Regeling samenvoeging van scholen in het p.o. per 1 augustus 1996

[Regeling vervallen per 31-12-2004.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 01-08-1996 t/m 30-12-2004

Regeling van 11 januari 1996, houdende faciliteiten en rechtspositionele consequenties bij samenvoeging van scholen voor primair onderwijs op 1 augustus 1996

De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

Gelet op artikel 96a, derde lid, van de Wet op het basisonderwijs, artikel 93a, derde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel I-A8, tweede lid van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel,

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De regeling ‘Rechtspositionele gevolgen/consequenties bij samenvoeging van scholen in het primair onderwijs’ van 21 april 1992 (Uitleg OenW-Regelingen 1992/11b, 1993/22 en 1994/13) is niet van toepassing op samenvoegingen als bedoeld in die regeling die op of na 1 augustus 1996 plaatsvinden.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Op een samenvoeging per 1 augustus 1996 van scholen voor basisonderwijs, resp. scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs is de bijlage behorende bij deze regeling van toepassing.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling zal met de bijlage in Uitleg OCenW-Regelingen worden gepubliceerd.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 1996.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling samenvoeging van scholen in het p.o. per 1 augustus 1996

De

staatssecretaris van

van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

T. Netelenbos

Bijlage bij de Regeling Samenvoeging van scholen in het p.o.

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Hierbij treft u de regeling aan voor samenvoegingen per 1 augustus 1996 van scholen in het primair onderwijs. In deze regeling zijn de faciliteiten en rechtspositionele aanspraken bij dergelijke samenvoegingen vastgelegd. De regeling lijkt veel op de oude regeling (zie Uitleg OenW-Regelingen 1992/11b, 1993/22 en 1994/13). Enige opvallende verschillen met de oude regeling zijn:

  • de nieuwe regeling kent de mogelijkheid van overgangsformatierekeneenheden in het tweede schooljaar na de samenvoeging;

  • in de nieuwe regeling is geen sprake meer van een zgn. 55+-regeling;

  • in de nieuwe regeling zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in verband met de wet Toerusting en bereikbaarheid, de invoering van de verplichte bestuursaanstelling, de afschaffing van het deelontslag en de wettelijke mogelijkheid van benoeming van een 'bovenschoolse' directeur. Naast deze regeling is meer informatie beschikbaar over samenvoeging in het basisonderwijs. Deze kunt u vinden in de publikaties over ‘Toerusting en bereikbaarheid’; vooral de brochure ‘Toerusting en bereikbaarheid; fusie en herschikking in het basisonderwijs’ van april 1994 bevat uitgebreide informatie. Deze brochure kan telefonisch of schriftelijk worden besteld bij het Distributiecentrum DOP, Postbus 30405, 2500 GK Den Haag (tel. nr. 070-3789830), onder vermelding van ISB-nummer 90 346 3055 2.

2. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

2.1. Bestuursoverdracht/besturenfusie en samenvoegingsmogelijkheden

Begripsbepaling samenvoeging

Onder een samenvoeging wordt in deze regeling verstaan een daadwerkelijke samenvoeging per 1 augustus 1996 van twee of meer scholen in de zin van de WBO of de ISOVSO.

Bestuursoverdracht/besturenfusie

Bij een samenvoeging van scholen die onder twee of meer bevoegde gezagsorganen vallen kan er sprake zijn van:

  • de overdracht van de instandhouding van de scholen die als gevolg van de samenvoeging worden opgeheven aan het bevoegd gezag van de overblijvende school (een zgn. bestuursoverdracht), of

  • een fusie van de betreffende bevoegde gezagsorganen, waardoor de samen te voegen scholen onder één bevoegd gezag vallen.

De bij de samenvoeging betrokken scholen moeten uiterlijk op de samenvoegingsdatum (1 augustus 1996) onder hetzelfde bevoegde gezag vallen. Een bestuursoverdracht of een besturenfusie moet daarom uiterlijk op 1 augustus 1996 plaatsvinden. In alle gevallen moet het bepaalde in artikel 36 WBO en artikel 45 ISOVSO in acht worden genomen (zie ook paragraaf 2.2 tot en met 2.4).

Samenvoegingsmogelijkheden basisonderwijs

Een samenvoeging kan in het basisonderwijs leiden tot een school met een of meer richtingen (onder richtingen wordt hier ook openbaar onderwijs verstaan). Hierbij is het ook mogelijk dat de op te heffen school wordt omgevormd tot nevenvestiging. Een basisschool die wordt uitgebreid met een richting of wordt omgevormd tot nevenvestiging komt onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor bekostiging. In ieder geval moet er een melding plaatsvinden aan Cfi. Cfi toetst namens de minister of aan de voorwaarden voldaan is. De meldingsprocedures zijn verder uitgewerkt in de uitvoeringsregeling die elders in deze OCenW-Regelingen is te vinden.

Samenvoegingsmogelijkheden (voortgezet) speciaal onderwijs

Op één uitzondering na kunnen alleen scholen van dezelfde soort als bedoeld in artikel 2, tweede lid, ISOVSO samengevoegd worden. Deze uitzondering is de samenvoeging van een school voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom) met een school voor moeilijk lerende kinderen (mlk) tot een scholengemeenschap. Zie hiervoor het algemeen verbindend voorschrift ' Regeling vorming LOM/MLK-scholengemeenschap' die elders in dit nummer van Uitleg OCenW-Regelingen is opgenomen. Voor de mogelijkheid van vorming van een school met twee of meer richtingen (waaronder openbaar onderwijs) wordt verwezen naar paragraaf 2.4.

2.2. Bestuursoverdracht in het bijzonder onderwijs

Wettelijke bepalingen

Deze overdracht is geregeld in artikel 36 van de WBO voor het basisonderwijs en in artikel 45 van de ISOVSO voor het (voortgezet) speciaal onderwijs. In deze artikelen is bepaald dat voor een dergelijke overdracht een notariële akte moet worden opgemaakt. In deze akte moet onder andere worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden benoemt met ingang van de datum van samenvoeging. De betrekkingen en de voorwaarden zijn opgenomen in de akten van benoeming en moeten dus ook in de nieuw op te maken akten van benoeming opgenomen worden. Door een bestuursoverdracht gaan alle rechten en plichten, die uit de wet voortvloeien, van rechtswege over van het 'oude' bevoegd gezag naar het 'nieuwe' bevoegd gezag. Naast artikel 36 WBO of artikel 45 ISOVSO moet ook worden voldaan aan de verdere eisen die het burgerlijk recht aan een dergelijke overgang stelt.

Gevolgen voor de rechtspositie

Voor het personeel van de school die wordt overgedragen betekent de bestuursoverdracht dus geen wijziging in de rechtspositie. Wel kan uiteraard de rechtspositie wijzigingen ondergaan als gevolg van bijvoorbeeld algemeen geldende rechtspositionele maatregelen. Van ontslag als gevolg van een bestuursoverdracht is dus over het algemeen geen sprake. Het kan natuurlijk wel zo zijn dat op het moment van samenvoeging personeel om andere redenen wordt ontslagen (zie hiervoor ook paragraaf 4.1 van deze regeling).

Een vrijwillig ontslag kan leiden tot een sanctie op de aangevraagde werkloosheidsuitkering. Dit geldt ook voor een betrokken personeelslid dat, zonder voldoende rechtvaardigingsgrond, vanwege een wijziging van de grondslag van de school een op zichzelf passende betrekking weigert; de uitkerende instantie beoordeelt of de rechtvaardigingsgrond al dan niet voldoende is (zie hoofdstuk 1, onder 4.2, van de voorlichtingspublikatie 'Passende arbeid en sanctiebeleid' in Uitleg OenW-Regelingen 1994/6a).

2.3. Bestuursoverdracht waarbij openbaar onderwijs is betrokken

Soorten van overdracht

Onder deze categorie vallen de volgende soorten van bestuursoverdrachten:

  • overdrachten van bijzonder naar openbaar onderwijs of andersom;

  • overdrachten van openbaar naar openbaar onderwijs.

Wettelijke bepalingen

Voor overdrachten waarbij openbaar onderwijs is betrokken zijn op het moment van publikatie van deze regeling geen bepalingen opgenomen in de WBO en de ISOVSO. Wel zijn in artikel 63b bepalingen opgenomen over de overdracht van een openbare school die nevenvestiging wordt van een openbare school van een ander bevoegd gezag.

Voorwaarde voor samenvoegingsfaciliteiten

Om bij een bestuursoverdracht waarbij openbaar onderwijs is betrokken in aanmerking te komen voor samenvoegingsfaciliteiten, moet artikel 36 van de WBO of artikel 45 van de ISOVSO analoog worden toegepast. Dit betekent dus onder andere dat het nieuwe bevoegd gezag het personeel van de over te dragen school moet overnemen met alle rechten en plichten die van kracht waren in hun dienstverband met het oude bevoegd gezag.

Gevolgen voor de rechtspositie

Als gevolg van een bestuursoverdracht kan een openbare school een bijzondere school worden of andersom. Voor het personeel betekent een dergelijke overdracht dat hun status verandert. Zij kunnen de status van ambtenaar krijgen (in de zin van de Ambtenarenwet) in plaats van die van een werknemer naar burgerlijk recht of andersom. Deze statuswijziging leidt tot enkele wijzigingen in de rechtspositie (bijvoorbeeld andere beroepsmogelijkheden, andere opzegtermijnen).

Bij een samenwerkingsschool tussen openbaar en bijzonder onderwijs is de status van het personeel afhankelijk van de rechtsvorm van de school. Wanneer de samenwerking plaatsvindt in de vorm van een openbare school (bijv. een gemeentelijke commissie ex artikel 82 Gemeentewet) dan krijgt het personeel de status van ambtenaar. Als de samenwerking in de vorm van een bijzondere school (een stichting) plaatsvindt, dan krijgt het personeel de status van werknemer naar burgerlijk recht. Een wijziging van status als gevolg van de samenvoeging van scholen kan alleen worden doorgevoerd door ontslag en gelijktijdige herbenoeming/aanstelling. Het weigeren van deze herbenoeming/aanstelling kan leiden tot een sanctie op de werkloosheidsuitkering die in verband met het ontslag wordt aangevraagd (zie ook de laatste alinea van paragraaf 2.2).

2.4. Wetsvoorstellen samenwerkingsschool en bestuursvormen openbaar onderwijs

Bestuursvormen openbaar onderwijs

Het wetsvoorstel 'Bestuursvormen openbaar onderwijs' is op 10 april 1995 bij de Tweede Kamer ingediend (TK 1994-1995, 24 138). In dit voorstel is een bepaling opgenomen voor de bestuursoverdracht in het openbaar onderwijs die vrijwel gelijk is aan de artikelen in de WBO en ISOVSO over bestuursoverdrachten in het bijzonder onderwijs ( artikel 36 WBO / artikel 45 ISOVSO).

Samenwerkingsschool

Het wetsvoorstel 'Samenwerkingsschool' hangt samen met het wetsvoorstel Bestuursvormen openbaar onderwijs en is tegelijkertijd bij de Tweede Kamer ingediend (TK 1994-1995, 24 137). In dit wetsvoorstel worden voorschriften gegeven voor scholen met onderwijs van één of meer richtingen en openbaar onderwijs. De bedoeling is dat voorschriften die voor een bijzondere school gelden overeenkomstig van toepassing zullen zijn op een dergelijke samenwerkingsschool; dit geldt dus ook voor de bepalingen over de bestuursoverdracht ( artikel 36 WBO / artikel 45 ISOVSO). De rechtsverhouding tussen het personeel van deze samenwerkingsschool en het bevoegd gezag zal privaatrechtelijk zijn. Door een aanpassing van artikel 60a van de ISOVSO zal het mogelijk worden om op grond van onderwijswetgeving ook binnen het (voortgezet) speciaal onderwijs een door het Rijk bekostigde samenwerkingsschool te starten waarbij het onderwijs aan een school wordt uitgebreid met openbaar onderwijs of met onderwijs van één of meer andere richtingen. Wel moet hierbij worden voldaan aan de stichtingsnorm.

2.5. Verplichtingen ten opzichte van eigen uitkeringsgenietenden

Bij een bestuursoverdracht worden alle rechten en verplichtingen met betrekking tot de over te dragen school/scholen overgenomen door een 'nieuw' bestuur. Een van deze verplichtingen is de verplichting met betrekking tot de zogeheten 'eigen wachtgelders' die werkzaam waren op de over te dragen school/scholen. Voor het primair onderwijs is deze verplichting geregeld in artikel 105 WBO en artikel 102 ISOVSO en in de ministeriële regelingen die op deze artikelen zijn gebaseerd.

Bij een bestuursoverdracht worden deze eigen wachtgelders van het 'oude' bevoegd gezag gezien als eigen wachtgelders van het 'nieuwe' bevoegd gezag. Als het 'oude' bevoegd gezag na de overdracht blijft bestaan, dan blijven deze wachtgelders óók eigen wachtgelders van dat bevoegd gezag (zie ook § 5.7 van de beleidsregel 'Toepassing bepaling eigen wachtgelder', Uitleg OCenW-Regelingen 1995/26).

2.6. Afvloeiingsregeling

Voordat de samenvoeging feitelijk wordt gerealiseerd moeten de betrokken bevoegde gezagsorganen toepassing geven aan de bepalingen over de afvloeiingsregeling zoals die vermeld zijn in hoofdstuk I-G van het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel (RPBO). In het overleg met de besturen- en personeelsorganisaties heeft de minister voorgesteld om de verplichting tot het vaststellen van een afvloeiingsregeling te laten vervallen. Op het moment van publikatie van deze regeling was dit overleg nog niet afgerond. Als het voorstel van de minister wordt overgenomen, betekent dit voor de schoolbesturen dat in plaats van een afvloeiingsregeling een beleid ten aanzien van het verlenen van ontslag kan worden vastgesteld. Over dit beleid zal dan, als onderdeel van het personeelsbeleid, overleg moeten worden gevoerd in het decentraal georganiseerd overleg (DGO).

3. Faciliteiten bij samenvoeging

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

3.1. Begripsbepalingen

Hieronder wordt een verklaring gegeven van de in dit hoofdstuk gebruikte begrippen.

Formatiebesluit: het Formatiebesluit WBO 1992 of het Formatiebesluit ISOVSO 1992.

Formatiebudget: het formatiebudget zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, van de formatiebesluiten. Dit budget bestaat uit de volgende onderdelen:

  • De formatie voor de vervulling van de reguliere taken, inclusief de opslagen (waaronder de toegekende ADV- en BAPO-faciliteiten);

  • de formatie voor speciale doeleinden;

  • de groeiformatie;

  • de aanvullende formatie, als bedoeld in artikel 96a, derde lid, van de WBO, respectievelijk als bedoeld in artikel 93a, derde of vierde lid, van de ISOVSO.

Formatief aanwezige maximumschaal: de voor een normatieve functie geldende maximumschaal, waarbij niet van belang is of het personeelslid dat die functie vervult reeds aanspraak maakt op bezoldiging volgens het bij die schaal behorende carrièrepatroon. Fre's voor de schoolleiding: de formatierekeneenheden (fre's) genoemd in artikel 11, derde en vierde lid, van het Formatiebesluit WBO 1992, of artikel 16, derde tot en met vijfde lid, van het Formatiebesluit ISOVSO 1992.

Fre-verbruik: het verbruik van fre's voor een functie die voor rijksbekostiging in aanmerking wordt gebracht (zie artikel I-P78 van het RPBO voor het bij de verschillende functies horende verbruik).

Normatieve directiefunctie: een normfunctie als bedoeld in hoofdstuk I-Q waarvan het fre-verbruik correspondeert met de fre's die voor die functie in het Formatiebesluit beschikbaar worden gesteld.

De in dit hoofdstuk opgenomen voorschriften voor de berekening van overgangs-fre's worden in hoofdstuk 5 uitgewerkt in een voorbeeldberekening.

3.2. Overgangs-formatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging

Berekening

In veel gevallen zal er een verschil zijn tussen:

1. het aantal formatierekeneenheden (hierna: fre's) dat met toepassing van het Formatiebesluit op 1 augustus 1996 voor de na de samenvoeging ontstane school beschikbaar is, en

2. het totaal aantal fre's dat aan de bij de samenvoeging betrokken scholen gezamenlijk op de dag voorafgaande aan de samenvoeging (31 juli 1996) beschikbaar was.

Als het aantal fre's ad 2 groter is dan het aantal ad 1, dan wordt het verschil gedurende het schooljaar 1996/1997 in de vorm van overgangs-fre's beschikbaar gesteld aan de school die na samenvoeging is ontstaan.

Bij de bepaling van de aantallen fre's ad 1 en ad 2 wordt uitsluitend gekeken naar het formatiebudget (zie paragraaf 3.1 – begripsbepalingen).

Vermindering tijdens schooljaar

Het vastgestelde aantal overgangs-fre's wordt verminderd met extra formatie die na de samenvoegingsdatum wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard pas plaats met ingang van de dag waarop over deze extra formatie beschikt kan worden.

Uitzondering bij vaststelling/vermindering

Bij de vaststelling van het aantal overgangs-fre's op en na de samenvoegingsdatum blijft formatie buiten beschouwing die niet onder het formatiebudget valt, zoals:

  • de formatie die wordt toegekend in het kader van onderwijsvoorrangsbeleid (formatie als bedoeld in artikel 111a van de WBO, respectievelijk artikel 107a van de ISOVSO);

  • eventuele toekenningen in geld (bijvoorbeeld GO- en vakbondsfaciliteiten en tegemoetkomingen door het Noodfonds).

3.3. Overgangs-formatierekeneenheden in tweede schooljaar na samenvoeging

In het tweede schooljaar na de samenvoeging (1997/1998) kan in sommige situaties ook aanspraak bestaan op overgangs-fre's.

Berekeningscomponenten

De voor de berekening relevante componenten zijn de volgende.

X = de formatiebudgetten waarop de bij de samenvoeging betrokken scholen conform de volgens paragraaf 3.2 uitgevoerde berekening, op 31 juli 1996 aanspraak maakten, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor de schoolleiding.

Y = het fictieve formatiebudget van de na de samenvoeging ontstane school op 31 juli 1996, verminderd met de in dit budget opgenomen fre's voor de schoolleiding. Dit formatiebudget is fictief in de zin dat dit wordt vastgesteld als zouden de bij de samenvoeging betrokken scholen op 31 juli 1996 al een school hebben gevormd. Bij de vaststelling van dit fictieve formatiebudget wordt uitgegaan van de som van de afzonderlijke aantallen gewogen en ongewogen aantallen leerlingen. Als bij een school sprake is van toepassing van de groeiregeling tijdens het schooljaar voor de samenvoeging worden de gewogen en ongewogen leerlingen van de betreffende buitenreguliere telling gebruikt voor de vaststelling van de basisformatie en het vakonderwijs. Voor OETC geldt het aantal OETC-volgende leerlingen van de buitenreguliere telling alleen voor het land van herkomst, waarvoor de groeiregeling van toepassing is.

Z = het formatiebudget waarop de na samenvoeging ontstane school op 1 augustus 1997 aanspraak maakt, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor de schoolleiding.

Q = het aantal overgangs-fre's waarop in het tweede schooljaar na de samenvoeging aanspraak kan worden gemaakt.

Voorwaarde voor toekenning

Alleen in de situatie dat Z kleiner is dan X kan aanspraak worden gemaakt op overgangs-fre's.

Berekeningswijze

Als aan deze voorwaarde is voldaan, dan moeten voor de vaststelling van Q de volgende berekeningen worden uitgevoerd:

1. Bereken het verschil tussen X en Y en neem daarvan de helft;

2. bereken het verschil tussen X en Z en neem daarvan de helft.

De uitkomst van deze berekeningen wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal fre's.

Q is gelijk aan de laagste uitkomst van deze twee berekeningen; als de uitkomst van beide berekeningen gelijk is, kan één van de uitkomsten worden gebruikt.

Vermindering tijdens schooljaar

Het vastgestelde aantal overgangs-fre's wordt verminderd met de extra formatie die in het schooljaar 1997/1998 wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard pas plaats met ingang van de dag waarop over de extra formatie beschikt kan worden.

Uitzondering bij vaststelling/vermindering

Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na de samenvoegingsdatum blijft formatie buiten beschouwing die niet onder het formatiebudget valt. Zie hiervoor paragraaf 3.2.

3.4. Extra overgangs-formatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging

Voorwaarde en berekening

De samenvoeging kan ertoe leiden dat voor de directeur en/of lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur van de na de samenvoeging ontstane school een normatieve directeurs-, respectievelijk adjunct-directeursfunctie beschikbaar komt, met een hogere maximumschaal dan de hoogste schaal die in de desbetreffende functie aan de bij de samenvoeging betrokken scholen formatief aanwezig was (zie paragraaf 4.6 voor de inschaling van de betrokken directieleden). In dat geval wordt het verschil in het voor en na de samenvoeging bij de desbetreffende functie(s) behorende aantal fre's gedurende het schooljaar 1996-1997 in de vorm van extra overgangs-fre's beschikbaar gesteld aan de na samenvoeging ontstane school.

Het bij een normatieve directiefunctie behorende aantal fre's correspondeert met het voor die functie geldende fre-verbruik (zie paragraaf 3.1 – begripsbepalingen)

Grondslag

Bepalend voor de vaststelling van de normatief beschikbare directiefuncties (en het bijbehorende fre-verbruik) aan de na samenvoeging ontstane school is het aantal leerlingen op 1 oktober 1996. Dit aantal wordt in het basisonderwijs verhoogd met 3% en naar beneden afgerond op een geheel getal.

De extra overgangs-fre's waarop recht bestaat, worden niet verminderd met extra formatie die na de samenvoegingsdatum beschikbaar komt.

Bijzondere bepalingen

Wanneer er aan de bij de samenvoeging betrokken scholen op 31 juli 1996 geen normatieve adjunct-directeursfuncties beschikbaar waren, kan géén aanspraak worden gemaakt op extra overgangs-fre's voor een normatieve adjunct-directeursfunctie die aan de na samenvoeging ontstane school beschikbaar komt. In deze situatie moet immers de directeur die geen directeur wordt van de na samenvoeging ontstane school in de normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur worden benoemd (zie paragraaf 4.5).

Dit laatste geldt ook voor de tweede adjunct-directeursfunctie aan een na samenvoeging ontstane school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, wanneer aan de bij de samenvoeging betrokken scholen op 31 juli 1996 slechts één normatieve adjunct-directeursfunctie beschikbaar was. In die situatie bestaat dus geen recht op extra overgangs-fre's voor de tweede adjunct-directeursfunktie.

Wanneer bij een samenvoeging als hier bedoeld voor de bij de samenvoeging betrokken scholen twee of meer normatieve adjunct-directeursfuncties beschikbaar waren, dan wordt voor de bepaling van het recht op extra overgangs-fre's een vergelijking gemaakt tussen:

  • het totaal aantal fre's behorende bij de twee adjunct-directeursfuncties aan de na samenvoeging ontstane school en

  • het totaal aantal fre's behorende bij twee normatieve adjunct-directeursfuncties aan de bij de samenvoeging betrokken scholen, waarbij in voorkomende gevallen (drie of meer normatieve adjunct-directeursfuncties met verschillende maximumschalen) wordt uitgegaan van de twee functies met de hoogste maximumschaal.

Meerhoofdige schoolleiding

De bepaling of er aanspraak bestaat op extra overgangs-fre's na de instelling van een meerhoofdige schoolleiding aan de na de samenvoeging ontstane school vindt als volgt plaats. Een vergelijking wordt gemaakt tussen:

  • het totaal aantal fre's behorende bij de twee desbetreffende (normatieve) directeursfuncties en

  • het totaal aantal fre's behorende bij de twee normatieve directeursfuncties (in voorkomende gevallen de twee functies met de hoogste maximumschaal) aan de bij de samenvoeging betrokken scholen.

Als het eerstbedoelde aantal fre's hoger is dan het laatstbedoelde aantal, wordt het verschil in de vorm van extra overgangs-fre's beschikbaar gesteld.

3.5. Voorwaarden om bij samenvoeging faciliteiten te krijgen

De in deze regeling genoemde faciliteiten worden alleen gegeven als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden.

a. Er moet sprake zijn van de daadwerkelijke samenvoeging van twee of meer scholen in de zin van de WBO of de ISOVSO. Deze scholen staan onder beheer van één bevoegd gezag, of vallen uiterlijk op het moment van samenvoeging onder één bevoegd gezag als gevolg van een besturenfusie of bestuursoverdracht. In alle gevallen moet het bepaalde in artikel 36 WBO of artikel 45 ISOVSO in acht worden genomen (zie hoofdstuk 2).

Als de samenvoeging leidt tot twee of meer overblijvende scholen, kunnen nadere voorwaarden worden gesteld aan de verdeling van de overgangs-formatierekeneenheden tussen deze scholen. De betrokken bevoegde gezagsorganen moeten een dergelijke samenvoeging daarom in een vroegtijdig stadium aan Cfi melden.

b. De samenvoeging moet in één stap en op 1 augustus 1996 gerealiseerd worden.

c. Het personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging zijn betrokken moet eerst, voor zover mogelijk, worden geplaatst in de formatie van de school die uit de samenvoeging ontstaat. Hierna worden in voorkomend geval de voormalige scholen als opgeheven beschouwd.

d. De samenvoeging moet aan Cfi (BRIN) worden gemeld.

Meer informatie over de punten a. (de samenvoeging die leidt tot twee of meer overblijvende scholen) en d. is te vinden in de uitvoeringsregeling elders in deze OCenW-Regelingen.

4. Rechtspositionele consequenties

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

4.1. Algemeen

Herplaatsing personeel

Het personeel dat is opgenomen in de formaties van de bij de samenvoeging betrokken scholen moet voor zover mogelijk worden geplaatst in de formatie van de na samenvoeging ontstane school (zie ook paragraaf 4.4). Als aan deze voorwaarde is voldaan, worden de bij de samenvoeging betrokken (voormalige) scholen geacht te zijn opgeheven.

De samenvoeging is op zichzelf geen reden voor ontslag tenzij de samenvoeging gepaard gaat met een wijziging van openbaar naar bijzonder onderwijs of andersom (zie paragraaf 2.3 van deze regeling).

Het in vaste dienst benoemde personeel blijft in principe benoemd in dezelfde functie (zie art. I-P76, derde lid, van het RPBO).

Uitzondering

Deze laatste regel geldt echter niet voor de directeur(en) en de lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur waarvoor aan de na samenvoeging ontstane school – of aan een andere door hetzelfde bevoegd gezag beheerde gelijksoortige school – geen directeursfunctie, resp. adjunct-directeursfunctie beschikbaar is. De rechtspositionele consequenties van de samenvoeging voor deze (ex-)directieleden zullen hieronder in paragraaf 4.3 en 4.5 worden besproken.

Beëindiging dienstverband

Uiteraard sluit het bovenstaande niet uit dat het dienstverband op het moment van samenvoeging wordt beëindigd op andere gronden dan die aan de samenvoeging ontleend (bijv. afloop tijdelijk dienstverband, opheffing van de betrekking of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd).

Wanneer een dienstverband wordt beëindigd, moeten de normale regels voor opzegging in acht worden genomen. Daarbij staan de gebruikelijke beroepsmogelijkheden open.

Wanneer de betrokken personeelsleden aan alle vereisten voldoen, kunnen zij desgewenst in verband met de beëindiging van hun dienstbetrekking aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering. Het Participatiefonds (PF) beoordeelt aan de hand van de zogenaamde instroomtoets, of de met deze uitkering gemoeide kosten door het PF worden vergoed. Als het ontslag vermijdbaar was, moet het betrokken bevoegd gezag die kosten zelf dragen.

4.2. Salarisgaranties (ex-)directieleden

Begripsbepaling salarisgarantie

Het personeelslid dat op 31 juli 1996 was benoemd in de functie van directeur of leraar tevens adjunct-directeur aan één van de bij de samenvoeging betrokken scholen en waarvan het dienstverband op de samenvoegingsdatum (1 augustus 1996) wordt voortgezet in dezelfde of in een andere functie bij het bevoegd gezag van de na samenvoeging ontstane school, behoudt in die functie ten minste aanspraak op salariëring volgens het functieniveau (d.w.z de maximumschaal en het carrièrepatroon) dat op 31 juli 1996 voor hem gold. Een personeelslid dat op 31 juli 1996 in de functie van directeur was benoemd heeft in plaats hiervan tenminste recht op salariëring volgens het functieniveau dat op die datum reeds twee jaar formatief voor hem aanwezig was, wanneer dit niveau hoger was dan het niveau dat op die datum voor hem gold (zie paragraaf 3.1 voor een begripsbepaling van 'formatief aanwezig').

Geldigheidheidsduur salarisgarantie

De salarisgarantie geldt zolang het bedoelde personeelslid bij het bevoegd gezag van de na samenvoeging ontstane school in dezelfde functie benoemd blijft (zie paragraaf 4.5 voor de functies waarin personeelsleden als hier bedoeld op de samenvoegingsdatum geplaatst kunnen/moeten worden).

Ook in de volgende situaties blijft de salarisgarantie behouden:

  • wanneer het personeelslid bij het bevoegd gezag van de na samenvoeging ontstane school op de samenvoegingsdatum wordt benoemd in de functie van leraar tevens adjunct-directeur en hij, als gevolg van de door het bevoegd gezag vastgestelde formatie, niet langer als zodanig benoemd kan blijven (zie artikel I-Q207 jo. artikel I-Q208, tweede lid, en artikel I-Q306 jo. artikel I-Q307, tweede lid, RPBO);

  • wanneer het personeelslid ná 1 augustus 1996 bij hetzelfde of bij een ander bevoegd gezag in een functie wordt benoemd waarvan het salarisniveau meer in overeenstemming is met dat van de functie waarop de garantie is gebaseerd, en wel voor de duur van die benoeming. Wanneer deze benoeming in tijdelijke dienst geschiedt, herleeft de salarisgarantie als in aansluiting op deze benoeming een benoeming plaatsvindt in een andere functie waarvan het salarisniveau tenminste gelijk is aan dat van de op 1 augustus 1996 vervulde functie. Bij een benoeming als leraar tevens adjunct-directeur is het gestelde in de voorgaande alinea van overeenkomstige toepassing;

  • wanneer de ex-directeur binnen drie jaar na 1 augustus 1996 bij hetzelfde of bij een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau niet lager is dan dat van de normfunctie leraar.

15-jaarsuitzicht

De aanspraak op bezoldiging volgens een in het kader van het HOS-overgangsrecht vastgesteld 15-jaarsuitzicht blijft onverkort van kracht.

4.3. Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden

Het fre-verbruik ten aanzien van een personeelslid als bedoeld in paragraaf 4.2 wordt als volgt vastgesteld.

Gedurende het eerste schooljaar dat volgt op de samenvoeging (1996/1997) is het fre-verbruik gelijk aan het aantal fre's dat behoort bij de functie waarop de salarisgarantie (niet zijnde een HOS-garantie) van dat personeelslid is gebaseerd. Wanneer dat aantal echter lager is dan het aantal fre's dat behoort bij de functie na de samenvoeging, wordt van het laatstbedoelde aantal fre's uitgegaan.

Vanaf het tweede schooljaar na de samenvoeging wordt het fre-verbruik – overeenkomstig het bepaalde in artikel I-P78 van het RPBO – vastgesteld op basis van de functie waarin de betrokkene na de samenvoeging is benoemd. Het hoger fre-verbruik voor ex-leraren tevens adjunct-directeur als bedoeld in artikel I-R206, resp. artikel I-R306 van het RPBO, is niet van toepassing wanneer de normatief beschikbare functies van leraar tevens adjunct-directeur op de samenvoegingsdatum in overeenstemming met het gestelde in paragraaf 4.5 zijn toegedeeld. Dit betekent dat de leraar tevens adjunct-directeur wiens benoeming op de samenvoegingsdatum is gewijzigd in een benoeming als leraar omdat voor hem geen normatieve adjunct-directeursfunctie beschikbaar was, met ingang van het schooljaar 1997/1998 het fre-verbruik heeft van een leraar. De salarisgarantie van de betrokkene blijft behouden (zie ook paragraaf 4.2).

'Bovenschoolse' directeur

Wanneer de directeur van een andere niet bij de samenvoeging betrokken school tevens ('bovenschoolse') directeur wordt van de na samenvoeging ontstane school (zie de laatste alinea van paragraaf 4.5), wordt het fre-verbruik voor de ex-directeuren als volgt vastgesteld.

Het fre-verbruik wordt vastgesteld als hierboven aangegeven, met dit verschil dat het fre-verbruik voor één van de ex-directeuren – in voorkomend geval de ex-directeur met de hoogste salarisgarantie -, ook na afloop van het eerste schooljaar na de samenvoeging tenminste gebaseerd blijft op het aantal fre's dat behoort bij de functie waarop die garantie is gebaseerd.

Deze regel blijft van kracht voor zolang de betrokken ex-directeur feitelijk van zijn salarisgarantie gebruik maakt. De regel vervalt zodra één van de ex-directeuren alsnog directeur wordt van de na samenvoeging ontstane school.

Deze regel moet voorkomen dat de benoeming van een bovenschoolse directeur in het hierboven bedoelde geval voor het Rijk tot extra kosten leidt. In vergelijking met de situatie dat geen bovenschoolse directeur zou zijn benoemd, bestaan deze kosten met ingang van het tweede schooljaar na de samenvoeging uit het verschil tussen het fre-verbruik behorende bij de salarisgarantie van de niet-benoemde ex-directeur en het fre-verbruik behorende bij de functie waarin deze ex-directeur na de samenvoeging is benoemd. Deze regel is van toepassing op de ex-directeur met de hoogste salarisgarantie. In een situatie waarin twee of meer ex-directeuren een functie vervulden met dezelfde hoogste maximumschaal moet het bevoegd gezag zelf de ex-directeur aanwijzen waarop de regel van toepassing is. Het bevoegd gezag kan niet meer terugkomen op een eenmaal gemaakte keuze.

4.4. Vaststelling formatie na samenvoeging

Het bevoegd gezag van de na samenvoeging ontstane school stelt de formatie van de nieuwe school vast met inachtneming van de terzake geldende voorschriften, waaronder de voorschriften voor het DGO en de medezeggenschap.

Zoals al is vermeld in paragraaf 3.5 (onder c.) en 4.1 moet het personeel dat is opgenomen in de formaties van de bij de samenvoeging betrokken scholen voor zover mogelijk geplaatst worden in de formatie van de na samenvoeging ontstane school. Daarna worden de scholen in voorkomend geval geacht te zijn opgeheven. Dit houdt in dat bij de toepassing van de voorschriften met betrekking tot de formatievaststelling (zoals die zijn opgenomen in de artikelen I-P76 en I-P77 van het RPBO) de formaties van alle bij de samenvoeging betrokken scholen worden geacht deel uit te maken van de formatie zoals die gold voor de na samenvoeging ontstane school in het jaar voorafgaande aan de samenvoeging. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bevoegd gezag in de formatie van de na samenvoeging ontstane school in elk geval de functies moet opnemen van de reeds in het schooljaar 1995/1996 in de structureel gewenste formatie van de 'oude' scho(o)l(en) opgenomen en in vaste dienst benoemde personeelsleden. Dit betreft ook de nieuwe functies van de ex-directeur(en) en de ex-lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur bedoeld in paragraaf 4.5 (zie ook artikel I-P76, derde lid, RPBO).

Bij de besteding van de overgangs-fre's zal het bevoegd gezag rekening moeten houden met het feit dat deze fre's tijdelijk beschikbaar worden gesteld. Dit kan aanleiding zijn een deel van de formatie als risicodragend aan te merken.

4.5. Omzetting functie/nieuwe functie ex-directieleden

Directieleden die niet worden benoemd in dezelfde functie

Voor de directeur van de bij een samenvoeging betrokken school die geen directeur wordt van de na samenvoeging ontstane school brengt de samenvoeging mee dat zijn betrekking moet worden opgeheven. Hij heeft met ingang van de samenvoegingsdatum (1 augustus 1996) recht op een nieuwe functie waarvan het niveau zoveel mogelijk overeenkomt met dat van zijn oude functie, doch ten minste gelijk is aan het niveau van de normfunctie leraar. Het voorgaande is overeenkomstig van toepassing op de leraar tevens adjunct-directeur die niet in dezelfde functie benoemd kan blijven als gevolg van de formatie die voor de na samenvoeging ontstane school is vastgesteld. Zijn benoeming in die functie kan echter zonder voorafgaand ontslag worden gewijzigd in een benoeming als leraar (zie artikel I-Q208, tweede lid, juncto artikel I-Q207 en artikel I-Q307, tweede lid, juncto I-Q306 RPBO, respectievelijk paragraaf 4.2 voor de salarisgarantie waarop de betrokkene recht heeft).

Handhaving benoeming

Een ontslag van een directeur, of een ontslag dan wel wijziging van de benoeming van een leraar tevens adjunct-directeur, blijft uit wanneer het bevoegd gezag nog één of meer andere gelijksoortige scholen beheert en op de samenvoegingsdatum aan die andere scho(o)l(en) een directiefunctie vacant is waarvan het niveau gelijk is aan dat van de door het overtollige directielid vervulde functie. In dat geval zal dat directielid uit hoofde van zijn bestuursbenoeming bij het bevoegd gezag in die vacante functie moeten worden geplaatst.

Vrije keuze directieleden

Aangezien de positie van alle directeuren van de bij de samenvoeging betrokken scholen gelijk is, is het bevoegd gezag vrij in de keuze van de directeur van de na samenvoeging ontstane school. Die keuze is uiteraard beperkt tot de directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie de laatste alinea van deze paragraaf voor een uitzondering op die regel). Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de leraren tevens adjunct-directeur van de bij de samenvoeging betrokken scholen. Zij komen bij voorrang in aanmerking voor een functie van leraar tevens adjunct-directeur aan de na samenvoeging ontstane school. Het aantal functies (leraar tevens adjunct-directeur) waarvoor zij in aanmerking komen, is ten minste gelijk aan het aantal volgens de normatieve formatie op grond van het Formatiebesluit.

Wanneer een functie in deze formatie onvervuld blijft, moet daarin een directeur worden benoemd die geen directeur wordt van de na samenvoeging ontstane school. Een leraar tevens adjunct-directeur die aanspraak maakt op voortzetting van zijn benoeming aan de na samenvoeging ontstane school, kan, als het bevoegd gezag daarmee instemt, op 1 augustus 1996 zijn functie zonder gevolgen voor zijn salarisgarantie vrijwillig afstaan aan een van de ex-directeuren.

Meerhoofdige schoolleiding

Ook bestaat in het basisonderwijs de mogelijkheid dat twee van de directeuren van de bij de samenvoeging betrokken scholen worden benoemd als directeur in een meerhoofdige schoolleiding aan de na samenvoeging ontstane school. Voorwaarde hierbij is dat alle directeuren en leraren tevens adjunct-directeur van de bij de samenvoeging betrokken scholen hiermee moeten instemmen. De meerhoofdige schoolleiding omvat twee directeursfuncties, waarbij de omvang van deze functies tezamen maximaal gelijk is aan de omvang van twee normbetrekkingen. De directeuren die in een meerhoofdige schoolleiding worden benoemd, behouden vanzelfsprekend hun salarisgarantie.

'Bovenschoolse' directeur

Verder bestaat de mogelijkheid dat de directeur van een andere niet bij de samenvoeging betrokken school tevens directeur wordt van de na samenvoeging ontstane school (zie artikel 14, eerste lid, WBO, en artikel 22, eerste lid, ISOVSO). Voorwaarde voor benoeming van een dergelijke 'bovenschoolse' directeur is dat alle directeuren van de bij de samenvoeging betrokken scholen hiermee moeten instemmen (zie in dit verband ook paragraaf 4.3).

4.6. Inpassing/bezoldiging directieleden

Wanneer voor de directeur of leraar tevens adjunct-directeur van de na samenvoeging ontstane school als gevolg van een wijziging in de schoolgrootte op de dag van de samenvoeging (1 augustus 1996) een functie met een hogere maximumschaal gaat gelden dan die welke op de dag vóór de samenvoeging voor hem gold dan wel formatief beschikbaar was, wordt hij – in afwijking van artikel I-Q106 van het RPBO – vanaf de dag van de samenvoeging bezoldigd volgens het carrièrepatroon dat bij die hogere maximumschaal behoort. Bij de inschaling wordt – in afwijking van artikel I-P14, tweede lid, RPBO – een bevorderingsperiodiek toegekend. Betrokkene houdt een blijvende aanspraak op de hogere maximumschaal als deze gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren aan de na samenvoeging ontstane school beschikbaar is geweest.

Grondslag voor de vaststelling van de op de dag van de samenvoeging normatief beschikbare directiefuncties (en de bijbehorende maximumschalen) aan de na samenvoeging ontstane school is het aantal leerlingen op 1 oktober 1996. Dit aantal wordt in het basisonderwijs verhoogd met 3% en naar beneden afgerond op een geheel getal.

Deze inschaling blijft achterwege als de inschaling volgens de salarisgarantie (zie paragraaf 4.2) tot een hogere bezoldiging leidt.

4.7. Rechtspositie overige personeelsleden

De samenvoeging als zodanig brengt voor andere personeelsleden dan (ex-) directieleden geen wijziging in de functie met zich mee (zie paragraaf 4.1). Ook niet voor personeelsleden die in voorkomende gevallen in het kader van functiedifferentiatie in een niet-normfunctie zijn benoemd. Dit laat dus onverlet de beëindiging van het dienstverband op het moment van samenvoeging op andere gronden dan aan de samenvoeging ontleend (bijvoorbeeld door de afloop van projectformatie).

De bepalingen zoals die zijn neergelegd in hoofdstuk V-R en V-S van het RPBO blijven onverkort gehandhaafd.

Voor alle duidelijkheid wordt er nog op gewezen dat de voorliggende regeling uitsluitend van toepassing is op personeelsleden die hun rechtspositie ontlenen aan het RPBO.

5. Voorbeeld faciliteitenberekening

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een samenvoeging van twee basisscholen A en B tot school AB).

 

I

II

III

IV

V

 

school A:

school B:

school AB:

school AB:

school AB:

 

formatie

formatie

fictief

formatie

formatie

 

budget op

budget op

formatie

budget op

budget op

 

31/7/96

31/7/96

budget op

1/8/96

1/8/1997

     

31/7/96

   

leerlingen

         

1.00

180

50

 

185

225

1,25

         

1,90

40

10

 

45

48

           

totaal ongewogen

226

61

287

236

281

(incl. 3%)

         

totaal gewogen

243

64

307

256

299

(incl. 3%)

         
           

basisformatie (fte)

8,3

3,2

10,7

8,9

10,4

taakrealisatie (uur)

24

9

28

24

28

vakonderwijs (uur)

6

3,5

7,5

6,5

7

Normatieve formatie

1620

629

2074

1730

2018

in fre's (afgerond)

         

Overige fre's

         

adv

85

33

109

91

106

           

fre's schoolleiding

118

54

118

118

118

art. 11, derde en

         

vierde lid,

         

Formatiebesluit WBO

         

1992

         

oetc (fte's)

0

0

0

0

0

oetc (fre's)

0

0

0

0

0

adv-oetc

0

0

0

0

0

aanvullende formatie

19

0

19

0

0

formatieve frictie

12

12

12

12

12

schoolprofielbudget

56

11

73

78 (4,9%)

93 (5,0%)

           

TOTAAL

1910

739

2405

2029

2347

In de tabel is geen sprake van groeitellingen. De formatieve aanspraken zijn dan ook vastgesteld op basis van de reguliere leerlingentellingen (1 oktober). Zoals uit de tabel kan worden opgemaakt, worden de gewogen en ongewogen aantallen leerlingen voor de bij de samenvoeging betrokken scholen afzonderlijk berekend. Voor de berekening van het fictieve formatiebudget worden deze aantallen bij elkaar opgeteld.

Berekening aan de hand van het voorbeeld

5.1. Aanspraak op overgangs-fre's in eerste schooljaar na de samenvoeging

De aanspraak op overgangs-fre's in het eerste schooljaar na de samenvoeging bestaat uit het verschil tussen:

  • de som van de in de kolommen I en II getotaliseerde formatiebudgetten van de scholen A en B op 31 juli 1996 (1910 + 739) en

  • het in kolom IV getotaliseerde formatiebudget van de na samenvoeging ontstane school op 1 augustus 1996 (2029).

Het aantal overgangs-fre's is dus (1910+739)-2029= 620 fre's

5.2. Aanspraak op overgangs-fre's in tweede schooljaar na samenvoeging

De aanspraak op overgangs-fre's in het tweede schooljaar na samenvoeging wordt als volgt berekend.

X = de som van de formatiebudgetten van de scholen A en B op 31 juli 1996 (de totalen van de kolommen I en II), verminderd met de in deze budgetten opgenomen fre's voor de schoolleiding, te weten (1910 – 118) + (739 – 54) = 2477 fre's

Y = het fictieve formatiebudget van school AB (het totaal van kolom III) verminderd met de in dit budget opgenomen fre's voor de schoolleiding, te weten 2405 – 118 = 2287 fre's

Z = het formatiebudget van school AB op 1 augustus 1997 (het totaal van kolom V), verminderd met de in dit budget opgenomen fre's voor de schoolleiding, te weten 2347 – 118 = 2229 fre's.

Z (2229 fre's) is kleiner dan X (2477 fre's) Voldaan is aan de voorwaarde om voor overgangs-fre's in aanmerking te komen.

Voor de vaststelling van Q worden de volgende berekeningen uitgevoerd.

  • Het verschil tussen X en Y en daarvan de helft, te weten: (2477 – 2287) : 2 = 95 fre's;

  • het verschil tussen X en Z en daarvan de helft, te weten: (2477 – 2229) : 2 = 124 fre's.

Q is gelijk aan de laagste uitkomst van beide berekeningen en bedraagt in dit voorbeeld dus 95 fre's.

5.3. Aanspraak op extra overgangs-fre's in eerste schooljaar na samenvoeging

Het bij een normatieve directiefunctie behorende aantal fre's correspondeert met het voor die functie geldende fre-verbruik (zie paragraaf 3.1 – begripsbepalingen), waarbij niet van belang is of het personeelslid dat deze functie vervult op grond van artikel I-Q106 van het RPBO reeds aanspraak maakt op bezoldiging volgens het carrièrepatroon dat behoort bij die maximumschaal. Het fre-verbruik correspondeert met het totaal van de fre's die in het toepasselijke Formatiebesluit voor de desbetreffende functie beschikbaar worden gesteld.

School A beschikt op 31 juli 1996 over de fre's voor een normatieve functie van directeur met maximumschaal 11 en over de fre's voor een normatieve functie van leraar, tevens adjunct-directeur met maximumschaal 9.

School B beschikt op 31 juli 1996 over de fre's voor een normatieve functie van directeur met maximumschaal 10.

Aan school AB geldt op basis van de leerlingentelling per 1 oktober 1996 met ingang van 1 augustus 1996 een normatieve functie van directeur met maximumschaal 11 en een normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur met maximumschaal 9.

Om te bepalen of school AB in aanmerking komt voor extra overgangs-fre's voor de normatieve functie van directeur moet een vergelijking plaats vinden tussen:

  • de bij de normatieve functie van directeur van school AB behorende maximumschaal en

  • de hoogste formatief aanwezige maximumschaal voor de directeuren van de scholen A en B.

Deze maximumschalen zijn gelijk. Er bestaat daarom geen aanspraak op extra overgangs-fre's.

Om te bepalen of school AB in aanmerking komt voor extra overgangs-fre's voor de normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur moet een vergelijking plaats vinden tussen:

  • de bij de normatieve functie van leraar, tevens adjunct-directeur van school AB behorende maximumschaal en

  • de hoogste formatief aanwezige maximumschaal voor de leraar tevens adjunct-directeur van de scholen A en B.

    Deze maximumschalen zijn gelijk. Er bestaat daarom geen aanspraak op extra overgangs-fre's.Primair onderwijs

Naar boven