Wijzigingswet Wet op de omzetbelasting 1968, enz. (bestrijding constructies met betrekking tot onroerende zaken)

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 29-12-1995 t/m heden

Wet van 18 december 1995, tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op belastingen van rechtsverkeer en enkele andere belastingwetten in verband met de bestrijding van constructies met betrekking tot onroerende zaken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is maatregelen te treffen ter bestrijding van het ongewenste gebruik van wettelijke regelingen met betrekking tot onroerende zaken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel V

  • 2 Met betrekking tot verkrijgingen als bedoeld in artikel III, onderdeel A, vangt de in het in artikel III, onderdeel H opgenomen artikel 54, eerste lid, bedoelde termijn niet eerder aan dan op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

  • 5 In afwijking van het eerste lid is de in dat lid bedoelde terugwerkende kracht niet van toepassing op de verhuur van onroerende zaken op grond van een op 31 maart 1995, 18.00 uur, bestaande schriftelijke overeenkomst, mits het tijdstip van ingebruikneming van de onroerende zaak door de huurder is gelegen vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, tenzij deze wet in werking treedt na 31 december 1995, in welk geval de ingebruikneming door de huurder moet hebben plaatsgehad vóór 1 januari 1996.

  • 6 In afwijking in zoverre van artikel 15, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt de omzetbelasting die op grond van dat artikel teveel in aftrek is gebracht telkens voor een tiende gedeelte verschuldigd, voor het eerst in het boekjaar waarin de ondernemer het goed is gaan bezigen en vervolgens in elk van de negen boekjaren, volgende op dat boekjaar. De belasting is verschuldigd in het laatste belastingtijdvak van het boekjaar.

  • 7 Het bepaalde in het zesde lid is slechts van toepassing op de verhuur van onroerende zaken, mits de ondernemer aantoont dat het in dat lid genoemde artikel 15, vierde lid, op hem van toepassing zou zijn op grond van een op 31 maart 1995, 18.00 uur, bestaande schriftelijke verhuurovereenkomst, het tijdstip van ingebruikneming van de onroerende zaak door de huurder is gelegen vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, tenzij deze wet in werking treedt na 31 december 1995, in welk geval de ingebruikneming door de huurder moet hebben plaatsgehad vóór 1 januari 1996, en de overeenkomst binnen vier weken na de inwerkingtreding van deze wet is gemeld bij de inspecteur.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven inzake de toepassing van dit artikel.

  • 9 In afwijking in zoverre van het eerste lid en het vijfde lid blijft artikel 11, eerste lid, onderdeel b, onder 5°, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat luidde onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van gelding tot het tijdstip van aanvang van het tiende boekjaar volgend op het boekjaar waarin de verhuurder de onroerende zaak is gaan bezigen, mits:

    • a. de verhuur plaatsvindt op grond van een op 31 maart 1995, 18.00 uur, bestaande schriftelijke overeenkomst;

    • b. het tijdstip van ingebruikneming van de onroerende zaak door de huurder is gelegen vóór 1 april 1996;

    • c. de vergoeding per jaar ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de stichtingskosten van de onroerende zaak bedraagt; èn

    • d. de schriftelijke overeenkomst binnen vier weken na de inwerkingtreding van deze wet is gemeld bij de inspecteur.

  • 10 Met betrekking tot de verkrijging van zaken als bedoeld in artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer blijft artikel III, onderdeel C, buiten toepassing indien wordt aangetoond dat de verkrijging het gevolg is van een op 31 maart 1995, 18.00 uur, bestaande schriftelijke overeenkomst, mits de overeenkomst binnen vier weken na de inwerkingtreding van deze wet is gemeld bij de inspecteur.

Artikel VI

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 18 december 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de achtentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven