Wet van 2 november 1994, tot wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet in
verband met de overgang van de Kroon naar het bestuur van het Algemeen burgerlijk
pensioenfonds van de aanwijzing- en intrekkingsbevoegdheid krachtens respectievelijk
artikel B 3 en artikel B 4, tweede lid, van die wet
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is aan het bestuur van het
Algemeen burgerlijk pensioenfonds, de bevoegdheid toe te kennen privaatrechtelijke
lichamen aan te wijzen, respectievelijk aanwijzingen in te trekken;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: