Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 03-04-2003 t/m 31-12-2003

Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 6, 7, 8, 13, 14, 19, 39, 40, 47a, 62 en 71 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 en de artikelen 11 en 14 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966;

Besluit:

Hoofdstuk 2. Verzoek om uitnodiging tot het doen van aangifte

Artikel 2

  • 1 Met betrekking tot belastingen welke bij wege van aanslag worden geheven, is de belastingplichtige die niet binnen zes maanden na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is, met betrekking tot het recht van successie en het recht van overgang, de belastingplichtige die niet binnen de in artikel 45 van de Successiewet 1956 bedoelde termijn van acht maanden is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is, met betrekking tot het recht van schenking, de belastingplichtige begiftigde, alsmede de schenker die de belastbare schenking heeft gedaan, die niet binnen de in artikel 46, eerste lid, van de Successiewet 1956 bedoelde termijn van twee maanden na de schenking, of in geval van een schenking door een ouder aan een kind, na het einde van het kalenderjaar waarin de schenking heeft plaatsgevonden, is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.

  • 4 Het verzoek wordt ingediend binnen twee weken na het verstrijken van de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde tijdvakken.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid wordt een belastingschuld waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak of de belastingplicht eindigt.

  • 6 Het eerste lid is niet van toepassing, indien over het tijdvak waarover de belasting wordt geheven reeds een aanslag is opgelegd, dan wel redelijkerwijs moet worden aangenomen dat over dat tijdvak, na verrekening van voorheffingen, geen belasting verschuldigd is of geen aanslag zal worden opgelegd.

Artikel 3

  • 1 Met betrekking tot de belastingen welke op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen, is de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige, die niet reeds is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden vóór het tijdstip waarop de belasting moet worden betaald, de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.

  • 2 Ingeval een lichaam als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, aandelen toekent of op aandelen bijschrijft zonder storting en het gehele bedrag waarvoor de toekenning of de bijschrijving plaatsvindt reeds in een van de lid-staten van de Europese Gemeenschappen met een kapitaalsbelasting was belast, is dat lichaam gehouden binnen een maand na de toekenning of bijschrijving de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.

  • 3 Een lichaam als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, dat weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een verkrijging van aandelen in dat lichaam heeft plaatsgehad onder de in die bepaling genoemde omstandigheden, is gehouden vóór het tijdstip waarop de belasting ter zake van die verkrijging moet worden betaald, de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken, zo het lichaam niet reeds met het oog op die verkrijging is uitgenodigd tot het doen van aangifte.

Hoofdstuk 3. Uitnodiging tot het doen van aangifte

Artikel 4a

  • 1 Het uitnodigen tot het doen van aangifte wordt gedaan door:

    • a. het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;

    • b. het uitreiken of toezenden van een aangiftediskette;

    • c. het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel c.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel b of c, vindt slechts toepassing ten aanzien van degene aan wie een vergunning als bedoeld in artikel 20, vierde lid, is verleend.

  • 3 Op verzoek van degene die op de wijze bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, is uitgenodigd tot het doen van aangifte wordt door de inspecteur een aangiftebiljet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, toegezonden of uitgereikt.

Hoofdstuk 4. Het doen van aangifte en melding

Artikel 20

  • 1 Aangifte wordt gedaan door:

    • a. het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden;

    • b. het toezenden of inleveren van de uitgereikte aangiftediskette of het op elektronische wijze toezenden van de in de aangiftediskette gevraagde gegevens;

    • c. het op elektronische wijze toezenden, dan wel door middel van een gegevensdrager toezenden of inleveren, van de door de programmatuur, aangewezen in de vergunning bedoeld in het derde lid, gevraagde gegevens.

  • 2 Indien het eerste lid, onderdeel b of c, toepassing vindt, worden de gevraagde bescheiden afzonderlijk ingeleverd of toegezonden.

  • 3 Het doen van aangifte op de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, is slechts toegestaan met een daaraan voorafgaande vergunning van de inspecteur.

  • 4 De in het derde lid bedoelde vergunning wordt op verzoek verleend bij voor bezwaar vatbare beschikking. De vergunning wordt geweigerd indien:

    • a. bij het verzoek geen persoonlijke code ten behoeve van het doen van aangifte op elektronische wijze wordt opgegeven;

    • b. het verzoek niet is ondertekend.

  • 5 Bij de aangifte op elektronische wijze wordt gebruik gemaakt van de bij het verzoek, bedoeld in het vierde lid, opgegeven persoonlijke code.

  • 6 Degenen die betrokken zijn bij de aangifte, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, dragen zorg voor de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard tegen verlies of aantasting van de gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan.

  • 7 De via de aangiftediskette onderscheidenlijk de programmatuur, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, toe te zenden dan wel in te leveren gegevens zijn inhoudelijk gelijk aan die welke toegezonden dan wel ingeleverd hadden moeten worden indien voor de aangifte gebruik zou zijn gemaakt van een aangiftebiljet, met dien verstande dat de ondertekening geschiedt door het gebruik van de code bedoeld in het vierde lid.

Artikel 21

  • 1 Met betrekking tot het recht van successie, het recht van schenking en het recht van overgang verleent de inspecteur ontheffing van de verplichting de in de uitnodiging tot het doen van aangifte gevraagde gegevens en bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan in te leveren of toe te zenden indien:

    • a. de belastingplichtige binnen de voor het doen van aangifte gestelde termijn op een andere wijze de in de uitnodiging tot het doen van aangifte gevraagde gegevens en bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan verstrekt;

    • b. de belastingplichtige het stuk dat deze gegevens bevat duidelijk, stellig en zonder voorbehoud opstelt en ondertekent.

  • 2 De belastingplichtige is niet gehouden tot de verplichting, bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, indien hij binnen de aldaar gestelde termijnen heeft voldaan aan de in het eerste lid, onderdelen a en b, gestelde voorwaarden.

Artikel 21a

  • 1 Met betrekking tot de overdrachtsbelasting ter zake van een verkrijging van andere goederen dan bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, waarvan een notariële akte is opgemaakt, wordt aangifte gedaan door het aanbieden van die akte ter registratie. Het verschuldigde bedrag aan overdrachtsbelasting wordt vermeld in een aan de voet van de akte gestelde, door de verkrijger of namens deze door de notaris ondertekende verklaring. In die verklaring wordt tevens vermeld of in verband met de verkrijging van de onroerende zaak of zaken tevens een of meer roerende zaken zijn verkregen. Indien dat het geval is, wordt in de verklaring voorts vermeld welke roerende zaak of zaken het betreft, voor welk bedrag deze werd of werden verkregen en of dat bedrag is begrepen in de in de akte vermelde tegenprestatie voor de onroerende zaak of zaken. Voorzover overigens in de akte niet alle gegevens voorkomen waarvan kennisneming van belang kan zijn voor de heffing van de overdrachtsbelasting worden deze eveneens opgenomen in de verklaring.

  • 2 Voorzover de gegevens, bedoeld in de vierde volzin van het eerste lid, zijn opgenomen in het lichaam van de akte of in een aan de akte gehechte en door de verkrijger ondertekende bijlage kan in de verklaring worden volstaan met een verwijzing naar die gegevens.

Artikel 21b

Aan de verplichting, bedoeld in artikel 54 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, wordt voldaan door het duidelijk, stellig en zonder voorbehoud invullen, ondertekenen en inleveren of toezenden van het door de inspecteur uitgereikte of toegezonden meldingsbiljet.

Artikel 21c

De aangifte, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, wordt gedaan binnen drie jaren na afloop van het kalenderjaar waarin de opbrengst ter beschikking is gesteld.

Artikel 22

Van de verplichting de in de uitnodiging tot het doen van aangifte gevraagde gegevens en bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan in te leveren of toe te zenden, kan de inspecteur ontheffing verlenen ingeval degene die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, op een binnen de door de inspecteur ingevolge artikel 9, eerste tot en met derde lid, van de wet gestelde termijn ingediend verzoek opnieuw is uitgenodigd tot het doen van aangifte.

Hoofdstuk 5. Voorlopige aanslag

Artikel 23

  • 1 De inspecteur legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2 De bepaling van het bedrag waarop een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, kan geschieden:

    • a. voor de inkomstenbelasting: op grond van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over het meest recente kalenderjaar;

    • b. voor de vennootschapsbelasting: op grond van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over elk van de twee voorafgaande jaren; met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de belasting van belang kunnen zijn.

    Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen, lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.

  • 3 De voorlopige aanslag van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, wordt, over het jaar waarin het voegingstijdstip valt, alsmede die over het daaropvolgende jaar, vastgesteld alsof de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij gedurende de twee voorafgaande jaren reeds verenigd waren.

Artikel 24

  • 1 Een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag (voorlopige teruggaaf) wordt vastgesteld indien de in het verzoek gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud zijn ingevuld en ondertekend en de gevraagde bescheiden of andere gegevensdragers zijn ingeleverd of toegezonden. Indien het verzoek wordt gedaan op een van de wijzen voorzien in artikel 20, eerste lid, onderdelen b en c, vindt artikel 20, vijfde lid, overeenkomstige toepassing.

  • 2 Een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting wordt vóór of in de loop van het jaar waarover de belasting wordt geheven vastgesteld indien de belastingplichtige vóór 1 december van dat jaar daartoe een verzoek heeft gedaan.1

  • 3 De voorlopige teruggaaf wordt vastgesteld tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld na verrekening van de aangewezen voorheffingen.

  • 4 Indien een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting is vastgesteld overeenkomstig het tweede lid en zich in de loop van het kalenderjaar een van de in de volgende volzin bedoelde omstandigheden voordoet, voorzover daarmee bij het vaststellen van de voorlopige teruggaaf geen rekening is gehouden, doet de belastingplichtige daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling aan de inspecteur. De omstandigheden bedoeld in de vorige volzin zijn:

    • a. de belastingplichtige houdt op binnenlands belastingplichtig te zijn;

    • b. de buitenlandse belastingplichtige die heeft gekozen voor de toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen, bedoeld in artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, komt niet langer in aanmerking voor toepassing van die regels;

    • c. de belastingplichtige houdt op aan loonbelasting onderworpen inkomsten te genieten;

    • d. aan de belastingplichtige is ten onrechte of tot een te hoog bedrag een heffingskorting als bedoeld in artikel 8.9 of artikel 8.9a van de Wet inkomstenbelasting 2001 verleend;

    • e. het vermoedelijke bedrag van de negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen uit werk en woning, bedoeld in artikel 9.3, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, is meer dan € 5445 lager dan het bedrag dat ter zake daarvan in aanmerking is genomen bij de vaststelling van de voorlopige teruggaaf.

Hoofdstuk 6. Tijdvak

Artikel 25

  • 1 Het tijdvak waarover de omzetbelasting, de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de assurantiebelasting moeten worden betaald, is het kalenderkwartaal of, indien de inspecteur zulks vordert, dan wel de belastingplichtige over een kalendermaand aangifte doet, de kalendermaand.

  • 2 Ten aanzien van de belastingplichtige met een boekjaar van twaalf maanden dat niet samenvalt met het kalenderjaar, treden de boekjaarkwartalen en de boekjaarmaanden in de plaats van de kalenderkwartalen, onderscheidenlijk de kalendermaanden.

  • 3 In bijzondere gevallen kan de inspecteur een ander tijdvak dan een kwartaal of een maand aanwijzen als tijdvak waarover de in het eerste lid bedoelde belastingen moeten worden betaald.

  • 4 Het tijdvak waarover de in het eerste lid bedoelde belastingen moeten worden betaald, wordt ten aanzien van degene die op enig tijdstip - anders dan tijdelijk - ophoudt belastingplichtige te zijn, vervangen door het op dat tijdstip verstreken gedeelte van dat tijdvak.

Artikel 26

  • 2 Ten aanzien van de belastingplichtige met een boekjaar van twaalf maanden dat niet samenvalt met het kalenderjaar, treden de boekjaarmaanden in de plaats van de kalendermaanden.

  • 3 In bijzondere gevallen kan de inspecteur een ander tijdvak dan de kalendermaand aanwijzen als tijdvak waarover de in het eerste lid bedoelde belastingen moeten worden betaald.

  • 4 Het tijdvak waarover de in het eerste lid bedoelde belastingen moeten worden betaald, wordt ten aanzien van degene die op enig tijdstip - anders dan tijdelijk - ophoudt belastingplichtige te zijn, vervangen door het op dat tijdstip verstreken gedeelte van dat tijdvak.

Artikel 28

  • 1 Het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald, is het kalenderkwartaal of, indien de inspecteur zulks vordert, de kalendermaand.

  • 3 Het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald, wordt ten aanzien van degene die op enig tijdstip - anders dan tijdelijk - ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, vervangen door het op dat tijdstip verstreken gedeelte van dat tijdvak.

Artikel 29

De inhoudingsplichtige die de loonbelasting moet betalen over het kalenderkwartaal, doet op vordering van de inspecteur in de tweede en in de derde maand van dat kwartaal een voorlopige betaling ter grootte van drieëndertig percent - of ter grootte van een lager percentage, indien de inspecteur daartoe toestemming verleent - van de over het voorvorige kwartaal betaalde belasting.

Hoofdstuk 7. Uitstel van betaling

Artikel 30

  • 1 De inspecteur verleent op verzoek van de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige, uitstel van betaling van loonbelasting of omzetbelasting over een tijdvak, indien met betrekking tot dat tijdvak, dan wel een tijdvak dat is geëindigd vóór of tegelijk met dat tijdvak, door die belastingplichtige, onderscheidenlijk die inhoudingsplichtige, een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting is gedaan vanwege het feit dat de verschuldigde omzetbelasting minder beloopt dan de voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting.

  • 2 Uitstel wordt slechts verleend tot het beloop van de teruggaaf omzetbelasting.

  • 3 Uitstel wordt niet verleend indien:

    • a. de aangifte waarvan uitstel wordt verzocht niet tijdig is gedaan;

    • b. het verzoek niet uiterlijk gelijktijdig met de in onderdeel a bedoelde aangifte is gedaan;

    • c. het verzoek niet mede bevat een machtiging aan de ontvanger om de teruggaaf omzetbelasting aan te wenden voor de betaling op de aangifte waarvan uitstel wordt verzocht; of

    • d. de teruggaaf omzetbelasting op de voet van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 kan worden verrekend met onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen.

  • 4 Indien degene die het verzoek om uitstel doet een dochtermaatschappij, onderscheidenlijk een moedermaatschappij is met betrekking tot welke vennootschapsbelasting wordt geheven met toepassing van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, is het eerste lid eveneens van toepassing indien het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting is gedaan door de moedermaatschappij, dan wel door een andere dochtermaatschappij die voor de heffing van vennootschapsbelasting in deze is opgegaan, onderscheidenlijk door een dochtermaatschappij.

Hoofdstuk 8. Heffingsrente

Artikel 31

  • 1 Bij de bepaling van het aantal dagen waarover ingevolge hoofdstuk VA van de wet heffingsrente wordt berekend, wordt een volle kalendermaand gesteld op 30 dagen, met uitzondering van de maand op de laatste dag waarvan het tijdvak waarover de rente wordt berekend eindigt, in welk geval het werkelijke aantal dagen in aanmerking wordt genomen.

  • 2 Het bedrag van de in rekening te brengen heffingsrente wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.

  • 3 Het bedrag van de te vergoeden heffingsrente wordt naar boven afgerond op gehele euro’s.

Hoofdstuk 9. Vrijstellingen

Artikel 32

  • 1 Een op grond van artikel 39 van de wet te verlenen vrijstelling wordt:

    • a. voorwaardelijk verleend;

    • b. voor goederen of diensten verleend voor redelijke hoeveelheden.

    De inspecteur kan nadere voorwaarden en beperkingen stellen.

  • 2 Een in het eerste lid bedoelde vrijstelling vervalt wanneer niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden die voor de vrijstelling gelden. Aan de voorwaarden die voor een vrijstelling gelden, wordt in ieder geval niet voldaan wanneer een goed of de nutswaarde van een dienst ten aanzien waarvan vrijstelling is verleend, geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt door of ten goede komt aan een ander dan degene ten behoeve van wie de vrijstelling is verleend. Indien een instelling of persoon niet langer aanspraak heeft op een in het eerste lid bedoelde vrijstelling, vervalt de vrijstelling voor in het verleden met vrijstelling aangeschafte goederen en diensten, voorzover het goed of het nut van de dienst geacht kan worden nog niet volledig te zijn verbruikt.

  • 3 Wanneer een in het eerste lid bedoelde vrijstelling vervalt, is de belasting waarvan vrijstelling is verleend, verschuldigd door degene ten behoeve van wie de vrijstelling is verleend. De instelling of persoon wordt terzake aangemerkt als belastingplichtige. De verschuldigde belasting wordt berekend naar het tarief - en voorzover van toepassing de dagwaarde van het goed of de resterende nutswaarde van de dienst ten aanzien waarvan vrijstelling is verleend - op het moment dat de vrijstelling vervalt. Ingeval van oneigenlijk gebruik van een vrijstelling wordt de verschuldigde belasting vastgesteld op ten minste het bedrag waarvan vrijstelling werd verleend.

  • 4 Een in het eerste lid bedoelde vrijstelling van omzetbelasting wordt verleend in de vorm van teruggaaf van betaalde belasting. Ingeval evenwel een prestatie wordt verricht aan een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, een internationale organisatie, buitenlandse NAVO-strijdkrachten of een militaire begraafplaats, kan de ondernemer die de prestatie verricht, afzien van het in rekening brengen van omzetbelasting indien de instelling tijdig aan de ondernemer een geldige verklaring van de inspecteur ter beschikking stelt waaruit blijkt dat geen belasting in rekening hoeft te worden gebracht. Op verzoek van de in de tweede volzin bedoelde instelling geeft de inspecteur deze verklaring af indien naar zijn oordeel aanspraak bestaat op vrijstelling van omzetbelasting en de vergoeding ten minste € 35.000 bedraagt.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde vrijstellingen van omzetbelasting en accijns met betrekking tot motorbrandstoffen bestemd voor officieel gebruik door een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging of een internationale organisatie, of bestemd voor persoonlijk gebruik door een lid of personeelslid van een dergelijke instelling worden slechts verleend indien voor het motorrijtuig een CD-kenteken is afgegeven, dan wel een BN/GN-kenteken in de serie 70-00 tot en met 88-99. De vrijstellingen wordt verleend in de vorm van teruggaaf van betaalde belasting.

  • 6 Met inachtneming van hetgeen is bepaald in het eerste, tweede en derde lid wordt in gevallen waarin op grond van artikel 39 van de wet aanspraak bestaat op vrijstelling van belastingen bij invoer van een motorrijtuig mede een vrijstelling verleend van omzetbelasting bij levering dan wel intracommunautaire verwerving van een motorrijtuig. De voorwaarden en beperkingen van de desbetreffende vrijstelling van belastingen bij invoer zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Voor de in het vijfde lid bedoelde instellingen en personen zijn ter zake van een in het eerste lid bedoelde vrijstelling van omzetbelasting met betrekking tot motorbrandstoffen, vrijstelling van accijns en vrijstelling van belasting van personenauto's en motorrijwielen de voorwaarden van de artikelen 84 tot en met 88 van de Douaneregeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32a

  • 1 In gevallen waarin op grond van artikel 39 van de wet een vrijstelling wordt verleend van omzetbelasting geheven ter zake van de levering van aardgas of elektriciteit, bestemd voor officieel gebruik door een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, een internationale organisatie, buitenlandse NAVO-strijdkrachten of een militaire begraafplaats, wordt mede een vrijstelling verleend van regulerende energiebelasting.

  • 2 De vrijstelling van regulerende energiebelasting wordt gerealiseerd door teruggaaf van in rekening gebrachte en betaalde belasting. De vrijstelling kan evenwel direct worden gerealiseerd ten aanzien van de NAVO, buitenlandse NAVO-strijdkrachten en militaire begraafplaatsen, indien de inspecteur aan degene die de levering verricht een vergunning heeft afgegeven om ter zake van die levering geen belasting in rekening te brengen.

  • 3 Een verzoek om teruggaaf van regulerende energiebelasting wordt ingediend binnen dertien weken nadat de eindafrekening van het energiedistributiebedrijf is verzonden. Bij het verzoek om teruggaaf wordt de eindfactuur van het energiedistributiebedrijf overgelegd. Deze factuur wordt bij de beschikking op het verzoek om teruggaaf teruggezonden. Artikel 28, vierde tot en met zesde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32b

  • 1 In gevallen waarin op grond van artikel 39 van de wet een vrijstelling wordt verleend van omzetbelasting geheven ter zake van de levering van water, bestemd voor officieel gebruik door een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, een internationale organisatie, buitenlandse NAVO-strijdkrachten of een militaire begraafplaats, wordt mede een vrijstelling verleend van belasting op leidingwater.

  • 2 De vrijstelling van belasting op leidingwater wordt gerealiseerd door teruggaaf van in rekening gebrachte en betaalde belasting. De vrijstelling kan evenwel direct worden gerealiseerd ten aanzien van de NAVO, buitenlandse NAVO-strijdkrachten en militaire begraafplaatsen, indien de inspecteur aan degene die de levering verricht een vergunning heeft afgegeven om ter zake van die levering geen belasting in rekening te brengen.

  • 3 Een verzoek om teruggaaf van belasting op leidingwater wordt ingediend binnen dertien weken nadat de eindafrekening van het waterleidingbedrijf of van de afzonderlijke watervoorziening is verzonden. Bij het verzoek om teruggaaf wordt de eindfactuur van het waterleidingbedrijf of van de afzonderlijke watervoorziening overgelegd. Deze factuur wordt bij de beschikking op het verzoek om teruggaaf teruggezonden. Artikel 28, vierde tot en met zesde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

  • 1 Van de belastingen, genoemd in het derde lid van dit artikel zijn, met inachtneming van hetgeen is bepaald in de artikelen 34, 36, 37 en 38, vrijgesteld de leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en, met uitzondering van honoraire consuls, de leden van consulaire vertegenwoordigingen van andere Mogendheden, mits zij:

    • a. geen Nederlander zijn; en

    • b. niet duurzaam verblijf houden in Nederland.

    De vrijstellingen, bedoeld in het derde lid, onderdelen c, d, e en f, worden ten aanzien van leden van het administratief, technisch en bedienend personeel slechts verleend indien sinds de aanvang van de tewerkstelling in Nederland ten hoogste tien jaren zijn verstreken.

  • 2 De vrijstelling voor de in het eerste lid bedoelde personen vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de bij hen inwonende gezinsleden en, onder voorwaarde van wederkerigheid, de bij hen in dienstbetrekking staande particuliere bedienden, mits zij:

    • a. geen Nederlander zijn; en

    • b. niet duurzaam verblijf houden in Nederland.

  • 3 De in dit artikel bedoelde vrijstelling vindt toepassing met betrekking tot:

    • a. de inkomstenbelasting;

    • b. de loonbelasting;

    • c. de omzetbelasting;

    • d. de motorrijtuigenbelasting;

    • e. de belasting van personenauto’s en motorrijwielen;

    • f. de kansspelbelasting.

  • 4 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de functionarissen van internationale organisaties die ingevolge artikel 39 van de wet in aanmerking komen voor de vrijstellingen zoals die worden verleend aan leden van diplomatieke vertegenwoordigingen. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de inwonende gezinsleden van functionarissen van internationale organisaties die ingevolge artikel 39 van de wet in aanmerking komen voor de fiscale vrijstellingen zoals die worden verleend aan de inwonende gezinsleden van leden van diplomatieke vertegenwoordigingen.

  • 5 De vrijstelling van omzetbelasting wordt slechts verleend onder voorwaarde van wederkerigheid; ten aanzien van functionarissen van internationale organisaties die ingevolge artikel 39 van de wet in aanmerking komen voor de vrijstellingen zoals die worden verleend aan diplomaten, wordt met inachtneming van artikel 32, eerste lid, aangenomen dat aan de voorwaarde van wederkerigheid wordt voldaan.

Artikel 34

  • 1 De vrijstelling van inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 33, strekt zich niet uit tot het buiten het ambt of de betrekking genoten inkomen, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij de berekening van de inkomstenbelasting over de niet-vrijgestelde inkomensbestanddelen wordt geen rekening gehouden met de vrijgestelde inkomensbestanddelen.

  • 2 De vrijstelling van loonbelasting, bedoeld in artikel 33, strekt zich niet uit tot het buiten het ambt of de betrekking genoten loon.

  • 3 De vrijstelling van kansspelbelasting, bedoeld in artikel 33, strekt zich niet uit tot prijzen van binnenlandse kansspelen.

Artikel 35

  • 1 Van de belastingen, genoemd in het tweede lid van dit artikel zijn, met inachtneming van hetgeen is bepaald in de artikelen 36, 37, 38 en 39, vrijgesteld de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere Mogendheden, met uitzondering van honoraire consulaire vertegenwoordigingen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vrijstelling vindt toepassing met betrekking tot:

    • a. de omzetbelasting;

    • b. de motorrijtuigenbelasting;

    • c. de belasting van personenauto’s en motorrijwielen;

    • d. de overdrachtsbelasting.

  • 3 Honoraire consulaire vertegenwoordigingen zijn, met inachtneming van hetgeen is bepaald in de artikelen 36 en 39, vrijgesteld van:

    • a. de omzetbelasting;

    • b. de overdrachtsbelasting.

  • 4 De in dit artikel bedoelde vrijstellingen van omzetbelasting en van motorrijtuigenbelasting worden slechts verleend onder voorwaarde van wederkerigheid.

  • 5 De in dit artikel bedoelde vrijstellingen worden verleend aan het hoofd van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.

Artikel 36

  • 1 De vrijstelling van omzetbelasting ten behoeve van de in artikel 33 bedoelde personen wordt verleend voor de levering van roerende zaken bestemd voor hun persoonlijk gebruik, met uitzondering van de levering van levensmiddelen, drank of tabakswaren. De vrijstelling wordt slechts verleend indien de vergoeding per factuur ten minste € 225 bedraagt.

  • 2 De vrijstelling van omzetbelasting ten behoeve van de in artikel 35, eerste lid, bedoelde diplomatieke en beroepsconsulaire vertegenwoordigingen wordt verleend voor de levering van goederen en het verrichten van diensten bestemd voor officieel gebruik van deze vertegenwoordigingen. Onder officieel gebruik wordt begrepen het huisvesten van leden van de vertegenwoordiging. De vrijstelling wordt slechts verleend indien de vergoeding per factuur ten minste € 225 bedraagt.

  • 3 De vrijstelling van omzetbelasting ten behoeve van de in artikel 35, derde lid, bedoelde honoraire consulaire vertegenwoordigingen wordt beperkt tot de volgende prestaties:

    • a. de levering van onroerende zaken en van rechten waaraan deze zijn onderworpen, bestemd voor officieel gebruik van de vertegenwoordiging, daaronder begrepen onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen bestemd voor het huisvesten van de leden van de vertegenwoordiging, met uitzondering van honoraire consuls;

    • b. de levering van goederen en het verrichten van diensten bestemd voor het bouwen, verbouwen, herstellen en onderhouden, hieronder niet begrepen het schoonmaken, van de officiële gebouwen van de vertegenwoordiging, met uitzondering van de woning van de honoraire consul;

    • c. de verhuur aan de vertegenwoordiging van onroerende zaken, bestemd voor officieel gebruik.

  • 4 De teruggaaf wordt uitsluitend verleend, indien de levering of de dienst wordt ingeschreven in een door de inspecteur op verzoek uitgereikt of toegezonden formulier, onder overlegging van een gedagtekende factuur, waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld:

    • a. de dag waarop de levering of de dienst wordt verricht;

    • b. naam en adres van de ondernemer die de levering of de dienst verricht;

    • c. naam en adres van degene aan wie de levering wordt verricht of de dienst verleend;

    • d. een duidelijke omschrijving van de geleverde goederen of van de dienst;

    • e. de hoeveelheid van de geleverde goederen;

    • f. de vergoeding; en

    • g. het bedrag van de belasting dat ter zake van de levering of de dienst is verschuldigd.

    Zo de vergoeding per factuur een bedrag van € 225 te boven gaat, dient tevens een bewijs van betaling bij het formulier te worden gevoegd.

  • 5 Bij de aangifte ter verkrijging van teruggaaf wordt het in het vierde lid bedoelde formulier te zamen met de daarbij gevoegde facturen en eventuele bewijzen van betaling overgelegd. De facturen en eventuele bewijzen van betaling worden bij het afschrift van de beschikking op het verzoek om teruggaaf teruggezonden.

Artikel 37

  • 1 De vrijstelling van motorrijtuigenbelasting, bedoeld in de artikelen 33 en 35, wordt verleend voor motorrijtuigen bestemd voor persoonlijk gebruik door de in artikel 33 bedoelde personen of bestemd voor officieel gebruik ten behoeve van de in artikel 35, eerste lid, bedoelde diplomatieke en beroepsconsulaire vertegenwoordigingen.

  • 2 De vrijstelling van motorrijtuigenbelasting wordt slechts verleend indien voor het motorrijtuig een CD-kenteken is afgegeven, dan wel een BN/GN-kenteken in de serie 70-00 tot en met 88-99.

Artikel 38

  • 1 De vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen, bedoeld in de artikelen 33 en 35, wordt verleend voor personenauto’s en motorrijwielen bestemd voor persoonlijk gebruik door de in artikel 33 bedoelde personen of bestemd voor officieel gebruik ten behoeve van de in artikel 35, eerste lid, bedoelde diplomatieke en beroepsconsulaire vertegenwoordigingen.

  • 2 De vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen wordt slechts verleend indien voor het motorrijtuig een CD-kenteken is afgegeven, dan wel een BN/GN-kenteken in de serie 70-00 tot en met 88-99. Er wordt geen teruggaaf verleend van voor het motorrijtuig reeds betaalde belasting.

Artikel 39

  • 1 De vrijstelling van overdrachtsbelasting, bedoeld in artikel 35, wordt verleend voor de belasting die is verschuldigd ter zake van de verkrijging door een vreemde Mogendheid van in Nederland gelegen onroerende zaken die bestemd zijn voor de huisvesting van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging of die bestemd zijn voor bewoning door het hoofd van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, met uitzondering van honoraire consuls. De vrijstelling van overdrachtsbelasting wordt, onder voorwaarde van wederkerigheid, mede verleend voor de belasting die is verschuldigd ter zake van de verkrijging door een vreemde Mogendheid van in Nederland gelegen onroerende zaken die bestemd zijn voor bewoning door andere leden van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. Verkrijging wordt opgevat in de zin van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

  • 2 De vrijstelling wordt verleend in de vorm van teruggaaf van belasting, tenzij Onze Minister vooraf een vergunning heeft afgegeven om geen belasting te voldoen.

Artikel 40

  • 1 Een voorwaardelijke vrijstelling van omzetbelasting wordt verleend aan diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen, internationale organisaties en NAVO-strijdkrachten die in een andere lid-staat van de Europese Gemeenschappen zijn gevestigd, dan wel gelegerd, met uitzondering van NAVO-strijdkrachten van die lid-staat zelf.

  • 2 Een voorwaardelijke vrijstelling van omzetbelasting wordt verleend aan personeelsleden van de in het eerste lid bedoelde instellingen.

  • 3 Bij het verlenen van de in het eerste lid bedoelde vrijstellingen zijn de voorwaarden, zoals de andere lid-staat die voor het instelling, dan wel het personeelslid heeft vastgesteld voor de vrijstelling van omzetbelasting ter zake van prestaties in het binnenlandse vrije verkeer, van overeenkomstige toepassing. De vrijstellingen worden niet verleend voor goederen die bestemd zijn voor gebruik binnen Nederland, noch voor diensten verricht met betrekking tot dergelijke goederen.

