Wijzigingsbesluit Ambtenarenreglement voor de rijkspolitie 1975, enz.

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 15-07-1994 t/m heden

Besluit van 24 juni 1994, houdende 1e. wijziging van het Ambtenarenreglement voor de rijkspolitie 1975, het Ambtenarenreglement voor de gemeentepolitie 1958 en het Bezoldigingsreglement politie 1958 in verband met onder meer de flexibilisering van het ouderschapsverlof en de invoering van een ambtsjubileumgratificatie bij 12½-jarig dienstverband, alsmede de verlenging van de duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof; 2e. wijziging van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968; 3e. toekenning van een eenmalige uitkering in 1992 aan politieambtenaren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 25 januari 1994, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nr. EA94/U65, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 6, eerste lid, 22, eerste lid, en 26, eerste lid, van de Politiewet (Stb. 1989, 223), artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 en artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 29 maart 1994, nr. W03.94.0072);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 13 juni 1994, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleidbeleid, nr. EA94/1179, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel IV

  • A [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

  • B Degene, die vóór 1 april 1994 als ambtenaar, bedoeld in artikel 1, sub e, van het Ambtenarenreglement voor de gemeentepolitie 1958, en na 1 april 1994 als ambtenaar, bedoeld in artikel 1 van het Besluit algemene rechtspositie politie, en degene die als ambtenaar, bedoeld in het Ambtenarenreglement LSOP, voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit belanghebbende was in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a, van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968 en die op zijn bijzondere spaarrekening in de zin van artikel 4 van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968 een op zijn bezoldiging ingehouden bedrag had uitstaan, komt in aanmerking voor de toekenning van een spaarpremie over dat bedrag met overeenkomstige toepassing van die regeling.

  • C Ten aanzien van het op grond van artikel 4 van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968 op de bezoldiging ingehouden en op de bijzondere spaarrekening, van de onder B bedoelde ambtenaar, uitstaande bedrag dat nog niet voldoet aan de in die regeling gestelde voorwaarden voor toekenning van de spaarpremie, geldt, dat dit uitstaande bedrag gelijk gesteld wordt met het bedrag dat de volle termijn van vier jaren heeft vastgestaan en derhalve in aanmerking komt voor de toekenning van een spaarpremie over dat bedrag met overeenkomstige toepassing van die regeling.

  • D De onder B bedoelde ambtenaar, die voor de inwerkingtreding van dit besluit belanghebbende was in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a, van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968 en betalingen heeft verricht in de zin van artikel 5 van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968 komt in aanmerking voor de toekenning van een premie met overeenkomstige toepassing van die regeling.

Artikel V

Voor de toepassing van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 5 juli 1993, houdende

  • 1e. wijziging van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en enige andere rechtspositionele regelingen in verband met algemene salarismaatregelen per 1 april 1992 en per 1 januari 1993;

  • 2e. toekenning van een eenmalige uitkering in 1992 aan burgerlijk rijkspersoneel en ander personeel;

  • 3e. intrekking van de Bezoldigingsregeling leerlingverpleegkundigen en leerling-ziekenverzorgenden 1978;

  • 4e. enkele wijzigingen van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (Stb. 417), worden onder de belanghebbenden mede verstaan de ambtenaren in de zin van het Ambtenarenreglement voor de rijkspolitie 1975 en het Ambtenarenreglement voor de gemeentepolitie 1958.

Artikel VI

  • 2 In afwijking van het eerste lid vindt ten aanzien van de gevallen waarin voor de inwerkingtreding van dit besluit een verlofperiode is aangevangen volgens de regels van artikel 51a, derde lid, van het Ambtenarenreglement voor de rijkspolitie 1975 en het Ambtenarenreglement voor de gemeentepolitie 1958 geen terugwerkende kracht plaats.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 24 juni 1994

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. Kosto

De Minister van Binnenlandse Zaken,

D. IJ. W. de Graaff-Nauta

Uitgegeven de veertiende juli 1994

De Minister van Justitie,

A. Kosto

Naar boven