Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Wet van 20 april 1994, houdende bepalingen inzake niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Staten-Generaal of van het Europees Parlement uit te oefenen openbare betrekkingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gelet op artikel 57, vierde lid, van de Grondwet (Stb. 1987, 458) wenselijk is te bepalen welke andere openbare betrekkingen dan de in de Grondwet vermelde niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Staten-Generaal kunnen worden uitgeoefend, alsmede ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Akte betreffende de rechtstreekse verkiezing van de leden van het Europees Parlement (Trb. 1976, 175) nadere bepalingen op te nemen over het verenigen van openbare betrekkingen met het lidmaatschap van het Europees Parlement en voorts rechtspositionele voorzieningen te treffen voor gevallen waarin bepaalde openbare betrekkingen niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Staten-Generaal of met dat van het Europees Parlement kunnen worden uitgeoefend;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 Een lid van de Staten-Generaal kan niet tevens zijn:

    • a. Nationale ombudsman of substituut-ombudsman;

    • b. plaatsvervangend procureur-generaal bij de Hoge Raad.

  • 4 Een lid van de Staten-Generaal kan niet tevens zijn dienstplichtige in werkelijke dienst of tewerkgestelde erkend gewetensbezwaarde.

Artikel 2

  • 2 De volgende ambten kunnen niet gelijktijdig worden uitgeoefend met het lidmaatschap van het Europees Parlement:

    • a. commissaris van de Koning;

    • b. militair ambtenaar in werkelijke dienst;

    • c. ambtenaar bij de Raad van State, de Algemene Rekenkamer of het bureau van de Nationale ombudsman;

    • d. ambtenaar bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven;

    • e. Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 4 Een lid van het Europees Parlement kan niet tevens zijn dienstplichtige in werkelijke dienst of tewerkgestelde erkend gewetensbezwaarde.

Artikel 3

  • 1 De militair behorende tot het beroepspersoneel van de krijgsmacht die tot het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal is toegelaten, is van rechtswege op non-activiteit gesteld.

  • 3 Degene die op non-activiteit is gesteld, is van het ogenblik af dat hij is toegelaten, ontheven van de waarneming van het ambt, zulks, voor zover de ambtsbetrekking niet eerder eindigt, tot op het ogenblik, waarop hij, nadat hij heeft opgehouden lid te zijn, in actieve dienst wordt hersteld.

  • 4 Gedurende de non-activiteit wordt het loon of de bezoldiging met inbegrip van toelagen ingehouden.

  • 5 De militair behorende tot het reserve-personeel van de krijgsmacht, de dienstplichtige militair en de tewerkgestelde erkend gewetensbezwaarde is van het ogenblik dat hij tot het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal is toegelaten en voorzolang hij dat lidmaatschap uitoefent, van rechtswege met groot verlof.

  • 6 Degene die een in artikel 1, derde lid, bedoeld ambt bekleedt en die tot het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of het Europees Parlement is toegelaten, wordt in verband daarmee eervol ontslag verleend met ingang van de dag van zijn toelating, dan wel op zijn verzoek met ingang van die dag tijdelijk ontheven van de waarneming van zijn ambt.

  • 7 De arbeidsovereenkomst van degene die een in artikel 1, tweede lid, bedoeld ambt bekleedt en die tot het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of het Europees Parlement is toegelaten, eindigt in verband daarmee van rechtswege met ingang van de dag van die toelating, tenzij betrokkene voor die dag verzoekt om met ingang van die dag tijdelijk te worden ontheven van de waarneming van zijn ambt.

Artikel 4

  • 1 Tijdens de non-activiteit wordt, onverminderd het bepaalde in de volgende artikelen, door de betrokkene een non-activiteitswedde genoten ten bedrage van de helft der laatstelijk door hem in zijn ambt genoten loon of bezoldiging.

  • 3 Indien in het laatstgenoten loon of de laatstelijk genoten bezoldiging, als omschreven in het tweede lid, uit anderen hoofde dan wegens het toekennen van een periodieke verhoging van het salaris, wijziging zou zijn gekomen, wanneer de betrokkene op dat loon of die bezoldiging in actieve dienst zou zijn gebleven, geldt vanaf de datum, waarop die wijziging in werking zou zijn getreden, het aldus gewijzigde bedrag als laatstelijk in zijn ambt genoten loon of bezoldiging.

  • 4 Onze betrokken Minister kan, in overeenstemming met Onze betrokken Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor betrekkingen die geleidelijk worden opgegeven, ten aanzien van het bedrag dat door toepassing van deze wet wordt aangenomen als het laatstelijk in het ambt genoten loon of als de laatstelijk in het ambt genoten bezoldiging, het tweede lid van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van de regeling tot betaling van de non-activiteitswedde, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 5 Over de betaling van de non-activiteitswedde en met betrekking tot de berekening van het in het tweede lid vermelde loon of de in het tweede lid vermelde bezoldiging worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld.

Artikel 5

  • 1 De inkomsten die betrokkene geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen nadat hij op non-activiteit is gesteld, worden met de non-activiteitswedde als volgt verrekend: de non-activiteitswedde wordt verminderd met het bedrag waarmee de non-activiteitswedde, vermeerderd met die inkomsten, het laatstelijk in zijn ambt genoten loon of de laatstelijk in zijn ambt genoten bezoldiging overschrijdt.

  • 2 In verband met de uitvoering van het eerste lid worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld.

Artikel 6

Indien de op non-activiteit gestelde uit het ambt een ontslag, dat aanspraak geeft op wachtgeld, wordt verleend, worden voor de toepassing van de desbetreffende bepalingen inkomsten als bedoeld in artikel 5 beschouwd als inkomsten, genoten uit of in verband met arbeid of bedrijf na het ontslag ter hand genomen.

Artikel 7

  • 1 Bij het einde van het lidmaatschap wordt degene die op non-activiteit was gesteld, voor zoveel zulks naar het oordeel van de overheidswerkgever of het bevoegd gezag mogelijk is, in actieve dienst hersteld.

  • 2 Is herstel in actieve dienst niet mogelijk, dan wordt aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, derde lid, eervol ontslag verleend. Als gevolg van het eervol ontslag, is geen sprake van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24 van de Werkloosheidswet. Inkomsten, als bedoeld in artikel 6, worden beschouwd als inkomsten genoten uit of in verband met arbeid of bedrijf na het ontslag ter hand genomen.

Artikel 9

  • 1 Degenen die ingevolge de wet van 17 juli 1923 (Stb. 364), additioneel artikel XVII van de Grondwet of artikel 3 van de Wet Incompatibiliteiten Europees Parlement (Stb. 1978, 653) op non-activiteit zijn gesteld, blijven gedurende hun lidmaatschap van de kamer der Staten-Generaal waarin zij zijn gekozen, onderscheidenlijk van het Europees Parlement, op non-activiteit, doch uiterlijk tot het einde van de zittingsduur van de kamer waarin zij zijn gekozen, onderscheidenlijk van het Europees Parlement.

  • 2 Zij behouden gedurende die periode de aanspraken, omschreven in de artikelen 4 en 6 van de wet van 17 juli 1923. Gedurende die periode blijft artikel 5 van de wet van 17 juli 1923 voor de leden van de Tweede Kamer, onderscheidenlijk van het Europees Parlement van toepassing.

  • 3 Degenen die uiterlijk op het in het eerste lid bedoelde tijdstip hun lidmaatschap beëindigen behouden de aanspraken, omschreven in artikel 7 van de wet van 17 juli 1923.

  • 4 Degenen die bij inwerkingtreding van deze wet reeds aanspraken hebben als omschreven in artikel 7 van de wet van 17 juli 1923 behouden die aanspraken.

Artikel 10

De wet van 17 juli 1923 en het koninklijk besluit van 1 mei 1925 (Stb. 175), worden ingetrokken.

Artikel 11

De Wet Incompatibiliteiten Europees Parlement (Stb. 1978, 653) wordt ingetrokken.

Artikel 12

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2 Deze wet kan worden aangehaald als: Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 20 april 1994

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

P. Dankert

De Minister van Defensie,

A. L. ter Beek

Uitgegeven de achtentwintigste april 1994

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven