nodig is;

    • e. de beheerstichting draagt er zorg voor dat tekortkomingen in de itembank die tijdens de in onderdeel d genoemde beoordelingen en audits kunnen blijken, zo spoedig mogelijk worden opgelost zodat dit een positieve beoordeling van de CKI door de Raad voor Accreditatie niet in de weg kan staan; en

    • f. welke regels gelden ten aanzien van de aanvraag voor de aanlevering van examenversies uit de centrale itembank, de samenstelling van versies, de aanlevering op de examenlocatie en het onderhoud van de centrale itembank.

5. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Nederlandse Arbeidsinspectie gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Nederlandse Arbeidsinspectie en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Nederlandse Arbeidsinspectie of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de Beheerstichting in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Nederlandse Arbeidsinspectie verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Nederlandse Arbeidsinspectie over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Nederlandse Arbeidsinspectie, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) hSZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage XVIa. behorend bij Artikel 6.5, 1e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts

Document: WSCS-WOD-A

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Algemeen

 

3.2

Beschrijving van het schema

 

3.3

Actieve partijen

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

     

4

 

Certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

     

5

 

Examenreglement

 

5.1

Algemeen

 

5.2

Uitvoering van het examen

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

     

6

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen

 

6.6

Melding aan de Nederlandse Arbeidsinspectie

     

7

 

Onderwerp van de certificatie

     

8

 

Entreecriteria

     

9

 

Eindtermen

     

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Uitslagregel van het examen

     

11

 

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Cesuur van de beoordeling

     

12

 

Certificaat

     

13

 

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van arbeidsgezondheidskundig onderzoek door duikerartsen. Het bestuur van de Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema heeft goedgekeurd. Door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het schema vastgesteld. Dit schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het uitvoeren van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in verband bij werknemers die duikarbeid verrichten. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk. Het betreffende arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt uitgevoerd door duikerartsen. Het persoonscertificaat duikerarts is wettelijk vereist op grond van artikel 6.14a lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Het certificatiesysteem van de certificerende instelling moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Compressiekamer of -tank

:

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik (operationele)

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Duikklok, gesloten of droge

:

Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.

Duikklok, open of natte

:

Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Portfolio

:

Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Saturatieduiken

 

Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Document: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Documentnummer: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Document: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Document: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Document: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van duikerartsen.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt aangeduid als WSCS-WOD-A, Persoonscertificaat duikerarts. Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit schema vervangt eerdere versies.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instellingen (CKI’s);

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:

  • duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;

  • veilige inrichting van de duiklocaties:

    • extreme temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De werknemer moet over de geestelijke en lichamelijke geschiktheid beschikken om werk onder overdruk te kunnen verrichten. Deze geschiktheid kan worden vastgesteld in een onderzoek voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden (inkeuring). Door de lichamelijke belasting die werk onder overdruk met zich meebrengt en door verouderingsverschijnselen, kan de geschiktheid mettertijd afnemen. Hierop wordt toegezien door jaarlijks herhaalde onderzoeken (herkeuringen).

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in water op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn en vereisen door de natuurkundige en lichamelijke verschijnselen in verband met de overdruk een specifieke behandeling. Voor de behandeling van incidenten onder overdruk is een gedegen kennis van de aard van de duikarbeid, duikerziekten en behandeling in compressiefaciliteiten noodzakelijk.

Een meer omvangrijke risicoanalyse is opgenomen in het document Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificerende instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van duikarbeid (WDAT-WOD-P).

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De aanvrager dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag tot (her)certificatie in voor het persoonscertificaat duikerarts (WSCS-WOD-A) bij een CKI. Vervolgens verstrekt de certificerende instelling alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de certificerende instelling die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse vier jaar. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen en bekendheid met de technieken en de werkzaamheden bij duikarbeid. Gedurende deze periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden en te ontwikkelen.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de certificerende instelling worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De certificerende instelling registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan het de beheerstichting. De overeenkomst met de certificerende instelling zal voorschrijven welk digitale formaat de toelevering van gegevens moet hebben, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD WOD moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, certificerende instellingen of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1) opleiding tot duikerarts op grond waarvan de kandidaat eerder gecertificeerd is geweest;

  • 2) historische ervaring als duikerarts blijkend uit een volledig overzicht van de door hem behandelde medische dossiers.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikerarts (WSCS-WOD-A).

Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikerarts. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificerende instelling en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • praktijkexamen;

  • theorie-examen.

Het examen wordt door de certificerende instelling afgenomen.

5.2. Uitvoering van het examen

De certificerende instelling stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) Ingangsdatum van het certificaat

  • 2) Entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) Aanvraagprocedure

  • 4) Bevestiging van deelname en oproep

  • 5) Identificatie van de deelnemers

  • 6) Toelating en afwezigheid

  • 7) Examenduur en wijze van examinering

  • 8) Gedragsregels voor kandidaten

  • 9) Regeling aangepast examen

  • 10) Normen voor slagen en afwijzen

  • 11) Bekendmaking van de uitslag

  • 12) Bewaartermijn

  • 13) Inzagerecht

  • 14) Geldigheidsduur

  • 15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht voor CKI’s bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).

In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij de beoordeling van het praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:

  • 1) Is in het bezit van het persoonscertificaat duikerarts in categorie B en ten minste 5 jaar werkervaring op dit niveau.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

De medewerkers van de certificerende instelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de certificerende instelling.

5.4.2. Algemene regels

De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:

  • absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;

  • sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;

  • voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;

  • individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;

  • ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.

De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:

  • een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;

  • voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;

  • voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.

Het theorie-examen wordt afgenomen in de Nederlandse taal. Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen. Het afnemen van een examen op andere wijze behoeft voorafgaande instemming van het Centraal College van Deskundigen. Op indicatie van de certificerende instelling wordt het examen bij kandidaten met buitenlandse voorkwalificaties afgenomen in de Engelse taal.

De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor het praktijkexamen worden nauwkeurig uitgewerkt door de certificerende instelling.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De certificerende instelling is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. Alhoewel de certificerende instelling normaliter geen tussentijds toezicht uitvoert vanwege de beperkte geldigheidsduur van vier jaar, moet de certificerende instelling in bepaalde situaties wel tussentijds toezicht uitvoeren. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de certificatie-instelling, de nationale accreditatie-instelling en de Nederlandse Arbeidsinspectie.

In de overeenkomst tussen de certificerende instelling en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de certificerende instelling te allen tijde inzage in het overzicht van de behandelde duikmedische dossiers;

  • 2) op verzoek van de certificerende instelling zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;

  • 4) toestemming te geven aan de certificerende instelling om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Nederlandse Arbeidsinspectie in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:

  • 1. bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2. naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3. op specifieke indicatie van de Nederlandse Arbeidsinspectie.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen en bekendheid met de technieken en de werkzaamheden bij duikarbeid. Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden en te ontwikkelen.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI inzage in zijn doorlopende jaarlijkse beroepservaring door een jaarlijks overzicht te overleggen van verrichtte her- dan wel inkeuringen en studiepunten. Hierdoor kan de CI de doorlopende beroepservaring met het oog op hercertificatie tijdig bijhouden

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, zoals bedoeld in paragraaf 6.2.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1. aanleiding voor de controle;

  • 2. wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3. wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Inzage in het overzicht van dossiers

Indien de certificerende instelling inzage neemt in het overzicht van dossiers van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens.

6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de certificerende instelling de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking tot het tijdstip. Het uitvoeringsplan beschrijft verder de locatie en de partij die het materieel, de medische behandelkamer en eventueel de duikploeg ter beschikking stelt en de partij die de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de certificerende instelling. De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.4. Verslag van bevindingen

De certificerende instelling maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

  • 5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 6) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;

  • 2. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3. tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 4. tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 5. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 6. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming, bedoeld onder de punten 3 en 4, heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder de punten 1, 2 en 5, of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.

De schorsing als mede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2. aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 3. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 4. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, wordt dezelfde procedure doorlopen als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie geeft de certificerende instelling aan en registreert hij dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling verifieert voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 2. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht.

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Nederlandse Arbeidsinspectie

De certificerende instelling moet onmiddellijk bij de Nederlandse Arbeidsinspectie melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft de beoordeling van de lichamelijk en geestelijke geschiktheid van personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid. In het werkveld van arbeid onder overdruk wordt onderscheiden:

  • duikarbeid: het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk;

  • caissonarbeid: het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf en transport van en naar die ruimte;

  • overige arbeid onder overdruk: het verrichten van andere arbeid dan duik- of caissonarbeid in een ruimte onder druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk met inbegrip van verblijf in die ruimte.

Voor alle vormen van duikarbeid is het noodzakelijk dat de persoon die met die arbeid belast wordt, in een zodanige lichamelijke en geestelijk toestand verkeert, dat hij in staat is de gevaren, die verbonden zijn aan de door hem te verrichten arbeid, te onderkennen en zo mogelijk te voorkomen of te beperken. Een persoon mag daarom slechts duikarbeid verrichten als uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt dat het verrichten van die arbeid op medische gronden toelaatbaar is.

De geschiktheid wordt aangetoond met een bewijs van geschiktheid tot het verrichten van duikarbeid, dat is afgegeven door een duikerarts. Als blijkt dat een persoon slechts in beperkte mate in staat is om bepaalde vormen van duikarbeid te verrichten, dan moet het bewijs van geschiktheid beperkende voorschriften bevatten.

Ten aan zien van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen een initieel onderzoek (inkeuring) en een periodiek onderzoek (herkeuring). De inkeuring moet voorafgaand aan het verrichten van duikarbeid gedaan worden. Bij een herkeuring wordt vervolgens iedere twaalf maanden beoordeeld of de persoon blijft voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan zijn lichamelijke en geestelijk toestand.

De herkeuring moet worden uitgevoerd door een duikerarts die in bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid om een herhaling van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid uit te voeren (duikerarts A)..

De duikerarts die de volgende taken verricht moet in het bezit zijn van het certificaat Duikerarts B, voor deze werkzaamheden gelden namelijk zwaardere eisen:

  • het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met het verrichten van duikarbeid;

  • het uitvoeren van een klinische behandeling van een duikerziekte, zoals decompressieziekte, luchtembolie of aandoeningen genoemd als absolute contra-indicatie (zie tabel A);

  • het uitvoeren van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met het verrichten van duikarbeid na de constatering van een duikerziekte, zoals decompressieziekte, luchtembolie of aandoeningen genoemd als contra-indicatie (zie tabel A) of na een duikgerelateerd ongeval;

  • het optreden als duikmedisch begeleider dan wel als duikmedisch adviseur.

  • Tabel A: Ten minste dienen de volgende aspecten onderzocht te worden:

       

    Contra-indicatie

    Onderzoek/Biometrie

    1

    Infectieziekten

       
     

    – indien

    R

     
     

    onbehandeld

       

    2

    Endocriene organen

       
     

    – diabetes mellitus

    A

     

    3

    Psychische aandoeningen

       
           
     

    – Psychosyndromen en psychotische

    A

     
     

    toestandsbeelden

       
     

    – claustrofobie

    A

     

    4

    Zenuwstelsel

     

    * baseline

     

    – episoden van bewustzijnsverlies, convulsies,

     

    neurologische status

     

    gezichtsverlies, verlies motoriek

     

    * visus

     

    en/of oriëntatie

    A

     
     

    – duizeligheid

    A

     
     

    – epilepsie

    A

     

    5

    Tractus circulatorius

     

    * ergometrie

     

    – septumdefecten

    A

     
     

    – angina pectoris

    A

     
     

    – decompensatio

    A

     
     

    cordis

       
     

    – myocard infarct

    A

     
     

    – arrythmiën

    R

     
     

    – hypertensie

    R

     

    6

    Tractus respiratorius

     

    * 1ste keuring: X-thorax

     

    – luchtembolie

    A

    * longfunctieonderzoek

     

    – CARA

    A

     

    7

    Tractus digestivus

       
     

    – hiatus herniae/abdominale hernia

    R

     
     

    – acute en/of chronische hepatitis of -

    A

     
     

    pancreatitis

       
     

    – haemorrhoiden

    R

     

    8

    Tractus urogenitalis

     

    * urineonderzoek

     

    – aandoeningen met abnormale

    A

     
     

    nierfunctie

       

    9

    Keel-Neus-Oor

     

    * toonaudiogram

     

    – chronische otitis media

    A

     
     

    – middenoor plastieken

    A

     
     

    – M. Ménière

    A

     
     

    – mastoiditis

    A

     
     

    – gebitstoestand (losse elementen)

    R

     

    10

    Haematologie

     

    * volledig

     

    – thallassaemia major

    A

    bloedbeeld incl. Hb,

         

    Ht en leucocyten

         

    * glucose

         

    * sikkelcel

         

    uitsluiten op indicatie

    11

    Overige aandoeningen

       
     

    – maligniteit

    R

     

    Contra-indicatie: A = absoluut, R = relatief (meestal tot correctie).

Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan:

  • a) de duikerarts die bekwaam is in het uitvoeren van een herhaling van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met het verrichten van arbeid onder overdruk (duikerarts A);

  • b) de duikerarts die bekwaam is in het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk , optreedt als duikmedisch begeleider dan wel als duikmeidsch adviseur dan wel de klinische behandeling na duikmedische incidenten uitvoert (duikerarts B).

8. Entreecriteria

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikerarts, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1. hij is ingeschreven als arts voor arbeid en gezondheid in het BIG-register op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

  • 2. hij beschikt over een getuigschrift van een theoretische en praktische opleiding van ten minste 25 lesuren en 3 praktijkuren tot duikerarts die periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek uitvoert bij personen die arbeid onder overdruk verrichten.

  • 3. de opleidingsinstelling is voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid duikerarts B voldoet de kandidaat bovendien aan de volgende aanvullende entreecriteria:

  • 1. hij beschikt op grond van het verslag van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek over de geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van duikarbeid;

  • 2. hij voldoet ten minste 2 kalenderjaren aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikerarts met bekwaamheid in het uitvoeren van periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met duikarbeid;

  • 3. hij heeft in de voorgaande 2 kalenderjaren aantoonbaar ten minste 10 duikmedische herhalingskeuringen per jaar uitgevoerd;

  • 4. hij beschikt over een getuigschrift van een theoretische en praktische opleiding van ten minste 60 lesuren (aanvullend op de onder punt 2 genoemde 25 lesuren) tot duikerarts die geschoold is het uitvoeren van initieel arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk en het klinisch behandelen na duikmedische incidenten. In het kader van deze opleiding heeft de kandidaat een praktijkstage gelopen bij een duikerarts in categorie B.

  • 5. de opleidingsinstelling is voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen

De certificerende instelling heeft tot taak om in samenspraak met een examinator op onderhavig WSCS te bepalen of en in hoeverre een in het buitenland afgeronde opleiding tot duikerarts in Nederland door de medische beroepsvereniging erkend wordt. In het verlengde daarvan kan de certificerende instelling bepalen welke eventuele aanvullingen op het opleidingsniveau van de kandidaat noodzakelijk zijn.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

  • 1. hij heeft uitgebreide kennis op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van duikarbeid;

  • 2. hij heeft basale kennis op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede uitgebreide kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving;

  • 3. hij heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk;

  • 4. hij heeft uitgebreide kennis van de medische gevolgen van een duikongeval, weet hoe duikincidenten behandeld moeten worden en kan informatie over duikincidenten inventariseren, groeperen naar resultaat en op grond hiervan conclusies trekken;

  • 5. hij heeft kennis van het praktische verloop van het verrichten van duikarbeid;

  • 6. hij heeft kennis van het praktische verloop van een behandeling in een compressiefaciliteit.

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid duikerarts B voldoet de kandidaat bovendien de volgende aanvullende eindtermen:

  • 7. hij heeft expertise op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van duikarbeid;

  • 8. hij heeft expertise op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede relevante standaarden en wet- en regelgeving;

  • 9. hij heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk;

  • 10. hij heeft expertise op het gebied van oorzaken en behandeling van duikongevallen en duikincidenten alsmede de revalidatie na een duikongeval;

  • 11. hij heeft uitgebreide kennis van de ontwikkelingen in nationaal en internationaal duikmedisch onderzoek;

  • 12. hij beschikt over praktische ervaring in het ter plaatse verlenen van medische hulp bij duikongevallen;

  • 13. hij heeft praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen in de compressiekamer en heeft uitgebreide kennis van de complicaties die kunnen optreden bij een hyperbare behandeling alsmede van revalidatie na duikongevallen.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over basale kennis, uitgebreide kennis en expertise. Deze drie indicaties van het kennisniveau zijn ontleend aan de ‘Diving Industry Personnel Competence Standards’, die zijn uitgegeven door het European Diving Technology Committee in maart 2003. In dit certificatieschema worden de kennisniveaus als volgt geïnterpreteerd:

   

Elementair of basaal:

de kandidaat kent de kernbegrippen en elementaire logica van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met de redenen en gevolgen van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

expertise

de kandidaat kent de achterliggende theorie op dit kennisgebied en kan op dit gebied zelfstandig zijn kennis vergroten, waardoor hij een rolmodel vormt en zijn kennis aan anderen kan overdragen

10.1. Toetstermen

De certificerende instelling draagt er zorg voor dat de toetstermen minimaal blijven voldoen aan de vigerende EDTC regeling. De certificerende instelling hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt getoetst aan de volgende toetscriteria:

1. De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van duikarbeid

1.1

Uitgebreide kennis van hyperbare fysica, waaronder ten minste kennis van gaswetten, stromingsleer, bellenmodellen, weefseltheorieën en M-waarden

1.2

Uitgebreide kennis van duikmedische fysiologie en de gevolgen van overdruk en onderdompeling in een vloeistof voor de longfunctie, het gehoor- en evenwichtsorgaan en de warmteregulatie

1.3

Uitgebreide kennis van hyperbare pathofysiologie, waaronder ten minste de duikreflex, het blackout-mechanisme inclusief apneu, psychologie, arbeid en uithoudingsvermogen onder water, de theorieën over decompressie en het ontstaan van gasbellen

1.4

Uitgebreide kennis van hyperbare pathologie, waaronder acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte) en chronische aandoeningen (lange termijn effecten)

1.5

Elementaire kennis van de werking van medicamenten onder overdruk

1.6

Uitgebreide kennis van zuurstofintoxicatie, effecten van hypoxie, intoxicatie met CO2 en CO en effecten van inerte gassen, zoals narcose en high pressure nervous syndrome (HPNS)

1.7

Basale kennis van verdrinking, de invloed van hypothermie en ongevallen onder water

2. De kandidaat beschikt over basale kennis op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede uitgebreide kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

2.1

Basale kennis van operationele duikprocedures

2.2

Basale kennis van duik- en caissonmaterieel

2.3

Basale kennis van duiktabellen

2.4

Basale kennis van veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie

2.5

Uitgebreide kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

3. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk

3.1

Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en geestelijke geschiktheid

3.2

Expertise op het gebied van diagnostisch onderzoek bij de duiker

3.3

Expertise op het gebied van nationale en internationale standaarden en wet- en regelgeving ten aanzien van de duikmedische keuring

4. De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis van de medische gevolgen van een duikongeval alsmede basale kennis van de behandeling van duikongevallen en duikincidenten

4.1

Basale kennis van de oorzaken en gevolgen van duikongevallen en incidenten tijdens het verrichten van arbeid onder overdruk

4.2

Basale kennis van de behandeling van duikongevallen

4.3

Basale kennis van revalidatie na een duikongeval en het toepassen van criteria om de duiker fit te verklaren voor zijn werkzaamheden

5. De kandidaat is bekend met het praktische verloop van het verrichten van duikarbeid

5.1

Elementaire kennis van duikarbeid

6. De kandidaat is bekend met het praktische verloop van een behandeling in een compressiefaciliteit

6.1

Elementaire kennis van de behandeling van een duikongeval in een compressiefaciliteit

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van de duikerarts B toetst de certificerende instelling bovendien aan de volgende aanvullende toetscriteria:

7. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van arbeid onder overdruk alsmede duikongevallen

7.1

Expertise op alle kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 1 van de eindtermen

7.2

Expertise op het gebied van de toepassing van hyperbare zuurstof en de hierbij behorende behandelingstabellen

8. De kandidaat heeft expertise op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede relevante standaarden en wet- en regelgeving

8.1

Uitgebreide kennis van operationele duikprocedures

8.2

Expertise op alle overige kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 2 van de eindtermen

9. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk

9.1

Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en geestelijke geschiktheid

9.2

Praktijkervaring waarbij de kandidaat onder toezicht van een gecertificeerde duikerarts B bij ten minste 5 patiënten een inkeuring uitvoert.

10. De kandidaat heeft expertise op het gebied van oorzaken en behandeling van duikongevallen en duikincidenten alsmede de revalidatie na een duikongeval

10.1

Expertise op alle kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 3, 4, 5 en 6 van de eindtermen

11. De kandidaat is bekend met de ontwikkelingen in nationaal en internationaal duikmedisch onderzoek

11.1

Deelname aan minimaal 2 congressen of het minimaal verzorgen van 2 publicatiesof een combinatie van minimaal 1 congres en minimaal 1 publicatie

12. De kandidaat beschikt over praktische ervaring in het ter plaatse verlenen van medische hulp bij duikongevallen

12.1

Door fysieke aanwezigheid of telefonische bereikbaarheid opgetreden zijn als duikerarts bij ten minste 5 werksituaties waarbij sprake is van duikarbeid en waarbij aantoonbaar rekening is gehouden met ongevalscenario’s in en rondom de compressietank of hyperbare behandelkamer

13. De kandidaat beschikt over praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen en revalidatie na duikongevallen

13.1

Betrokken zijn geweest bij de behandeling ten minste 5 klinische gevallen van duikongevallen, waarbij de aard van de aandoeningen wordt bepaald door het actuele aanbod van patiënten bij de instelling waar de kandidaat zijn ervaring opdoet

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een schriftelijk examen, een praktijkexamen en een verrichtingenboekje. Het schriftelijk examen duurt maximaal 1,5 uur. Aan de hand van iedere examenopgave wordt de kennis van de kandidaat ten aanzien van elk van de toetstermen getoetst. De kandidaat kan maximaal 200 punten volgens de onderstaande tabel behalen.

Weging van de toetstermen duikerarts A:

 

Toetsterm

Punten

1

Fysiologie en pathologie

 

1.1

Hyperbare fysica

10

1.2

Duikmedische fysiologie

10

1.3

Hyperbare pathofysiologie

10

1.4

Hyperbare pathologie

10

1.5

Werking van medicamenten onder overdruk

10

1.6

Zuurstofintoxicatie en effecten van inerte gassen

10

1.7

Verdrinking

10

2

Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving

 

2.1

Operationele duikprocedures

5

2.2

Duik- en caissonmaterieel (standaard)

5

2.3

Samenstelling van duiktabellen

5

2.4

Veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie

5

2.5

Relevante standaarden, arboregels en wet- en regelgeving met betrekking tot duikarbeid

20

3

Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid

 

3.1

Contra-indicaties voor arbeid onder overdruk

30

3.2

Preventief diagnostisch onderzoek

30

3.3

Standaarden en wet- en regelgeving ten aanzien van de duikmedische keuring

15

4

Duikongevallen en duikincidenten

 

4.1

Monitoren van duikongevallen en incidenten, diagnostiseren en opstellen van een behandelplan

5

4.2

Behandeling van duikslachtoffers

5

4.3

Revalidatie na een duikongeval

5

 

Totaal

200

De toetstermen 5.1 en 6.1 worden getoetst door controle van het verrichtingenboekje van de kandidaat. Het verrichtingenboekje moet worden afgetekend door de duikploegleider in het geval van bijgewoonde duikwerkzaamheden en door een duikerarts in categorie B in geval van een demonstratie in een compressiefaciliteit. De verrichtingen ten behoeve van de toetstermen 5.1 en 6.1 omvatten gezamenlijk ten minste 3 praktijkuren van de kandidaat. De kandidaat kan met het verrichtingenboekje 50 punten per toetsterm, dus in totaal 100 punten behalen.

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van de initiële duikmedische keuring en het uitvoeren van een klinische behandeling na een duikmedisch incident moet een specifiek examen worden afgelegd. Het examen bestaat uit een schriftelijk en mondeling gedeelte. Het schriftelijk examen duurt maximaal 1,5 uur en bestaat uit 5 hoofdonderdelen waarvoor in totaal 150 punten behaald kunnen worden volgens onderstaande tabel.

Aanvullende weging van de toetstermen duikerarts B:

 

Toetsterm

Punten

7

Fysiologie en pathologie

 

7.1

Hyperbare fysica, duikmedische fysiologie, hyperbare pathofysiologie, hyperbare pathologie en werking van medicamenten onder overdruk

40

7.2

Toepassing van hyperbare zuurstof en de hierbij behorende behandelingstabellen

10

8

Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving

 

8.1

Operationele duikprocedures

10

8.2

Duik- en caissonmaterieel, duiktabellen, relevante standaarden en wet- en regelgeving en veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie

40

9

Inkeuring

 

9.1

Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en geestelijke geschiktheid

25

10

Voorkoming en behandeling van duikongevallen en duikincidenten

 

10.1

Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid, oorzaken en gevolgen van duikongevallen en incidenten, behandeling van duikongevallen

25

 

Totaal

150

Het mondelinge gedeelte van het examen bestaat uit de beoordeling van de wijze waarop de kandidaat zich op de hoogte houdt van ontwikkelingen op het vakgebied en zijn praktijkervaring op de duiklocatie en in een klinische omgeving. Het mondelinge examen duurt maximaal 1,5 uur. De onderwerpen worden weergegeven door de toetstermen 11, 12 en 13. De bespreking van de verrichtingenboekje maakt deel uit van het mondeling examen. De kandidaat moet de bestudeerde cases in de samenhang van de theorie van de toetstermen 7, 8, 9 en 10 kunnen plaatsen. De supervisie en eindbeoordeling is in handen van een gecertificeerde duikerarts in categorie B, die bovendien buiten de examinering geen functionele relatie met de kandidaat heeft.

Toetsterm 9.2 wordt getoetst door een praktijkexamen dat bestaat uit minimaal 10 praktijkuren waarbij de kandidaat onder toezicht van een gecertificeerde duikerarts bij ten minste 5 patiënten een inkeuring uitvoert. De supervisie en eindbeoordeling is in handen van een gecertificeerde duikerarts in categorie B, die bovendien buiten het praktijkexamen geen functionele relatie met de kandidaat heeft. De kandidaat kan met het praktijkexamen maximaal 100 punten behalen.

Toetsterm 11 wordt getoetst op grond van behaalde studiepunten. Iedere deelname aan een congres of publicatie levert per publicatie, per dag of gedeelte daarvan 15 studiepunt op. Het behalen van het studiepunt wordt door de kandidaat aangetoond door de publicatie, een bewijs van aanwezigheid of een verslag van de gebeurtenis die wordt opgevoerd. De kandidaat moet in het jaar voorafgaand aan de certificatie 30 studiepunten hebben behaald. Als de kandidaat 4 of meer gebeurtenissen opvoert is het maximale aantal punten 50. Toetstermen 12 en 13 worden getoetst door controle van het verrichtingenboekje. Het verrichtingenboekje moet zijn afgetekend door een leidinggevende in het geval werksituaties onder overdruk. In het geval van bijgewoonde klinische behandelingen van duikincidenten moet het verrichtingenboekje zijn afgetekend door een duikerarts in categorie B. Op grond van het verrichtingenboekje kunnen maximaal 100 punten worden behaald. De praktijkervaring die wordt getoetst in het kader van toetsterm 9.2, 12.1 en 13.1 omvatten gezamenlijk ten minste 10 praktijkuren van de kandidaat.

10.2. Uitslagregel van het examen

De uitslagregel van het examen wordt geregeld in de centrale itembank en in het uitvoeringsbesluit van de CKI.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikerarts gelden de volgende toetstermen:

1. De kandidaat beschikt over toegepaste kennis op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van arbeid onder overdruk

1.1

Herkennen van hyperbare pathologie, waaronder acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte) en chronische aandoeningen (lange termijn effecten)

2. De kandidaat beschikt over actuele kennis op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede uitgebreide kennis van geldende standaarden en wet- en regelgeving

2.1

Basale kennis van ontwikkelingen in de veiligheidsaspecten van operationele duikprocedures en het gebruik van duik- en caissonmaterieel

2.1

Actuele kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

3. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk

3.1

Actuele kennis op het gebied van nationale en internationale standaarden en wet- en regelgeving ten aanzien van de duikmedische keuring

3.2

Praktijkervaring met het uitvoeren van minimaal 10 periodieke duikmedische keuringen (herkeuringen) per jaar in de voorgaande 2 jaren

4. De kandidaat beschikt over actuele kennis van de oorzaken van recente duikongevallen en duikincidenten alsmede de behandeling van de medische gevolgen

4.1

Actuele kennis van de oorzaken en gevolgen van recente duikongevallen en incidenten tijdens het verrichten van arbeid onder overdruk

4.2

Ervaring of uitgebreide kennis op het gebied van revalidatie na een duikongeval en het opnieuw vervolgen van de werkzaamheden door de duikarbeider

Om bij hercertficatie opnieuw de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundige onderzoek te verkrijgen, moet de kandidaat bovendien voldoen aan de volgende toetstermen:

5. De kandidaat is actief als expert op het gebied van hyperbare geneeskunde inclusief de behandeling van duikongevallen en revalidatie na een duikongeval

5.1

Geestelijke en lichamelijke geschiktheid om arbeid onder overdruk te verrichten

5.2

Doorlopende werkzaamheid in een instelling met een specialisatie op het gebied van arbeid onder overdruk of praktijkervaring met het uitvoeren van minimaal 10 initiële duikmedische keuringen (inkeuringen) per jaar in de voorgaande 2 jaren

6. De kandidaat is op de hoogte van ontwikkelingen op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede relevante standaarden en wet- en regelgeving

6.1

Uitgebreide kennis van ontwikkelingen in de veiligheidsaspecten van operationele duikprocedures en het gebruik van duik- en caissonmaterieel

6.2

Actuele kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

7. De kandidaat is bekend met de ontwikkelingen in nationaal en internationaal duikmedisch onderzoek

7.1

Deelname aan congressen of verzorgen van publicaties

7.2

Verzorgen van cursussen als instructeur, docent of opleider

11.2. Beoordelingsmethode

11.2.1. Hercertificatie

De hercertificatie wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek en het aantonen van studiepunten. Het documentenonderzoek ten aanzien de praktijkervaring levert de kandidaat per opgevoerde keuring 5 punten, doch gezamenlijk maximaal 100 punten op en bestaat uit:

  • waarheidsgetrouw overzicht van uitslagen en eventueel opgelegde beperkingen ten aanzien van alle door de kandidaat uitgevoerde herhalingskeuringen, die aan de hand van de tevens vermelde keuringsdata op individuele dossiers herleidbaar zijn.

De kandidaat moet aantonen dat hij op de hoogte blijft van nieuwe ontwikkelingen op zijn vakgebied en dat hij zijn vakkennis voortdurend uitbreidt. Hij doet dit door publicaties, deelname aan cursussen, seminars en congressen. Iedere deelname aan een congres, publicatie of dag waarop op het vakgebied geaccrediteerd onderwijs is gegeven levert 15 studiepunt op. Het behalen van het studiepunt wordt door de kandidaat aangetoond door de publicatie of een verslag van de gebeurtenis die wordt opgevoerd. De kandidaat moet in de 2 kalenderjaren voorafgaand aan de certificatie 30 studiepunten hebben behaald. Als de kandidaat 4 of meer gebeurtenissen opvoert is het maximale aantal punten 50.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten aan te vullen of te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven. De certificerende instelling kan de kandidaat uitnodigen voor een toelichtend gesprek. De certificerende instelling moet met ten minste 30% van de kandidaten een toelichtend gesprek voeren en iedere kandidaat moet minstens eens in de twaalf jaar een toelichtend gesprek gevoerd hebben.

Het toelichtende gesprek vindt plaats nadat de kandidaat de bewijzen voor het documentenonderzoek en de studiepunten heeft aangetoond. In het toelichtende gesprek wordt het overzicht van de uitgevoerde duikmedische keuringen doorgenomen en in verband gebracht met de toetstermen 1 tot en met 4. De toetstermen 1.1 en 4.1 nemen hierbij de voornaamste positie in. Het toelichtende gesprek duurt maximaal 1,5 uur en levert de kandidaat maximaal 150 punten op volgende verdeling:

 

Toetsterm

Punten

1

Fysiologie en pathologie

 

1.1

Acute en chronische aandoeningen

40

2

Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving

 

2.1

Operationele duikprocedures en duik- en caissonmaterieel

10

2.2

Relevante standaarden en wet- en regelgeving

10

3

Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid

 

3.1

Actuele kennis

40

4

Duikongevallen en duikincidenten

 

4.1

Oorzaken en gevolgen van duikongevallen en incidenten

40

4.3

Behandeling en revalidatie na een duikongeval

10

 

Totaal

150

11.2.2. Hercertificatie met aantekening

De hercertificatie met de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van het duikerarts B wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek bestaande uit:

  • 1) bewijs van geestelijke en lichamelijke geschiktheid voor het verrichten van arbeid onder overdruk;

  • 2) verklaring van een verbintenis met een instelling met een specialisatie op het gebied van arbeid onder overdruk;

  • 3) publicaties, bewijzen van deelname aan congressen of verklaringen dat de kandidaat is opgetreden als instructeur, docent of opleider.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten aan te vullen of te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven. De certificerende instelling kan de kandidaat uitnodigen voor een toelichtend gesprek. De certificerende instelling moet met ten minste 30% van de kandidaten een toelichtend gesprek voeren en iedere kandidaat moet minstens eens in de twaalf jaar een toelichtend gesprek gevoerd hebben.

Om de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundige onderzoek opnieuw te verkrijgen, moet de kandidaat reeds in het bezit zijn van een geldig certificaat duikerarts met diezelfde aantekening.

11.3. Cesuur van de beoordeling

De cesuur van de beoordeling wordt nader vastgelegd in de centrale itembank en in het uitvoeringsbesluit van de CKI.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1) naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2) eenduidig certificaatnummer;

  • 3) naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4) naam en logo Stichting Werken onder Overdruk;

  • 5) kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW

  • 6) referentie naar het normdocument WSCS-WOD-A persoonscertificaat duikerarts

  • 7) geldigheidscondities en categorie van het certificaat, zijnde periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (herkeuring) of initieel arbeidsgezondheidskundig onderzoek (inkeuring, klinische behandeling duikmedische incidenten);

  • 8) ingangsdatum en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de certificerende instelling verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-A Persoonscertificaat duikerarts en dientengevolge als duikerarts vakbekwaam is in het uitvoeren van het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die duikarbeid verrichten.

Hieraan wordt in de gevallen van certificatie met aantekening de tekst toegevoegd dat de bekwaamheid mede betreft het initiële arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met duikarbeid.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • 1) De duikerarts blijft voldoen aan de gestelde entreecriteria en de daarin gestelde opname in de registers voor bedrijfsartsen;

  • 2) De duikerarts blijft aantoonbaar werkzaam op het niveau en specialisatiegebied waarvoor het certificaat is afgegeven;

  • 3) De duikerarts met de aantekening voor het initiële arbeidsgezondheidskundige onderzoek blijft verbonden aan een instelling met een specialisatie op het gebied van arbeid onder overdruk.

Het certificaat kan worden geschorst wanneer de certificaathouder geen relevante werkervaring kan aantonen.

Bijlage XVIb. behorend bij Artikel 6.5, 2e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider

Document: WSCS-WOD-L

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Algemeen

 

3.2

Beschrijving van het schema

 

3.3

Actieve partijen

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

     

4

 

Certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

     

5

 

Examenreglement

 

5.1

Algemeen

 

5.2

Uitvoering van het examen

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

     

6

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen

 

6.6

Melding aan de Nederlandse Arbeidsinspectie

     

7

 

Onderwerp van de certificatie

     

8

 

Entreecriteria

 

8.1

Duikploegleider

     

9

 

Eindtermen

 

9.1

Algemeen

 

9.2

Duikploegleider

     

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Beoordelingsmethode

 

10.3

Cesuur van het examen

     

11

 

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Uitslagregel van de beoordeling

     

12

 

Certificaat

     

13

 

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van het leidinggeven aan een duikploeg. Het bestuur van de Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema goedgekeurd. Dit schema is vastgesteld door het Ministerie van Sociale Zaken en vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikploegleider. Het certificaat duikploegleider is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De duikploegleider geeft leiding aan een duikploeg waarin door ten minste één persoon duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Het certificatiesysteem van de CKI moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit WDAT-WOD-P.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Indien de definities in dit document afwijken van de definities in NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en mandatory documents, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Compressiekamer of -tank

:

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik (operationele)

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Duikklok, gesloten of droge

:

Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.

Duikklok, open of natte

:

Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Portfolio

:

Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Saturatieduiken

 

Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Document: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Document: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Document: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Document: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Document: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van personen die leiding geven aan een duikploeg.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt voluit aangehaald als persoonscertificaat duikploegleider. De verkorte aanduiding is WSCS-WOD-L.

Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instellingen;

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:

  • duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;

  • veilige inrichting van de duiklocaties:

    • lage temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in een vloeistof op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.

Deze incidenten kunnen worden voorkomen door:

  • naleving van wet- en regelgeving;

  • elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;

  • uitgebreide kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren van de duikploeg;

  • effectief leiderschap in de duikploeg, waaronder leidinggeven in crisissituaties.

Het is voor de veiligheid en gezondheid van de duiker van belang dat de arbeids- en rusttijden worden nageleefd en dat onder alle omstandigheden effectief leiding wordt gegeven aan de duikploeg. De duikploegleider ziet toe op het naleven van de verantwoordelijkheid van de duiker dat hij psychisch en fysiek gereed is voor de werkzaamheden. De duikploegleider ziet toe op de geldigheid van de certificaten van de duikploeg. De duiker is verantwoordelijk dat hij psychisch en fysiek gereed is voor de werkzaamheden. Indien de (reserve)duiker twijfels heeft over zijn gereedheid dan wel zeker weet dat hij niet gereed is voor duikwerkzaamheden moet hij dit terstond melden aan de duikploegleider. De persoon die duikarbeid verricht, is daarnaast afhankelijk van materieel en van de andere leden van de duikploeg. De duikploegleider ziet erop toe dat de duikploeg en het duikmaterieel goed worden ingezet.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag in voor (her)certificatie voor het persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-L) bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse vier jaar. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6.. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de CKI zal voorschrijven in welk digitaal formaat de toelevering van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient in elk geval te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1) opleiding tot duikploegleider op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;

  • 2) historische ervaring als duikploegleider blijkend uit een volledig en correct geadministreerd duikploegleiderlogboek.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het Persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-L). Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikploegleider. Het examen wordt door de CKI afgenomen.

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • portfoliobeoordeling;

  • theorie-examen;

  • praktijkexamen.

5.2. Uitvoering van het examen

De CKI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) Ingangsdatum van het certificaat

  • 2) Entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) Aanvraagprocedure

  • 4) Bevestiging van deelname en oproep

  • 5) Identificatie van de deelnemers

  • 6) Toelating en afwezigheid

  • 7) Examenduur en wijze van examinering

  • 8) Gedragsregels voor kandidaten

  • 9) Regeling aangepast examen

  • 10) Normen voor slagen en afwijzen

  • 11) Bekendmaking van de uitslag

  • 12) Bewaartermijn

  • 13) Inzagerecht

  • 14) Geldigheidsduur

  • 15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht voor CKI’s bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).

In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij het praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:

  • 1) Is in staat duikprocedures en veiligheidsmaatregelen nauwkeurig uit te voeren;

  • 2) heeft kennis van het verrichten van noodprocedures en het verlenen van assistentie bij calamiteiten;

  • 3) is in staat kandidaten te instrueren, te begeleiden in een zelfstandige uitvoering van de werkzaamheden en hen feedback te geven op de verrichtingen;

  • 4) is in staat de kandidaat tijdens de demonstratie tussentijds te beoordelen en te beslissen over het verdere verloop van de demonstratie;

  • 5) heeft minimaal de navolgende ervaring in de te beoordelen subcategorie;

  • 6)

    • a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of

    • b. de afgelopen acht jaar tenminste zes jaar als duikploegleider, of

    • c. een doorlopende beroepservaring als examinator op het niveau duikploegleider zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CKI. In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid (WSCS-WOD-D);

  • 7) heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen en heeft met een geldigheidsduur van 4 jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd. In het geval dat de examinator tijdens het examen de duikleiding heeft of overneemt dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L).

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

De medewerkers van de CKI dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de CKI.

5.4.2. Algemene regels

De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:

  • absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;

  • sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;

  • voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;

  • individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;

  • ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.

De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:

  • een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;

  • voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;

  • voorschriften en duiktabellen die nodig zijn voor de uitwerking;

  • voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.

Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen in de Nederlandse taal. De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor de demonstratie van de leidinggevende vaardigheid worden nauwkeurig uitgewerkt in de overeenkomst tussen de opleidingsinstelling en de CKI. De CKI ziet toe op de juiste inrichting, het onderhoud en juiste gebruik van de faciliteiten. De CKI kan hiertoe controles uitvoeren en zich laten bijstaan door externe adviseurs.

De faciliteiten voor de demonstratie van de leidinggevende vaardigheid en het praktijkexamen voldoen ten minste aan de volgende eisen:

  • processen zijn ingericht op grond van een risico-inventarisatie en -evaluatie en een taakrisico-analyse, waarvan de beschrijving aan de CKI bekend gemaakt wordt;

  • voldoende accommodatie, sanitaire voorzieningen, ontspanningsruimte, voedsel en drinkwaren, te gebruiken door de kandidaat voor en na de verrichtingen;

  • adequaat duikmaterieel en gereedschap voor uiteenlopende verrichtingen alsmede materieel voor noodgevallen;

  • volledige en gekwalificeerde duikploeg, waarvan de leden in bezit zijn van de wettelijk vereiste persoonscertificaten.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. De CI voert in bepaalde situaties tussentijds toezicht uit. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instantie en de Nederlandse Arbeidsinspectie.

In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de CKI te allen tijde inzage in zijn duikploegleiderlogboek te geven;

  • 2) op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;

  • 4) toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Nederlandse Arbeidsinspectie in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval controleren in de volgende situaties:

  • 1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3) op specifieke indicatie van de Nederlandse Arbeidsinspectie.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. De periode van twee jaar is voor de certificaathouder noodzakelijk om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden. De controle van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de ten minste twee jaarlijks CI inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor subcategorie A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken voor de overige subcategorieën waaraan hij de leiding heeft gegeven en door hiervan ten minste twee jaarlijks een overzicht te overleggen dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring per 24 maanden is voldaan.

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, zoals bedoeld in paragraaf 6.2.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Inzage in het duikploegleiderlogboek

Indien de CKI inzage neemt in het duikploegleiderlogboek van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • 1) wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;

  • 2) aantal gemaakte duiken in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;

  • 3) niveau van de duiken waaraan leiding is gegeven in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat is afgegeven.

6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen voor wat betreft tijdstip. Daarnaast beschrijft het plan tevens het de locatie en de partij die het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De CKI treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook geen werkgever-werknemer. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de CKI De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige toepassing.

De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

  • 5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 6) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;

  • 2. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3. tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 4. tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 5. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 6. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming, bedoeld onder de punten 3 en 4, heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder de punten 1, 2 en 5, of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.

De schorsing als mede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2. aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 3. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 4. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, wordt dezelfde procedure doorlopen als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie geeft de certificerende instelling aan en registreert hij dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling verifieert voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 2. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht.

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Nederlandse Arbeidsinspectie

De CKI moet onmiddellijk bij de Nederlandse Arbeidsinspectie melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het leiden van een duikploeg, waarin duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

In het certificatieschema worden categorieën onderscheiden op grond van het gebruikte duikmaterieel, de maximaal bereikbare diepte en de aard van de omgeving waarin gedoken wordt. Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan de vakbekwaamheid in de volgende categorieën:

duikploegleider, waarbij de aard van de werkzaamheden waaraan leiding gegeven wordt, vermeld wordt:

  • 1) duikarbeid met behulp van SCUBA (categorie A);

  • 2) duikarbeid met behulp van SSE (categorie B);

  • 3) duikarbeid met een gesloten duikklok (categorie C).

8. Entreecriteria

8.1. Duikploegleider

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1.1 hij heeft de leeftijd van minimaal 21 jaar bereikt voor A1 en voor duikploegleider bij A2 en A3, A3, B1, B2, B3 of B4 minimaal 24 jaar bereikt;

  • 1.2 hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikmedisch begeleider;

  • 1.3 hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het certificaat duikarbeid in de categorie met betrekking tot de soort arbeid die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht;

  • 1.4 hij heeft:

    • a. voor duikploegleider A1: minimaal 1 kalenderjaar ervaring met duikarbeid categorie A1 en ten minste 30 duiken met Scuba gemaakt;

    • b. voor duikploegleider A2: minimaal 2 kalenderjaren ervaring met duikarbeid categorie A2 en ten minste 50 duiken met Scuba gemaakt;

    • c. voor duikploegleider A3: minimaal 2 kalenderjaren ervaring met duikarbeid categorie A3 en ten minste 100 duiken met Scuba gemaakt;

    • d. voor duikploegleider B1: minimaal 2 kalenderjaren ervaring met duikarbeid categorie A2 A3 of B1 en ten minste 50 duiken gemaakt, waarvan bij categorie B1 ten minste 10 duiken met behulp van SSE;

    • e. voor duikploegleider B2, B3, B4: minimaal 2 kalenderjaren ervaring met duikarbeid categorie A2, A3, B2, B3 of B4 en ten minste 100 duiken gemaakt;

  • 1.5 hij beschikt over een getuigschrift van een opleiding of is toegelaten tot een theoretische en praktische opleiding tot duikploegleider in de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding op grond van een toetsing door een onafhankelijke en competente organisatie aantoonbaar voldoen aan de eisen van ISO 9001 voor sector 37 (Opleidingen), hetgeen de opleidingsinstelling kan aantonen door het overleggen van een ISO 9001-certificaat dat is afgegeven door een instelling die is geaccrediteerd door een IAF/MRA-partner;

    • b. de door de kandidaat gevolgde opleiding moet blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum, te weten:

      • minimaal 40 uur onderwijs waaronder;

      • minimaal 2 praktijksimulaties waarin de kandidaat is opgetreden als leidinggevende.

9. Eindtermen

9.1. Algemeen

In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

   

Elementair:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

Uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

9.2. Duikploegleider

De kandidaat is vakbekwaam als duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:

  • 1.1 hij beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van relevante wet- en regelgeving;

  • 1.2 hij beschikt over elementaire kennis op het gebied van gassen en drukhouders;

  • 1.3 hij beschikt over elementaire kennis over decompressieprocedures voor A1 en A2;

  • 1.4 hij beschikt over uitgebreide kennis over decompressieprocedures voor A3, B1, B2, B3 en B4;

  • 1.5 hij is in staat de noodprocedures toe te passen en de leiding te nemen bij calamiteiten;

  • 1.6 hij beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden;

  • 1.7 hij is in staat effectief leiding te geven aan een duikploeg.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

10.1.1. Duikploegleider

De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het persoonscertificaat duikploegleider getoetst aan de volgende toetscriteria:

Toetstermen aangegeven met een ster zijn niet van toepassing voor duikploegleider A1 en A2.

1.1 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van wet- en regelgeving

1.1.1

Relevante regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, waaronder ten minste Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 3, afdeling 2 ‘Aanvullende voorschriften bouwplaats’ en hoofdstuk 6, afdeling 5 ‘Werken onder overdruk’

1.1.2

Relevante regelgeving in de mijnbouw

1.1.3

Relevante Europese regelgeving, waaronder Engelse regels voor de offshore en Duitse regels voor het binnenwater

1.2 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van van gassen en drukhouders

1.2.1

Theorie over de gedragingen van gassen, waaronder zuurstof en nitrox

1.2.2

Praktijk van het gebruik van ademgassen, waaronder ademgasmeting, zuurstofniveau en gasanalyse-apparatuur

1.2.3

Kennis van het gebruikte materieel op grond van productinformatiebladen

1.3 De kandidaat beschikt over kennis over decompressieprocedures

1.3.1

Duikploegleider A1 en A2

De kandidaat beschikt over elementaire kennis van decompressietabellen en decompressieprocedures

Duikploegleider A3, B1, B2, B3, B4

De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis van decompressietabellen en decompressieprocedures en kan de decompressietabellen en decompressieprocedures toepassen

1.4 De kandidaat past de noodprocedures toe en neemt de leiding bij calamiteiten

1.4.1

Uitgebreide kennis van noodzakelijke duikmedische verzorging, waaronder ten minste de zuurstofkoffer en andere hulpmiddelen en de inzet van personeel

1.4.2

Toepassen van ongevalmanagement bij calamiteiten en onverwachte omstandigheden

1.5 De kandidaat beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden

1.5.1

Zorgen voor veiligheid en gezondheid binnen de duikploeg, waaronder kennis van het opstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en deze in de dagelijkse werksituatie kunnen uitvoeren

1.5.2

Toepassen van kwaliteitszorg

1.5.3

Houden van toezicht op documentatie en registratie, waaronder ten minste de duikerlogboeken van de leden van de duikploeg

1.5.4

Houden van toezicht op het gebruikersonderhoud en verifiëren van staat van onderhoud van het materieel

1.5.5

Omgang met uitvoering van opdrachten, taken en verantwoordelijkheden, waaronder eventueel contractbewaking, communicatie met de opdrachtgever en organisatie

1.6 De kandidaat kan effectief leidinggeven aan een duikploeg

1.6.1

Effectief werkinstructies, briefings en debriefings kunnen verstrekken aan de duikploeg

1.6.2

Leidinggeven en in het bijzonder leidinggeven bij calamiteiten

1.6.3

Duikploegleider A1 en A2

Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie (casus) waarbij noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

Duikploegleider A3, B1, B2, B3, B4

Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie (casus) of rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

1.6.4

Duikploegleider A1 en A2

Demonstratie met ten minste 1 duik waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

Duikploegleider A3, B1, B2. B3, B4

Demonstratie met ten minste 1 daadwerkelijke verrichte duikoperatie waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

10.2. Beoordelingsmethode

10.2.1. Algemene eisen ten aanzien van het duikploegleiderlogboek

De leidinggevende ervaring van de kandidaat mede beoordeeld aan de hand van het duikploegleiderslogboek, waarin ten minste melding wordt gemaakt van:

  • 1) aard van de duik;

  • 2) gevolgde schema van de vermelde duik;

  • 3) gevolgde decompressieverloop;

  • 4) verblijftijd onder water.

  • 5) datum van de duik;

  • 6) aanvangstijdstip en eindtijd van de duik;

  • 7) aard van het gebruikte duikequipment;

  • 8) aard van de verrichte werkzaamheden;

  • 9) bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties;

  • 10) maximaal bereikte diepte;

  • 11) handtekening van de duikploegleider bij iedere duik waaraan leiding is gegeven;

  • 12) aftekening door de werkgever bij iedere duik waaraan leiding is gegeven.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de duikploegleider A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de overige subcategorieën dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

10.2.2. Entreecriteria

Het voldoen aan de entreecriteria wordt beoordeeld door portfoliobeoordeling van de door de kandidaat overlegde documenten. De documenten voor de respectievelijke categorieën uit:

Duikploegleider:

  • 1. kopie van het geldig identiteitsbewijs;

  • 2. persoonscertificaat beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid voor A1 of persoonscertificaat (uitgebreid) duikmedisch begeleider (mad A of mad B) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid voor A2, A3, B1, B2, B3 en B4;

  • 3. persoonscertificaat duikarbeid in de categorie met betrekking tot de soort arbeid die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid en eventueel bewijsstukken van de sinds het vervallen van het certificaat opgedane relevante werkervaring;

  • 4. volledig en correct geadministreerd duikerlogboek;

  • 5. getuigschrift of bewijs van toelating tot een opleiding tot duikploegleider algemeen met de aangevraagde scope van de duikwerkzaamheden.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de CKI overleggen. Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen. De CKI mag desalniettemin het initiatief nemen om te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

10.2.3. Algemeen

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een portfoliobeoordeling, een theorie-examen en een praktijkexamen.

10.2.4. Portfoliobeoordeling

De kandidaat toont zijn leidinggevende vaardigheid in het kader van een documentenonderzoek aan met een portfolio waarin:

  • 1) bewijzen van aanwezigheid tijdens de theoretische en praktische onderdelen van de opleiding die de kandidaat bij de aanvraag tot certificatie heeft opgevoerd;

  • 2) een volledig en correct geadministreerd duikploegleiderlogboek dat is afgetekend;

  • 3) een verrichtingenkaart met een beoordeling, indicatie van de leerprogressie en tussentijdse evaluatie ten aanzien van iedere oefening die in het kader van de opleiding is gemaakt en welke is afgetekend door de instructeur.

Uit het portfolio moet blijken dat de kandidaat in het kader van zijn opleiding heeft opgetreden als leidinggevende bij ten minste 2 oefeningen:

  • 1) leidinggeven aan een daadwerkelijk verrichte duikoperatie;

  • 2) leidinggeven in een rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie.

Het rollenspel is een nagespeelde situatie waarbij de kandidaat het gedrag dat bij een duikploegleider hoort, moet nabootsen of in bepaalde situaties moeten handelen om daardoor aan te tonen dat hij over als duikploegleider over leidinggevende vaardigheden beschikt.

De opleidingsinstelling kan aan de CKI een leerlingvolgsysteem of toetskaart ter beschikking stellen, waarmee de CKI inzicht wordt verschaft over:

  • 1) bewijzen van aanwezigheid tijdens de theoretische en praktische onderdelen van de opleiding die de kandidaat bij de aanvraag tot certificatie heeft opgevoerd;

  • 2) een verrichtingenkaart met een beoordeling, indicatie van de leerprogressie en tussentijdse evaluatie ten aanzien van iedere oefening die in het kader van de opleiding is gemaakt en welke is afgetekend door de instructeur.

10.2.5. Theorie-examen voor duikploegleider

Het theorie-examen voor de duikploegleider bestaat uit 2 delen:

Deel 1:

  • 1) Operationele procedures en noodprocedures;

  • 2) Veiligheid en decompressie.

Deel 2:

  • 1) Kwaliteitszorg, drukhouders en materieel;

  • 2) Wet- en regelgeving.

In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:

Vakken van het theorie-examen (Deel 1)

Toetstermen

Operationele procedures en noodprocedures

1.4.1; 1.4.2; 1.5.1

Veiligheid en decompressie

Voor A1 en A2: 1.3.1

Voor A3, B1, B2, B3 en B4: 1.2.1; 1.3.1

Vakken van het theorie-examen (Deel 2)

Toetstermen

Kwaliteitszorg, drukhouders en materieel

Voor A1 en A2: 1.5.2; 1.5.3; 1.5.4; 1.5.5

Voor A3, B1, B2, B3 en B4: 1.2.2; 1.2.3; 1.5.2; 1.5.3; 1.5.4; 1.5.5

Wet- en regelgeving

1.1.1; 1.1.2; 1.1.3

Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, 15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.

10.2.6. Praktijkexamen

De leidinggevende vaardigheid van de duikploegleider wordt getoetst aan toetstermen 1.6.1 tot en met 1.6.4, waarbij tevens de praktische toepassing van de overige toetstermen wordt betrokken.

Het praktijkexamen bestaat uit een door de CKI geleverde casus waarin de kandidaat de rol van leidinggevende moet vervullen. Het praktijkexamen kan bestaan uit een daadwerkelijk verrichte duikoperatie of een rollenspel.

De examinator besteedt tijdens het praktijkexamen aandacht aan de praktische verrichtingen van de kandidaat, waartoe ten minste behoren:

  • a) functioneren als leidinggevende in een duikploeg;

  • b) verstrekking en naleving van de werkinstructies;

  • c) toepassing van de veiligheidsmaatregelen;

  • d) vaardigheid in het leidinggeven aan de duikoperatie.

10.3. Cesuur van het examen

De uitwerking van de cesuur wordt nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit van de CKI en bij meerdere CKI’s op onderhavig WSCS eveneens in de centrale itembank. De uitwerkingen van het examen voor duikploegleider worden gewaardeerd met een cijfer op een schaal van 1 tot 10 waarvoor geldt:

1 = zeer slecht

2 = slecht

3 = zeer onvoldoende

4 = onvoldoende

5 = niet voldoende

6 = voldoende

7 = ruim voldoende

8 = goed

9 = zeer goed

10 = uitmuntend

De kandidaat slaagt voor het theorie-examen, indien hij voor ieder examenvak afzonderlijk een cijfer van ten minste 6 heeft gehaald. Hiervoor dient hij ten minste 70% van de vragen juist hebben beantwoord. Het examenresultaat bestaat uit het cijfer voor het theorie-examen, de demonstratie van leidinggevende vaardigheden en het praktijkexamen.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikploegleider gelden de volgende toetstermen:

H 1 De kandidaat is als duikploegleider werkzaam bij werkzaamheden in de scope van zijn geldige certificaat

H1.1

Praktijkervaring bestaande uit 20 duiken voor duikploegleider met de scope subcategorie A1, A2 en B1 en 30 duiken voor de overige subcategorieën waaraan hij in de voorgaande 24 maanden leiding heeft gegeven.

H 2 De kandidaat heeft als duikploegleider kennis van het toepassen van decompressie richtlijnen en laten uitvoeren van decompressietechnieken

H2.1

Uitgebreide kennis en vaardigheden van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden inclusief de werking en de bediening van de compressietank

H 3 De kandidaat geeft als duikploegleider leiding aan het oefenen van (nood)procedures in duikploeg

H3.1

Leidinggeven aan het oefenen van (nood)procedures door de duikers een duikploeg, waartoe afhankelijk van de aard van de duikarbeid kunnen behoren:

a) het opbrengen van een duiker in nood, of

b) het werken met aangedreven gereedschappen, of

c) het uitvoeren van inspectie aan kunstwerken of schepen, of

d) het opsporen van mensen en dieren op en in het water tot een maximale diepte van 15 meter en redt deze, of

e) het werken met takels of een hefballon, of

f) Het werken met een open duikklok.

H.2.1 is niet van toepassing voor de duikploegleider A1 en A2.

11.2. Beoordelingsmethode

De hercertificatie wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek, een theorie-examen en een praktijkexamen. In het documentenonderzoek wordt toetsterm H1.1 beoordeeld en het documentenonderzoek bestaat ten minste uit de controle van een volledig geadministreerd duikploegleiderlogboek, waaruit de praktijkervaring in de afgelopen 24 maanden blijkt.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de subcategorie A1 en A2 dan wel 30 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de overige subcategorieën dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

Het voldoen aan toetsterm H2.1 wordt geëxamineerd in een theorie-examen voor duikploegleider A3, B1, B2, B3 en B4. Het voldoen aan de toetsterm H3.1 wordt geëxamineerd eens in de vier jaar in een praktijkexamen bestaande uit een werkoefening in de praktijk. Als examinator bij het uitvoeren van het praktijkexamen behorend bij toetsterm H3.1 kan optreden iedere duikploegleider die:

  • 1) het uitvoeren van de oefeningen vooraf meldt bij de CKI;

  • 2) de uitgevoerde oefeningen onder verantwoordelijkheid van de CKI aftekent;

  • 3) heeft de navolgende ervaring ervaring;a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of b. de afgelopen acht jaar tenminste zes jaar als duikploegleider of c, een doorlopende beroepservaring als examinator zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CKI. In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid (WSCS-WOD-D). In het geval dat de examinator tijdens het examen de duikleiding heeft of overneemt dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L);

  • 4) vooraf training en instructie heeft gekregen over het uitvoeren en examineren van de oefeningen;

  • 5) voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de vakbekwaamheid van duikploegleider zoals gesteld in het certificatieschema WSCS-WOD-L, hetgeen de duikploegleider kan aantonen door het overleggen een persoonscertificaat afgegeven door een CKI of een vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid of heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen en heeft met een geldigheidsduur van 4 jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd..

11.3. Uitslagregel van de beoordeling

De hercertificatie wordt verleend, indien de met het duikploegleiderlogboek aangetoonde praktijkervaring aan de gestelde eis voldoet en het theorie-examen en praktijkexamen voor hercertificatie met voldoende resultaat is afgerond.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1) naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2) eenduidig certificaatnummer;

  • 3) naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4) naam en logo Stichting Werken onder Overdruk;

  • 5) kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 6) referentie naar het normdocument WSCS-WOD-L, Persoonscertificaat duikploegleider;

  • 7) scope van duikploegleideren geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;

  • 8) ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-L persoonscertificaat duikploegleider en dientengevolge als duikploegleider vakbekwaam is om leiding te geven aan duikwerkzaamheden in de categorie die wordt vermeld op certificaat.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden:

  • 1) De certificaathouder blijft actief als duikploegleider bij duikwerkzaamheden in de categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven;

  • 2) De certificaathouder neemt als duikploegleider deel aan ten minste 30 duiken in elke periode van 24 maanden;

Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan het certificaat worden geschorst of ingetrokken.

Bijlage XVIc. behorend bij Artikel 6.5, derde lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid (WSCS-WOD-D)

Hoofdstuk 1. Definities

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • Ademgas: Een gasmengsel anders dan ademlucht bedoeld om in te ademen tijdens arbeid onder overdruk. De samenstelling van ademgas kan variëren naar gelang de aard van de arbeid onder overdruk waarbij het gebruikt wordt;

  • Ademlucht: Samengeperste lucht en bevat 21% zuurstofgas, minimaal 78% stikstofgas en maximaal 1% overige gassen;

  • Aangedreven gereedschap: arbeidsmiddelen die pneumatisch, hydraulisch, mechanisch of elektrisch dan wel via munitie worden aangedreven;

  • Beheerstichting: Stichting Werken onder Overdruk (SWOD) zijnde de schemabeheerder, bedoeld in artikel 1.5b, eerste lid, onderdeel m, van het besluit;

  • Bell-man: De duiker die in de duikklok aanwezig blijft terwijl andere duikers werkzaamheden uitvoeren;

  • Bell-run: Een duik maken met een open of gesloten duikklok;

  • CCvD WOD: Het Centraal College van Deskundigen Werken onder Over Druk, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in de duiksector de mogelijkheid biedt tot deelname bij het overleg over het opstellen en onderhouden van werkveld specifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen;

  • Certificaatregister: Register dat door de beheerstichting wordt beheerd op basis van de gegevens die de certificerende instellingen vastleggen op grond van artikel 1.5b, eerste lid, onderdeel l, van het besluit;

  • Decompressietank: Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer;

  • Duikklok, gesloten of droge: Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde decompressietank, ook wel closed bell genoemd;

  • Duikklok, open of natte: Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar ook in geval van nood geademd kan worden, ook wel wet bell genoemd;

  • Duiklogboek: Het persoonlijk duiklogboek, bedoeld in artikel 6.16, vijfde lid, van het besluit;

  • Duiktijd: Tijdsduur van de duikarbeid weergegeven in minuten die aanvangt bij het moment van afdalen en eindigt bij het moment van opkomen;

  • Geconditioneerde omstandigheden: Omgeving waar op voorhand met behulp van een risicoanalyse ingeschat kan worden dat er geen sprake is van een voorzienbare kans dat de duiker in moeilijkheden zal geraken tijdens de duikarbeid, waarbij ten minste wordt voldaan aan elk van de volgende criteria:

    • a. maximaal bereikbare diepte van 9 meter;

    • b. ten minste 4 meter onderwaterzicht indien de omvang van het zwembad, aquarium of vergelijkbare gesloten bassin dit toelaat;

    • c. een stroomsnelheid van-, maximaal 0,5 meter per seconde; en

    • d. te allen tijde mogelijkheid tot vrije opstijging.

      Hieronder wordt in ieder geval verstaan: zwembaden, duiktorens, aquaria of bassins met vergelijkbare omstandigheden;

  • Hyperbare behandelkamer: Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde decompressietank, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol;

  • LARS: Launch and recovery system, een afzinkbare open kooiconstructie met clump weight, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte, geschikt voor het gebruik voor inwaterdecompressie;

  • NEN-EN-ISO/IEC 17024: Algemene eisen voor instellingen die certificatie van personen uitvoeren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals opgenomen in de versie NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012;

  • No Deco Tijd: Tijdsduur waarbij op basis van duikdiepte en duiktijd geen decompressiestop(s) is benodigd;

  • Niet aangedreven handgereedschap: Arbeidsmiddelen die met de hand worden ingezet en enkel door middel van het inzetten van spierkracht het beoogde effect realiseren. Hieronder worden in ieder geval verstaan: een ruitenhamer, een gordelsnijder, een mes, een handzaag, een ketting, een kabel en een hijsband;

  • Opleidingsportfolio: een verzameling van bewijsstukken van een kandidaat van het doorlopen van een opleiding die voldoet aan het in het certificatieschema gestelde opleidingscurriculum voor de betreffende categorie duikarbeid, waarmee de opleiding aantoonbaar aan de eindtermen voldoet;

  • Portfolio: Een verzameling van bewijsstukken van een kandidaat voor het aantoonbaar voldoen aan de entreecriteria;

  • Praktijkexamen: Examen waarmee een deelnemer praktisch getoetst wordt ten behoeve van initiële certificatie;

  • Praktijkverrichting: Instrument van de certificerende instelling waarmee hij de doorlopende beroepservaring praktisch kan toetsen;

  • Proeve van bekwaamheid: Examen waarmee een deelnemer praktisch getoetst wordt ten behoeve van hercertificatie;

  • Saturatieduiken: Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsels zijn verzadigd met inert gas, ook wel verzadigingsduiken genoemd;

  • SCUBA: Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen worden;

  • SSE: Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte;

  • Totale tijd onder druk: Totale tijd die duiker onder druk is geweest gerelateerd aan duikarbeid; te weten de som van duiktijd en tijd inwaterdecompressie of oppervlaktedecompressie.

Hoofdstuk 2. Eisen

De eisen in NEN-EN-ISO/IEC 17024 zijn onverkort van toepassing voor het verlenen van een certificaat overeenkomstig deze bijlage, tenzij daarvan in deze bijlage wordt afgeweken.

(Hoofdstuk 3. vervallen)

Hoofdstuk 4. Certificatieprocedure

Paragraaf 4.1. Certificatiereglement

  • 1. De certificerende instelling stelt een certificatiereglement op dat ten minste de onderwerpen van dit hoofdstuk regelt.

  • 2. Dit reglement omschrijft de procedure voor de certificering van duikers.

Paragraaf 4.2. Aanvraag

  • 1. De kandidaat dient in overeenstemming met de certificatieprocedure een aanvraag in voor het Persoonscertificaat duikarbeid bij een certificerende instelling.

  • 2. De certificerende instelling verstrekt aan de kandidaat alle relevante informatie over de certificatieprocedure.

Paragraaf 4.3. Certificatiebeslissing

  • 1. De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de certificerende instelling die niet betrokken is geweest bij de examinering van de kandidaten.

  • 2. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures van de certificerende instelling.

Paragraaf 4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

  • 1. De geldigheidsduur van het certificaat is maximaal vier jaar, mits tijdens die periode door de certificaathouder wordt voldaan aan de condities, bedoeld in hoofdstuk 13.

  • 2. De certificerende instelling registreert de gegevens van de certificaathouder.

  • 3. Deze gegevens worden ten minste zo vaak als zich mutaties voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting.

  • 4. In de overeenkomst van de beheerstichting met de certificerende instelling, bedoeld in artikel 1.5a, onderdeel f, van het besluit kan worden geregeld op welke wijze de toelevering van gegevens plaatsvindt, in verband met opname daarvan in het certificaatregister.

Paragraaf 4.5. Norminterpretatie

  • 1. Indien bij de uitvoering door certificerende instellingen blijkt dat er interpretatieproblemen zijn of dat de certificerende instellingen een eis uiteenlopend interpreteren, vindt in het CCvD WOD overleg over een geharmoniseerde interpretatie plaats.

  • 2. Het CCvD WOD stelt vervolgens een geharmoniseerde interpretatie vast en publiceert deze op de website van de beheerstichting.

Hoofdstuk 5. Examenreglement

Paragraaf 5.1. Algemeen

  • 1. De certificerende instelling stelt een examenreglement op dat bepalingen bevat over de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens.

  • 2. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificerende instelling.

  • 3. Het examen bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. een portfoliobeoordeling;

    • b. een theorie-examen; en

    • c. een praktijkexamen.

Paragraaf 5.2. Uitvoering van het examen

  • 1. De certificerende instelling heeft een examenreglement met in ieder geval regels betreffende:

    • a. aanvraagprocedure;

    • b. bevestiging van deelname en oproep;

    • c. identificatie van de deelnemers;

    • d. toelating en afwezigheid;

    • e. examenduur en wijze van examinering;

    • f. gedragsregels voor kandidaten;

    • g. regeling aangepast examen;

    • h. normen voor slagen en afwijzen;

    • i. bekendmaking van de voorlopige en definitieve uitslag;

    • j. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

    • k. inzagerecht;

    • l. geldigheidsduur van het examenresultaat;

    • m. kansen en herkansen van een examen of onderdeel daarvan;

    • n. locatie van theorie- en praktijkexamen;

    • o. examenmiddelen voor theorie-examen; en

    • p. faciliteiten inzake het praktijkexamen.

  • 2. Indien een certificerende instelling het afnemen van een examen uitbesteedt aan een exameninstelling wordt deze uitbesteding schriftelijk vastgelegd in een contract tussen de certificerende instelling en de exameninstelling.

  • 3. De certificerende instelling meldt aan de beheerstichting dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

  • 4. Indien het theorie-examen digitaal wordt afgenomen met gebruik van ICT-middelen, worden hiervoor aanvullende bepalingen opgenomen in het examenreglement van de certificerende instelling.

Paragraaf 5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

  • 1. Het examenpersoneel voldoet aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in paragraaf 4.1.5 van Bijlage XVI.

  • 2. Daarbij gelden de volgende aanvullende eisen aan kennis:

    • a. de examinator is in staat een duiklogboek te lezen en het gevolgde opleidingscurriculum van de kandidaat aan de hand van het opleidingsportfolio te beoordelen;

    • b. de examinator is in staat te beoordelen of de kandidaat in staat is om zelfstandig verrichtingen uit te voeren, waarbij de briefing en begeleiding vanuit de duikploeg beperkt blijft tot het niveau dat gebruikelijk is bij een duik; en

    • c. de examinator heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen voor de desbetreffende subcategorie van de te beoordelen duikarbeid en heeft niet langer dan vier jaar geleden met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd In het geval dat de examinator optreedt als duikploegleider beschikt hij over het persoonscertificaat Duikploegleider met de van toepassing zijnde scope.

  • 3. Tevens geldt een aanvullende eis ten aanzien van praktijkervaring voor examinators die betrokken zijn bij praktijkexamens:

    • a. in de afgelopen acht jaar ten minste twee jaar ervaring als duiker voor de desbetreffende subcategorie en vier jaar als duikploegleider voor de desbetreffende subcategorie,

    • b. in de afgelopen acht jaar ten minste zes jaar als duikploegleider voor de desbetreffende subcategorie, of

    • c. een doorlopende beroepservaring als examinator zoals vastgelegd in het examenreglement van de certificerende instelling.

  • 4. Indien een examinator tijdens het examen duikt, beschikt hij over het desbetreffende persoonscertificaat Duikarbeid.

Paragraaf 5.4. Eisen inzake het examen

  • 1. Medewerkers van een certificerende instelling of medewerkers die werkzaamheden verrichten namens een certificerende instelling, dragen zorg voor absolute geheimhouding van de examenopgaven.

  • 2. De certificerende instelling beschikt over schriftelijke geheimhoudingsverklaringen van deze medewerkers.

  • 3. Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen in de Nederlandse taal.

  • 4. Voor het afnemen van examens maakt de certificerende instelling gebruik van een centrale itembank die wordt beheerd door de beheerstichting.

Hoofdstuk 6. Toezicht

Paragraaf 6.1. Medewerking aan toezicht

  • 1. De certificerende instelling beoordeelt periodiek of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen.

  • 2. De certificaathouder werkt mee aan toezicht door de certificerende instelling, de nationale accreditatie-instantie en de Nederlandse Arbeidsinspectie.

  • 3. De certificaathouder en de certificerende instelling sluiten een certificatieovereenkomst, waarin ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder zijn opgenomen. De certificaathouder:

    • a. geeft op verzoek van de certificerende instelling binnen zes weken inzage in zijn duiklogboek;

    • b. verleent op verzoek van de certificerende instelling binnen zes weken zijn medewerking om een tussentijdse controle van praktijkverrichtingen uit te voeren;

    • c. geeft toestemming aan de certificerende instelling om het verslag van bevindingen, bedoeld in paragraaf 6.4, en overige bekende informatie te verstrekken aan de Nederlandse Arbeidsinspectie in het geval van weigering, schorsing en intrekking van het certificaat, alsmede van geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

Paragraaf 6.2. Frequentie van het toezicht

  • 1. De certificerende instelling voert indien nodig in aanvulling op de in paragraaf 6.1 bedoelde periodieke beoordeling tussentijdse controles uit.

  • 2. De certificerende instelling controleert een certificaathouder in elk geval tussentijds in de volgende situaties:

    • a. bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

    • b. naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende overeenkomstig paragraaf 6.3.4;

    • c. op specifieke melding van de Nederlandse Arbeidsinspectie.

  • 3. De certificaathouder geeft de certificerende instelling ten minste elke twee jaar inzage in zijn doorlopende beroepservaring als bedoeld in paragraaf 11.2.1.

  • 4. Bij de controle van de doorlopende beroepservaring wordt met name gelet op:

    • a. het aantal duiken waarbij de hoeveelheid duiken is gerelateerd aan aantal briefings, debriefings, predive- en postdivechecks van de duikuitrusting;

    • b. de verdeling van de duiksystemen, sub-categorie aard van de duiken/scope.

  • 5. Voor de registratie van de duiklogboekcontroles, de beoordelingen van de doorlopende beroepservaring en de certificatiebeslissingen of maatregelen jegens de certificaathouder voert de certificerende instelling een deugdelijke administratie.

  • 6. De in onderdeel 4 en 5 bedoelde administratie blijft minimaal 5 jaar beschikbaar.

Paragraaf 6.3. Uitvoering van het toezicht

Paragraaf 6.3.1. Uitvoeringsplan

  • 1. De certificerende instelling maakt een uitvoeringsplan voor een tussentijdse controle als bedoeld in paragraaf 6.2.

  • 2. Het uitvoeringsplan beschrijft ten minste:

    • a. aanleiding voor de controle;

    • b. wijze waarop de controle wordt uitgevoerd; en

    • c. wijze waarop de certificaathouder medewerking verleent aan de controle.

  • 3. Het uitvoeringsplan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt.

  • 4. De certificaathouder verleent binnen zes weken na de aankondiging van de controle zijn medewerking aan de uitvoering van de controle.

  • 5. Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen.

  • 6. Het uitvoeringsplan behandelt verder de locatie, de partij die het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij die de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt.

Paragraaf 6.3.2. Inzage in het duiklogboek

De certificerende instelling controleert het duiklogboek op zijn minst op de volgende criteria:

  • a. wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;

  • b. aantal gemaakte duiken binnen de geldigheidsduur van het certificaat; en

  • c. de diepte, het gebruikte duiksysteem en decompressie en procedures van de duiken in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat is afgegeven.

Paragraaf 6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

  • 1. Indien de certificerende instelling een praktijkverrichting gaat beoordelen op basis van de resultaten van de controle van het duiklogboek, bedoeld in paragraaf 6.3.2, dan wordt de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in relatie tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen van het certificatieschema.

  • 2. De certificerende instelling treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook geen werkgever-werknemer verantwoordelijkheid.

  • 3. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de certificerende instelling.

  • 4. De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, wordt beoordeeld volgens de specifieke eisen van het certificatieschema die voor deze verrichting gelden op basis van de in hoofdstuk 9 bedoelde eindtermen.

Paragraaf 6.3.4. Beoordeling naar aanleiding van klachten

  • 1. Indien de certificerende instelling van een belanghebbende klachten over de certificaathouder ontvangt, beoordeelt de certificerende instelling of de klacht aanleiding geeft tot een tussentijdse controle in het kader van toezicht.

  • 2. De belanghebbende klager en de certificaathouder worden schriftelijk op de hoogte gesteld van de beslissing.

  • 3. Een eventuele controle wordt uitgevoerd overeenkomstig paragraaf 6.3.1 tot en met 6.3.3.

  • 4. Indien een certificerende instelling naar aanleiding van een klacht besluit geen controle uit te voeren, wordt dit besluit schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd opgenomen in het dossier.

Paragraaf 6.4. Verslag van bevindingen

  • 1. De certificerende instelling maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de tussentijdse controles.

  • 2. In het verslag wordt ingegaan op:

    • a. aanleiding voor de controle;

    • b. wijze waarop de controle is uitgevoerd;

    • c. bevindingen en resultaten van de controle;

    • d. tekortkomingen die door een aanvullende opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

    • e. geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie; en

    • f. een eventueel opgelegde maatregel als bedoeld in paragraaf 6.5.

  • 3. Het verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder.

Paragraaf 6.5. Maatregelen

Paragraaf 6.5.1. Schorsing

  • 1. De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

    • a. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het duiklogboek overlegt;

    • b. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

    • c. na de beoordeling van de toetscriteria voor hercertificatie niet voldoet aan de certificatie-eisen in dit schema;

    • d. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling voldoet;

    • e. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling;

    • f. onvoldoende heeft voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van het certificaat; of

    • g. een bij de tussentijdse controles geconstateerde tekortkoming niet binnen twee weken na de opgelegde waarschuwing, bedoeld in paragraaf 6.5.4, heeft gecorrigeerd.

  • 2. Indien blijkt dat de certificaathouder een tekortkoming, bedoeld in het eerste onderdeel, onder c, heeft, dan wordt hij, in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming binnen drie maanden te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. Deze termijn van drie maanden kan worden verlengd tot maximaal zes maanden wanneer de certificaathouder kan aantonen dat hij niet in staat is de tekortkoming binnen drie maanden op te lossen.

  • 3. De schorsing wordt opgeheven, zodra de certificaathouder de tekortkoming, bedoeld in het eerste onderdeel, onder a, b, d, e of f, of het tweede onderdeel, heeft gecorrigeerd en de certificerende instelling zich daarvan in voldoende mate heeft kunnen overtuigen.

  • 4. De schorsing en de opheffing van de schorsing wordt verwerkt in het certificaatregister.

Paragraaf 6.5.2. Intrekking

  • 1. De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

    • a. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

    • b. aantoonbaar een situatie creëert waarbij de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden ernstig in gevaar wordt of kan worden gebracht tijdens werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd;

    • c. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duiklogboek door valsheid in geschrifte; of

    • d. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

  • 2. Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, wordt door de certificerende instelling op verzoek van en voor rekening van de certificaathouder een inschalingstraject opgesteld.

  • 3. Een verzoek tot certificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat.

  • 4. De intrekking wordt verwerkt in het certificaatregister.

Paragraaf 6.5.3. Weigering

  • 1. De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat indien:

    • a. de aanvrager aantoonbaar niet of de certificaathouder aantoonbaar niet meer voldoet aan de certificatie-eisen van deze bijlage;

    • b. de aanvrager of de certificaathouder aantoonbaar een situatie veroorzaakt bij werkzaamheden die door een nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden ernstig in gevaar wordt of kan worden gebracht; of

    • c. sprake is van omstandigheden zoals genoemd in artikel 1.5g, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.

  • 2. De weigering van hercertificatie wordt verwerkt in het certificaatregister.

Paragraaf 6.5.4. Waarschuwing

  • 1. De certificerende instelling besluit tot een schriftelijke waarschuwing van een certificaathouder, indien:

    • a. een certificaathouder zijn documenten niet ten minste twee weken voor het verstrijken van de beoordelingsdatum van de doorlopende beroepservaring indient; of

    • b. bij controle door de certificerende instelling blijkt dat een tekortkoming is geconstateerd op basis van het duiklogboek, waarbij schorsen, intrekken van het certificaat of weigeren van hercertificatie niet proportioneel is en die naar het oordeel van de certificerende instelling binnen een maand gecorrigeerd kan worden.

  • 2. De certificerende instelling neemt de waarschuwing op in het dossier van de certificaathouder.

Hoofdstuk 7. Onderwerp van de certificatie en categorieën van duikarbeid

  • 1. Bij de certificatie van de vakbekwaamheid voor het verrichten van duikarbeid worden categorieën onderscheiden op grond van het gebruikte duikmaterieel en de maximaal bereikte diepte. De volgende categorieën van duikarbeid worden onderscheiden:

    A. SCUBA

    Duikarbeid met behulp van SCUBA, waarbij de volgende subcategorieën worden onderscheiden:

    • A1. Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademlucht binnen geconditioneerde omstandigheden.

    • A2. Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademgas tot en met een duikdiepte van 15 meter en binnen de grenzen van No Deco duiktijden.

    • A3. Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademgas tot en met een diepte van 30 meter.

    B. SSE

    Duikarbeid met behulp van SSE, waarbij de volgende subcategorieën worden onderscheiden:

    • B0. Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht binnen geconditioneerde omstandigheden.

    • B1. Duikarbeid met behulp van SSE met ademgas tot en met een duikdiepte van 15 meter en binnen de grenzen van No Deco duiktijden.

    • B2. Duikarbeid met behulp van SSE met ademgas tot en met een diepte van 30 meter, exclusief duiken vanuit een open duikklok.

    • B3. Duikarbeid met behulp van SSE met ademgas tot en met een diepte van 50 meter, exclusief duiken vanuit een open duikklok.

    • B4. Duikarbeid met behulp van SSE met ademgas tot en met een diepte van 50 meter, inclusief duiken vanuit een open duikklok.

    C. Gesloten duikklok

    Duikarbeid met behulp van een gesloten duikklok met ademgas.

  • 2. Op het certificaat wordt altijd de volledige aanduiding van de betreffende categorie inclusief de eventueel gestelde voorwaarden vermeld.

  • 3. De certificerende instelling heeft de mogelijkheid om verschillende categorieën en voorwaarden op één certificaat te vermelden.

Paragraaf 7.1. Dieper duiken dan aangegeven in de categorie van het certificaat (geldt alleen voor de categorieën A3, B3, B4)

  • 1. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij er dieper moet worden gedoken dan bij de categorie A3, B3 en B4 staat aangegeven.

  • 2. Het certificaat voor deze categorieën biedt de mogelijkheid om dieper te duiken indien er aanvullend een risico-inventarisatie- en evaluatie voor wordt opgesteld. Op basis hiervan wordt er een plan van aanpak opgesteld ten aanzien van apparatuur, de te gebruiken duiktabellen en noodprocedures.

  • 3. De duiker krijgt aantoonbare doeltreffende opleiding en training en de training is afgestemd op de type werkzaamheden.

  • 4. De werkgever is verantwoordelijk voor het opstellen van de aanvullende risico-inventarisatie- en evaluatie en het zo nodig verzorgen van de opleiding en training van de duiker.

Hoofdstuk 8. Entreecriteria

Paragraaf 8.1. A. SCUBA

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieprocedure ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie A1, A2 of A3, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • a. de kandidaat heeft de leeftijd van minimaal 18 jaren bereikt;

  • b. de kandidaat beschikt over een geldig duikmedisch attest conform de eisen opgenomen in artikel 6.14a van het besluit;

  • c. de kandidaat kan een volledig en positief beoordeeld opleidingsportfolio overleggen van een opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de subcategorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en die opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • 1°. de betrokken opleidingsinstelling is voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een door de beheerstichting openbaar gemaakte lijst erkend door de certificerende instelling op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwalificatie-eisen;

    • 2°. in alle gevallen voldoet de door de kandidaat gevolgde opleiding blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven opleidingsportfolio en het duiklogboek van de kandidaat aantoonbaar aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum; en

  • d. de kandidaat is in het bezit van een geheel ingevuld duiklogboek dat:

    • 1°. is voorzien van een pasfoto; en

    • 2°. de duiken vermeldt die zijn verricht.

Paragraaf 8.2. B. SSE

  • 1. De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieprocedure ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie B0, B1, B2, B3 of B4, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

    • a. de kandidaat heeft de leeftijd van minimaal 18 jaren bereikt;

    • b. de kandidaat beschikt over een geldig duikmedisch attest conform de eisen opgenomen in artikel 6.14a van het besluit;

    • c. de kandidaat kan een volledig en positief beoordeeld opleidingsportfolio overleggen van een opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de subcategorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en die opleiding voldoet aan de volgende eisen:

      • 1°. de betrokken opleidingsinstelling is voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een door de beheerstichting openbaar gemaakte lijst door de certificerende instelling erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwalificatie-eisen; en

      • 2°. in alle gevallen voldoet de door de kandidaat gevolgde opleiding blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven opleidingsportfolio en het duiklogboek van de kandidaat aantoonbaar aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum; en

    • d. de kandidaat is in het bezit van een geheel ingevuld duiklogboek dat:

      • 1°. is voorzien van een pasfoto; en

      • 2°. de duiken vermeldt die zijn verricht.

  • 2. In het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie B0:

    • a. voldoet de kandidaat blijkens het resultaat van een afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie A1, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een certificerende instelling is afgegeven; of

    • b. heeft de kandidaat een volledig en positief beoordeelde opleidingsportfolio van een erkende opleidingsinstelling.

  • 3. In het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie B1:

    • a. voldoet de kandidaat blijkens het resultaat van een afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie A2, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een certificerende instelling is afgegeven; of

    • b. heeft de kandidaat een volledig en positief beoordeelde opleidingsportfolio van een erkende opleidingsinstelling.

  • 4. In het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie B2, B3 of B4:

    • a. voldoet de kandidaat blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie A3, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een certificerende instelling is afgegeven; of

    • b. heeft de kandidaat een volledig en positief beoordeelde opleidingsportfolio van een erkende opleidingsinstelling.

Paragraaf 8.3. C. Gesloten duikklok

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieprocedure ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie C, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • a. de kandidaat heeft de leeftijd van minimaal 18 jaren bereikt;

  • b. de kandidaat beschikt over een geldig duikmedisch attest conform de eisen opgenomen in artikel 6.14a van het besluit;

  • c. de kandidaat heeft ten minste 50 uren duikarbeid met SSE gemaakt;

  • d. de kandidaat voldoet blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie B4, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een certificerende instelling is afgegeven;

  • e. de kandidaat kan een volledig en positief beoordeeld opleidingsportfolio overleggen van een opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en die opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • 1°. de betrokken opleidingsinstelling is voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een door de beheerstichting openbaar gemaakte lijst door de certificerende instelling erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwalificatie-eisen;

    • 2°. de door de kandidaat gevolgde opleiding voldoet blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven opleidingsportfolio en het duiklogboek van de kandidaat aantoonbaar aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum; en

  • f. de kandidaat is in het bezit van een geheel ingevuld duiklogboek dat:

    • 1°. is voorzien van een pasfoto;

    • 2°. de duiken vermeldt die zijn verricht.

Paragraaf 8.4. Eisen aan het opleidingscurriculum

Paragraaf 8.4.1. Opleidingscurriculum A1 SCUBA (geconditioneerde omstandigheden)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A1 worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

1. Duikvaardigheid

De kandidaat doet ervaring op met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA bij het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de kandidaat minimaal 600 duikminuten worden gemaakt tot een maximale duikdiepte van 9 meter, waarvan;

  • a. minimaal 200 duikminuten tot en met een diepte van 3,5 meter in een zwembad onder geconditioneerde omstandigheden met een maximaal bereikbare diepte van 3,5 meter in plaats van 9 meter; en

  • b. minimaal 200 duikminuten in een duiktoren of bassin onder geconditioneerde omstandigheden tot een maximaal bereikte diepte van 9 meter, waarbij ten minste 6 duiken op een diepte van 9 meter diepte worden gemaakt.

2. Duikoefeningen

Voornoemde duikoefeningen worden uitgevoerd in het verband van een duikploeg. De kandidaat heeft hierbij zowel aan de oppervlakte als onder water op een zelfstandige wijze werkzaamheden uitgevoerd. Hierdoor heeft hij kennis en ervaring opgedaan met:

  • a. de werking en het gebruiksonderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA afgestemd op het gebruik in geconditioneerde omstandigheden tot en met een diepte van 9 meter;

  • b. het uitvoeren van noodprocedures, waaronder ten minste het opbrengen van een duiker in nood en het uitvoeren van een gecontroleerde opstijging;

  • c. het uitvoeren van een volledige pre-dive check;

  • d. het uitvoeren van een volledige post-dive check;

  • e. het uitvoeren van relevante werkmethoden;

  • f. het uitvoeren van eenvoudig schiemanswerk; en

  • g. het verzorgen van een rapportage.

3. Theoretische kennis

Voor het veilig kunnen verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de kandidaat theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a. elementaire natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten en de daaraan verbonden EHBO-procedures conform de opleiding EHBO Duikarbeid;

  • b. de decompressierichtlijnen;

  • c. onderwatertechniek en -veiligheid waaronder teamverantwoordelijkheid, duikprocedures en noodprocedures;

  • d. communicatie, waaronder lijnsignalen en visuele seinen;

  • e. eenvoudig schiemanswerk;

  • f. relevante wet- en regelgeving; en

  • g. de algemeen erkende stand van de wetenschap en professionele dienstverlening in de sector werken onder overdruk.

Paragraaf 8.4.2. Opleidingscurriculum A2 SCUBA (tot en met een diepte van 15 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A2 worden in aanvulling op de leerdoelstellingen voor subcategorie A1 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

1. Duikvaardigheid

De kandidaat doet ervaring op met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA bij het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de kandidaat ten minste 300 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende specificaties:

  • a. maximaal 100 duikminuten onder geconditioneerde omstandigheden met een maximaal bereikbare diepte van 15 meter in plaats van 9 meter voor het oefenen van werkzaamheden onder water; en

  • b. minimaal 200 duikminuten in buitenwater, waarbij ten minste 6 duiken worden gemaakt op een diepte van 9 tot 15 meter.

2. Duikoefeningen

Voornoemde duikoefeningen worden uitgevoerd in het verband van een duikploeg. De kandidaat heeft hierbij zowel aan de oppervlakte als onder water op een zelfstandige wijze werkzaamheden uitgevoerd. Hierdoor heeft hij kennis en ervaring opgedaan met:

  • a. de werking en het gebruiksonderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA;

  • b. inwaterdecompressie behorend bij duiken tot en met een diepte van 15 meter;

  • c. werkzaamheden met niet-aangedreven handgereedschappen,

  • d. inspecties, zoek- en werkmethoden; en

  • e. het verzorgen van een rapportage.

3. Theoretische kennis

Voor het veilig kunnen verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de kandidaat theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a. de decompressierichtlijn en -methode tot en met een diepte van 15 meter;

  • b. elementaire meteorologie en elementaire nautische theorie;

  • c. onderwatercommunicatie en -navigatie;

  • d. relevante wet- en regelgeving; en

  • e. de algemeen erkende stand van de wetenschap en professionele dienstverlening in de sector werken onder overdruk.

Paragraaf 8.4.3. Opleidingscurriculum A3 SCUBA (tot en met 30 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A3 worden in aanvulling op de leerdoelstellingen voor subcategorie A1 en A2 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

1. Duikvaardigheid

De kandidaat doet ervaring op met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA bij het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de kandidaat minimaal 200 duikminuten worden gemaakt waarvan:

  • a. ten minste 120 duikminuten in buitenwater op een diepte van 20 tot 30 meter met een totale tijd onder druk van 150 minuten, waarvan ten minste 30 duikminuten gekoppeld zijn aan inwater- en/of oppervlaktedecompressie; en

  • b. ten minste 1 duik op een diepte tussen 28 en 30 meter.

2. Duikoefeningen

Voornoemde duikoefeningen worden uitgevoerd in het verband van een duikploeg. De kandidaat heeft hierbij zowel aan de oppervlakte als onderwater op een zelfstandige wijze werkzaamheden uitgevoerd. Hierdoor heeft hij kennis en ervaring opgedaan met:

  • a. de werking en het gebruiksonderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA;

  • b. in-water en oppervlaktedecompressie als duiker;

  • c. uitvoeren van meer uitgebreid schiemanswerk en tuigage;

  • d. werkzaamheden met diverse gereedschappen en gebruik van takels en een hefballon (lifting);

  • e. inspecties, zoek- en werkmethoden; en

  • f. het verzorgen van een rapportage.

3. Theoretische kennis

Voor het veilig kunnen verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de kandidaat theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a. de in-water en oppervlakte decompressierichtlijn en -methode;

  • b. relevante wet- en regelgeving; en

  • c. de algemeen erkende stand van de wetenschap en professionele dienstverlening in de sector werken onder overdruk.

Paragraaf 8.4.4. Opleidingscurriculum B0 SSE (geconditioneerde omstandigheden)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B0 worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

1. Duikvaardigheid

De kandidaat doet ervaring op met het gebruik van duikapparatuur met ademluchtvoorziening van de oppervlakte (SSE) bij het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de kandidaat ten minste 100 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende specificaties:

  • a. minimaal 70 duikminuten in een geconditioneerde omstandigheden; en

  • b. minimaal 30 duikminuten in een duiktoren met een bereikbare diepte van 9 meter.

2. Duikoefeningen

Voornoemde duikoefeningen worden uitgevoerd in het verband van een duikploeg. De kandidaat heeft hierbij zowel aan de oppervlakte als onderwater op een zelfstandige wijze werkzaamheden uitgevoerd. Hierdoor heeft hij kennis en ervaring opgedaan met:

  • a. de werking en het gebruiksonderhoud van diverse duikapparatuur met ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte (SSE);

  • b. het uitvoeren van noodprocedures, waaronder het opbrengen van een duiker in nood en het uitvoeren van noodopstijging;

  • c. het uitvoeren van een volledige pre-dive check;

  • d. het uitvoeren van een volledige post-dive check.

3. Theoretische kennis

Voor het veilig kunnen verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de kandidaat theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a. relevante wet- en regelgeving;

  • b. de algemeen erkende stand van de wetenschap en professionele dienstverlening in de sector werken onder overdruk;

  • c. diverse duikuitrustingen;

  • d. duikprocedures;

  • e. noodprocedures; en

  • f. teamverantwoordelijkheid.

Paragraaf 8.4.5. Opleidingscurriculum B1 SSE (tot en met 15 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B1 worden in aanvulling op de leerdoelstellingen voor B0 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

1. Duikvaardigheid

De kandidaat doet ervaring op met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE) bij het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de kandidaat ten minste 300 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende specificaties:

  • a. minimaal 150 duikminuten in buitenwater op een diepte tot en met 10 meter; en

  • b. minimaal 150 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 10 en 15 meter.

2. Duikoefeningen

Voornoemde duikoefeningen worden uitgevoerd in het verband van een duikploeg. De kandidaat heeft hierbij zowel aan de oppervlakte als onderwater op een zelfstandige wijze werkzaamheden uitgevoerd. Hierdoor heeft hij kennis en ervaring opgedaan met:

  • a. het uitvoeren van zoek- en werkmethoden waaronder het uitvoeren van inspecties;

  • b. het uitvoeren van eenvoudig schiemanswerk en tuigage (hijsbanden en kabels); en

  • c. het verzorgen van een rapportage.

3. Theoretische kennis

Voor het veilig kunnen verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de kandidaat voor de in deze subcategorie aanvullende theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a. relevante wet- en regelgeving;

  • b. de algemeen erkende stand van de wetenschap en professionele dienstverlening in de sector werken onder overdruk;

  • c. diverse duikuitrustingen;

  • d. duikprocedures;

  • e. noodprocedures;

  • f. teamverantwoordelijkheid;

  • g. decompresssiemethoden; en

  • h. eenvoudige schiemanswerk en tuigage (hijsbanden en kabels).

Paragraaf 8.4.6. Opleidingscurriculum B2 SSE (tot en met 30 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B2 worden in aanvulling op de leerdoelstellingen voor subcategorie B0 en B1 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

1. Duikvaardigheid

De kandidaat doet ervaring op met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte (SSE) bij het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de kandidaat ten minste 500 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende specificaties:

  • a. minimaal 300 duikminuten voor werkzaamheden op een diepte tot en met 10 meter;

  • b. minimaal 150 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 10 en 20 meter gekoppeld aan inwaterdecompressie en oppervlaktedecompressie; en

  • c. minimaal 50 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 20 en 30 meter gekoppeld aan inwaterdecompressie en oppervlaktedecompressie.

2. Duikoefeningen

Voornoemde duikoefeningen worden uitgevoerd in het verband van een duikploeg. De kandidaat heeft hierbij zowel aan de oppervlakte als onderwater op een zelfstandige wijze werkzaamheden uitgevoerd. Hierdoor heeft hij kennis en ervaring opgedaan met:

  • a. uitvoeren van inwater-decompressie en oppervlaktedecompressie;

  • b. gebruik van:

    • 1°. mechanisch gereedschap: ten minste de schiethamer of hogedrukspuit,

    • 2°. pneumatisch en hydraulisch aangedreven gereedschap: de airlift of reactiespuit,

    • 3°. elektrisch onderwatergereedschap: ten minste onderwaterbrand- en lasapparatuur;

  • c. het duiken in buitenwater met stroomsnelheid van maximaal een 0,5 meter per seconde;

  • d. ten minste 2 duiken met een heetwaterpak;

  • e. ten minste 2 duiken met een LARS;

  • f. inspectiemethoden ten aanzien van schepen en kunstwerken; en

  • h. meer uitgebreid schiemanswerk en tuigage.

3. Theoretische kennis

Voor het veilig kunnen verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de kandidaat theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a. meer uitgebreide relevante wet- en regelgeving;

  • b. de algemeen erkende stand van de wetenschap en professionele dienstverlening in de sector werken onder overdruk in meer uitgebreide zin;

  • c. het gebruik van aangedreven gereedschappen;

  • d. meer uitgebreide decompressiemethoden inclusief de werking en bediening van de decompressietank;

  • e. inspectie van kunstwerken; en

  • f. meer uitgebreid schiemanswerk en tuigage;

  • g. het gebruik van een heetwaterpak;

  • h. het gebruik van een LARS; en

  • i. het duiken in vervuild water.

Paragraaf 8.4.7. Opleidingscurriculum B3 SSE (tot 50 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B3 worden in aanvulling op de leerdoelstellingen voor subcategorie B0, B1 en B2 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

1. Duikvaardigheid

De kandidaat doet ervaring op met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de kandidaat ten minste 160 duikminuten worden gemaakt en waarbij de kandidaat minimaal 200 minuten totaal onder druk is geweest en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. minimaal 80 duikminuten op een diepte van 30 tot 40 meter met een totale tijd onder druk van ten minste 100 minuten en ten minste 6 duiken van minimaal 10 duikminuten;

  • b. minimaal 80 duikminuten op een diepte van 40 tot 50 meter met een totale tijd onder druk van ten minste 100 minuten, waarbij ten minste 2 duiken van minimaal 25 minuten; en

  • c. ervaring met zowel inwater- als oppervlaktedecompressie.

2. Duikoefeningen

Voornoemde duikoefeningen worden uitgevoerd in het verband van een duikploeg. De kandidaat heeft hierbij zowel aan de oppervlakte als onderwater op een zelfstandige wijze werkzaamheden uitgevoerd. Hierdoor heeft hij kennis en ervaring opgedaan met:

  • a. uitvoeren van een inwater- en een oppervlaktedecompressie;

  • b. gebruik van aangedreven gereedschappen:

    • 1°. mechanisch gereedschap: ten minste de schiethamer of hogedrukspuit,

    • 2°. lucht- en waterdruk aangedreven gereedschap: ten minste de airlift of reactiespuit; en

    • 3°. hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap: ten minste onderwaterbrand- en lasapparatuur.

3. Theoretische kennis

Voor het veilig kunnen verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de kandidaat theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a. theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen; en

  • b. veiligheid op zee.

Paragraaf 8.4.8. Opleidingscurriculum B4 SSE (met open duikklok)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B4 worden in aanvulling op de leerdoelstellingen voor subcategorie B0, B1, B2 en B3 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

1. Duikvaardigheid

De kandidaat doet ervaring op met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de kandidaat ten minste 220 duikminuten worden gemaakt en de kandidaat ten minste 260 minuten totaal onder druk is geweest en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. minimaal 90 duikminuten op een diepte tot 9 meter vanuit een open duikklok;

  • b. minimaal 60 duikminuten op een diepte van 9 tot 20 meter vanuit een open duikklok;

  • c. minimaal 30 duikminuten op een diepte van 30 tot 40 meter met een totale tijd onderdruk van 50 min, waarvan ten minste 2 duiken met een duiktijd van minimaal 10 minuten; en

  • d. minimaal 40 duikminuten op een diepte van 40 tot 50 meter met een totale tijd onder druk van 60 minuten, waarvan ten minste 1 duik met een minimale duiktijd van 25 minuten.

2. Duikoefeningen

Voornoemde duikenoefeningen worden uitgevoerd in het verband van een duikploeg. De kandidaat heeft hierbij zowel aan de oppervlakte als onderwater op een zelfstandige wijze werkzaamheden uitgevoerd. Hierdoor heeft hij kennis en ervaring opgedaan met:

  • a. optreden als zowel duiker als bell-man; en

  • b. uitvoeren van de bij de open duikklok behorende noodprocedures.

3. Theoretische kennis

Voor het veilig kunnen verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de kandidaat theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a. functioneren en uitrusting van een open duikklok; en

  • b. procedures bij het gebruik van een open duikklok.

Paragraaf 8.4.9. Opleidingscurriculum C Gesloten duikklok (met ademgas)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in hoofdcategorie C worden in aanvulling op de leerdoelstellingen voor subcategorie B4 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

1. Duikvaardigheid

De kandidaat doet ervaring op met het gebruik van een gesloten duikklok bij het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg door het uitvoeren van:

  • a. minimaal 1 bounceduik met de duikklok tot ten minste 100 meter met 3 lockouts:

    • 1°. een lockout tussen de 50 en 60 meter;

    • 2°. een lockout tussen 70 en 80 meter;

    • 3°. een lockout op ten minste 100 meter inclusief de bijbehorende procedures en oefeningen; en

  • b. minimaal 1 saturatieduik inclusief de bijbehorende procedures en oefeningen.

2. Duikoefeningen

Voornoemde duikoefeningen worden uitgevoerd in het verband van een duikploeg. De kandidaat heeft hierbij zowel aan de oppervlakte, in de gesloten klok als onder water op een zelfstandige wijze werkzaamheden uitgevoerd. Hierdoor heeft hij kennis en ervaring opgedaan met:

  • a. het bedienen van een decompressietank en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke procedures;

  • b. het werken als lid van de oppervlakte- en de duikploeg bij zowel bounce- als saturatieduiken;

  • c. het uitvoeren als duiker en bell-man van procedures voor in- en uitsluizen (lock-out) en vervoer onder druk (transport under pressure) volgens het vereiste programma; en

  • d. het bedienen van de droge duikklok in de rol van duiker inclusief het uitvoeren van de noodzakelijke controles en noodprocedures.

3. Theoretische kennis

Voor het veilig kunnen verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de kandidaat theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a. natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten met de daaraan verbonden EHBO-procedures voor duiken met ademgas;

  • b. decompressietanks, ten minste over gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding, sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures;

  • c. duikklokken, ten minste over gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie en het ballasten;

  • d. gasterugwinningssystemen en overlevingsapparatuur; en

  • e. relevante wet- en regelgeving.

Paragraaf 8.5. Algemene eisen duiklogboek

  • 1. De beoordeling of de duikervaring van de kandidaat voldoet aan de eisen die daarover gesteld zijn in de entreecriteria, bedoeld in hoofdstuk 8, en in de eindtermen, bedoeld in hoofdstuk 9, vindt mede plaats aan de hand van het duiklogboek.

  • 2. Iedere persoon die duikarbeid verricht houdt overeenkomstig artikel 6.16, vijfde lid, van het besluit een duiklogboek bij.

  • 3. Het duiklogboek maakt uitsluitend melding van uitgevoerde duikarbeid.

  • 4. Het duiklogboek maakt ten minste melding van:

    • a. aard van de duik;

    • b. gevolgde schema van de vermelde duik;

    • c. gevolgde decompressieverloop;

    • d. duikminuten;

    • e. datum van de duik;

    • f. aanvangstijdstip en eindtijd van de duik;

    • g. totale tijd onder druk;

    • h. aard van het gebruikte duikmaterieel;

    • i. aard van de verrichte werkzaamheden;

    • j. bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties; en

    • k. maximaal bereikte diepte.

  • 5. In het duiklogboek wordt bij iedere duik:

    • a. een handtekening geplaatst door de duiker;

    • b. een aftekening inclusief duikploegleidernummer geplaatst door de duikploegleider.

  • 6. Het duikerlogboek heeft paginanummers en de pagina’s zijn doorgenummerd.

Paragraaf 8.6. Beoordeling van de entreecriteria

De certificerende instelling beoordeelt door controle van het portfolio of voldaan wordt aan de entreecriteria, bedoeld in hoofdstuk 8. Het portfolio bestaat voor de respectievelijke categorieën ten minste uit:

A. SCUBA:

  • 1. kopie van een geldig identiteitsbewijs;

  • 2. kopie van het duiklogboek;

  • 3. een volledig en positief beoordeeld opleidingsportfolio van een opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat is aangevraagd, afgegeven door een door de certificerende instelling erkende opleidingsinstelling;

  • 4. attest dat de duiker duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts overeenkomstig artikel 6.14a van het besluit.

B. SSE:

  • 1. kopie van een geldig identiteitsbewijs;

  • 2. kopie van het duiklogboek;

  • 3. persoonscertificaat duikarbeid in categorie A2 respectievelijk A3 of een volledig en positief beoordeeld opleidingsportfolio van de subcategorie A2 respectievelijk A3;

  • 4. een volledig en positief beoordeeld opleidingsportfolio van een opleiding tot het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt, afgegeven door een door de certificerende instelling erkende opleidingsinstelling;

  • 5. attest dat de duiker duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts overeenkomstig artikel 6.14a van het besluit.

C. Gesloten duikklok:

  • 1. kopie van een geldig identiteitsbewijs;

  • 2. kopie van het duiklogboek;

  • 3. persoonscertificaat duikarbeid in categorie B4 of een volledig en positief beoordeeld opleidingsportfolio van de subcategorie B4;

  • 4. een volledig en positief beoordeeld opleidingsportfolio van een opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt, afgegeven door een door de certificerende instelling erkende opleidingsinstelling;

  • 5. attest dat de duiker duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts overeenkomstig artikel 6.14a van het besluit.

Hoofdstuk 9. Eindtermen

Paragraaf 9.1. A. SCUBA

  • 1. De kandidaat is in staat duikarbeid te verrichten in categorie A1, indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:

    T1. de kandidaat heeft kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;

    T2. de kandidaat is in staat individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend werk te verrichten in een duikploeg;

    T3. de kandidaat is in staat op te treden als reserveduiker;

    T4. de kandidaat is in staat andere duikers te ondersteunen bij het verrichten van duikarbeid;

    T5. de kandidaat is in staat noodprocedures uit te voeren en assistentie te verlenen bij noodgevallen;

    T6. de kandidaat heeft kennis van de gevaren van duikarbeid tot en met een diepte van 9 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen uit te voeren; en

    T7. de kandidaat is in staat om binnen geconditioneerde omstandigheden onder water werkzaamheden te verrichten met niet aangedreven gereedschap.

  • 2. De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van de duikarbeid in categorie A2, indien de kandidaat voldoet aan de hiervoor genoemde eindtermen T1 tot en met T5 en tevens voldoet aan de volgende eindtermen:

    T6A2. de kandidaat heeft kennis van de gevaren van duikarbeid in buitenwater tot en met een diepte van 15 meter binnen de limieten van No Deco duiktijden en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen uit te voeren; en

    T7A2. de kandidaat is in staat uiteenlopende werkzaamheden te verrichten met diverse niet aangedreven handgereedschappen in buitenwater tot en met een diepte van 15 meter met behulp van SCUBA.

  • 3. De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van de duikarbeid in categorie A3, indien de kandidaat voldoet aan de hiervoor genoemde eindtermen T1 tot en met T5 en tevens voldoet aan de volgende eindtermen:

    T6A3. de kandidaat heeft kennis van de gevaren van duikarbeid in buitenwater tot met een diepte van 30 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen uit te voeren; en

    T7A3. de kandidaat is in staat uiteenlopende werkzaamheden in buitenwater tot en met een diepte van 30 meter met behulp van SCUBA uit te voeren en hierbij gereedschappen en hulpmiddelen te gebruiken, zoals takels en een hefballon.

Paragraaf 9.2. B. SSE

  • 1. De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B0, indien de kandidaat in aanvulling op de eindtermen van categorie A2 voldoet aan de volgende eindtermen:

    T8. de kandidaat is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte te bedienen en als gebruiker te onderhouden;

    T9B0. de kandidaat is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken in geconditioneerde omstandigheden tot en met een diepte van 9 meter;

    T10B0. de kandidaat heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte tot en met een diepte van 9 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren; en

    T11B0. de kandidaat is in staat om onder geconditioneerde omstandigheden onder water werkzaamheden te verrichten met niet aangedreven handgereedschap.

  • 2. De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B1, indien hij in aanvulling op de eindterm van T8 van de categorie B0 voldoet aan de volgende eindtermen:

    T9B1. de kandidaat is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken in buitenwater tot en met een diepte van 15 meter; en

    T10B1. de kandidaat heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte tot en met een diepte van 15 meter binnen de limieten van No Deco duiktijden en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren.

  • 3. De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B2, indien de kandidaat in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 voldoet aan de volgende eindtermen:

    T8B2. de kandidaat is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte dat gebruikt wordt bij werkzaamheden tot en met een diepte van 30 meter te gebruiken en als gebruiker te onderhouden;

    T9B2. de kandidaat is in staat te functioneren in een duikploeg waarin met SSE wordt gedoken in buitenwater met een droogpak dan wel heetwaterpak tot en met een diepte van 30 meter inclusief duiken in verontreinigd water;

    T10B2. de kandidaat heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte tot en met een diepte van 30 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren; en

    T11B2. de kandidaat is in staat uiteenlopende werkzaamheden onder water te verrichten, waarbij gebruik gemaakt wordt van een LARS en van aangedreven gereedschappen.

  • 4. De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B3, indien de kandidaat in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 voldoet aan de eindterm T11B2 en voldoet aan de volgende eindtermen:

    T8B3. de kandidaat is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte dat gebruikt wordt bij werkzaamheden tot en met 50 meter te gebruiken en als gebruiker te onderhouden;

    T9B3. de kandidaat is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken in buitenwater met een droogpak dan wel heetwaterpak tot en met een diepte van 50 meter; en

    T10B3. de kandidaat heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte tot en met een diepte van 50 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren.

  • 5. De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B4, indien de kandidaat in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 en B3 voldoet aan de volgende eindtermen:

    T8B4. de kandidaat is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte, waaronder de open duikklok, te gebruiken en als gebruiker te onderhouden;

    T9B4. de kandidaat is in staat te functioneren in de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken vanuit een open duikklok in buitenwater;

    T10B4. de kandidaat heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte in en rond een open duikklok en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren; en

    T11B4. de kandidaat is in staat uiteenlopende werkzaamheden onder water uit te voeren vanuit een open duikklok.

Paragraaf 9.3. C. Gesloten duikklok

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie C, indien de kandidaat in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 en B4 voldoet aan de volgende eindtermen:

T12C. de kandidaat heeft uitgebreide kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en acute en chronische duikerziekten in relatie tot duikarbeid waarbij in het lichaam van de duiker saturatie optreedt;

T13C. de kandidaat is in staat voor zichzelf en anderen het materiaal te bedienen dat wordt gebruikt bij duiken met een gesloten duikklok en saturatieduiken;

T14C. de kandidaat heeft kennis van de gevaren van het gebruik van de gesloten duikklok en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren; en

T15C. de kandidaat is in staat de procedures voor het in- en uitsluizen (lock-out) en het vervoer onder druk uit te voeren.

Hoofdstuk 10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

Paragraaf 10.1. Toetscriteria

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • elementaire kennis: het onthouden, begrijpen en kunnen toepassen van de begrippen en belangrijkste gedachtegangen binnen het genoemde vakgebied;

  • uitgebreide kennis: het onthouden, begrijpen, kunnen toepassen, analyseren en evalueren van de kennis binnen het genoemde vakgebied en het creëren van nieuwe oplossingen binnen het genoemde vakgebied.

Paragraaf 10.1.1. A. SCUBA

De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt door de certificerende instelling voor de verkrijging van het persoonscertificaat duikarbeid in categorie A1, A2 en A3 getoetst aan de volgende toetscriteria:

T1 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten

T1.1

Elementaire kennis van natuurkunde, waaronder ten minste hyperbare fysica, de gaswetten en de natuurkundige effecten van overdruk.

T1.2

Elementaire kennis van duikmedische fysiologie, duikerziekten en de lange termijneffecten van het duiken.

T2 De kandidaat verricht individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend werk in een duikploeg

T2.1

Uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gereed zetten en opruimen van eenvoudig gereedschap voor gebruik onder water en verschillende types van SCUBA inclusief het gebruiksonderhoud hiervan, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T2.2

Voor A1:

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van schiemanswerk bestaande uit omgang met touwwerk, het opschieten van lijnen en het leggen van elementaire knopen, met name de platte knoop, mastworp met halve steken en paalsteek.

Voor A2:

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van schiemanswerk en tuigage bestaande uit de herkenning van verschillende soorten touwwerk, hijsbanden en kabels en de omgang hiermee en het leggen van verschillende knopen en steken.

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van schiemanswerk en tuigage bestaande uit de herkenning van verschillende soorten touwwerk en kabels en de omgang hiermee, het leggen van verschillende knopen en steken.

T2.3

Voor A1, A2, :

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van het bijhouden van het duiklogboek.

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het bijhouden van het duiklogboek en elementaire kennis en vaardigheden ten aanzien van het rapporteren over verrichte werkzaamheden onder water.

T3 De kandidaat treedt op als reserveduiker

T3.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis van deelname als reserveduiker aan de duikploeg, dit alles afgestemd op het duiken tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T4 De kandidaat ondersteunt andere duikers bij het verrichten van duikarbeid

T4.1

Voor A1:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers onder water en met de omgeving, waaronder het gebruik van lijnsignalen en visuele seinen.

Voor A2 en A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers onder water en met de omgeving, waaronder het gebruik van lijnsignalen en visuele seinen alsmede elektronische communicatie-apparatuur.

T5 De kandidaat voert noodprocedures uit en verleent assistentie bij noodgevallen

T5.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de voorgeschreven handelswijze in het geval van een ongeval of incident.

T5.2

Voor A1:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures:

a) materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken

b) uitvoeren en ondergaan van pre-dive- en post-divechecks;

c) duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen;

d) noodopstijging als vrije opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter.

Voor A2:

Als voor A1 met de toevoeging dat de casus wordt uitgevoerd bij (gesimuleerde) werkzaamheden met niet aangedreven handgereedschappen.

Voor A3:

Als voor A1 met de toevoeging dat de casus wordt uitgevoerd bij (gesimuleerde) werkzaamheden met takels of een hefballon.

T6 De kandidaat onderkent de gevaren van de duikarbeid en voert de relevante veiligheidsmaatregelen uit

T6.1

Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving.

T6.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de operationele duikprocedures, veiligheid en verschillende communicatiemiddelen.

T6.3

Elementaire kennis van de toepassing van decompressierichtlijnen en de decompressiemethodes.

T6.4

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de controle en gebruikersonderhoud van SCUBA, dit alles afgestemd op het duiken tot de diepte behorend bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T6.5

Elementaire kennis van de risico-inventarisatie en -evaluatie en beheersmaatregelen van specifieke gevaren die verbonden zijn aan de omgeving waarin wordt gewerkt.

T6.6

Voor A2 en A3:

Elementaire kennis van de specifieke gevaren en beheersmaatregelen die verbonden zijn aan de omgeving waarin wordt gewerkt, bijvoorbeeld het werken in omgevingen met scheepvaartverkeer, slecht zicht of stroming.

T6.7

Voor A2 en A3:

Elementaire kennis ten aanzien van zeemanschap, waaronder ten minste nautische theorie,

navigatie, elementaire meteorologie en het gebruik van getijde-atlassen en stroomkaarten.

T7 De kandidaat verricht uiteenlopende werkzaamheden onder water met behulp van SCUBA

T7.1

Duikervaring met SCUBA zoals volgens de categorieën in deze bijlage is voorgeschreven.

T7.2

Voor A1 en A2:

Uitvoeren van een afdaling naar 9 meter diepte en hierbij op de juiste wijze trimmen.

Voor A3:

Uitvoeren van een afdaling naar 20 meter diepte en hierbij op de juiste wijze trimmen gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie.

T7.3

Uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gebruik van verschillende typen SCUBA, afgestemd op het gebruik tot de diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T7.4

Uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gebruik van trimmethodes, afgestemd op het gebruik tot de diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T7.5

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van inspectiemethoden aan schepen, bouwkundige kunstwerken.

T7.6

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis en aanzien van het gebruik van de hefballon.

T7.7

Voor A1:

Elementaire kennis van het droogpak en ten minste 1 duik met droogpak.

Voor A2 en A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis van het droogpak.

Paragraaf 10.1.2. B. SSE

De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de beoordeling ter verkrijging van het persoonscertificaat duikarbeid:

  • a. in categorie B0 of B1 getoetst aan de toetscriteria voor het persoonscertificaat duikarbeid in categorie A2; en

  • b. in categorie B2, B3 of B4 getoetst aan de toetscriteria voor het persoonscertificaat duikarbeid in categorie A3;

die elk worden aangevuld met de volgende relevante toetscriteria:

T8 De kandidaat gebruikt en onderhoudt materieel op het niveau van de gebruiker voor ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte

T8.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van schiemanswerk en tuigage ten aanzien van materieel met ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte, dit alles afgestemd op het gebruik bij de categorie van het aangevraagde certificaat:

B0: maximaal 9 meter

B1: maximaal 15 meter

B2: maximaal 30 meter

B3: maximaal 50 meter

B4: maximaal 50 meter vanuit een open duikklok.

T8.2

Uitgebreide kennis van de theorie over de werking van ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte en samenstelling van het ademgas.

T9 De kandidaat is in staat te functioneren in de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken

T9.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers in uiteenlopende situaties tijdens de duikoperatie, dit alles afgestemd op het gebruik tot de diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T9.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de ondersteuning van duikers bij de verrichting van hun werkzaamheden, dit alles afgestemd op het gebruik tot de diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T9.3

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van noodprocedures en deelname als reserveduiker aan de duikploeg, dit alles afgestemd op het gebruik tot de diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T10 De kandidaat onderkent de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte en voert de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit

T10.1

Uitgebreide kennis van de gedragingen van ademgassen onder overdruk bij het gebruik van SSE.

T10.2

Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving.

T10.3

Voor B0:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarbij (gesimuleerd) werkzaamheden worden uitgevoerd met niet aangedreven gereedschap:

a) materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken;

b) uitvoeren en ondergaan van pre-dive- en post-divechecks;

c) duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen;

d) overschakelen op bail-out voorziening gevolgd door een opstijging vanaf een diepte van 9 meter.

Voor B1:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarbij (gesimuleerd) wordt gewerkt met handgereedschap:

a) materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken;

b) uitvoeren en ondergaan van pre-dive- en post-divechecks;

c) duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen;

d) overschakelen op bail-out voorziening gevolgd door een opstijging vanaf een diepte van 9 meter.

Voor B2 en B3:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarbij (gesimuleerd) wordt gewerkt op een diepte tussen 9 en 15 meter met aangedreven gereedschap en/of gewerkt wordt met LARS-systeem.

a) materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken;

b) uitvoeren en ondergaan van pre-dive- en post-divechecks;

c) duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen;

d) overschakelen op bail-out voorziening gevolgd door een opstijging vanaf een diepte van 9 meter.

Voor B4:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarbij vanuit een open duikklok (gesimuleerd) wordt gewerkt met aangedreven gereedschap:

a) materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken;

b) uitvoeren en ondergaan van pre-dive- en post-divechecks;

c) op een diepte van 12 meter een duiker in nood op veilige wijze in de open duikklok brengen die op een diepte van 9 meter verblijft en in de open duikklok de procedures uitvoeren.

T10.4

Voor B1:

Vaardigheden en uitgebreide kennis van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden bij duiken tot en met een diepte van 15 meter.

Voor B2, B3 en B4:

Vaardigheden en uitgebreide kennis van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden inclusief de werking en de bediening van de decompressietank.

T10.5

Voor B4:

Vaardigheden en uitgebreide kennis met betrekking tot de open duikklok, inclusief noodprocedures.

T10.6

Voor B2, B3 en B4

Uitgebreide kennis van duiken in verontreinigd water.

T11 De kandidaat verricht uiteenlopende werkzaamheden onder water en bedient zich van meer typen materieel met ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte, hulpmaterieel en verschillende gereedschappen

T11.1

Duikervaring met SSE de categorieën B0, B1, B2, B3 of B4 zoals volgens de categorieën in deze bijlage is voorgeschreven.

T11.2

Voor B0 en B1:

Uitvoeren van een afdaling naar 9 meter diepte gevolgd door een opstijging.

Voor B2 en B3:

Uitvoeren van een afdaling naar 20 meter diepte gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie.

Voor B4:

Uitvoeren van een afdaling en opstijging met behulp van een open duikklok in open water gekoppeld aan inwaterdecompressie.

T11.3

Voor B2, B3 en B4

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het gebruik van een onderwatercamera.

T11.4

Voor B2, B3 en B4:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van aangedreven gereedschap, waarbij deze vaardigheden ten dele worden gecombineerd met het gebruik van een LARS.

T11.5

Voor B2, B3 en B4:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van heetwaterpak.

T11.6

Voor B3 en B4:

Elementaire kennis van de theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen.

Paragraaf 10.1.3. C. Gesloten duikklok

De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt ter verkrijging van het persoonscertificaat duikarbeid in categorie C getoetst aan de volgende aanvullende toetscriteria:

T12 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en acute en chronische duikerziekten in relatie tot duikarbeid waarbij in het lichaam van de duiker saturatie optreedt

T12.1

Uitgebreide kennis van de fysische theorie over het gebruik van ademgas en de gevolgen hiervoor voor de anatomie.

T12.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het functioneren van de duikploeg bij het gebruik van ademgas en saturatie.

T13 De kandidaat bedient in zijn rol als duiker voor zichzelf en anderen het materiaal dat wordt gebruikt bij duiken met een gesloten duikklok en bij saturatieduiken

T13.1

Uitgebreide theoretische kennis met betrekking tot het saturatiesysteem, waaronder gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding, sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures.

T13.2

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van het als duiker omgaan met saturatiesysteem en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke procedures.

T13.3

Vaardigheden en uitgebreide theoretische kennis ten aanzien van de gesloten duikklok, waaronder gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie en het ballasten.

T13.4

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de bediening van de gesloten duikklok inclusief het uitvoeren van de noodzakelijk controles.

T14 De kandidaat onderkent de gevaren van het gebruik van de gesloten duikklok en voert de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit

T14.1

Uitgebreide theoretische kennis en één duik waarbij overlevingsapparatuur gebruikt wordt dan wel gesimuleerd wordt.

T14.2

Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving.

T15 De kandidaat is vaardig in de uitvoering van de procedures voor het in- en uitsluizen (lock-out) en het vervoer onder druk

T15.1

Ervaring als lid van de oppervlakte- en duikploeg bij zowel bounce- als saturatieduiken.

T15.2

Duikervaring met een open duikklok zoals voor paragraaf 8.3, categorie C vereist is in het opleidingscurriculum

Paragraaf 10.2. Beoordeling eindtermen

  • 1. De certificerende instelling beoordeelt of aan de eindtermen wordt voldaan door middel van:

    • a. de beoordeling van het opleidingsportfolio;

    • b. het afnemen van een theorie examen; en

    • c. het afnemen van een praktijkexamen.

  • 2. De cesuur is opgenomen in het examenreglement.

Paragraaf 10.2.1. Beoordeling opleidingsportfolio

  • 1. De ervaring, duikervaring en vaardigheden omschreven in de toetscriteria, bedoeld in hoofdstuk 10, worden door middel van een documentenonderzoek van het opleidingsportfolio beoordeeld tegen de relevante eindtermen T1 tot en met T15.

  • 2. Het volledig en positief beoordeelde opleidingsportfolio van de afgeronde opleiding van de kandidaat alsmede zijn duiklogboek tonen aan dat de kandidaat minimaal voldoet aan de eindtermen die in deze bijlage zijn gesteld aan de betreffende categorie duikarbeid.

  • 3. De kandidaat kan, wanneer de opleidingsinstelling een leerlingvolgsysteem of toetskaart ter beschikking stelt, daarmee aan de certificerende instelling inzicht verschaffen in:

    • a. iedere verrichting die in het kader van de opleiding is gedaan;

    • b. aanwezigheid van de kandidaat tijdens alle theoretische en praktische onderdelen van de opleiding;

    • c. bijzonderheden;

    • d. een beoordeling;

    • e. een indicatie van de leerprogressie; en

    • f. tussentijdse evaluaties die zijn afgetekend door de instructeur.

  • 4. Indien de duikvaardigheid van de kandidaat in het kader van de entreecriteria voor het examen als onvoldoende wordt beoordeeld, wordt de certificatie geweigerd of wordt als maatregel voorgeschreven dat de kandidaat zijn duikvaardigheid aanvult door het volgen van een duikopleiding die aan de kwalificatie-eisen voldoet.

Paragraaf 10.2.2. Theorie-examen A. SCUBA

  • 1. Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie A beslaat 6 thema’s:

    • a. duikerziekten;

    • b. decompressie;

    • c. duiken algemeen;

    • d. veiligheid, wet- en regelgeving;

    • e. natuurkunde; en

    • f. zeemanschap.

  • 2. Het examen over deze zes thema’s kan door de certificerende instelling worden afgenomen in één theorie-examen dan wel in maximaal zes deelexamens.

  • 3. Het theorie-examen wordt door de certificerende instelling afgestemd op de categorie van certificatie die door de kandidaat is aangevraagd.

  • 4. Indien onderdelen van de theorie niet voor de categorie van toepassing zijn, komen deze onderdelen te vervallen.

  • 5. In het theorie-examen toont de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de relevante toetscriteria aan:

Thema

Toetscriteria

Duikerziekten

T1.2

Decompressie

T6.3

Duiken algemeen

T2.1; T2.2; T2.3; T3.1; T4.1; T5.1; T6.2; T6.4; T7.3; T7.4; T7.5; T7.6

Veiligheid, wet- en regelgeving

T6.1; T6.5

Natuurkunde

T1.1

Zeemanschap

T2.1; T6.6; T6.7

Paragraaf 10.2.3. Theorie-examen B. SSE

  • 1. Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie B beslaat vier thema’s:

    • a. decompressie;

    • b. duiken algemeen;

    • c. veiligheid, wet- en regelgeving; en

    • d. natuurkunde.

  • 2. Het examen over deze vier thema’s kan door de certificerende instelling worden afgenomen in één examen dan wel in maximaal vier deelexamens.

  • 3. Het theorie-examen wordt door de certificerende instelling afgestemd op de categorie van certificatie die door de kandidaat is aangevraagd.

  • 4. Indien onderdelen van de theorie niet voor de categorie van toepassing zijn, komen deze onderdelen te vervallen.

  • 5. In het theorie-examen toont de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de relevante toetscriteria aan:

Thema

Toetstcriteria

Decompressie

T10.4

Duiken algemeen

T8.1; T8.2;T9.1; T9.2; T9.3; T10.5; T10.6; T11.3; T11.4; T11.5; T11.6

Veiligheid, wet- en regelgeving en organisatie

T10.2; T10.5

Natuurkunde

T10.1

Paragraaf 10.2.4. Theorie-examen C. Gesloten duikklok (met ademgas)

  • 1. Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie C bestaat uit vier thema’s:

    • a. decompressie;

    • b. bediening gesloten duikklok;

    • c. veiligheid, wet- en regelgeving; en

    • d. natuurkunde.

  • 2. Deze vier thema’s kunnen door de certificerende instelling worden geëxamineerd in één examen dan wel in maximaal vier deelexamens.

  • 3. In het theorie-examen toont de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de relevante toetscriteria aan:

Thema

Toetscriteria

Decompressie

T12.2

Bediening gesloten duikklok

T13.1; T13.2; T13.3; T13.4; T15.1

Veiligheid, wet- en regelgeving en organisatie

T14.1; T14.2

Natuurkunde

T12.1

Paragraaf 10.2.5. Uitvoering van het theorie-examen

Het theorie-examen wordt uitgevoerd conform het examenreglement.

Paragraaf 10.2.6. Praktijkexamen

  • 1. De kandidaat wordt toegelaten tot het praktijkexamen wanneer het portfolio van de desbetreffende categorie volledig en positief is beoordeeld.

  • 2. De praktijkexamens worden door de certificerende instelling zodanig ingericht dat zij voldoen aan de volgende criteria:

Praktijkexamen A1

Toetscriteria

T5.2 en T7.2

Locatie:

Geconditioneerde omstandigheden

Onderdelen:

In een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden in het verband van een duikploeg komen de volgende onderdelen aan de orde:

1. materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken;

2. volledige pre-dive- en post-dive-checks ondergaan en uitvoeren;

3. afdaling naar 9 meter diepte maken en op de juiste wijze trimmen;

4. duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen; en

5. gecontroleerde opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter.

Praktijkexamen A2

Toetscriteria:

T5.2 en T7.2

Locatie:

Geconditioneerde omstandigheden (onderdeel A) en buitenwater (onderdeel B)

Onderdeel: A

In een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden in het verband van een duikploeg komen de volgende onderdelen aan de orde:

1. materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken;

2. volledige pre-dive- en post-dive-checks ondergaan en uitvoeren;

3. afdaling naar 9 meter diepte maken en op de juiste wijze trimmen;

4. duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen; en

5. gecontroleerde opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter;

en

Onderdeel: B

Het uitvoeren van een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met niet aangedreven handgereedschappen tot een diepte van maximaal 15 meter in het verband van een duikploeg.

Praktijkexamen A3

Toetscriteria:

T5.2 en T7.2

Locatie:

Geconditioneerde omstandigheden (onderdeel A) en buitenwater (onderdeel B)

Onderdeel: A

In een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden in het verband van een duikploeg komen de volgende onderdelen aan de orde:

1. materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken;

2. volledige pre-dive- en post-dive-checks ondergaan en uitvoeren;

3. afdaling naar 9 meter diepte maken en op de juiste wijze trimmen;

4. duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen; en

5. gecontroleerde opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter;

en

Onderdeel: B

a. een afdaling tot een diepte van maximaal 15 meter gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie procedure, of

b. een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden tot een diepte van maximaal 15 meter met takels of een hefballon in het verband van een duikploeg.

Praktijkexamen B0

Toetscriteria:

T10.3 en T11.2

Locatie:

Geconditioneerde omstandigheden

Onderdelen:

In een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met niet aangedreven handgereedschappen in het verband van een duikploeg, waarbij de duiker onderwater geen zicht heeft komen de volgende onderdelen aan de orde:

1. materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken;

2. volledige pre-dive- en post-dive-checks ondergaan en uitvoeren;

3. afdaling naar 9 meter diepte maken;

4. duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen; en

5. vanaf een diepte van 9 meter overschakelen op bail-out en een opstijging maken.

Praktijkexamen B1

Toetscriteria:

T10.3 en T11.2

Locatie:

Geconditioneerde omstandigheden

Onderdelen:

In een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met niet aangedreven handgereedschappen in het verband van een duikploeg komen de volgende onderdelen aan de orde:

1. materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken;

2. volledige pre-dive- en post-dive-checks ondergaan en uitvoeren;

3. afdaling naar 9 meter diepte maken;

4. duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen; en

5. vanaf een diepte van 9 meter overschakelen op bail-out en een opstijging maken.

Praktijkexamens B2 en B3

Toetscriteria:

T10.3 en T11.2

Locatie:

Geconditioneerde omstandigheden (onderdeel A) en buitenwater (onderdeel B)

Onderdeel A:

In een casus met (gesimuleerde)werkzaamheden met niet aangedreven handgereedschappen in het verband van een duikploeg, waarbij de duiker onderwater geen zicht heeft komen de volgende onderdelen aan de orde:

1. materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken;

2. volledige pre-dive- en post-dive-checks ondergaan en uitvoeren;

3. afdaling naar 9 meter diepte maken;

4. duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen; en

5. vanaf een diepte van 9 meter overschakelen op bail-out en een opstijging maken;

en

Onderdeel B:

Ten minste een van de hieronder genoemde onderdelen:

1. een afdaling tot een diepte van maximaal 15 meter gevolgd door een opstijging met inwaterdecompressie procedure;

2. een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met aangedreven gereedschappen in het verband van een duikploeg tot een diepte van maximaal 15 meter;

3. een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met aangedreven gereedschappen in het verband van een duikploeg tot een diepte van maximaal 15 meter waarbij gebruik gemaakt wordt van een LARS.

Praktijkexamen B4

Een portfoliocontrole op categorie B3 en in aanvulling hierop ten minste een van de hieronder genoemde onderdelen A of B:

Toetscriteria:

T10.3 en T11.2

Locatie:

Buitenwater

Onderdeel A:

1. materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken en volledige pre-dive- en post-dive-checks ondergaan en uitvoeren;

2. in een casus met gesimuleerde werkzaamheden vanuit een open duikklok in het verband van een duikploeg op een diepte van maximaal 15 meter komen ten minste twee van de hieronder genoemde onderdelen a tot en met c aan de orde:

3. a. een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met aangedreven gereedschappen in het verband van een duikploeg op een diepte van maximaal 15 meter;

b. een casus met zelfredzaamheid van de duiker van een diepte van maximaal 15 meter naar de open duikklok; of

c. een casus van functioneren als reserveduiker, waarbij de reserveduiker de duiker in nood op veilige wijze omhoog brengt van een diepte van maximaal 15 meter via de open duikklok;

of

Onderdeel B:

1. materiaal controleren en voor gebruik gereedmaken en volledige pre-dive- en post-dive-checks ondergaan en uitvoeren; en

2. in een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden vanuit een LARS in het verband van een duikploeg op een diepte van maximaal 15 meter komen ten minste twee van de hieronder genoemde onderdelen a tot en met c aan de orde:

a. een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met aangedreven gereedschappen in het verband van een duikploeg op een diepte van maximaal 15 meter;

b. een casus met zelfredzaamheid van de duiker van een diepte van maximaal 15 meter naar de duikkooi; of

c. een casus van functioneren als reserveduiker, waarbij de reserveduiker de duiker in nood op veilige wijze omhoog brengt van een diepte van maximaal 15 meter via de duikkooi.

Portfoliobeoordeling C

Voor categorie C voert de certificerende instelling een portfoliobeoordeling uit. Indien hieruit blijkt dat de kandidaat tijdens zijn opleiding getoetst is, is geen aanvullend praktijkexamen nodig.

Hoofdstuk 11. Hercertificatie

Paragraaf 11.1. Toetscriteria voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het persoonscertificaat duikarbeid gelden de volgende toetscriteria:

H 1 De kandidaat is als duiker werkzaam en verricht werkzaamheden onder water

H1.1

Doorlopende beroepservaring van:

1. voor de categorie A (SCUBA) en B (SSE): ten minste 30 duiken in 24 maanden conform de in paragraaf 11.2.1. gestelde eindtermen voor doorlopende beroepservaring;

2. voor categorie C (Gesloten duikklok: ten minste 10 keer in 24 maanden een bell-run (gesloten bel) waarbij 5 keer is opgetreden als bell-man en waarbij 5 keer een lock out is gemaakt

H 2 De kandidaat heeft kennis en inzicht met betrekking tot het uitvoeren van (nood)procedures binnen de scope van de subcategorie

H2.1

Algemeen:

Procedures bij het in veiligheid brengen van een duiker in nood.

Voor A1, A2, B0 en B1:

Omhoog brengen van een duiker in nood vanaf een maximale diepte van 9 meter.

A3, B2, B3 en B4:

Vigerende veiligheids- en (nood)procedures uitvoeren.

Voor C:

Vigerende veiligheids- en (nood)procedures uitvoeren.

Paragraaf 11.2. Uitgangspunten toetsing

  • 1. De certificerende instelling beoordeelt aan de hand van het duiklogboek of voldaan wordt aan toetscriterium H1, en aan de hand van een proeve van bekwaamheid of voldaan wordt aan toetscriterium H2.

  • 2. Indien de certificaathouder certificaten heeft in meerdere categorieën kan worden volstaan met één hercertificatie voor de meest uitgebreide scope.

  • 3. Het voldoen aan de toetscriteria voor hercertificatie voor de desbetreffende scope wordt minimaal één keer in de vier jaar beoordeeld.

  • 4. Indien uit de beoordeling van het duiklogboek blijkt dat de certificaathouder niet voldoet aan de eisen voor hercertificatie, dan legt de certificaathouder een praktijkexamen af zoals vereist voor initiële certificatie.

Paragraaf 11.2.1. Eindtermen doorlopende beroepservaring

  • 1. De eindtermen op basis waarvan de certificerende instelling beoordeelt of binnen de afgelopen 24 maanden sprake was van voldoende doorlopende beroepservaring luiden als volgt:

    • a. voor subcategorie A1: ten minste 30 duiken en een totaaltijd onder druk van minimaal 300 minuten;

    • b. voor subcategorie A2: ten minste 30 duiken en een totaaltijd onder druk van minimaal 300 minuten, waarvan ten minste 5 duiken met een minimale duikdiepte van 9 meter en een totaaltijd onder druk van 50 minuten;

    • c. voor subcategorie A3: ten minste 30 duiken en een totaaltijd onder druk van minimaal 300 minuten;

    • d. voor subcategorie B0: ten minste 30 duiken en een totaaltijd onder druk van minimaal 300 minuten, waarvan ten minste 20 duiken met een totaaltijd onder druk van minimaal 200 duikminuten met SSE;

    • e. voor subcategorie B1: ten minste 30 duiken en een totaaltijd onder druk van minimaal 300 minuten, waarvan:

      • 1°. ten minste 20 duiken met een totaaltijd onder druk van minimaal 200 duikminuten met SSE; en

      • 2°. ten minste 5 duiken met een minimale duikdiepte van 9 meter en een totaaltijd onder druk van 50 minuten;

    • f. voor subcategorie B2: ten minste 30 duiken en een totaal tijd onder druk van minimaal 300 minuten, waarvan ten minste 15 duiken met een totaaltijd onder druk van minimaal 150 duikminuten met SSE;

    • g. voor subcategorie B3: ten minste 30 duiken een totaaltijd onder druk van minimaal 300 minuten waarvan ten minste 15 duiken met een totale duiktijd van minimaal 150 duikminuten met SSE; en

    • h. voor subcategorie B4: ten minste 30 duiken met een totaal tijd onder druk van minimaal 300 minuten waarvan ten minste 15 duiken met een totale tijd onder druk van minimaal 150 minuten met SSE.

  • 2. Indien de certificaathouder B4 eveneens beschikt over certificaat in de categorie C geldt dat het aantal gemaakte bellruns een compensatie is van het dienovereenkomstig aantal te maken duiken in de subcategorie B4. De totale tijd onder druk van 300 minuten in de subcategorie B4 mag worden verminderd met de gelogde tijd onder druk als lockout duiker.

Paragraaf 11.3. Aanvraag hercertificatie

  • 1. De certificaathouder vermeldt in de aanvraag voor welke subcategorie hij hercertificatie wenst.

  • 2. Indien de doorlopende beroepservaring van de certificaathouder niet voldoet aan de hieraan gestelde eisen, wordt door de certificerende instelling op aanvraag van en voor rekening van de certificaathouder een inschalingstraject opgesteld.

  • 3. Indien de certificaathouder voldoet aan de eisen inzake beroepservaring van een lagere subcategorie en de certificaathouder afziet van een inschalingstraject, wordt de certificaathouder op zijn verzoek beoordeeld tegen de eindtermen van de hoogste subcategorie waarvoor wel aan de eisen inzake beroepservaring voldaan wordt.

  • 4. De certificerende instelling verstrekt de certificaathouder bij een positieve beoordeling in dat geval het daarbij behorende certificaat.

Paragraaf 11.4. Beoordeling bij hercertificatie

De hercertificatie wordt verleend, indien op basis van de met het duiklogboek aangetoonde praktijkervaring en de door de certificerende instelling beoordeelde proeve van bekwaamheid wordt aangetoond dat aan de toetscriteria H1 en H2 wordt voldaan.

Paragraaf 11.5. Ingangsdatum van hercertificatie

  • 1. De ingangsdatum van hercertificatie is de datum van de beslissing omtrent hercertificatie.

  • 2. De portfoliobeoordeling en het afleggen van een proeve van bekwaamheid vinden binnen twee maanden voorafgaand aan de beslissing over de hercertificatie plaats.

Hoofdstuk 12. Certificaat

  • 1. Op het certificaat worden ten minste de volgende gegevens vermeld:

    • a. naam van de certificaathouder;

    • b. uniek en eenduidig certificaatnummer;

    • c. naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel, en logo van de certificerende instelling die het certificaat heeft verstrekt;

    • d. naam en logo van de beheerstichting;

    • e. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de Minister van SZW;

    • f. verwijzing naar onderhavig certificatieschema;

    • g. categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid; en

    • h. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

  • 2. Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de certificerende instelling verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan de wettelijke eisen ten aanzien van duikarbeid die zijn opgenomen in deze bijlage.

  • 3. Het certificaat vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

  • 4. De ingangsdatum van het certificaat is de datum waarop de certificatiebeslissing is genomen.

  • 5. De gegevens, bedoeld in het eerste onderdeel, subonderdelen a, b, f, g en h, worden geregistreerd in het certificaatregister.

Hoofdstuk 13. Geldigheidscondities

  • 1. Gedurende de looptijd van het certificaat gelden de volgende condities voor de certificaathouder:

    • a. De certificaathouder stelt de certificerende instelling onverwijld op de hoogte van wijzigingen betreffende zijn adres;

    • b. De certificaathouder gebruikt het certificaat uitsluitend zolang dit geldig is;

    • c. De certificaathouder voldoet aan de eisen die in het kader van de doorlopende beroepservaring gelden overeenkomstig paragraaf 11.2.1;

    • d. De certificaathouder gebruikt het certificaat uitsluitend als bewijs van zijn vakbekwaamheid binnen de betrokken subcategorieën;

    • e. De certificaathouder verleent medewerking bij het uitvoeren van toezicht door de certificerende instelling en stemt in met het steekproefsgewijs onderzoeken van zijn portfolio bij de werk- of opdrachtgevers;

    • f. De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn certificatie door de certificerende instelling in het certificaatregister;

    • g. De certificaathouder meldt klachten die tegen zijn vakbekwaamheid zijn ingebracht bij de certificerende instelling en verleent medewerking aan onderzoek door de certificerende instelling van dergelijke klachten;

    • h. De certificaathouder gaat misbruik van dit certificaat door derden zoveel mogelijk tegen en meldt vermissing van het certificaat binnen tien dagen aan de certificerende instelling.

  • 2. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit tot consequentie hebben dat het certificaat wordt geschorst of ingetrokken of een waarschuwing worden gegeven.

Hoofdstuk 14. Overgangsbepalingen duikercertificaten

  • 1. Een brandweerduiker als bedoeld in artikel 6.6, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling, zoals dat lid luidt op 30 september 2018, die beschikt over een persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer dat is afgegeven vóór 1 oktober 2018, wordt gedurende de looptijd van dat certificaat geacht te voldoen aan de eisen voor een duiker met een certificaat in de subcategorie A2 SCUBA, neergelegd in hoofdstuk 9 van deze bijlage. De certificaathouder werkt mee aan tussentijdse controles en zijn certificaat kan worden geschorst of ingetrokken indien de certificaathouder zich niet houdt aan de voor het gebruik van dat certificaat geldende voorschriften.

  • 2. Wanneer een in het eerste onderdeel bedoelde certificaathouder optreedt als examinator tellen de jaren ervaring die hij als brandweerduiker heeft opgedaan mee voor de in paragraaf 5.3, derde onderdeel, onder a, geformuleerde eis.

  • 3. Een duiker als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling die beschikt over een persoonscertificaat duikarbeid dat is afgegeven vóór 1 oktober 2018, wordt gedurende de looptijd van dat certificaat geacht te voldoen aan de eisen voor een duiker, neergelegd in hoofdstuk 9 van deze bijlage. De certificaathouder werkt mee aan tussentijdse controles en zijn certificaat kan worden geschorst of ingetrokken indien de certificaathouder zich niet houdt aan de voor het gebruik van dat certificaat geldende voorschriften.

Bijlage XVId. behorend bij Artikel 6.5, 4e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider

Document: WSCS-WOD-B

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Algemeen

 

3.2

Beschrijving van het schema

 

3.3

Actieve partijen

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

     

4

 

Certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

     

5

 

Examenreglement

 

5.1

Algemeen

 

5.2

Uitvoering van het examen

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

     

6

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen

 

6.6

Melding aan de Nederlandse Arbeidsinspectie

     

7

 

Onderwerp van de certificatie

     

8

 

Entreecriteria

     

9

 

Eindtermen

     

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Beoordelingsmethode

 

10.3

Uitslagregel van het examen

     

11

 

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Cesuur van de beoordeling

     

12

 

Certificaat

     

13

 

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van duikmedische begeleiding in een duikploeg. Dit schema is goedgekeurd door de Stichting werken onder overdruk en is vastgesteld door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikmedisch begeleider. Het persoonscertificaat duikmedisch begeleider is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16 lid 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De duikmedisch begeleider maakt deel uit van de duikploeg en ondersteunt de persoon die duikarbeid verricht. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Het certificatiesysteem van de certificerende instelling moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Indien de definities in dit document afwijken van de definities in NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en mandatory documents, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Compressiekamer of -tank

:

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik (operationele)

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Duikklok, gesloten of droge

:

Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.

Duikklok, open of natte

:

Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Portfolio

:

Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Saturatieduiken

 

Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Document: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Document: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Document: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Document: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Document: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van personen die duikmedische begeleiding verlenen.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt aangeduid als WSCS-WOD-B. Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit schema vervangt eerdere versies. Op- en aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instellingen (CKI’s);

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’, als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:

  • duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;

  • veilige inrichting van de duiklocaties:

    • lage temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in water op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften in wet- en regelgeving en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.

Deze incidenten kunnen verder worden voorkomen door:

  • elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;

  • kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren van de duikploeg;

  • duikmedische assistentie op de duiklocatie in geval van crisissituaties.

De persoon die duikarbeid verricht, is afhankelijk van materieel en van de andere leden van de duikploeg. De duiklocatie is vaak ver verwijderd van medische assistentie en in relatie tot duiken kunnen specifieke complicaties optreden. De duikmedisch begeleider in de duikploeg is in staat om in het geval van calamiteiten onmiddellijk assistentie te verlenen.

Een meer omvangrijke risicoanalyse is opgenomen in het document Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificerende instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk (WDAT-WOD-P).

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De aanvrager dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag in voor het Persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider bij een certificerende instelling (CKI). Vervolgens verstrekt de certificerende instelling alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de certificerende instelling die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat beperkt duikmedische begeleider (EHBO duikarbeid), duikmedisch begeleider (mad A) en uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) is op grond van de risicoanalyse twee kalenderjaren. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Na vier jaar volgt de certificaathouder een herhalingsopleiding en moet opnieuw een theorie- en praktijkexamen afleggen. De herhalingsopleiding en examinering is noodzakelijk, omdat de vakbekwaamheid verrichtingen betreft die slechts in noodsituaties worden toegepast en waarin de certificaathouder normaliter geen praktijkervaring opdoet. Voor de uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) is de geldigheid op basis van andere wet en regelgeving beperkt tot 1 jaar vanwege de voorbehouden medische handelingen.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de certificerende instelling worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De certificerende instelling registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de certificerende instelling zal voorschrijven welk digitale formaat de toelevering van gegevens moet hebben, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, certificerende instellingen of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en/of praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat voor uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) dient een praktijkstage in een ziekenhuis te volgen om voorbehouden handelingen te mogen doen gevolgd door een pratijkexamen door de begeleidend arts. De kandidaat dient in elk geval te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1) opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad B op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;

  • 2) actuele werkervaring die relevant is voor de functie als (beperkt/uitgebreid) duikmedisch begeleider;

  • 3) historische ervaring als (beperkt/uitgebreid) duikmedisch begeleider blijkend uit een volledig en correct geadministreerd verslag van zijn werkzaamheden in het recente verleden.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het Persoonscertificaat duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B).

Het examenreglement is onderdeel van WSCS-WOD-B. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificerende instelling en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • praktijkexamen

  • theorie-examen

Het examen wordt door de certificerende instelling afgenomen.

5.2. Uitvoering van het examen

De certificerende instelling stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) Ingangsdatum van het certificaat

  • 2) Entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) Aanvraagprocedure

  • 4) Bevestiging van deelname en oproep

  • 5) Identificatie van de deelnemers

  • 6) Toelating en afwezigheid

  • 7) Examenduur en wijze van examinering

  • 8) Gedragsregels voor kandidaten

  • 9) Regeling aangepast examen

  • 10) Normen voor slagen en afwijzen

  • 11) Bekendmaking van de uitslag

  • 12) Bewaartermijn

  • 13) Inzagerecht

  • 14) Geldigheidsduur

  • 15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijk eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aan wijzing en toezicht voor certificerende instellingen bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).

In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij de beoordeling van de demonstratie van praktische vaardigheden en het praktijkeindexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:

  • 1. Is aantoonbaar deskundig op het gebied van EHBO-duikarbeid en duikmedische begeleiding, In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het persoonscertificaat duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B). In het geval dat de examinator de duikleiding heeft dient hij te beschikken over het persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L).

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

De medewerkers van de certificerende instelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de certificerende instelling.

5.4.2. Algemene regels

De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:

  • absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;

  • sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;

  • voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;

  • individuele werktafels) met stoelen voor de kandidaten die met gelijke tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;

  • ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.

De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:

  • een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;

  • voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;

  • voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.

Het theorie-examen wordt afgenomen in de Nederlandse taal. Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen. Het afnemen van een examen op andere wijze behoeft voorafgaande instemming van het Centraal College van Deskundigen. Op indicatie van de certificerende instelling wordt het examen bij kandidaten met buitenlandse voorkwalificaties afgenomen in de Engelse taal.

De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor het praktijkexamen worden uitgewerkt door de certificerende instelling. De certificerende instelling ziet toe op de juiste inrichting, het onderhoud en juiste gebruik van de faciliteiten. De certificerende instelling kan hiertoe controles uitvoeren.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De certificerende instelling is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. Alhoewel de certificerende instelling normaliter geen tussentijds toezicht uitvoert vanwege de beperkte geldigheidsduur van twee kalenderjaren, moet de certificerende instelling wel tussentijds toezicht uitvoeren. Voor de uitgebreid duikmedisch begeleider is op grond van andere wet en regelgeving een doorlopende jaarlijkse beroepservaring geëist om voorbehouden medische handelingen te mogen uitvoeren. De CKI dient hierop tussentijds toezicht uit te voeren. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de certificerende instelling, de nationale accreditatie-instelling en de Nederlandse Arbeidsinspectie.

In de overeenkomst tussen de certificerende instelling en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de certificerende instelling zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 2) binnen 6 weken aan het hierboven genoemde verzoek gehoor te geven;

  • 3) toestemming te geven aan de certificerende instelling om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Nederlandse Arbeidsinspectie in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:

  • 1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3) op specifieke indicatie van de Nederlandse Arbeidsinspectie.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Na twee kalenderjaren volgt de certificaathouder een herhalingsopleiding en moet opnieuw een theorie- en praktijkexamen afleggen. De herhalingsopleiding en examinering is noodzakelijk, omdat de vakbekwaamheid verrichtingen betreft die slechts in noodsituaties worden toegepast en waarin de certificaathouder normaliter geen praktijkervaring opdoet.

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle zoals bedoeld in paragraaf 6.2.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de certificerende instelling de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen en beschrijft tevens het tijdstip en de locatie van de controle.

De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.4. Verslag van bevindingen

De certificerende instelling maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

  • 5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 6) eventueel opgelegde maatregel.

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 2) tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 3) tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4) niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 5) misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder punt 2 en 3 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder punt 1 en 4 of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld. De schorsing alsmede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1) niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2) aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 3) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4) zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude;

  • 5) in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie moet de certificerende instelling aangeven en registreren dat na één kalenderjaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling moet voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Nederlandse Arbeidsinspectie

De certificerende instelling moet onmiddellijk bij de Nederlandse Arbeidsinspectie melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft de deelname aan een duikploeg als duikmedisch begeleider. De duikmedisch begeleider ondersteunt de duiker bij het verrichten van duikarbeid. Onder duikarbeid wordt in dit document verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

De duikploeg, die de duiker ondersteunt bij het verrichten van duikarbeid bestaat ten minste uit de duiker, een reserveduiker en een duikploegleider. In de duikploeg moet tevens een persoon met de kwalificaties als duikmedisch begeleider aanwezig zijn. Meestal treedt de duikploegleider als duikmedisch begeleider op, maar deze functie kan ook door een ander lid van de duikploeg niet zijnde de duiker of de reserveduiker worden waargenomen.

Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan:

  • de persoon die bekwaam is in het verlenen van beperkte duikmedische begeleiding: EHBO Duikarbeid (WSCS-WOD-B-B1) ;

  • de persoon die bekwaam is in het verlenen van duikmedische begeleiding (mad A) (WSCS-WOD-B-B2);

  • de persoon die bekwaam is in het verlenen van uitgebreide duikmedische begeleiding met de aantekening dat hij bevoegd is om voorbehouden medische handelingen te verrichten (mad B) (WSCS-WOD-B-B3).

8. Entreecriteria

Voor de certificatie van beperkte duikmedisch begeleiding (WSCS-WOD-B-B1) met beperking tot duikarbeid geldt geen entreecriterium.

Het voldoen aan de entreecriteria voor de duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B-B2) wordt beoordeeld door portfoliobeoordeling van de door de kandidaat overlegde documenten. De documenten bestaan uit:

  • 1. een EHBO-diploma met reanimatiecertificaat of een ander document waaruit blijkt dat de kandidaat een opleiding heeft gevolgd ten aanzien van EHBO;

  • 2. een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding inclusief praktijkuren tot duikmedisch begeleider, waarbij geldt dat de opleidingsinstelling voor onderhavige opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend is op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen.

Ter verkrijging van de aantekening van bevoegdheid tot het uitvoeren van uitgebreide duikmedische begeleiding (WSCS-WOD-B-B3) met voorbehouden medische handelingen (mad B) wordt de portfoliobeoordeling uitgebreid met het onderzoek van de volgende aanvullende documenten:

  • 1. een geldig persoonscertificaat duikmedisch begeleider (mad A) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid;

  • 2. een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding van tot uitgebreid duikmedisch begeleider met bevoegdheid tot het verrichten van voorbehouden medische handelingen, waarbij geldt dat de opleidingsinstelling voor onderhavige opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend is op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen

De certificerende instelling heeft tot taak om te bepalen of en in hoeverre een in het buitenland afgeronde opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A dan wel mad B, in Nederland erkend wordt. In het verlengde daarvan kan de certificerende instelling bepalen welke eventuele aanvullingen op het opleidingsniveau van de kandidaat noodzakelijk zijn om ingeschaald te kunnen worden.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

De certificerende instelling kan de kandidaat opdragen om van zijn opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad B, nadere gegevens te verstrekken om het niveau van deze opleiding te beoordelen. Deze gegevens kunnen bestaan uit de contactgegevens van de opleidingsinstelling en opleiders en het curriculum van de opleiding. Als de certificerende instelling niet over gegevens voorde beoordeling van het niveau van de opleiding kan beschikken, wordt de opleiding niet erkend.

9. Eindtermen

Voor de beperkt duikmedisch begeleider met beperking tot duikarbeid bij bassins (EHBO-duikarbeid) gelden de volgende eindtermen(WSCS-WOD-B-B1):

  • 1.1 hij is in staat EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe te passen;

  • 1.2 hij heeft kennis van de medische risico’s met betrekking tot duiken en is in staat preventieve maatregelen te nemen;

  • 1.3 hij heeft kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie;

  • 1.4 hij is in staat de symptomen van duikerziekten te herkennen;

  • 1.5 hij is in staat de eerste-hulpbehandeling van basale duikmedische aandoeningen toe te passen;

Voor de duikmedisch begeleider (mad A) gelden de volgende eindtermen (WSCS-WOD-B-B2):

  • 2.1 hij is in staat EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe te passen;

  • 2.2 hij heeft kennis van de medische risico’s met betrekking tot duiken en is in staat preventieve maatregelen te nemen;

  • 2.3 hij heeft kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie;

  • 2.4 hij is in staat de symptomen van duikerziekten te herkennen en basaal lichamelijk en neurologisch onderzoek uit te voeren;

  • 2.5 hij is in staat de eerste-hulpbehandeling van duikmedische aandoeningen toe te passen;

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) voldoet de kandidaat bovendien de volgende eindtermen (WSCS-WOD-B-B3):

  • 3.1 hij is in staat uitgebreid lichamelijk onderzoek uit te voeren;

  • 3.2 hij is in staat voorbehouden medische handelingen te verrichten;

  • 3.3 hij heeft praktijkervaring in het verlenen van duikmedische begeleiding en het verrichten van voorbehouden medische handelingen.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

De vakbekwaamheidseisen zijn weergegeven als eindtermen en worden in het volgende hoofdstuk uitgewerkt in toetstermen. In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

Elementair of basaal:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

   

Uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

10.1. Toetstermen

De certificerende instelling hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. Voor de beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) gelden onderstaande toetstermen (WSCS-WOD-B-B1) 2.1 tot en met 2.6, doch met uitzondering van de toetstermen 2.4.2 en 2.5.1.

De vakbekwaamheid van de kandidaat-duikmedisch begeleider (mad A) wordt getoetst aan de volgende toetscriteria(WSCS-WOD-B-B2):

2.1 De kandidaat past EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe

2.1.1

Uitgebreide kennis van de lesstof en praktijkoefeningen met betrekking tot EHBO-duikarbeid

2.1.2

Uitgebreide kennis van de lesstof en praktijkoefeningen met betrekking tot cardiopulmonaire resuscitatie

2.2 De kandidaat kent de medische risico’s met betrekking tot duiken en is op de hoogte van preventieve maatregelen

2.2.1

Uitgebreide kennis van de specifieke medische risico’s met betrekking tot duikarbeid

2.2.2

Uitgebreide kennis van de preventie van ongevallen en acute en chronische duikerziekten

2.3 De kandidaat beschikt over elementaire kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie

2.3.1

Uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie

2.3.2

Elementaire kennis van de natuurkundige aspecten van duikarbeid

2.4 De kandidaat stelt de diagnose van duikerziekten en voert lichamelijk onderzoek uit

2.4.1

Elementaire kennis van het stellen van diagnoses met betrekking tot duikerziekten

2.4.2

Elementaire kennis van het uitvoeren van lichamelijk onderzoek inclusief neurologisch onderzoek

2.5 De kandidaat begint met de behandeling van aandoeningen

2.5.1

Uitgebreide kennis van de behandeling van decompressieziekten en longembolie

2.5.2

Uitgebreide kennis van het gebruik van de zuurstofkoffer

2.6 De kandidaat beschikt over praktijkervaring in het verlenen van duikmedische begeleiding

2.6.1

Demonstratie van praktische vaardigheden aan hand van ten minste 3 cases waarbij gebruik wordt gemaakt van simulaties

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) wordt bovendien getoetst aan de volgende toetscriteria (WSCS-WOD-B-B3):

3.1 De kandidaat voert uitgebreid lichamelijk onderzoek uit

3.1.1

Uitgebreide kennis van het uitvoeren van lichamelijk onderzoek

3.2 De kandidaat verricht voorbehouden medische handelingen onder toezicht van een arts

3.2.1

Subcutaan, intramusculair en intraveneus injecteren

3.2.2

Hechten van wonden

3.2.3

Assisteren bij de uitvoering van een thoraxpunctie

3.2.4

Inbrengen van een blaascatheter

3.2.5

Inbrengen van een intraveneus infuus en uitvoering van het infuusbeleid

3.2.6

Kunstmatig mechanisch beademen

3.2.7

Intuberen

3.3 De kandidaat beschikt over praktijk ervaring in het verlenen van duikmedische begeleiding en het verrichten van voorbehouden medische handelingen

3.3.1

Praktijkstage als kandidaat duikmedisch begeleider onder toezicht van een arts

10.2. Beoordelingsmethode

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een theorie-examen en een praktijkexamen. Voor de beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) gelden onderstaande toetstermen 2.1 tot en met 2.6, doch met uitzondering van de toetstermen 2.4.2 en 2.5.1.

Het theorie-examen voor de duikmedisch begeleider (mad A) bestaat uit 4 vakken, die zijn onderverdeeld in hoofdvakken en bijvakken:

  • 1) Anatomie (hoofdvak);

  • 2) Pathologie (hoofdvak);

  • 3) Diagnostiek en behandeling (hoofdvak);

  • 4) Natuurkundige aspecten (bijvak).

In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:

Vakken van het theorie-examen

Toetstermen

Anatomie

2.3.1

Pathologie

2.2.1; 2.2.2

Diagnostiek en behandeling

2.1.1; 2.1.2; 2.4.1; 2.4.2; 2.5.1; 2.5.2

Natuurkundige aspecten

2.3.2

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Het theorie-examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten en na ieder vak wordt 5 minuten pauze gehouden. Iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, wordt 15 minuten pauze gehouden. Het theorie-examen wordt in beginsel op 1 dag afgenomen. De eindterm 2.6.1 voor het certificaat EHBO duikarbeid dan wel mad A wordt beoordeeld in een praktijkexamen. De kandidaat toont zijn verrichting voor het praktijkexamen aan door middel van een verrichtingenboekje. Het praktijkexamen wordt uitgevoerd onder toezicht van een examinator. Het praktijkexamen geldt als een hoofdvak.

Ter verkrijging van de aantekening van uitgebreide duikmedische bevoegdheid met het verrichten van voorbehouden medische handelingen moet een specifiek examen worden afgelegd. De kandidaat toont zijn verrichting voor het praktijkexamen aan door middel van een verrichtingenboekje. Dit examen bestaat geheel uit een praktijkexamen onder begeleiding van een arts.

10.3. Uitslagregel van het examen

De uitslagregel van het examen wordt nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit van de CKI en indien er een centrale itembank is, is het tevens aldaar vastgelegd.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

De hercertificatie van EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad Bis gelijk aan de initiële certificatie. De kandidaat moet iedere 2 kalenderjaren een herhalingsopleiding EHBO-duikarbeid of duikmedisch begeleider te volgen en het praktijk- en theorie-examen afleggen.

Om bij hercertificatie opnieuw de aantekening van uitgebreid duikmedisch begeleider met de bevoegdheid in het uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) te verkrijgen, moet de kandidaat op grond van andere wet en regelgeving bovendien jaarlijks een ziekenhuisstage onder begeleiding van een arts lopen. De duur van de stage is ten minste 2 weken en de aard van de stage is ter beoordeling van de begeleidende arts.

11.2. Beoordelingsmethode

11.2.1. Hercertificatie

De hercertificatie van beperkt duikmedisch begeleider (EHBO Duikarbeid/WSCS-WOD-B-B1)) en duikmedisch begeleider (mad A/WSCS-WOD-B-B2)) wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek en een theorie- en praktijkexamen. Bij het documentenonderzoek moet een getuigschrift of diploma kunnen worden overlegd van een herhalingsopleiding duikmedisch begeleider dat niet ouder is dan 3 maanden.

Het af te leggen praktijk- en theorie-examen is gelijk als bij initiële certificatie.

11.2.2. Hercertificatie uitgebreid duikmedische begeleider (WSCS-WOD-B-B3)

De hercertificatie met de aantekening van uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek bestaande uit:

  • 1) een geldig persoonscertificaat duikmedisch begeleider (mad A);

  • 2) getuigschrift van een arts waaruit blijkt dat de kandidaat minder dan een jaar geleden een praktijkstage van ten minste 2 weken in een ziekenhuis heeft doorlopen en het verrichtingenboekje is afgetekend.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

De certificerende instelling controleert jaarlijks of de uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) de ziekenhuisstage onder begeleiding van een arts tijdig heeft herhaald.

11.3. Cesuur van de beoordeling

De cesuur van het praktijk- en theorie-examen is gelijk aan de cesuur bij initiële certificatie.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1. naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2. eenduidig certificaatnummer;

  • 3. naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4. naam en logo Stichting Werken onder Overdruk

  • 5. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 6. referentie naar het normdocument WSCS-WOD-B, Persoonscertificaat duikmedisch begeleider;

  • 7. categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid (WSCS-WOD-B-B1, B2 of B3);

  • 8. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de certificerende instelling verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-B Persoonscertificaat duikmedisch begeleider en dientengevolge als vakbekwaam als duikmedisch begeleider in de categorie die wordt vermeld op certificaat.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • De certificaathouder blijft actief als EHBO duikarbeid, mad A dan wel mad B bij duikwerkzaamheden van de aard waarvoor het certificaat is afgegeven;

De houder van het certificaat met de aantekening uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B/WSCS-WOD-B-B3) om voorbehouden medische handelingen uit te voeren moet elk kalenderjaar opnieuw zijn ziekenhuisstage herhalen. Het certificaat wordt ingetrokken en vervangen door een certificaat duikmedisch begeleider (mad A/WSCS-WOD-B-B2), indien de kandidaat niet aan deze voorwaarde voldoet.

Bijlage XVIe. behorend bij Artikel 6.6, 1e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer

Document: WSCS-WOD-F

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Algemeen

 

3.2

Beschrijving van het schema

 

3.3

Actieve partijen

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

     

4

 

Certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

     

5

 

Examenreglement

 

5.1

Algemeen

 

5.2

Uitvoering van het examen

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

     

6

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen

 

6.6

Melding aan de Nederlandse Arbeidsinspectie

     

7

 

Onderwerp van de certificatie

     

8

 

Entreecriteria

     

9

 

Eindtermen

 

9.1

Algemeen

 

9.2

Duikploegleider

     

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Beoordelingsmethode

 

10.3

Opbouw van het examen

 

10.4

Cesuur van het examen

     

11

 

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Uitslagregel van de beoordeling

     

12

 

Certificaat

     

13

 

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ voorgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van het leidinggeven aan een duikploeg bij de brandweer. Het bestuur van de Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema goedgekeurd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het schema vastgesteld. Dit schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikploegleider bij de brandweer. Het certificaat duikploegleider is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De duikploegleider geeft leiding aan een duikploeg waarin door ten minste één persoon duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Het certificatiesysteem van de CKI moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit WDAT-WOD-P.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Indien de definities in dit document afwijken van de definities in NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en de mandatory documents, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instelling van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instelling schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

De (rechts)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instelling van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een ademgas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Reddingsduiker

:

De brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de duiktaak, zoals het opsporen, redden en bergen.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Veiligheidsduiker

:

De brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de rol als reserveduiker.

Verzuimherstel

:

Gecontroleerde opstijging Noodprocedure waarbij de duiker zonder gebruik van duikapparatuur op een gecontroleerde wijze al uitademend naar de oppervlakte gaat.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk. Documentnummer: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Documentnummer: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Documentnummer: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van personen die leiding geven aan een duikploeg.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt voluit aangehaald als persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer. De verkorte aanduiding is WSCS-WOD-F.

Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast en kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit schema vervangt eerdere versies.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instelling (CKI);

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:

  • duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van gereedschap;

  • veilige inrichting van de duiklocaties:

    • lage temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in een vloeistof op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.

Deze incidenten kunnen worden voorkomen door:

  • naleving van wet- en regelgeving;

  • elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;

  • uitgebreide kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren van de duikploeg;

  • effectief leiderschap in de duikploeg, waaronder leidinggeven in crisissituaties.

Het is voor de veiligheid en gezondheid van de duiker van belang dat de arbeids- en rusttijden worden nageleefd en dat onder alle omstandigheden effectief leiding wordt gegeven aan de duikploeg. De duikploegleider ziet toe op het naleven van de verantwoordelijkheid van de reddings- en de veiligheidsduiker dat zij psychisch en fysiek gereed zijn voor de werkzaamheden. De duikploegleider ziet toe op de geldigheid van de certificaten van de duikploeg. De veiligheids- en de reddingsduiker zijn verantwoordelijk dat zij psychisch en fysiek gereed zijn voor de werkzaamheden. Indien de veiligheids- of reddingsduiker twijfels heeft over zijn gereedheid dan wel zeker weet dat hij niet gereed is voor duikwerkzaamheden moet hij dit terstond melden aan de duikploegleider. De persoon die duikarbeid verricht, is daarnaast afhankelijk van materieel en van de andere leden van de duikploeg. De duikploegleider ziet erop toe dat de duikploeg en het duikmaterieel goed worden ingezet.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat moet in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag indienen voor (her)certificatie voor het persoonscertificaat duikploegleiderbij de brandweer bij de CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat is vier jaar. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de CKI zal voorschrijven in welk digitaal format de toelevering van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. SWOD is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de huidige vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met:

  • 1) opleiding tot duikploegleider op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;

  • 2) historische ervaring, die kan bestaan uit leiding geven aan een andere categorie van duikarbeid (WSCS-WOD-L) als duikploegleider blijkend uit een volledig en correct geadministreerd duikploegleiderlogboek.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer. Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikploegleider bij de brandweer (WSCS-WOD-F).

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een theorie-examen;

  • één of meerdere praktijksimulaties.

Het examen wordt afgenomen door de CKI.

5.2. Uitvoering van het examen

De CKI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) ingangsdatum van het certificaat;

  • 2) eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4) bevestiging van deelname en oproep;

  • 5) identificatie van de deelnemers;

  • 6) toelating en afwezigheid;

  • 7) examenduur en wijze van examinering;

  • 8) gedragsregels voor kandidaten;

  • 9) regeling aangepast examen;

  • 10) normen voor slagen en afwijzen;

  • 11) bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13) inzagerecht;

  • 14) geldigheidsduur van het examenresultaat.

  • 15) regels voor kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

Voor de toepassing van dit certificatieschema is als examenreglement het document ‘Proeve van vakbekwaamheid voor duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Voor de toepassing van dit certificatieschema zijn als eisen aan het examenpersoneel mede de eisen uit het document ‘Regeling benoemingseisen examencommissieleden functiegerichte leergangen binnen Nederland en Caribisch Nederland’ van toepassing.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling moeten een verklaring van geheimhouding hebben ondertekend.

5.4.2. Algemene regels

Het document ‘Proeve van vakbekwaamheid voor duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) is van toepassing.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI moet beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instantie en de Nederlandse Arbeidsinspectie.

In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de CKI inzage in zijn duikploegleiderlogboek te geven;

  • 2) op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;

  • 4) toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Nederlandse Arbeidsinspectie in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:

  • 1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3) op specifieke indicatie van de Nederlandse Arbeidsinspectie.

De beoordeling van de relevante beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CKI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, wanneer zich een situatie voordoet, waarin zij op grond van paragraaf 6.2 moet controleren.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Inzage in het duikploegleiderlogboek

Indien de CKI inzage neemt in het duikploegleiderlogboek van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • 1) wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;

  • 2) aantal duiken waaraan leiding is gegeven in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;

6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking tot het tijdstip. Het uivoeringsplan beschrijft verder de locatie en de partij die het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de CKI. De CKI treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook geen werkgever-werknemer De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige toepassing.

De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.3.4. Beoordeling naar aanleiding van klachten

Indien de CKI van belanghebbende klachten over de certificaathouder ontvangt, moet de CKI beoordelen of de klacht aanleiding geeft tot een controle. De klager en de certificaathouder worden schriftelijk op de hoogte gesteld van de beslissing. Een eventuele controle wordt uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf 6.3.1 tot en met 6.3.3.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen;

  • 5) corrigerende maatregelen in de vorm van een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering;

  • 6) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 7) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;

  • 2. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3. tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 4. tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 5. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 6. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming, bedoeld onder de punten 3 en 4, heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder de punten 1, 2 en 5, of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.

De schorsing als mede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2. aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 3. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 4. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, wordt dezelfde procedure doorlopen als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie geeft de certificerende instelling aan en registreert hij dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling verifieert voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 2. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht.

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Nederlandse Arbeidsinspectie

De CKI moet onmiddellijk bij de Nederlandse Arbeidsinspectie melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het leiden van een duikploeg bij de brandweer. Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan de vakbekwaamheid van de duikploegleider met de expliciete beperking dat leiding wordt gegeven aan een duikploeg bij de uitoefening van de brandweertaak.

8. Entreecriteria

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1) hij heeft de leeftijd van minimaal 24 jaar bereikt;

  • 2) hij is in het bezit of is minder dan 2 jaar gelden in het bezit geweest van een geldig certificaat duikarbeid brandweer (WSCS-WOD-B);

  • 3) hij voldoet of heeft minder dan 2 jaar geleden voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het certificaat duikarbeid bij de brandweer;

  • 4) hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikmedisch begeleider;

  • 5) hij heeft minimaal 2 jaar werkervaring als duiker en heeft ten minste 20 duiken gemaakt met een totaal van minimaal 600 minuten ;

  • 6) hij heeft een getuigschrift van of is door een opleidingsinstelling toegelaten tot de opleiding tot duikploegleider in de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat aangevraagd wordt;

  • 7) hij is in bezit van een geheel ingevuld duikploegleiderlogboek dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a) voorzien van pasfoto;

    • b) waarin de activiteiten als duikploegleider tijdens de opleiding zijn bijgehouden.

9. Eindtermen

9.1. Algemeen

De vakbekwaamheidseisen zijn weergegeven als eindtermen en worden in het volgende hoofdstuk uitgewerkt in toetstermen. In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

   

Elementair:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

Uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

9.2. Duikploegleider

De kandidaat is vakbekwaam als duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:

  • 1) hij heeft uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving;

  • 2) hij heeft elementaire kennis van gassen en drukhouders;

  • 3) hij heeft kennis van decompressieprocedures;

  • 4) hij is in staat de noodprocedures toe te passen en de leiding te nemen bij calamiteiten;

  • 5) hij beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden;

  • 6) hij is in staat effectief leiding te geven aan een duikploeg.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

10.1.1. Duikploegleider

De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het persoonscertificaat duikploegleider getoetst aan de volgende toetscriteria:

1 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van wet- en regelgeving

1.1

Relevante regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, waaronder ten minste Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 3 en hoofdstuk 6, afdeling 5 ‘Werken onder overdruk’

2 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van van gassen en drukhouders

2.1

Theorie over de gedragingen van gassen

2.2

Kennis van het gebruikte materieel op grond van productinformatiebladen

3 De kandidaat beschikt over elementaire kennis over decompressieprocedures

3.1

Toepassing van decompressietabellen en decompressieprocedures

4 De kandidaat past de noodprocedures toe en neemt de leiding bij calamiteiten

4.1

Elementaire kennis van noodzakelijke duikmedische verzorging, waaronder ten minste de zuurstofkoffer en andere hulpmiddelen en de inzet van personeel

4.2

Toepassen van ongevalmanagement bij calamiteiten en onverwachte omstandigheden

5 De kandidaat beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden

5.1

Zorgen voor veiligheid en gezondheid binnen de duikploeg, waaronder kennis van het opstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en deze in de dagelijkse werksituatie kunnen uitvoeren

5.2

Houden van toezicht op documentatie en registratie, waaronder ten minste de duikerlogboeken van de leden van de duikploeg

5.3

Houden van toezicht op het gebruikersonderhoud en verifiëren van staat van onderhoud van het materieel

6 De kandidaat kan effectief leidinggeven aan een duikploeg

6.1

Effectief werkinstructies, briefings en debriefings kunnen verstrekken aan de duikploeg

6.2

Leidinggeven en in het bijzonder leidinggeven bij calamiteiten

6.3

Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie (casus) of rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

6.4

Demonstratie met ten minste 1 daadwerkelijke verrichte duikoperatie waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

10.2. Beoordelingsmethode

De leidinggevende ervaring van de kandidaat wordt beoordeeld aan de hand van gegevens uit het duikploegleiderlogboek, waarin ten minste melding wordt gemaakt van:

  • 1) aard van de duik;

  • 2) gevolgde schema van de vermelde duik;

  • 3) gevolgde decompressieverloop;

  • 4) datum van de duik;

  • 5) aard van het gebruikte duikequipment;

  • 6) aard van de verrichte werkzaamheden;

  • 7) bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties;

  • 8) maximaal bereikte diepte;

  • 9) handtekening van de duikploegleider bij iedere duik waaraan leiding is gegeven;

  • 10) aftekening door of namens de werkgever bij iedere duik waaraan leiding is gegeven.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CKI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

10.3. Opbouw van het examen

Het examen bestaat ten minste uit:

  • 1) een theorie-examen;

  • 2) één of meerdere praktijksimulaties.

Voor de wijze van beoordelen is naast de toetstermen uit dit schema tevens van toepassing het document ‘Proeve van vakbekwaamheid brandweer duikploegleider’ zoals vastgesteld in het uitvoeringsbesluit van de CKI.

10.3.1. Praktijkexamen

Voor de wijze van beoordelen van de toetstermen is het document ‘Proeve van vakbekwaamheid duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.

10.3.2. Toetstermen: Theorie-examen voor duikploegleider

Voor de wijze van beoordelen van de toetstermen is het document ‘Proeve van vakbekwaamheid duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.

10.4. Cesuur van het examen

Voor de bepaling van het slagen van de kandidaat is het document ‘Proeve van vakbekwaamheid voor duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer gelden de volgende toetstermen:

1 De kandidaat is als duikploegleider werkzaam bij werkzaamheden in de scope van zijn geldige certificaat

1.1

Praktijkervaring bestaande uit 20 duiken waaraan hij in de voorgaande 24 maanden leiding heeft gegeven.

2 De kandidaat kan effectief leidinggeven aan een duikploeg

2.1

Demonstratie met ten minste 1 daadwerkelijke verrichte duikoperatie waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

11.2. Beoordelingsmethode

11.2.1. Algemeen

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CKI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

11.2.2. Beoordeling duikploegleiderlogboek en toetskaart

De hercertificatie na iedere periode van vier jaar wordt beoordeeld door middel van:

  • 1) beoordeling van een volledig geadministreerd duikploegleiderlogboek, waaruit de doorlopende beroepservaring in de voorgaande 24 maanden blijkt;

  • 2) beoordeling van een toetskaart waarop de verrichtingen behorende bij de examinering van de toetsterm voor hercertificatie 2.1 door een beoordelaar van de CKI zijn afgetekend.

11.3. Uitslagregel van de beoordeling

De hercertificatie wordt na een periode van vier jaar verleend, indien aan de hercertificatie-eis na een wordt voldaan en tevens de toetskaart met voldoende resultaat is beoordeeld.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1. naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2. eenduidig certificaatnummer;

  • 3. naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4. naam en logo beheerstichting;

  • 5. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 6. referentie naar het normdocument WSCS-WOD-F, Persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer;

  • 7. categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;

  • 8. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-F, persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer en dientengevolge als duikploegleider vakbekwaam is om leiding te geven aan duikwerkzaamheden in de categorie die wordt vermeld op certificaat.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden:

  • 1) De certificaathouder blijft actief als duikploegleider bij duikwerkzaamheden in de categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven;

  • 2) De certificaathouder neemt als duikploegleider deel aan ten minste 20 duiken in elke periode van 24 maanden;

Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan het certificaat worden geschorst of ingetrokken.

Bijlage XVIII. behorend bij artikel 8.10

1. Verbodsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rond;

  • -

    zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn. De rode kleur beslaat ten minste 35% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52019.png
Verboden te roken
Bijlage 52020.png
Vuur, open vlam en roken verboden
Bijlage 52021.png
Verboden voor voetgangers
Bijlage 52022.png
Verboden met water te blussen
Bijlage 52023.png
Geen drinkwater
Bijlage 52024.png
Geen toegang voor onbevoegden
Bijlage 52025.png
Verboden voor transportvoertuigen
Bijlage 52026.png
Niet aanraken

2. Waarschuwingsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    driehoekig;

  • -

    zwart pictogram op gele achtergrond, zwarte rand. De gele kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52027.png
Ontvlambare stoffen of hoge temperatuur
Bijlage 52028.png
Explosieve stoffen
Bijlage 52029.png
Giftige stoffen
Bijlage 52030.png
Bijtende stoffen
Bijlage 52031.png
Radioactieve stoffen of ioniserende straling
Bijlage 52032.png
Hangende lasten
Bijlage 52033.png
Transportvoertuigen
Bijlage 52034.png
Gevaar voor elektrische spanning
Bijlage 52035.png
Gevaar10
Bijlage 52036.png
Laserstraal
Bijlage 52037.png
Oxiderende stoffen
Bijlage 52038.png
Niet-ioniserende straling
Bijlage 52039.png
Belangrijk magnetisch veld
Bijlage 52040.png
Struikelen
Bijlage 52041.png
Vallen door hoogteverschil
Bijlage 52042.png
Biologisch risico
Bijlage 52043.png
Lage temperatuur
Bijlage 52045.png
Explosieve atmosfeer

3. Gebodsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rond;

  • -

    wit pictogram op blauwe achtergrond. De blauwe kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord

Bijlage 52046.png
Oogbescherming verplicht
Bijlage 52047.png
Veiligheidshelm verplicht
Bijlage 52048.png
Gehoorbescherming verplicht
Bijlage 52049.png
Adembescherming verplicht
Bijlage 52050.png
Veiligheidsschoenen verplicht
Bijlage 52051.png
Veiligheidshandschoenen verplicht
Bijlage 52052.png
Veiligheidspak verplicht
Bijlage 52053.png
Gelaatsbescherming verplicht
Bijlage 52054.png
Individueel harnas verplicht
Bijlage 52055.png
Verplichte oversteekplaats (voetgangers)
Bijlage 52056.png
Algemeen gebod (eventueel samen met een ander bord

4. Reddingsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rechthoekig of vierkant;

  • -

    wit pictogram op groene achtergrond. De groene kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52057.png
Vluchtweg-nooduitgang
Bijlage 52058.png
Te volgen richting Wordt tezamen met één van de onderstaande borden gebruikt
Bijlage 52059.png
Eerste hulp
Bijlage 52060.png
Brancard
Bijlage 52061.png
Veiligheidsdouche
Bijlage 52062.png
Ogen spoelen
Bijlage 52063.png
Telefoon voor redding en eerste hulp

5. Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rechthoekig of vierkant;

  • -

    wit pictogram op rode achtergrond. De rode kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52064.png
Brandslang
Bijlage 52065.png
Ladder
Bijlage 52066.png
Blusapparaat
Bijlage 52067.png
Telefoon voor brandbestrijding
Bijlage 52068.png
Te volgen richting (wordt tezamen met één van de bovenstaande borden gebruikt)

Bijlage XIX. behorend bij artikel 8.26

Hand en armseinen

A. Algemene Gebaren

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

BEGIN

Pas op! Begin van commando

Beide armen zijn horizontaal gestrekt met de handpalmen naar boven

Bijlage 52069.png

STOP

Onderbreking

Einde van de beweging

 De rechterhand is opgeheven en de rechterhandpalm naar voren gehouden

Bijlage 52070.png

EINDE

Einde van de werkzaamheden

Beide handen zijn ter hoogte van de borst samengevoegd

Bijlage 52071.png

B. Verticale bewegingen

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

HIJSEN

Met de opgeheven rechterarm en naar voren gebrachte rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

Bijlage 52072.png

VIEREN

Met de naar beneden gerichte rechterarm en naar binnen gehouden rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

Bijlage 52073.png

VERTICALE AFSTAND

De afstand wordt met de handen aangegeven

Bijlage 52074.png

C. Horizontale bewegingen

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

VOORUIT

Beide armen worden gebogen, palmen worden naar binnen gehouden en met de voorarmen worden trage bewegingen naar het lichaam toe gemaakt

Bijlage 52075.png

ACHTERUIT

Beide armen worden gebogen, beide handpalmen worden naar buiten gehouden, met de voorarmen worden trage beweging van het lichaam af gemaakt

Bijlage 52076.png

NAAR RECHTS

ten opzichte van de signaalgever

Met de ongeveer horizontaal gestrekte rechterarm en de naar beneden gehouden rechterhandpalm worden trage, richting aanwijzende bewegingen gemaakt

Bijlage 52077.png

NAAR LINKS

ten opzichte van de signaalgever

Met de ongeveer horizontaal gestrekte linkerarm en de naar beneden gehouden linkerhandpalm worden trage richtingaanwijzende bewegingen gemaakt

Bijlage 52078.png

HORIZONTALE AFSTAND

De afstand wordt met de handen aangegeven

Bijlage 52079.png

D. Gevaar

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

GEVAAR

Beide handen opgeheven, handpalmen naar voren

Bijlage 52080.png

SNELLE BEWEGING

De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de beweging worden zeer snel uitgevoerd

 

TRAGE BEWEGING

De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de bewegingen worden zeer langzaam uitgevoerd

 
  1. Verdere richtsnoeren voor het afzien van de test zijn beschikbaar in de beschrijving van methode A.14, zie Verordening (EG) nr. 440/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 houdende vaststelling van testmethoden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 142 van 31.5.2008, blz. 1) ^ [1]
  2. Een stikstofgehalte van 15,75 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 45% ammoniumnitraat. ^ [2]
  3. Een stikstofgehalte van 24,5 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 70% ammoniumnitraat. ^ [3]
  4. PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1. ^ [4]
  5. Een stikstofgehalte van 28 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 80% ammoniumnitraat. ^ [5]
  6. Het VOS-gehalte is bepaald conform de methodiek ASTM – D 3960-96 voor gebruiksklare mengsels. ^ [6]
  7. Het gemiddelde wordt bepaald door het VOSgehalte per laag te hanteren in de formule (a. L1 + b.L2)/ ( a + b) Dit gemiddelde is gelijk aan of minder dan 420 gram/liter spuitklaar product. Hierbij is L1 het VOS-gehalte van de basiskleurlaag en L2 het VOS-gehalte van de blanke lak, waarbij a en b staan voor de aangemaakte hoeveelheid in gram van resp. L1 en L2. De hoeveelheden hebben betrekking op spuitklare producten en géén van de lagen mag méér VOS bevatten dan 480 gr/liter. ^ [7]
  8. Speciale producten zijn bedoeld voor speciale behandelingen (zoals bijvoorbeeld motorfietskleuren en speciale designkleuren waar inkten voor worden gebruikt die niet met een gewone basecoat gemaakt kunnen worden) en speciale toepassingen (bijvoorbeeld moeilijk hechtende ondergronden). Deze groep producten betreft ook additieven die worden toegevoegd aan bestaande producten om speciale effecten te realiseren zoals ruwheid, mattering, etc. Dit betekent dat producten waar deze specifieke additieven aan zijn toegevoegd het maximum gehalte aan VOS/liter van dat product kunnen overschrijden. Speciale reinigers (siliconen, lakverwijdering) zijn toegevoegd omdat zij niet onder de aangegeven spuitreinigers en oppervlaktereinigers vallen. De groep speciale producten bevat elastificeermiddelen, (ver)harders, versnellers/activeerders, vertragers, matteringsmiddelen, structuurmiddelen, effectmiddelen, antisiliconen, basisverf en inkt ten behoeve van speciale kleuren (design), matte lak, hechtprimer voor speciale kunststof- of metaalondergronden (waar geen gewone (wash)primer gebruikt kan worden), spuitbussen, uitspuitverdunning, kunststofreiniger, siliconenverwijderaar en lakverwijderaar. ^ [8]
  9. 4 Overige producten zijn: polijst- en poetsmiddelen, vulmiddelen, kitten, lijmen en plamuren. ^ [9]
  10. Dit waarschuwingsbord wordt niet gebruikt om te waarschuwen voor gevaarlijke stoffen, behalve in het geval waarin het waarschuwingsbord wordt gebruikt op grond van artikel 8.15 om de opslag van gevaarlijke stoffen aan te geven. ^ [10]
Naar boven