  • 4 De in het eerste en tweede lid bedoelde vrijstellingen worden slechts verleend, indien het instelling, dan wel het personeelslid een originele, door of namens de andere lid-staat gewaarmerkte verklaring overlegt waaruit blijkt dat ter zake aanspraak op vrijstelling van omzetbelasting bestaat.

  • 5 De in het eerste en tweede lid bedoelde vrijstellingen worden verleend in de vorm van teruggaaf van belasting. De in het eerste lid bedoelde vrijstelling kan evenwel direct worden verleend indien de instelling tijdig een geldige verklaring als bedoeld in het vierde lid ter beschikking stelt van de ondernemer die de prestatie verricht. De in het tweede lid bedoelde vrijstelling kan met betrekking tot de levering van goederen eveneens direct worden verleend indien het personeelslid tijdig een geldige verklaring als bedoeld in het vierde lid ter beschikking stelt van de ondernemer die de goederen levert.

  • 6 De vrijstelling vervalt wanneer niet of niet langer wordt voldaan aan de in het derde lid bedoelde voorwaarden. De alsdan verschuldigde omzetbelasting bedraagt ten hoogste het bedrag waarvan vrijstelling werd verleend.

Artikel 41

De werknemer die niet in Nederland woont en buiten Nederland in dienstbetrekking staat tot een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon, is, in afwijking in zoverre van artikel 2, derde en vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 7.2, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, vrijgesteld van loonbelasting onderscheidenlijk inkomstenbelasting indien:

  • a. ter zake van het loon van de werknemer niet een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, dan wel de Belastingregeling voor het Koninkrijk van toepassing is; en

  • b. de werknemer is aangeworven in het land waar hij werkzaam is; en

  • c. door de Mogendheid op wier grondgebied de dienstbetrekking wordt vervuld een overeenkomstig standpunt wordt ingenomen ten aanzien van werknemers van haar publiekrechtelijke rechtspersonen die werkzaam zijn in Nederland en alhier zijn aangeworven.

Hoofdstuk 10. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 43

Voor de toepassing van artikel 47a, derde lid, van de wet worden als de in die bepaling bedoelde staten aangewezen: Aruba, Australië, België, Canada, China, Denemarken, Bondsrepubliek Duitsland, Filippijnen, Finland, Frankrijk, Griekenland, Groot-Brittannië, Ierland, India, Indonesië, Israël, Italië, Japan, Korea, Luxemburg, Malawi, Maleisië, Malta, Marokko, Nederlandse Antillen, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Pakistan, Polen, Portugal, Roemenië, Singapore, Slowakije, Spanje, Sri Lanka, Suriname, Thailand, Tsjechië, Turkije, Verenigde Staten van Amerika, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika, Zweden.

Artikel 43a

  • 1 Aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 47b, tweede lid, en 52a van de wet wordt voldaan voordat:

    • a. een rekening waarop een saldo in geld of effecten kan worden aangehouden, wordt opengesteld;

    • b. een contante uitbetaling ter zake van het verzilveren van coupons of vergelijkbare stukken van obligaties of vergelijkbare waardepapieren wordt verricht, of

    • c. een overeenkomst van levensverzekering wordt gesloten.

  • 2 De in artikel 52a, onderdeel c, van de wet bedoelde gegevensdragers worden bewaard tot vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de rekening is opgeheven, de uitbetaling is verricht of de overeenkomst van levensverzekering is beëindigd.

Artikel 43b

De in artikel 22, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 aangewezen administratieplichtigen zijn gehouden op de door de inspecteur voorgeschreven wijze de in artikel 22, tweede lid, van het genoemd besluit aangewezen gegevens en inlichtingen te verstrekken voor 1 maart van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de gegevens en inlichtingen worden verstrekt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen OB69, OB97, OB101, OB140, MB1, MB3, MB4, MB5, MB6, MB7, MB9 en MB11, die ter inzage worden gelegd bij de Directie Wetgeving Directe Belastingen van het Ministerie van Financiën.

,

De Staatssecretaris van Financiën,

M.J.J. van Amelsvoort.

  1. In artikel II van de Uitvoeringsregeling voorlopige teruggaaf van 16 juni 1998/WDB98/202M is het volgende bepaald: In afwijking van artikel 24, tweede lid, Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 wordt geen voorlopige aanslag inkomstenbelasting tot een negatief bedrag met betrekking tot het belastingjaar 1998 vastgesteld indien ten aanzien van de belastingplichtige een beschikking op grond van de artikelen 23 of 30 van de Wet op de loonbelasting 1964 is vastgesteld met betrekking tot het zelfde belastingjaar. ^ [1]
Naar boven