Regeling vaststelling grondslagen bekostiging landelijke organen beroepsonderwijs

[Regeling vervallen per 31-12-2004.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 01-01-1996 t/m 30-12-2004

Regeling vaststelling grondslagen bekostiging landelijke organen beroepsonderwijs

De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

Gelet op artikel 12.1.2, tweede lid, juncto artikel 12.3.39 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Van de Regeling vaststelling grondslagen bekostiging landelijke organen beroepsonderwijs ingaande 1 mei 1995 (Uitleg OCenW-Regelingen nr. 14 van 17 mei 1995, kenmerk BVE/FB-95012845), zoals luidend op 31 december 1995, wordt op de volgende wijze afgeweken:

  • A. Van bijlage 1 vastgesteld op grond van artikel 2 wordt afgeweken conform de bijlage behorende bij deze regeling.

  • B. Van artikel 3 wordt in die zin afgeweken dat het percentage bedraagt 60,3.

  • C. Artikel 4 blijft buiten toepassing.

  • D. Van artikel 6 wordt in die zin afgeweken, dat het bedrag voor de opleidingen met relatief hoge examenkosten f 32,99 per leerovereenkomst en voor de opleidingen met relatief lage examenkosten f 21,73 per leerovereenkomst bedraagt.

  • E. In plaats van artikel 8 geldt de volgende bepaling:

    Artikel 8.

    • 1. Op de personele vergoeding wordt een correctie aangebracht die leidt tot een verhoging onderscheidenlijk een verlaging van de vergoeding. De correctie wordt toegepast indien het verschil op jaarbasis tussen de personele vergoeding a per 1 mei 1995 en de personele vergoeding b per 1 mei 1995 2,5 procent of meer bedraagt van de personele vergoeding b.De personele vergoeding a wordt berekend overeenkomstig artikel H.3 van het UWCBO, met dien verstande dat bij die berekening

      • het percentage, bedoeld in artikel H.3, zevende lid, wordt vastgesteld op 57,13;

      • de budgetfactor, bedoeld in artikel H.5 van het UWCBO wordt uitgezonderd;

      • de kwalificatiefactor, bedoeld in artikel H.6 van het UWCBO wordt uitgezonderd;

      • de gemiddelde personeelslast, bedoeld in artikel H.7, derde lid van het UWCBO wordt gewijzigd in de voor het desbetreffende landelijk orgaan vastgestelde gemiddelde personeelslast en

    • 2. De personele vergoeding b wordt berekend overeenkomstig artikel H.3 van het UWCBO, met dien verstande dat bij die berekening

      • het percentage, bedoeld in artikel H.3, zevende lid, wordt vastgesteld op 57,13;

      • de budgetfactor, bedoeld in artikel H.5 van het UWCBO wordt uitgezonderd;

      • de kwalificatiefactor, bedoeld in artikel H.6 van het UWCBO wordt uitgezonderd.

    • 3. De correctie bedraagt 33 procent van het verschil, verminderd met 2,5 procent van de personele vergoeding b, bedoeld in het eerste lid. De personele vergoeding, berekend overeenkomstig artikel H.3 wordt vervolgens verhoogd met de correctie.

    • 4. De correctie bedraagt 33 procent van het verschil, verminderd met 2,5 procent van de personele vergoeding b, bedoeld in het eerste lid. De personele vergoeding, berekend overeenkomstig artikel H.3 wordt vervolgens verlaagd met de correctie.

  • F. In plaats van artikel 9 geldt de volgende bepaling:

    Indien aan een landelijk orgaan een vergoeding is toegekend voor administratief-technisch personeel op grond van artikel 5 van de Tijdelijke regeling 1995 wordt 33 procent van die vergoeding toegekend.

Artikel 2. Bekendmaking

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling zal met de toelichting in Uitleg OCenW-Regelingen worden geplaatst, met uitzondering van de bijlage die ter inzage wordt gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Van deze plaatsing en ter inzagelegging zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

Artikel 3. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

De

minister

van onderwijs en wetenschappen,

dr. ir. J.M.M. Ritzen

Naar boven