Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m 27-12-2021

Wet van 15 december 1995, houdende vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in het belang van de werkgelegenheid maatregelen te treffen ter vermindering van bepaalde loonkosten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. inhoudingsplichtige: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de heffing van de loonbelasting;

    • b. loontijdvak: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de heffing van de loonbelasting;

    • c. loon: loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met daarin begrepen:

    • d. [Red: vervallen;]

    • e. aangiftetijdvak: het tijdvak waarover krachtens artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de loonbelasting moet worden betaald;

    • f. [Red: vervallen;]

    • g. [Red: vervallen;]

    • ga. [Red: vervallen;]

    • h. zeeschip: een schip ten aanzien waarvan de Wet zeevarenden van toepassing is, dat is voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zeebrievenwet en dat in het kader van een onderneming grotendeels op zee wordt geëxploiteerd voor het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee, het vervoer van zaken of personen over zee ten behoeve van de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee, het verrichten van sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Schepenwet, het verrichten van baggerwerkzaamheden of overige bij ministeriële regeling nader te bepalen activiteiten op zee, met uitzondering van:

      • 1°. een schip dat wordt gebruikt voor de loodsdienst;

      • 2°. een schip dat wordt gebruikt voor de zeilvaart, niet zijnde een schip dat voldoet aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden;

      • 2bis°. een schip dat wordt gebruikt voor de sportvisserij;

      • 3°. een schip in havensleepdienst als bedoeld in onderdeel ha;

      • 4°. een schip dat wordt gebruikt voor baggerwerkzaamheden dat niet over eigen voortstuwing beschikt of dat niet is ingericht voor het vervoer van lading over zee, en

      • 5°. een schip dat bestemd is of gebezigd wordt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of van andere levende rijkdommen van de zee;

    • ha. havensleepdienst: het geheel van werkzaamheden en activiteiten door een sleepboot als bedoeld in onderdeel hb grotendeels in en rond havens en op binnenwateren van de Europese Unie verricht, ten behoeve van het assisteren bij het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die gebruik maken van eigen voortstuwing en die inkomen van of uitgaan naar zee;

    • hb. sleepboot: een schip ten aanzien waarvan de Wet zeevarenden van toepassing is, dat is voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zeebrievenwet en is bestemd voor het verrichten van sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee;

    • i. zeevarende: degene die als kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel werkzaam is op een zeeschip dat in Nederland is geregistreerd en de Nederlandse vlag voert, tenzij hij werkzaam is op een schip dat een geregelde passagiersdienst onderhoudt tussen havens van de Europese Unie en hij niet de nationaliteit heeft van een van de lidstaten van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte;

    • ia. zee: alle wateren die zich bevinden voorbij de laagwaterlijn van de kust. Indien een transport over zee plaatsvindt met inbegrip van transport door een waterweg van maritieme aard in de zin van Verordening (EG) nr. 13/2004 van de Commissie van 8 december 2003 tot vaststelling van de lijst van waterwegen van maritieme aard, bedoeld in artikel 3, onder d), van Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad (PbEU 2003, L 3), wordt het transport voor het gehele traject geacht transport over zee te zijn;

    • ib. binnenwateren: wateren anders dan bedoeld in onderdeel ia;

    • j. onderneming: een onderneming in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 of de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

    • k. fiscale eenheid: een eenheid in de zin van de artikelen 15 en 15a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

    • l. S&O-inhoudingsplichtige: een inhoudingsplichtige die tevens een onderneming drijft, tenzij deze inhoudingsplichtige een publieke kennisinstelling is;

    • m. publieke kennisinstelling:

      • 1°. een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de onderdelen a, b, c, g, h en i van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van die bijlage;

      • 2°. een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

      • 3°. een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs, ziekenhuis of onderzoeksorganisatie die gelijkwaardig is aan een publieke kennisinstelling als bedoeld onder 1° of 2°;

    • n. onderzoeksorganisatie: een onderzoeksorganisatie als bedoeld in artikel 1.3, onderdeel ee, van de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEU 2014, C198/7);

    • o. S&O-belastingplichtige: een natuurlijke persoon die voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • p. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige of een S&O-belastingplichtige systematisch georganiseerde en in een lidstaat van de Europese Unie verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op:

      • 1°. technisch-wetenschappelijk onderzoek;

      • 2°. de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige, onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige, technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten, (onderdelen van) fysieke productieprocessen, of (onderdelen van) programmatuur;

    • q. programmatuur: het niet-fysieke, logische deelsysteem van een informatiesysteem dat de structuur van de gegevens en van de verwerkingsprocessen bepaalt voor zover dat deelsysteem is vastgelegd in een formele programmeertaal;

    • r. S&O-referentiejaar: het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de S&O-afdrachtvermindering betrekking heeft;

    • s. S&O-verklaring: de door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat op de voet van artikel 23 aan een S&O-inhoudingsplichtige of artikel 27 aan een S&O-belastingplichtige afgegeven verklaring betreffende speur- en ontwikkelingswerk;

    • t. kosten: al hetgeen voor de realisatie van speur- en ontwikkelingswerk van de S&O-inhoudingsplichtige is betaald door de S&O-inhoudingsplichtige of door een lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&O-inhoudingsplichtige voor zover deze betalingen:

      • 1°. niet eerder in aanmerking zijn genomen voor een S&O-verklaring;

      • 2°. uitsluitend dienstbaar en direct toerekenbaar zijn aan het uitvoeren van speur- en ontwikkelingswerk;

      • 3°. drukken op de S&O-inhoudingsplichtige of op een lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&O-inhoudingsplichtige; en

      • 4°. geen uitgaven zijn als bedoeld in onderdeel u;

    • u. uitgaven: al hetgeen is betaald voor de verwerving van nieuw vervaardigde bedrijfsmiddelen voor zover deze betalingen drukken op de S&O-inhoudingsplichtige of op een lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&O-inhoudingsplichtige en deze bedrijfsmiddelen:

      • 1°. niet eerder in aanmerking zijn genomen voor een S&O-verklaring;

      • 2°. niet eerder zijn gebruikt; en

      • 3°. dienstbaar en direct toerekenbaar zijn aan de realisatie van speur- en ontwikkelingswerk van de S&O-inhoudingsplichtige;

    • v. bedrijfsmiddel: goed dat voor het drijven van een onderneming wordt gebruikt;

    • w. uitbesteed onderzoek: werkzaamheden die voor de S&O-inhoudingsplichtige als speur- en ontwikkelingswerk kunnen worden aangemerkt en door deze S&O-inhoudingsplichtige worden uitbesteed aan een derde.

  • 2 Voor toepassing van het eerste lid, onderdeel h, onder 2°, dient:

    • a. door of namens de Nederlandse Inspectie Verkeer en Waterstaat voor het schip een veiligheidscertificaat met onbeperkt vaargebied te zijn afgegeven, welk certificaat vermeldt dat het schip voldoet aan:

      • 1°. de krachtens artikel 5, tweede lid, van de Schepenwet uitgevaardigde voorschriften voor Commercial Cruising Vessels;

      • 2°. de voorschriften van het SOLAS-verdrag;

      • 3°. de voorschriften van de Special Purpose Ship (SPS) Code, of

      • 4°. de voorschriften van de Special Purpose Ship Code 2008;

    • b. het schip een lengte te hebben van ten minste 24 meter, bepaald op basis van de International Convention on Load Lines.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdeel i, wordt onder zeevarende mede verstaan: werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering die als kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel werkzaam is op een schip als bedoeld in het tweede lid dat is geregistreerd in een van de lidstaten van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en de vlag voert van een van die lidstaten of staten, tenzij:

    • a. het loon van de werknemer op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of op grond van enige andere regel van interregionaal of internationaal recht in feite niet in Nederland aan een belasting naar het inkomen is onderworpen; of

    • b. de werknemer werkzaam is op een schip dat een geregelde passagiersdienst onderhoudt tussen havens van de Europese Unie en hij niet de nationaliteit heeft van een van de lidstaten van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel p, wordt niet tot speur- en ontwikkelingswerk gerekend:

    • a. marktonderzoek;

    • b. organisatorische en administratieve werkzaamheden;

    • c. door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat bij ministeriële regeling aangewezen andere werkzaamheden.

  • 5 De ministeriële regelingen, bedoeld in deze wet, worden, voor zover niet anders is bepaald, uitgevaardigd door Onze Minister, wat betreft de regelingen, bedoeld in de artikelen 17, 18 en 20, in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 2

  • 1 Werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

Hoofdstuk II. Verminderingen af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Artikel 3

  • 1 De inhoudingsplichtige kan de over een tijdvak af te dragen loonbelasting, dan wel af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen verminderen, doch niet verder dan tot nihil, met:

    • a. de afdrachtvermindering zeevaart;

    • b. de S&O-afdrachtvermindering.

  • 2 De S&O-afdrachtvermindering komt in mindering op de af te dragen loonbelasting. Uitsluitend voor de toepassing van de vorige volzin door de inhoudingsplichtige wordt af te dragen premie voor de volksverzekeringen gelijkgesteld met af te dragen loonbelasting.

  • 3 De afdrachtvermindering zeevaart komt in mindering op de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

Artikel 4

Voor zover loon in aanmerking is genomen voor de toepassing van de S&O-afdrachtvermindering vindt de afdrachtvermindering zeevaart geen toepassing.

Artikel 5

  • 1 De afdrachtvermindering zeevaart beloopt een bedrag te bepalen op de voet van hoofdstuk VII.

  • 2 De S&O-afdrachtvermindering beloopt een bedrag te bepalen op de voet van hoofdstuk VIII.

Hoofdstuk VII. Afdrachtvermindering zeevaart

Artikel 17

  • 1 De afdrachtvermindering zeevaart is van toepassing met betrekking tot zeevarenden. De afdrachtvermindering beloopt een bedrag ter grootte van het in het tweede lid genoemde percentage van het loon van de zeevarenden in het loontijdvak. Bij zeevarenden op schepen bestemd voor baggerwerkzaamheden, onderscheidenlijk schepen bestemd voor sleep- en hulpverleningswerkzaamheden wordt als loon niet in aanmerking genomen het gedeelte van het loon dat toerekenbaar is aan andere werkzaamheden dan vervoer van opgebaggerd materiaal over zee, onderscheidenlijk andere werkzaamheden dan sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:

    • a. met betrekking tot de in Nederland, een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte wonende zeevarende: 40 percent;

    • b. met betrekking tot de niet in Nederland, een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Europese Economische Ruimte wonende zeevarende die aan de loonbelasting is onderworpen of premieplichtig is voor de volksverzekeringen: 10 percent.

  • 3 De in het tweede lid vermelde percentages kunnen bij ministeriële regeling met ingang van een kalenderkwartaal worden vervangen door andere.

  • 4 Uiterlijk binnen drie maanden na het tijdstip waarop de krachtens het derde lid vastgestelde ministeriële regeling in werking treedt, wordt een voorstel van wet tot goedkeuring van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal besluit tot het niet aannemen van het voorstel, worden bij ministeriële regeling de krachtens het derde lid vervangen percentages met ingang van het eerstvolgende kalenderkwartaal vervangen door de percentages zoals die golden onmiddellijk vóór het in de eerste volzin bedoelde tijdstip.

Artikel 18

  • 1 Volgens bij ministeriële regeling te stellen regels maakt de inhoudingsplichtige per loontijdvak een berekening van het in artikel 17, eerste lid, bedoelde loon alsmede het gedeelte van dat loon dat niet in aanmerking is genomen en van het bedrag van de afdrachtvermindering zeevaart.

  • 2 De inhoudingsplichtige bewaart en registreert met betrekking tot het schip of de schepen waarop een of meer zeevarenden werkzaam zijn met betrekking tot wie de afdrachtvermindering zeevaart wordt toegepast:

  • 3 De inhoudingsplichtige legt vast met betrekking tot welke zeevarenden hij in het kalenderjaar de afdrachtvermindering zeevaart heeft toegepast, alsmede het schip of de schepen waarop die zeevarenden werkzaam zijn geweest onder vermelding van de periode waarin dit plaatsvond.

  • 4 De inhoudingsplichtige legt met betrekking tot zeeschepen die zijn bestemd voor sleep-en hulpverleningswerkzaamheden op zee en die tevens, in en rond havens gelegen op het grondgebied van de Europese Unie en op binnenwateren van de Europese Unie, worden ingezet voor het assisteren bij het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die inkomen van of uitgaan naar zee en gebruik maken van eigen voortstuwing, de bedrijfstijd vast die is gemoeid met de onderscheidene werkzaamheden. De wachttijd mag evenredig worden toegedeeld aan de bedrijfstijd van de onderscheidene werkzaamheden.

  • 5 De inhoudingsplichtige bewaart de in het tweede lid bedoelde gegevens, alsmede de in het tweede lid bedoelde afschriften en de in het derde en vierde lid bedoelde vastleggingen, bij de loonadministratie.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de in dit artikel genoemde verplichtingen.

Artikel 19

Indien de inhoudingsplichtige niet voldoet aan de in artikel 18 bedoelde verplichtingen, wordt de afdrachtvermindering zeevaart geacht ten onrechte te hebben plaatsgevonden.

Artikel 20

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk VIII. S&O-afdrachtvermindering

Artikel 21

  • 1 De S&O-afdrachtvermindering is met betrekking tot een aangiftetijdvak van toepassing indien de S&O-inhoudingsplichtige beschikt over een ten name van hem afgegeven S&O-verklaring die betrekking heeft op een periode waarin het aangiftetijdvak eindigt. Het totaal van de S&O-afdrachtvermindering beloopt het bij die S&O-verklaring ter zake vastgestelde bedrag.

  • 2 Per aangiftetijdvak wordt maximaal een evenredig deel van het bij de S&O-verklaring vastgestelde bedrag aan S&O-afdrachtvermindering in aanmerking genomen. De evenredigheid is gerelateerd aan het aantal aangiftetijdvakken die vanaf het desbetreffende aangiftetijdvak nog eindigen in de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft.

  • 3 Ingeval na afloop van de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft een nog niet verrekend bedrag aan S&O-afdrachtvermindering resteert, wordt dit bedrag verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een aangiftetijdvak dat is geëindigd of nog gaat eindigen in het kalenderjaar waarin de periode valt waarop de S&O-verklaring betrekking heeft. Voor zover toepassing van de eerste volzin tot gevolg heeft dat een nog niet verrekend bedrag wordt verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een reeds verstreken aangiftetijdvak, wordt de aangifte over dat reeds verstreken tijdvak voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als een onjuiste of onvolledige aangifte. Voorzover toepassing van de eerste volzin tot gevolg heeft dat een nog niet verrekend bedrag met een reeds verstreken aangiftetijdvak wordt verrekend, wordt de aangifte over dat reeds verstreken tijdvak voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als een onjuiste of onvolledige aangifte.

Artikel 22

  • 1 De S&O-inhoudingsplichtige kan voor een aaneengesloten periode van ten minste drie kalendermaanden en ten hoogste twaalf kalendermaanden vallende binnen één kalenderjaar een S&O-verklaring aanvragen. Een kalendermaand waarop een aanvraag betrekking heeft kan niet meer worden betrokken in een latere aanvraag.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, een opgave als bedoeld in het vierde lid en een mededeling als bedoeld in artikel 24, tweede lid, geschieden uitsluitend langs elektronische weg met gebruikmaking van de hiervoor door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar gestelde voorziening en door opvolging van de daarbij opgenomen aanwijzingen.

  • 3 De aanvraag wordt uiterlijk ingediend op de laatste dag van de kalendermaand voorafgaande aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Indien de aanvraag betrekking heeft op een periode die ingaat op 1 januari van een kalenderjaar, wordt de aanvraag uiterlijk ingediend op 20 december van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. De beslissing op de aanvraag wordt gegeven binnen drie kalendermaanden na de aanvang van de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan bij ministeriële regeling in het algemeen of voor groepen van gevallen, een latere datum vaststellen waarop de beslissing op de aanvraag uiterlijk moet zijn gegeven.

  • 4 De aanvraag wordt in de situatie waarin de S&O-inhoudingsplichtige in het S&O-referentiejaar speur- en ontwikkelingswerk heeft verricht waarvoor een S&O-verklaring is verstrekt, slechts in behandeling genomen indien hij uiterlijk bij de indiening van de aanvraag opgave heeft gedaan van de burgerservicenummers van zijn werknemers die dat speur- en ontwikkelingswerk hebben verricht.

Artikel 23

  • 1 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat verstrekt aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een periode van een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten, op zijn aanvraag op de voet van artikel 22 een S&O-verklaring.

  • 2 De S&O-verklaring bevat:

    • a. een omschrijving van het werk dat wordt aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk;

    • b. de periode waarvoor de S&O-verklaring wordt verstrekt;

    • c. het aantal uren dat werknemers van de S&O-inhoudingsplichtige in die periode aan het werk, bedoeld in onderdeel a, naar verwachting zullen besteden;

    • d. het bedrag aan kosten en uitgaven dat naar verwachting betrekking heeft op die periode en het werk, bedoeld in onderdeel a, of het bedrag dat voor die periode naar verwachting volgt uit de toepassing van het vierde lid, onderdeel b;

    • e. het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering met een berekening van dat bedrag.

  • 3 Het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering beloopt 16 percent van:

    • a. het bedrag dat volgt uit het product van het aantal uren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, en het gemiddelde uurloon, bedoeld in het vijfde lid; en

    • b. het bedrag aan kosten en uitgaven;

    vermeerderd met 16 [Red: per 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021: 24] percent van de som van de bedragen, bedoeld in de onderdelen a en b, voor zover de som van die bedragen in het kalenderjaar niet uitgaat boven € 350 000. De vermeerdering, bedoeld in de eerste volzin, blijft achterwege voor zover die vermeerdering reeds toepassing heeft gevonden bij een S&O-verklaring betreffende een eerdere periode van het kalenderjaar.

  • 4 Indien de S&O-inhoudingsplichtige in de aanvraag van de S&O-verklaring die betrekking heeft op de eerste periode van een kalenderjaar waarvoor de S&O-inhoudingsplichtige een aanvraag doet, gekozen heeft voor het op forfaitaire wijze berekenen van het bedrag aan kosten en uitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk, beloopt het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering, in afwijking van het derde lid, 16 percent van:

    • a. het bedrag dat volgt uit het product van het aantal uren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, en het gemiddelde uurloon, bedoeld in het vijfde lid; en

    • b. het bedrag dat volgt uit het product van € 10 en het aantal uren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, voor zover dit aantal uren in het kalenderjaar niet hoger is dan 1800 en het bedrag dat volgt uit het product van € 4 en het aantal uren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, voor zover dit aantal uren in het kalenderjaar hoger is dan 1.800;

    vermeerderd met 16 [Red: per 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021: 24] percent van de som van de bedragen, bedoeld in de onderdelen a en b, voor zover de som van die bedragen in het kalenderjaar niet uitgaat boven € 350 .000. De vermeerdering, bedoeld in de eerste volzin, blijft achterwege voor zover die vermeerdering reeds toepassing heeft gevonden bij een S&O-verklaring betreffende een eerdere periode van het kalenderjaar.

  • 5 Het gemiddelde uurloon wordt gesteld op het uurloon dat de S&O-inhoudingsplichtige in het S&O-referentiejaar gemiddeld heeft betaald aan zijn werknemers die in dat jaar speur- en ontwikkelingswerk hebben verricht waarvoor een S&O-verklaring is verstrekt. Het gemiddelde uurloon wordt daarbij gesteld op de som van de door de S&O-inhoudingsplichtige aan deze werknemers in het S&O-referentiejaar betaalde lonen gedeeld door de som van de in het S&O-referentiejaar door de S&O-inhoudingsplichtige aan deze werknemers verloonde uren nadat de som van de verloonde uren is vermenigvuldigd met 0,85; de uitkomst van deze deling wordt naar boven afgerond op een bedrag in hele euro’s. Het gemiddelde uurloon wordt aldus bepaald aan de hand van de gegevens zoals die blijken uit de polisadministratie van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen op een bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat vast te stellen peildatum gelegen in het kalenderjaar volgende op het S&O-referentiejaar. Indien de berekening aan de hand van de gegevens op de peildatum leidt tot een evident onjuist gemiddeld uurloon, wordt het gemiddelde uurloon bepaald aan de hand van de juiste gegevens zoals die blijken na uitvraag daarvan bij de S&O-inhoudingsplichtige door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat. Ingeval de S&O-inhoudingsplichtige in het S&O-referentiejaar geen speur- en ontwikkelingswerk heeft verricht waarvoor hij over een S&O-verklaring beschikt, geldt een gemiddeld uurloon van € 29.

  • 6 De inhoudingsplichtige die deel uitmaakt van een fiscale eenheid en voor speur- en ontwikkelingswerk werknemers ter beschikking stelt aan een onderneming binnen die fiscale eenheid, wordt geacht dat speur- en ontwikkelingswerk zelf te verrichten. Op deze inhoudingsplichtige is het bij of krachtens deze wet bepaalde zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de inhoudingsplichtige de verplichtingen in voorkomende gevallen zal doen uitvoeren door de onderneming die het speur- en ontwikkelingswerk uitvoert.

  • 7 Het in het derde en vierde lid laatstvermelde percentage wordt vervangen door 24 [Red: per 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021: 34] indien de S&O-inhoudingsplichtige in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen inhoudingsplichtige was en voor die periode met betrekking tot ten hoogste twee kalenderjaren een S&O-verklaring is afgegeven. Indien de voor rekening van de inhoudingsplichtige gedreven onderneming een voortzetting is van een onderneming die, of een gedeelte van een onderneming dat direct of indirect is gedreven door een met hem verbonden vennootschap in de zin van artikel 10a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel voor rekening van een natuurlijk persoon die op het moment van aanvraag een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 heeft in de inhoudingsplichtige, wordt voor de toepassing van de eerste volzin een ten aanzien van de verbonden vennootschap, onderscheidenlijk natuurlijk persoon, reeds voor de voortzetting afgegeven S&O-verklaring aangemerkt als een ten aanzien van de inhoudingsplichtige afgegeven verklaring. Een S&O-verklaring die is afgegeven voor een deel van een kalenderjaar wordt aangemerkt als een S&O-verklaring afgegeven met betrekking tot een heel kalenderjaar.

  • 9 Kosten en uitgaven kunnen slechts bij één S&O-inhoudingsplichtige tot het bedrag, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, gerekend worden.

Artikel 23a

  • 1 Uitgaven die gedeeltelijk direct toerekenbaar zijn aan door de S&O-inhoudingsplichtige verricht speur- en ontwikkelingswerk, komen slechts voor dat deel als uitgaven als bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdeel b, in aanmerking.

  • 2 Een uitgave kan slechts in één S&O-verklaring worden opgenomen.

  • 3 Uitgaven van € 1.000.000 of meer per bedrijfsmiddel komen in enig kalenderjaar voor 20 percent als uitgaven als bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdeel b, in aanmerking.

  • 4 In afwijking van het tweede lid kunnen uitgaven als bedoeld in het derde lid gedurende 5 jaar maximaal eenmaal per kalenderjaar in een S&O-verklaring worden opgenomen.

Artikel 23b

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden niet tot de kosten gerekend:

    • a. kosten van uitbesteed onderzoek;

    • b. kosten van inhuur van arbeid;

    • c. financieringskosten;

    • d. kosten van grondverwerving of grondverbetering;

    • e. kosten die een vergoeding vormen voor het ter beschikking stellen van een bedrijfsmiddel waarvoor de S&O-inhoudingsplichtige of een ander lichaam eerder een S&O-verklaring heeft ontvangen, mits:

      • 1°. de S&O-inhoudingsplichtige of het lichaam dat de kosten maakt onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van het lichaam dat het bedrijfsmiddel ter beschikking stelt;

      • 2°. het lichaam dat het bedrijfsmiddel ter beschikking stelt onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van de S&O-inhoudingsplichtige of het lichaam dat de kosten maakt; of

      • 3°. een derde zowel onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van de S&O-inhoudingsplichtige of het lichaam dat de kosten maakt als onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van het lichaam dat het bedrijfsmiddel ter beschikking stelt;

    • f. loonkosten.

Artikel 23c

Indien tussen twee lichamen waarvan een van de lichamen onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of toezicht op, dan wel in het kapitaal van het andere lichaam ter zake van hun onderlinge rechtsverhoudingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, worden de kosten en uitgaven van deze lichamen voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen bepaald alsof die laatstbedoelde voorwaarden zijn overeengekomen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing indien een derde onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van twee lichamen.

Artikel 23d

  • 1 Kosten die in enig kalenderjaar in een S&O-verklaring zijn opgenomen worden betaald voordat de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, voor deze S&O-verklaring wordt gedaan.

  • 2 Uitgaven worden niet eerder in aanmerking genomen dan in het kalenderjaar waarin het bedrijfsmiddel waarop zij betrekking hebben in gebruik is genomen.

Artikel 24

  • 1 De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven, houdt een overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat vast te stellen regels ingerichte administratie bij omtrent de aard, de inhoud, de omvang en de voortgang van het werk dat in de verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. Ingeval aan de S&O-inhoudingsplichtige een S&O-verklaring is afgegeven die ook een bedrag aan kosten en uitgaven als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel d, bevat, houdt de S&O-inhoudingsplichtige ook een overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat vast te stellen regels ingerichte administratie bij omtrent de kosten en uitgaven die zijn gemaakt voor het speur- en ontwikkelingswerk waarvoor hij de verklaring heeft ontvangen.

  • 2 De S&O-inhoudingsplichtige doet mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat over de in dat kalenderjaar aan speur- en ontwikkelingswerk bestede uren waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven en, ingeval een S&O-verklaring ook een bedrag aan kosten en uitgaven als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel d, bevat, van de in dat kalenderjaar gerealiseerde kosten en uitgaven waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven.

  • 3 De S&O-inhoudingsplichtige doet de mededeling, bedoeld in het tweede lid, binnen drie kalendermaanden na afloop van het kalenderjaar waarop de in dat lid bedoelde S&O-verklaringen betrekking hebben of, indien dat later is, binnen drie kalendermaanden na de afgifte van de laatste S&O-verklaring die betrekking heeft op dat kalenderjaar.

  • 4 Bij het eindigen van de inhoudingsplicht vóór het tijdstip, bedoeld in het derde lid, wordt in afwijking van dat lid de mededeling gedaan binnen één kalendermaand nadat de inhoudingsplicht is geëindigd.

Artikel 25

  • 1 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat geeft aan de S&O-inhoudingsplichtige die de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, heeft gedaan, zo nodig een correctie-S&O-verklaring af voor alle op het kalenderjaar betrekking hebbende S&O-verklaringen gezamenlijk, waarbij hij het bedrag van de correctie-S&O-verklaring vaststelt op basis van de voor dat kalenderjaar toegekende uren, kosten en uitgaven, maar volgens die mededeling niet-bestede uren en niet-gerealiseerde kosten en uitgaven.

  • 2 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat geeft aan de S&O-inhoudingsplichtige een correctie-S&O-verklaring af met het bedrag dat op de S&O-verklaring ten onrechte is vermeld als bedrag aan S&O-afdrachtvermindering, indien:

    • a. aannemelijk is dat ter verkrijging van de S&O-verklaring of bij het doen van de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat een andere beslissing zou zijn genomen indien de juiste en volledige gegevens zouden zijn verstrekt;

    • b. aannemelijk is geworden, dat de S&O-inhoudingsplichtige de verplichtingen, bedoeld in artikel 24, tweede, derde of vierde lid, niet is nagekomen, met dien verstande dat het bedrag van de correctie-S&O-verklaring wordt vastgesteld op 100% van het bedrag aan S&O-afdrachtvermindering waarvoor de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, niet is gedaan.

  • 3 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan, indien blijkt dat de in artikel 24, eerste lid, bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde aan de S&O-inhoudingsplichtige een correctie-S&O-verklaring afgeven tot een omvang waarvan onvoldoende aannemelijk is dat speur- en ontwikkelingswerk zoals opgenomen in de S&O-verklaring is verricht of kosten en uitgaven zoals opgenomen in de S&O-verklaring zijn gerealiseerd.

  • 4 Een bedrag vastgesteld bij een correctie-S&O-verklaring komt zoveel mogelijk in mindering op het bij één of meer S&O-verklaringen waarop de correctie-S&O-verklaring betrekking heeft, vastgestelde bedrag aan S&O-afdrachtvermindering dat nog niet in mindering is gebracht op de af te dragen belasting en premie. Voorzover dat niet mogelijk is, is sprake van een negatieve S&O-afdrachtvermindering welke er toe leidt dat de over het aangiftetijdvak waarin de correctie-S&O-verklaring is gedagtekend of het daaropvolgende aangiftetijdvak af te dragen loonbelasting, dan wel af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, wordt vermeerderd met dat bedrag aan negatieve S&O-afdrachtvermindering.

Artikel 26

  • 1 Bij overtreding van het bij of krachtens artikel 24, eerste lid, bepaalde of indien sprake is van het geval, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onderdeel a, kan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de S&O-inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete opleggen ter hoogte van maximaal € 100 000, of, wanneer dat meer is, 20% van het in de S&O-verklaring als afdrachtvermindering vastgestelde bedrag.

  • 3 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat brengt opgelegde boeten tot uitdrukking door deze op te nemen in een correctie-S&O-verklaring. Artikel 25, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27

  • 1 Aan een S&O-belastingplichtige die voornemens is in een kalenderjaar ten minste 500 uren van zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd te besteden aan speur- en ontwikkelingswerk geeft Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat op aanvraag een S&O-verklaring af.

  • 2 Aanvragen kunnen voor het laatst worden ingediend drie kalendermaanden voor het einde van het kalenderjaar. De beslissing op de aanvraag wordt gegeven binnen drie kalendermaanden na indiening van de aanvraag.

  • 3 De S&O-verklaring die ten name van een S&O-belastingplichtige wordt afgegeven, bevat:

    • a. een omschrijving van het werk dat wordt aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk;

    • b. het kalenderjaar waarvoor de S&O-verklaring wordt verstrekt.

  • 4 De S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven en die in het kalenderjaar minder dan 500 uren van zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd heeft besteed aan het speur- en ontwikkelingswerk waarop de S&O-verklaring betrekking heeft, doet daarvan binnen drie kalendermaanden na afloop van het kalenderjaar waarop de S&O-verklaring betrekking heeft mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat.

  • 6 Artikel 24, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven.

  • 7 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat trekt de S&O-verklaring in indien:

    • a. blijkt dat de in artikel 24, eerste lid, bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde;

    • b. de S&O-belastingplichtige de mededeling, bedoeld in het vierde lid, deed, of aannemelijk is dat hij dat had behoren te doen;

    • c. aannemelijk is dat ter verkrijging van de S&O-verklaring gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest.

  • 8 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid en een mededeling als bedoeld in het vierde lid geschieden uitsluitend langs elektronische weg met gebruikmaking van de hiervoor door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar gestelde voorziening en door opvolging van de daarbij opgenomen aanwijzingen.

Artikel 27a

Bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kunnen regels worden gesteld op grond waarvan wordt vastgesteld in hoeverre bij een verstoring van de voorziening, bedoeld in artikel 22, tweede lid, of artikel 27, achtste lid, sprake is van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding ter zake van:

Artikel 28

Artikel 29

Teneinde zo veel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de S&O-afdrachtverminderingen en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kan bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, onder overeenkomstige aanpassing van dit artikel, met ingang van 1 januari van enig jaar:

  • a. het in artikel 23, derde en vierde lid, eerstvermelde percentage worden verhoogd tot ten hoogste 25, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld;

  • b. het in artikel 23, derde en vierde lid, laatstvermelde percentage worden verhoogd tot ten hoogste 33,5, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld;

  • c. het in artikel 23, zevende lid, vermelde percentage worden verhoogd tot ten hoogste 46, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld.

De nieuwe percentages gelden met betrekking tot S&O-verklaringen die betrekking hebben op een periode die aanvangt op of na de dag waarop de wijziging in werking treedt.

Hoofdstuk IX. Baangerelateerde investeringskorting (BIK-afdrachtvermindering)

Artikel 29a

  • 1 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 2 Bij een samenwerkingsverband dat inhoudingsplichtige is, worden voor de toepassing van dit hoofdstuk de door de vennoten in het kader van dat samenwerkingsverband gedane investeringen aangemerkt als investeringen van het samenwerkingsverband en wordt het voor die investeringen, afgezien van de omvang daarvan, door de vennoten in aanmerking komen voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, bedoeld in artikel 3.41 van de Wet inkomstenbelasting 2001, toegerekend aan het samenwerkingsverband.

  • 3 Indien een lichaam dat inhoudingsplichtige is deel uitmaakt van een fiscale eenheid wordt dat lichaam als BIK-inhoudingsplichtige aangemerkt ingeval het een of meer baangerelateerde investeringen doet, voor zover dat lichaam als ware er geen fiscale eenheid voor die investeringen, afgezien van de omvang daarvan, in aanmerking zou komen voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, bedoeld in artikel 3.41 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 4 Een investering wordt alleen als een baangerelateerde investering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, aangemerkt indien de verplichtingen ter zake van de aanschaffing van het bedrijfsmiddel op of na 1 oktober 2020 zijn aangegaan, het bedrijfsmiddel met een laatste betaling in 2021 of 2022 volledig is betaald en het bedrijfsmiddel binnen zes maanden na die volledige betaling in gebruik wordt genomen.

  • 5 Verplichtingen ter zake van de verbetering van een bedrijfsmiddel en voortbrengingskosten ter zake van een bedrijfsmiddel worden niet als een baangerelateerde investering aangemerkt.

Artikel 29b

De inhoudingsplichtige kan de over een tijdvak af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen verminderen, doch niet verder dan tot nihil, met de BIK-afdrachtvermindering.

Artikel 29c

Het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering voor baangerelateerde investeringen bedraagt per kalenderjaar:

  • a. 3,9% van het investeringsbedrag tot en met € 5.000.000, vermeerderd met;

  • b. 1,8% van het investeringsbedrag voor zover dat meer dan € 5.000.000 bedraagt.

Artikel 29d

  • 1 De BIK-afdrachtvermindering is met betrekking tot een aangiftetijdvak van toepassing indien de inhoudingsplichtige beschikt over een ten name van hem afgegeven BIK-verklaring die in dat kalenderjaar is gedagtekend. Het totaal van de in aanmerking te nemen BIK-afdrachtvermindering in een kalenderjaar beloopt niet meer dan het totaal van de bij de in dat kalenderjaar gedagtekende BIK-verklaring of BIK-verklaringen vastgestelde verminderingen.

  • 2 Met ingang van het aangiftetijdvak waarin de BIK-verklaring is gedagtekend, wordt per aangiftetijdvak gedurende het kalenderjaar waarin de BIK-verklaring is afgegeven het geheel of een deel van de bij de BIK-verklaring of BIK-verklaringen vastgestelde BIK-afdrachtvermindering in aanmerking genomen.

  • 3 Ingeval na het doen van de laatste aangifte over het kalenderjaar waarin de BIK-verklaring is gedagtekend een nog niet verrekend bedrag aan BIK-afdrachtvermindering resteert, wordt dit bedrag verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een aangiftetijdvak dat eerder is geëindigd in het kalenderjaar waarin de BIK-verklaring is gedagtekend. Voor zover toepassing van de eerste volzin tot gevolg heeft dat een nog niet verrekend bedrag wordt verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een reeds verstreken aangiftetijdvak, wordt de aangifte over dat reeds verstreken tijdvak voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als een onjuiste of onvolledige aangifte.

Artikel 29e

  • 1 De BIK-inhoudingsplichtige kan over één kalenderjaar maximaal vier BIK-verklaringen aanvragen, maar niet meer dan één per kwartaal van een kalenderjaar.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid geschiedt uitsluitend langs elektronische weg met gebruikmaking van de hiervoor door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar gestelde voorziening en door opvolging van de daarbij opgenomen aanwijzingen. Tot deze voorziening beschikbaar is, kunnen BIK-inhoudingsplichtigen geen aanvraag indienen en ontstaat geen recht op BIK-afdrachtvermindering.

  • 3 Een aanvraag wordt uiterlijk ingediend binnen drie kalendermaanden na afloop van het kalenderjaar waarin de laatste betaling voor de baangerelateerde investering heeft plaatsgevonden.

  • 4 Het totaalbedrag aan baangerelateerde investeringen in een aanvraag bedraagt ten minste € 20.000.

  • 5 De beslissing op de aanvraag wordt gegeven binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan bij ministeriële regeling in het algemeen of voor groepen van gevallen een latere datum vaststellen waarop de beslissing op de aanvraag uiterlijk moet zijn gegeven.

Artikel 29f

  • 1 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat verstrekt aan een BIK-inhoudingsplichtige die een baangerelateerde investering is aangegaan, op zijn aanvraag op de voet van artikel 29e, tweede lid, een BIK-verklaring.

  • 2 De BIK-verklaring bevat:

    • a. de omvang van de baangerelateerde investering of investeringen;

    • b. het kalenderjaar waarop de BIK-verklaring betrekking heeft;

    • c. het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering met een berekening van dat bedrag.

Artikel 29g

De BIK-inhoudingsplichtige die een BIK-verklaring heeft aangevraagd, houdt een overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat vast te stellen regels ingerichte administratie bij omtrent de baangerelateerde investeringen die zijn aangegaan.

Artikel 29h

  • 1 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat geeft aan de BIK-inhoudingsplichtige een correctie-BIK-verklaring af met het bedrag dat op de BIK-verklaring ten onrechte is vermeld als bedrag aan BIK-afdrachtvermindering, indien:

    • a. aannemelijk is dat bij de aanvraag van de BIK-verklaring, bedoeld in artikel 29e, tweede lid, gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat een andere beslissing zou zijn genomen indien de juiste en volledige gegevens zouden zijn verstrekt;

    • b. aannemelijk is geworden dat een bedrijfsmiddel waarvoor een BIK-verklaring is afgegeven niet binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik is genomen, als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, met dien verstande dat het bedrag van de correctie-BIK-verklaring wordt vastgesteld op het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering voor de investering in dat bedrijfsmiddel.

  • 2 Indien de BIK-inhoudingsplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat bij de aanvraag onjuiste informatie is verstrekt of indien een bedrijfsmiddel waarvoor een BIK-verklaring is afgegeven niet binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik is genomen is de BIK-inhoudingsplichtige gehouden een mededeling te doen aan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat. De BIK-inhoudingsplichtige is gehouden deze mededeling te doen binnen drie kalendermaanden nadat hij dit te weten is gekomen of redelijkerwijs had kunnen vermoeden.

  • 3 Bij het eindigen van de inhoudingsplicht van een inhoudingsplichtige die de BIK-afdrachtvermindering heeft toegepast, vóór het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, wordt in afwijking van dat lid de mededeling gedaan binnen één kalendermaand nadat de inhoudingsplicht is geëindigd.

  • 4 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan, indien blijkt dat de in artikel 29g bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde, aan de BIK-inhoudingsplichtige een correctie-BIK-verklaring afgeven tot een omvang van de BIK-afdrachtvermindering voor een investering waarvan onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van een baangerelateerde investering.

  • 5 Een bedrag vastgesteld bij een correctie-BIK-verklaring komt zoveel mogelijk in mindering op het bij één of meer BIK-verklaringen waarop de correctie-BIK-verklaring betrekking heeft, vastgestelde bedrag aan BIK-afdrachtvermindering dat nog niet in mindering is gebracht op de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Voor zover dat niet mogelijk is, is sprake van een negatieve BIK-afdrachtvermindering die ertoe leidt dat de over het aangiftetijdvak waarin de correctie-BIK-verklaring is gedagtekend of het daaropvolgende aangiftetijdvak af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, wordt vermeerderd met dat bedrag aan negatieve BIK-afdrachtvermindering.

Artikel 29i

  • 1 Bij overtreding van het bij of krachtens artikel 29g bepaalde of indien sprake is van het geval, bedoeld in artikel 29h, eerste lid, onderdeel a, kan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de BIK-inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete opleggen ter hoogte van maximaal € 100.000, of, wanneer dat meer is, 20% van het in de BIK-verklaring als afdrachtvermindering vastgestelde bedrag.

  • 2 Bij overtreding van het bij of krachtens artikel 29h, tweede of derde lid, bepaalde, legt Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de BIK-inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete op ter hoogte van maximaal € 2.500.

  • 3 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat brengt opgelegde boeten tot uitdrukking door deze op te nemen in een correctie-BIK-verklaring. Artikel 29h, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29j

Bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kunnen regels worden gesteld op grond waarvan wordt vastgesteld in hoeverre bij een verstoring van de voorziening, bedoeld in artikel 29e, tweede lid, sprake is van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding ter zake van:

Artikel 29k

Artikel 29l

Teneinde zo veel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de BIK-afdrachtvermindering en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kunnen bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, met ingang van 1 januari van enig jaar de in artikel 29c vermelde percentages worden verhoogd, verlaagd, dan wel op nihil gesteld. De nieuwe percentages gelden met betrekking tot BIK-verklaringen die betrekking hebben op een kalenderjaar dat aanvangt op of na de dag waarop de wijziging in werking treedt.

Hoofdstuk X. Bijzondere bepalingen inzake beroep en bevoegdheden

Artikel 30

  • 2 Voor de toepassing van de artikelen 63 en 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen betreffende de uitvoering van deze wet door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat of de door hem aangewezen ambtenaren, treedt Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat in de plaats van Onze Minister.

  • 3 Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan beroep in cassatie instellen ter zake van schending van de artikelen 1 en 2 met betrekking tot het bepaalde omtrent de begrippen 'inhoudingsplichtige', 'aangiftetijdvak', 'loon', 'onderneming', 'fiscale eenheid', 'werknemer' en 'bedrijfsmiddel'.

  • 4 Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.

Hoofdstuk XII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 42

De Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 wordt ingetrokken.

Artikel 43

  • 1 Met betrekking tot gevallen waarin een verrekeningsbijdrage zeevaart als bedoeld in artikel III van de Wet faciliteit voor de zeevaart zoals deze luidde op 31 december 1994, is ingehouden, blijven de bepalingen welke ingevolge de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 zijn vervallen, ingetrokken of gewijzigd, van kracht zoals deze luidden op 31 december 1994.

  • 2 Met betrekking tot gevallen waarin artikel 2 van de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 toepassing heeft gevonden, blijven de bepalingen van die wet van kracht naar de tekst zoals die luidde op 31 december 1995.

Artikel 47

  • 2 In afwijking van het eerste lid en artikel 1, eerste lid, onderdeel u, wordt onder uitgaven mede verstaan 20% van de uitgaven van € 1.000.000 of meer per bedrijfsmiddel die in aanmerking zijn genomen voor een beschikking als bedoeld in artikel 3.52a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals deze luidde tot en met 31 december 2015, voor zover deze uitgaven:

    • a. zijn betaald door de S&O-inhoudingsplichtige of door een lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&O-inhoudingsplichtige;

    • b. dienstbaar zijn aan speur- en ontwikkelingswerk van de S&O-inhoudingsplichtige; en

    • c. niet in meer dan vier voorgaande kalenderjaren in een beschikking als bedoeld in artikel 3.52a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals deze luidde tot en met 31 december 2015 of in een S&O-verklaring zijn opgenomen.

  • 3 Met betrekking tot de toepassing van deze wet ter zake van speur- en ontwikkelingswerk dat is verricht voor 1 januari 2016, blijven de bepalingen bij of krachtens de hoofdstukken I, VIII en XII zoals deze luidden voor de wijzigingen ingevolge het Belastingplan 2016 van toepassing.

Artikel 55

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

  • 2 Deze wet wordt aangehaald als: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 15 december 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Uitgegeven de zevenentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven