Wet op het RIVM

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 19-03-2020 t/m 31-12-2020

Wet van 21 oktober 1996, houdende regeling van de taakuitoefening door het RIVM (Wet op het RIVM)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is wettelijk te regelen dat het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu zijn taken ten behoeve van de beleidsontwikkeling en het toezicht op het terrein van de volksgezondheid en het terrein van het milieu zelfstandig uitoefent;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • b. RIVM: het rijksinstituut, bedoeld in artikel 2;

  • c. de directeur-generaal: de directeur-generaal van het RIVM, genoemd in artikel 2.

HOOFDSTUK 2. INSTELLING, TAAK EN WERKWIJZE

Artikel 2

  • 1 Er is een Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu, dat ressorteert onder Onze Minister.

  • 2 De leiding van het RIVM berust bij de directeur-generaal.

Artikel 3

  • 1 Het RIVM heeft, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, tot taak:

    • a. monitoring, surveillance en onderzoek te verrichten dat is gericht op ondersteuning van de beleidsontwikkeling, de beleidsuitvoering, de bewaking van de veiligheid en de uitoefening van toezicht op het gebied van de volksgezondheid en het milieu;

    • b. periodiek te rapporteren over de toestand en de toekomstige ontwikkeling van de volksgezondheid en het milieu;

    • c. de landelijke aansturing en begeleiding uit te voeren van preventieprogramma’s die bij besluit van Onze Minister zijn vastgesteld;

    • d. deel te nemen aan internationale samenwerkingsverbanden en onderzoek en daarbij inhoudelijk coördinerend op te treden wanneer dit voor de uitvoering van de taken, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, wenselijk is;

    • e. andere door Onze Minister op te dragen werkzaamheden uit te voeren.

  • 2 Het RIVM kan in overeenstemming met Onze Minister andere taken dan die, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, alsmede andere werkzaamheden dan die, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, verrichten indien dat uit oogpunt van algemeen belang nuttig is te achten. De kosten van zodanig onderzoek of zodanige werkzaamheden brengt het RIVM in rekening bij degene, in wiens opdracht het onderzoek of de werkzaamheden worden verricht.

  • 3 Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van de in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde taak, is het RIVM bevoegd tot verwerking van gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming en is het RIVM verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld in artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Deze gegevens worden alleen verwerkt door personen die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel krachtens een overeenkomst tot geheimhouding zijn verplicht.

Artikel 4

De directeur-generaal stelt periodiek een meerjarenprogramma voor onderzoek, innovatie en expertiseontwikkeling op dat hij noodzakelijk acht voor het verwerven van inzichten en de ontwikkeling van methoden om de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, adequaat te kunnen uitvoeren.

Artikel 5

Onze Minister geeft aan de directeur-generaal geen aanwijzingen met betrekking tot de methoden, volgens welke de onderzoeken, bedoeld in artikel 3, worden uitgevoerd en de resultaten daarvan worden gerapporteerd.

Artikel 6

Onze Minister zendt rapporten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, en meerjarenbeleidsplannen aan de Staten-Generaal.

HOOFDSTUK 3. COMMISSIE VAN TOEZICHT

Artikel 7

  • 1 Er is een commissie van toezicht die tot taak heeft het wetenschappelijk niveau van het RIVM en de onafhankelijkheid van het onderzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, te bewaken. De commissie rapporteert hierover jaarlijks aan Onze Minister.

  • 2 Onverminderd het vierde lid bestaat de commissie van toezicht uit ten hoogste zeven leden, waaronder de voorzitter.

  • 3 De leden worden door Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Economische Zaken en Klimaat en Infrastructuur en Waterstaat benoemd voor een periode van vier jaar. De leden kunnen worden herbenoemd voor eenzelfde periode. De voorzitter en één ander lid worden benoemd op de voordracht van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

  • 4 Indien dat voor een specifieke onderzoeksopdracht wenselijk is, kan Onze Minister na overleg met Onze Ministers die het mede aangaat, op verzoek van de voorzitter voor de duur van het onderzoek één of meer leden aan de commissie toevoegen met deskundigheid op een specifiek terrein van wetenschappelijk onderzoek.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 21 oktober 1996

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de zesentwintigste november 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven