Wet terugdringing ziekteverzuim

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 01-09-2005 t/m 28-12-2005

Wet van 22 december 1993, tot wijziging van de Ziektewet, het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten, alsmede het treffen van een regeling voor het overheidspersoneel, in verband met terugdringing van het ziekteverzuim

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is door een vergroting van de financiële betrokkenheid van werkgevers en werknemers in de marktsector en bij de overheid het ziekteverzuim terug te dringen en daartoe de Ziektewet, het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten te wijzigen en een regeling te treffen voor het overheidspersoneel;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Wetten op het terrein van de sociale zekerheid

Hoofdstuk III. Regeling voor het overheidspersoneel

Artikel XV

  • 1 Voor personen in dienst van staat, provincie, gemeente, waterschap of enig ander publiekrechtelijk lichaam dan wel van de NV Nederlandse Spoorwegen gelden de navolgende bepalingen.

  • 2 Bij verhindering wegens ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling om zijn dienst te verrichten of zijn ambt te vervullen bestaat gedurende een tijdvak van 104 weken aanspraak op 70% van de bezoldiging als bedoeld in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt, voor zover deze bezoldiging niet meer bedraagt dan hetgeen overeenkomt met het maximum dagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De aanspraak bedraagt de eerste 52 weken echter minimaal het bedrag van het minimumloon dat voor betrokkene zou gelden indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag op hem van toepassing zou zijn. De eerste twee volzinnen zijn van overeenkomstige toepassing voor zover in verband met ziekte, zwangerschap of bevalling ook na ontslag aanspraak bestaat op betaling van bezoldiging of van hetgeen daarmee overeenkomt.

  • 3 Is de bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt, op een andere wijze dan naar tijdruimte vastgesteld, dan zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing met dien verstande, dat als bezoldiging wordt beschouwd de gemiddelde bezoldiging die betrokkene, wanneer hij niet verhinderd was geweest, gedurende die tijd had kunnen verdienen.

  • 4 Van het tweede lid kan bij algemeen verbindend voorschrift ten nadele van betrokkene slechts in zoverre worden afgeweken dat betrokkene voor de eerste twee dagen van het in het tweede lid bedoelde tijdvak van 104 weken geen aanspraak heeft op bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt.

  • 6 Voor de toepassing van het tweede en vierde lid worden perioden waarin betrokkene wegens ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling verhinderd is om zijn dienst te verrichten of zijn ambt te vervullen, samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 7 Het tweede lid is niet van toepassing op zakgeldgenietenden.

  • 8 Bij algemeen verbindend voorschrift kan worden bepaald dat de aanspraak bedoeld in het tweede lid niet bestaat indien:

    • a. de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven voorgesteld, dat reden voor verhindering niet kan worden aangenomen;

    • b. de verhindering het gevolg is van een ziekte of gebrek waarover betrokkene bij het aangaan van de arbeidsverhouding opzettelijk valse inlichtingen aan de werkgever heeft verstrekt.

  • 9 Bij algemeen verbindend voorschrift kan worden bepaald dat de aanspraak bedoeld in het tweede lid vervalt wanneer en voor zolang betrokkene:

    • a. weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen geneeskundige of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    • b. weigert de volledige medewerking bedoeld in artikel P8, eerste lid van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1986, 540) dan wel een daarmee overeenkomende bepaling, te verlenen;

    • c. zonder voldoende gronden nalaat zich onder behandeling van een geneeskundige te stellen of blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;

    • d. zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • e. tijdens de verhindering dienst te verrichten voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit door de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen geneeskundige in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;

    • f. in gebreke blijft op het door de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen geneeskundige bepaalde tijdstip en in de door deze bepaalde mate zijn dienst te hervatten, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen, door deze als geldig erkende reden heeft opgegeven;

    • g. weigert passende arbeid te verrichten welke door het bevoegd gezag wordt opgedragen en waartoe hij door de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen geneeskundige in staat wordt geacht;

    • h. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten.

    • i. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 10 Bij algemeen verbindend voorschrift kan worden bepaald dat de aanspraak bedoeld in het tweede lid geheel of ten dele vervallen kan worden verklaard indien betrokkene de voor hem terzake van afwezigheid tijdens ziekte gestelde voorschriften overtreedt.

  • 11 De aanspraak bedoeld in het tweede lid wordt verminderd met:

    • a. het bedrag van de vergoeding of uitkering welke betrokkene geniet krachtens een wettelijk voorgeschreven verzekering;

    • b. het bedrag van de bezoldiging of het loon, door betrokkene in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij zijn dienst had kunnen verrichten of zijn ambt had kunnen vervullen, zo hij daartoe wegens ziekte niet verhinderd was geweest.

  • 12 Algemeen verbindende voorschriften waarin niet een speciale regeling is getroffen voor de aanspraken bij ziekte op bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt gelden voor de toepassing van het vierde lid als voorschriften waarbij van het tweede lid wordt afgeweken.

  • 13 Indien betrokkene voor de aanvang van zijn dienstbetrekking of ambtsvervulling een overeenkomst had gesloten tot verzekering van de geldelijke gevolgen van verhindering tot werken wegens ziekte, mag hij die overeenkomst, voor zover hij daaraan rechten kan ontlenen die gelijkwaardig zijn aan die welke voor hem uit dit artikel voortvloeien, voor het vervolg, echter niet eerder dan met ingang van de aanvang van de dienstbetrekking of ambtsvervulling opzeggen. De door betrokkene vooruitbetaalde premie wordt door de verzekeraar naar gelang van het opgezegde gedeelte van de overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25% van het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.

Hoofdstuk IV. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel XVI

  • 1 De inwerkingtreding van deze wet heeft geen gevolgen voor het recht op ziekengeld van de verzekerde:

    • a. die op de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet ongeschikt is tot het werken wegens ziekte, zolang die ongeschiktheid duurt; of

    • b. wiens ongeschiktheid tot het werken wegens ziekte intreedt op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet en tevens binnen vier weken nadat een vóór die inwerkingtreding gelegen periode van ongeschiktheid door herstel is geëindigd, zolang die ongeschiktheid duurt.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de ongeschiktheid tot het werken wegens ziekte geacht niet te zijn onderbroken wanneer perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel XVII

  • 1 Artikel 57 van de Ziektewet blijft voor door de bedrijfsvereniging op grond van dat artikel getroffen en door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid goedgekeurde besluiten van kracht tot 1 juli 1994.

  • 2 De op grond van artikel 54 van de Ziektewet getroffen regelingen en overeenkomsten inzake hogere, langere of andere uitkeringen blijven van kracht tot 1 juli 1994.

Artikel XVIII

  • 1 Degene die op grond van artikel XVII aanspraken heeft verkregen die voortvloeien uit artikel 57 of artikel 54 van de Ziektewet behoudt deze aanspraken, indien:

    • a. hij op 30 juni 1994 ongeschikt is tot werken wegens ziekte, zolang die ongeschiktheid duurt; of

    • b. de ongeschiktheid tot het werken wegens ziekte intreedt na 30 juni 1994 en tevens binnen vier weken nadat een vóór die dag gelegen periode van ongeschiktheid door herstel is geëindigd, zolang die ongeschiktheid duurt.

  • 2 Artikel XVI, tweede lid, en, voor zoveel nodig, artikel XVII, derde lid, zijn van toepassing.

Artikel XIX

  • 1 De bepaling van artikel XIV, onderdeel A is niet van toepassing op de arbeidsverhoudingen van personen:

    • a. die op de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet ongeschikt zijn tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte, zolang die ongeschiktheid duurt; of

    • b. van wie de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte intreedt op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet en tevens binnen vier weken nadat een vóór die inwerkingtreding gelegen periode van ongeschiktheid door herstel is geëindigd, zolang die ongeschiktheid duurt.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte geacht niet te zijn onderbroken wanneer perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel XXI

De tekst van de Ziektewet wordt door de Minister van Justitie in het Staatsblad geplaatst.

Artikel XXII

  • 1 De artikelen van deze wet, met uitzondering van artikel III, onderdelen D en E, treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 Artikel III, onderdelen D en E, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 maart 1992.

ARTIKEL XXIII

  • 1 Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd tegen kostprijs werkzaamheden te verrichten in opdracht of ten behoeve van een dienst als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdelen a en c, van de Arbeidsomstandighedenwet.

  • 2 De werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid kunnen slechts betrekking hebben op de uit artikel 4a van de Arbeidsomstandighedenwet voortvloeiende taken, voor zover die taken voor 1 mei 1993 door de bedrijfsverenigingen of uitvoeringsinstellingen werden verricht.

  • 3 De bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid vervalt met ingang van 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 december 1993

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Wallage

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Binnenlandse Zaken,

C. I. Dales

Uitgegeven de dertigste december 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven