Wijzigingswet Wet op de vennootschapsbelasting 1969 ivm tegengaan uitholling belastinggrondslag en versterken fiscale infrastructuur

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 24-12-1996 t/m heden

Wet van 13 december 1996 tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het versterken van de fiscale infrastructuur

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het versterken van de fiscale infrastructuur voor internationaal opererende ondernemingen wenselijk is om de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel II

  • 1 Gedurende de jaren 1997 tot en met 2001 behoort bij een lichaam dat, dan wel een natuurlijk persoon die, rente ontvangt niet tot de winst onderscheidenlijk niet tot het inkomen, de rente welke ingevolge artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bij het bepalen van de winst van degene die de rente is verschuldigd niet in aftrek is gebracht.

  • 2 Artikel 13ca van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vindt slechts toepassing met betrekking tot een afwaarderingsverlies voor zover de daling van de waarde van de deelneming beneden het opgeofferde bedrag betrekking heeft op een jaar dat aanvangt met of na 1 januari 1997.

Artikel III

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 De artikelen I en II vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot de heffing over het jaar dat aanvangt op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

  • 3 Voor een aandelenbezit in of een lidmaatschap van een niet in Nederland gevestigd lichaam waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is in het laatste jaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, vindt artikel I, onderdeel C.3. in afwijking in zoverre van het tweede lid, voor het eerst toepassing met betrekking tot de heffing over het derde jaar dat aanvangt op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 13 december 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven drieëntwintigste december 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven