Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 31-03-2022

Wet van 11 november 1993, houdende regelen inzake beroepen op het gebied van de individuele gezondheidszorg

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is:

de tot dusverre geldende wettelijke regeling op het gebied van de uitoefening van de geneeskunst, inhoudende een het gehele gebied der geneeskunst bestrijkend verbod van beroepsuitoefening zonder hiertoe wettelijk verleende bevoegdheid, te vervangen door een regeling welke een ruimer gebied van individuele gezondheidszorg bestrijkt en waarbij slechts het verrichten van bij de wet aangewezen categorieën van handelingen wordt voorbehouden aan categorieën van daartoe overeenkomstig de wet gekwalificeerden, terwijl het voeren van wettelijk beschermde beroepstitels uitsluitend toekomt aan degenen die in de voor de desbetreffende beroepen overeenkomstig de wet ingestelde registers ingeschreven staan en ten aanzien van andere beroepen op het gebied van de individuele gezondheidszorg voorzien wordt in de mogelijkheid tot het regelen van de opleiding tot die beroepen;

voor onderscheidene categorieën van overeenkomstig de wet gekwalificeerden een aan de gebleken behoeften aangepaste regeling van tuchtrechtspraak in het leven te roepen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • andere overeenkomstsluitende staat: staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;

  • BIG-nummer: nummer, bedoeld in artikel 3, tweede lid;

  • erkend specialistenregister: een specialistenregister ten aanzien waarvan op grond van artikel 14, eerste lid, de specialistentitel is erkend, dan wel een specialistenregister dat op grond van artikel 16 in het leven is geroepen;

  • geneeskunst: gebied van de individuele gezondheidszorg in het kader waarvan handelingen worden verricht, die:

    • a. ertoe strekken een persoon van een ziekte te genezen;

    • b. ertoe strekken een persoon voor het ontstaan van een ziekte te behoeden;

    • c. ertoe strekken de gezondheidstoestand van een persoon te beoordelen;

    • d. ertoe strekken verloskundige bijstand bij een persoon te verlenen;

    • e. gericht zijn op het afnemen van bloed bij een persoon dan wel het wegnemen van weefsel, voor andere doeleinden dan die bedoeld onder a tot en met d;

    • f. gericht zijn op het wegnemen van weefsel bij een overledene en het verrichten van sectie;

    • g. gericht zijn op het aanbrengen, modificeren, herstructureren en wegnemen van weefsel bij een persoon, voor andere doeleinden dan die bedoeld onder a tot en met d;

  • individuele gezondheidszorg: zorg die rechtstreeks betrekking heeft op een persoon en ertoe strekt diens gezondheid te bevorderen of te bewaken, het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen, waaronder geneeskunst;

  • inspecteur: de inspecteur van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

  • Onze Minister: Onze Minister voor Medische Zorg;

  • register: een overeenkomstig artikel 3, eerste lid, of artikel 36b, eerste lid, ingesteld register;

  • vooronderzoeker: degene die op grond van artikel 66, eerste lid, tot het verrichten van een vooronderzoek is aangewezen dan wel dit onderzoek als aangewezene heeft verricht.

Hoofdstuk II. Registratie en titelbescherming

§ 1. Algemeen

Artikel 3

  • 1 Er worden registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven, onderscheidenlijk als:

    arts,

    tandarts,

    apotheker,

    gezondheidszorgpsycholoog,

    psychotherapeut,

    fysiotherapeut,

    verloskundige,

    verpleegkundige,

    physician assistant,

    orthopedagoog-generalist,

    klinisch technoloog.

  • 2 Bij elke inschrijving worden in het register vermeld de naam, voornamen, geslacht, geboortedatum, nationaliteit en adres van de betrokkene en het nummer en het tijdstip van inschrijving. Bij ministeriële regeling kunnen gegevens worden aangewezen die ten behoeve van het identificeren van beroepsbeoefenaren bij de inschrijving worden vermeld.

  • 3 De naam, de voorletters, het geslacht, het BIG-nummer en het betreffende beroep en specialisme van een ingeschrevene zijn openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen andere gegevens worden aangewezen die openbaar zijn om een beroepsbeoefenaar in het register te kunnen vinden.

  • 5 Elk register wordt ingesteld en beheerd door Onze Minister.

  • 6 De registers worden ingesteld ten einde te kunnen voldoen aan een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 12 en ten behoeve van het toezicht op de uitvoering van de artikelen 4 en 17.

  • 7 De regionale tuchtcolleges en het centraal tuchtcollege hebben voor de uitoefening van hun taak als bedoeld in hoofdstuk VII, toegang tot de informatie in de registers. Bij ministeriële regeling kunnen daarover nadere regels worden gesteld.

Artikel 4

  • 2 Het is degene wie het recht tot het voeren van een in deze wet geregelde titel niet toekomt op grond van het eerste lid, verboden deze titel, een daarop gelijkende benaming dan wel een op die titel betrekking hebbend onderscheidingsteken, aangegeven met toepassing van artikel 93 of daarmee in hoofdzaak overeenstemmend, te voeren.

  • 3 Waar in deze wet of in daarop berustende bepalingen personen met een der in artikel 3, eerste lid, vermelde benamingen worden aangeduid, worden, voor zover niet anders blijkt, daaronder verstaan degenen die in het betrokken register ingeschreven staan.

Artikel 4a

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze de beoefenaar van een beroep als bedoeld in artikel 3, eerste lid, het publiek kenbaar maakt onder welk BIG-nummer hij is ingeschreven.

Artikel 5

  • 1 Onze minister is bevoegd op de aanvrage tot inschrijving in een register te beslissen. Onze Minister is voorts bevoegd te beslissen op de aanvraag van een verpleegkundige tot vermelding in het register van de bevoegdheid van de aanvrager de krachtens artikel 36, veertiende lid, aangewezen UR-geneesmiddelen voor te schrijven. De vermelding houdt mede in de aanduiding van de categorie van verpleegkundigen waartoe de aanvrager behoort. Onze Minister is bevoegd een vermelding als bedoeld in de vorige volzin door te halen indien de betrokken verpleegkundige niet meer voldoet aan de krachtens artikel 36, veertiende lid, onder d, gestelde eisen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het bedrag dat voor de behandeling van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid moet worden betaald alsmede over de wijze van indiening van een aanvrage en de daarbij te verstrekken gegevens of bescheiden, nodig voor de beoordeling van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag wordt zodanig bepaald dat daarmee de kosten van de behandeling van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden betaald.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een bedrag worden vastgesteld dat per in de maatregel aangewezen periode aan ingeschreven beroepsbeoefenaren in rekening wordt gebracht voor het ingeschreven zijn in het register. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag wordt zodanig bepaald dat daarmee de kosten, verbonden aan het in het register ingeschreven zijn, worden gedekt.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van artikel 6, onderdeel f.

Artikel 6

De inschrijving wordt geweigerd:

  • a. indien de aanvrager niet voldoet aan de in hoofdstuk III bedoelde opleidingseisen;

  • b. indien de aanvrager ingevolge in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld wegens lichamelijke of geestelijke toestand;

  • c. indien de aanvrager ingevolge rechterlijke uitspraak ontzet is van het recht het betrokken beroep uit te oefenen;

  • d. indien zulks voortvloeit uit een op grond van deze wet jegens de aanvrager genomen maatregel;

  • e. indien ten aanzien van de aanvrager een maatregel, berustende op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing, van kracht is op grond waarvan de aanvrager zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing is gegeven tijdelijk of blijvend geheel heeft verloren,

  • f. indien de aanvrager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst om zijn beroep in Nederland uit te kunnen oefenen.

Artikel 7

De inschrijving wordt doorgehaald:

  • a. in geval van overlijden van de ingeschrevene;

  • b. op verzoek van de ingeschrevene;

  • c. indien de ingeschrevene in een der in artikel 6, onder b of c, genoemde omstandigheden is komen te verkeren;

  • d. indien zulks voortvloeit uit een op grond van deze wet jegens de ingeschrevene genomen maatregel;

  • e. indien ten aanzien van de ingeschrevene een maatregel, berustende op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing is gegeven tijdelijk of blijvend geheel heeft verloren;

  • f. indien zulks voortvloeit uit een maatregel, berustend op een op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES opgelegde maatregel, op grond waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep tijdelijk of blijvend geheel heeft verloren.

Artikel 7a

  • 1 Onze Minister kan artikel 6, onderdeel e, en artikel 7, onderdeel e, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze bepalingen beogen te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 8

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat de inschrijving in een bij de maatregel aangewezen register wordt doorgehaald indien na de in het tweede lid bedoelde datum een bij de maatregel aangegeven periode is verstreken.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde datum is de meest recente van de volgende data:

    • a. de datum waarop de ingeschrevene een bij of krachtens hoofdstuk III of VI aangewezen getuigschrift of een in artikel 41, eerste lid, onder b, bedoelde verklaring of de datum waarop de ingeschrevene een diploma heeft behaald op grond waarvan de ingeschrevene een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties heeft verkregen;

    • b. de naar aanleiding van een aanvrage van de ingeschrevene in het register aangetekende datum voorafgaand waaraan hij in de in het eerste lid bedoelde periode overeenkomstig door Onze Minister gestelde regels met goed gevolg scholing heeft afgerond of de datum van toelating tot een opleiding die leidt tot een wettelijk erkend specialisme als bedoeld in artikel 14, eerste lid;

    • c. de naar aanleiding van een aanvrage van de ingeschrevene in het register aangetekende datum voorafgaande waaraan de ingeschrevene op het desbetreffende gebied van de beroepsuitoefening werkzaamheden heeft verricht die wat betreft duur en spreiding over de in het eerste lid bedoelde periode voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt de inschrijving van een specialist, waarvoor een regeling geldt als bedoeld in artikel 15, eerste lid, in het in het eerste lid bedoelde register niet doorgehaald zolang deze als specialist is ingeschreven in een erkend specialistenregister.

  • 4 Op een aanvrage als bedoeld in het tweede lid, onder b of c, is artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 5 De doorhaling blijft achterwege zolang niet is beslist op een reeds ingediende aanvrage tot aantekening van een datum als bedoeld in het tweede lid, onder b of c.

  • 6 Ingeval ten aanzien van een bepaald register toepassing is gegeven aan het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 6, inschrijving in dat register geweigerd indien de aanvrager niet in de krachtens het eerste lid vastgestelde periode, voorafgaande aan de indiening van de aanvrage tot inschrijving, een getuigschrift, een verklaring of een diploma als bedoeld in het tweede lid heeft verkregen dan wel een scholing of tijdvak van werkzaamheid als bedoeld in dat lid heeft afgesloten.

  • 7 Onze Minister kan:

    • a. eisen vaststellen waaraan de aard van de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, voor de toepassing van dit artikel moeten voldoen;

    • b. al dan niet op het gebied van de individuele gezondheidszorg liggende werkzaamheden aanwijzen die voor de toepassing van dit artikel worden gelijkgesteld met werkzaamheden op het desbetreffende gebied der beroepsuitoefening.

Artikel 9

  • 1 In het register wordt, indien zulks voortvloeit uit een op grond van deze wet genomen maatregel of besluit, een aantekening geplaatst van:

    • a. een opgelegde berisping indien dit op grond van artikel 48, elfde lid, door het regionale tuchtcollege of het centraal tuchtcollege is beslist;

    • b. een opgelegde geldboete indien dit op grond van artikel 48, elfde lid, door het regionale tuchtcollege of het centraal tuchtcollege is beslist;

    • c. de schorsing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder d;

    • d. de voorwaarden die zijn opgelegd;

    • e. de gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid het betrokken beroep uit te oefenen;

    • f. de doorhaling van de inschrijving in het register op grond van artikel 7, onder c, d of e;

    • g. de ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven;

    • h. het eindigen van een schorsing, anders dan ten gevolge van het verstrijken van de in een maatregel vastgestelde tijdsduur;

    • i. het niet langer gelden van de onder e bedoelde voorwaarden, anders dan ten gevolge van het verstrijken van de proeftijd, en van de onder f bedoelde ontzegging;

    • j. de bevoegdheid van een krachtens artikel 5 aangewezen beroepsbeoefenaar om de krachtens artikel 36, veertiende lid, aangewezen UR-geneesmiddelen voor te schrijven, onder vermelding van de categorie van beroepsbeoefenaren waartoe de betrokken beroepsbeoefenaar behoort;

    • k. de op grond van artikel 48, tweede lid, opgelegde beperkingen met betrekking tot het beroepsmatig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg;

    • l. de beslissing als bedoeld in artikel 48a, tweede lid, tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke maatregel;

    • m. de last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten, bedoeld in artikel 85a.

  • 2 In het register wordt ten aanzien van een geregistreerd of voormalig geregistreerd beroepsbeoefenaar een aantekening geplaatst van:

    • a. een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond waarvan de beroepsbeoefenaar zijn rechten ter zake van de uitoefening van het recht het betrokken beroep uit te oefenen in het land waar de beslissing is gegeven tijdelijk of blijvend geheel of gedeeltelijk heeft verloren. Indien die rechterlijke uitspraak tevens inhoudt een beperking in het recht om andere beroepen in de individuele gezondheidszorg uit te oefenen, wordt die beperking eveneens aangetekend.

    • b. een op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES gegeven tuchtrechtelijke beslissing op grond waarvan de beroepsbeoefenaar zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep op Bonaire, St. Eustatius en Saba tijdelijk of blijvend geheel of gedeeltelijk dan wel voorwaardelijk heeft verloren. Indien die tuchtrechtelijk beslissing tevens inhoudt een beperking in het recht om andere beroepen in de individuele gezondheidszorg uit te oefenen, wordt die beperking eveneens aangetekend.

  • 3 In het register wordt een aantekening geplaatst van een aan de beroepsbeoefenaar op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg gegeven bevel of aanwijzing, indien dat bevel of die aanwijzing inhoudt dat aan de betrokkene een beperking is opgelegd in de uitoefening van het betrokken beroep.

  • 4 In het register wordt ten aanzien van een geregistreerd of voormalig geregistreerd beroepsbeoefenaar een aantekening geplaatst van:

    • a. rechterlijke uitspraken inhoudende de ontzetting van of beperking op het recht het betrokken beroep uit te oefenen. Indien die rechterlijke uitspraak tevens inhoudt een ontzetting van of beperking in het recht om ook andere beroepen in de individuele gezondheidszorg uit te oefenen, wordt die ontzetting of beperking eveneens aangetekend.

    • b. een op grond van artikel 14c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht gestelde bijzondere voorwaarde waaruit een inperking voortvloeit van de bevoegdheid het betrokken beroep uit te oefenen. Indien die bijzondere voorwaarde tevens inhoudt een beperking van de bevoegdheid om andere beroepen in de individuele gezondheidszorg uit te oefenen, wordt die inperking eveneens aangetekend.

  • 5 Bij een aantekening als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid wordt vermeld:

    • a. de datum waarop van de schorsing een aantekening wordt geplaatst alsmede de duur van de schorsing, indien die reeds bekend is;

    • b. de datum waarop de berisping, de geldboete, de in het eerste lid bedoelde voorwaarden, de ontzegging, de doorhaling, de ontzegging van het recht op wederinschrijving, de last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten of het bevel of de aanwijzing, bedoeld in het derde lid, zijn gaan gelden alsmede, ingeval de voorwaarden of de in het tweede lid bedoelde maatregel tot een proeftijd zijn beperkt, de duur daarvan dan wel

    • c. de datum waarop de schorsing of de last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten is geëindigd of vanaf welke de in eerste lid bedoelde voorwaarden of de in het tweede en derde lid bedoelde maatregelen niet langer gelden.

  • 6 Indien de in het tweede lid bedoelde aantekening in het register is geplaatst, geldt de in het buitenland dan wel de op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES opgelegde bevoegdheidsbeperking ook voor de beroepsuitoefening in Nederland.

  • 7 De in het eerste, tweede, derde, vierde en achtste lid bedoelde aantekening wordt gedurende een bij algemene maatregel van bestuur bepaalde termijn in het register vermeld en daarbij wordt indien bekend de aard van het vergrijp vermeld dat tot de aantekening heeft geleid, alsmede een met redenen omklede toelichting op een genomen maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder b en c.

Artikel 10

  • 1 Iedere inschrijving, aantekening of doorhaling in een register geschiedt op grond van een daartoe strekkende gedagtekende beschikking.

Artikel 11

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor openbare kennisgeving van:

    • a. hetgeen op grond van artikel 9 in het register is aangetekend en vermeld, met dien verstande dat van de aan een beroepsbeoefenaar opgelegde voorwaarden uitsluitend wordt kennisgegeven in de bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen;

    • b. de maatregelen bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdelen b en c, welke op grond van artikel 36a, zesde lid, zijn opgelegd;

    • c. de wederinschrijving van een persoon ingeval op grond van onderdeel a openbaar kennis is gegeven van een eerdere doorhaling van de voorafgaande wederinschrijving van die persoon.

  • 2 In de openbare kennisgeving worden de naam en de woonplaats van de betrokkene vermeld. Bij de openbare kennisgeving als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en c, wordt eveneens het BIG-nummer vermeld. De openbare kennisgeving geschiedt op bij algemene maatregel van bestuur te regelen wijze en voor de daarbij vast te stellen duur, met dien verstande dat de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geschiedt.

Artikel 12

  • 1 Aan de betrokkene wordt op diens verlangen medegedeeld wat te zijnen aanzien in het register vermeld staat.

  • 2 Aan een ieder die zulks verlangt, wordt medegedeeld:

    • a. of een persoon in een register ingeschreven staat alsmede de ten aanzien van die persoon opgenomen gegevens die bij ministeriële regeling op grond van artikel 3, derde lid, zijn aangewezen;

    • b. hetgeen ten aanzien van een beroepsbeoefenaar op grond van artikel 9 in het register is aangetekend en vermeld, met dien verstande dat van de aan een beroepsbeoefenaar opgelegde voorwaarden uitsluitend mededeling wordt gedaan in de bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.

  • 3 De verstrekking van mededelingen, bedoeld in het tweede lid, anders dan aan bestuursorganen en daaronder ressorterende diensten, geschiedt, voor zover zij schriftelijk plaats vindt, tegen betaling van een vergoeding volgens een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen tarief.

Artikel 13

De in de registers opgenomen gegevens kunnen tevens worden gebruikt ten behoeve van de uitvoering van de Noodwet geneeskundigen, de Wet marktordening gezondheidszorg en de toezending van informatie, de volksgezondheid betreffende, door de Inspectie gezondheidszorg en jeugd of door andere door Onze Minister aangewezen bestuursorganen aan de in registers ingeschreven personen.

Artikel 13a

  • 2 Een kennisgeving op grond van een besluit als bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden indien het opgelegd verbod of de opgelegde beperking van kracht is en Onze Minister over informatie beschikt waaruit blijkt dat de beroepsbeoefenaar in de staat waaraan de kennisgeving wordt gedaan woonachtig is, woonachtig is geweest, zijn beroep heeft uitgeoefend, uitoefent of voornemens is uit te oefenen.

  • 3 De kennisgeving bevat de volgende gegevens:

    • a. naam, adres, woonplaats, geboortedatum van de beroepsbeoefenaar;

    • b. het betrokken beroep;

    • c. de instantie die het verbod of de beperking heeft opgelegd;

    • d. de reikwijdte van de beperking of het verbod; en

    • e. de periode gedurende welke de beperking of het verbod van kracht is.

  • 4 De instanties, bedoeld in het eerste lid, verstrekken Onze Minister de gegevens, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Indien een verbod of een beperking is ingesteld voor onbepaalde tijd, stelt Onze Minister de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid, onverwijld in kennis van de beëindiging daarvan.

  • 6 Indien tegen een op grond van het eerste lid genomen besluit bezwaar of beroep aanhangig wordt gemaakt, deelt Onze Minister dit mede aan de bevoegde autoriteiten van de landen die op grond van het eerste lid in kennis zijn gesteld.

Artikel 13b

  • 1 Indien bij besluit van Onze Minister inschrijving in een register is geweigerd, de afgifte van een verklaring van vakbekwaamheid wordt geweigerd of een beroepsbeoefenaar de bevoegdheid zijn beroep uit te oefenen heeft verloren omdat hij de aanvraag tot inschrijving of tot afgifte van een verklaring gebaseerd heeft op valse kwalificaties, kan Onze Minister besluiten, onverminderd de hoofdstuk V van de Algemene verordening gegevensbescherming, de bevoegde autoriteiten van andere staten dan de staten bedoeld in artikel 31a, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, daarvan in kennis stellen.

Artikel 13c

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het nummer, bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt gebruikt ter bevordering van transparantie inzake financiële betrekkingen tussen beroepsbeoefenaren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, en bedrijven in een daartoe gehouden register.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid, zendt Onze Minister jaarlijks aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het in het eerste lid bedoelde register.

§ 2. Specialismen

Artikel 14

  • 1 Indien een organisatie van beoefenaren van een beroep als bedoeld in artikel 3, voor de inschrijving van beroepsbeoefenaren die een bijzondere deskundigheid hebben verworven met betrekking tot de uitoefening van een deelgebied van hun beroep, een specialistenregister heeft en daaraan een titel is verbonden, kan Onze Minister bepalen dat die titel als wettelijk erkende specialistentitel wordt aangemerkt. Een aanvraag daartoe wordt gedaan door het bestuur van de organisatie; het bestuur kan de bevoegdheid daartoe overdragen aan het orgaan, bedoeld in het tweede lid, onder d.

  • 2 Een dergelijk besluit neemt Onze Minister uitsluitend indien dat wenselijk is ter bevordering van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg en indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de organisatie is, naar het oordeel van Onze Minister, voldoende representatief voor de beoefenaren van het betrokken beroep;

    • b. de organisatie is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid;

    • c. de organisatie stelt regels waarin in ieder geval worden vastgelegd

      • de procedure voor de besluitvorming binnen de organisatie met betrekking tot het instellen van een specialistenregister,

      • de taken en samenstelling van de verschillende organen en

      • het bedrag dat, ter dekking van de kosten, voor de behandeling van een aanvraag voor inschrijving en voor erkenning van een opleidingsinstelling, onderscheidenlijk opleider, is verschuldigd;

    • d. de organisatie kent een orgaan dat

      • belast is met het besluit tot instelling van een specialistenregister, en

      • regels stelt met betrekking tot de eisen die gesteld worden aan de inschrijving als specialist en aan de erkenning van opleidingsinstellingen, onderscheidenlijk opleiders, voor een specialisme;

    • e. de organisatie kent tevens een orgaan dat is belast met

      • de inschrijving van specialisten,

      • de erkenning van opleidingsinstellingen, onderscheidenlijk de opleiders en

      • het toezicht op de uitvoering van de regels door de erkende opleidingsinstellingen, onderscheidenlijk opleiders.

  • 3 Een door een orgaan als bedoeld in het tweede lid, onder d, vastgestelde regeling is in overeenstemming met de bij of krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte gestelde regels en de op 21 juni 1999 te Luxemburg totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86).

  • 4 De regelingen, bedoeld in het tweede lid, onder c en d, behoeven de instemming van Onze Minister; de instemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 5 Inschrijving in een erkend specialistenregister is niet afhankelijk van het lidmaatschap van de organisatie.

  • 6 Inschrijving in een erkend specialistenregister is uitsluitend mogelijk voor personen die in het betrokken register zijn ingeschreven.

  • 7 Aan een ieder die zulks verlangt wordt door de beheerder van een erkend specialistenregister meegedeeld of een persoon in het specialistenregister is ingeschreven.

  • 8 Onze Minister kan een orgaan als bedoeld in het tweede lid, onder d, met betrekking tot de in dit artikel bedoelde taken in verband met bindende besluiten van de Europese Gemeenschap alsmede ter bevordering van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg aanwijzingen geven. Alvorens daartoe over te gaan hoort hij het betrokken orgaan. Een aanwijzing kan niet inhouden dat een specialistenregister voor een bepaald deelgebied tot stand dient te worden gebracht. Een aanwijzing heeft geen betrekking op een individuele specialist, opleidingsinstelling of opleider.

  • 9 Onze Minister kan een op grond van het eerste lid genomen besluit intrekken indien niet meer wordt voldaan aan het bepaalde in dit artikel.

  • 10 Het orgaan, bedoeld in het tweede lid, onder d, verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 12 In de Staatscourant wordt mededeling gedaan van:

    • a. de besluiten van Onze Minister krachtens het eerste, vierde, achtste en negende lid;

    • b. vaststelling en wijziging van een regeling als bedoeld in het tweede lid, onder c en d.

Artikel 15

  • 1 Een regeling als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder d, kan mede inhouden dat degene die de opleiding tot specialist heeft voltooid wordt ingeschreven als specialist voor een bij de regeling bepaalde periode en dat een aansluitende hernieuwde inschrijving slechts plaatsvindt indien de specialist gedurende een bij die regeling bepaald tijdvak, voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tot hernieuwde inschrijving, regelmatig op het desbetreffende deelgebied van de beroepsuitoefening werkzaam is geweest dan wel het beroep zal uitoefenen onder de bij de hernieuwde inschrijving aan te geven scholingsvoorwaarden.

  • 2 Indien in een regeling toepassing is gegeven aan het eerste lid kunnen in die regeling:

    • a. eisen worden vastgesteld waaraan de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, voor de toepassing van dat lid moeten voldoen;

    • b. al dan niet op het gebied van de individuele gezondheidszorg liggende werkzaamheden worden aangewezen die voor de toepassing van het eerste lid worden gelijkgesteld met werkzaamheden op het desbetreffende deelgebied der beroepsuitoefening;

    • c. tevens eisen worden gesteld ter zake van deelname aan deskundigheidsbevorderende activiteiten gedurende de in het eerste lid bedoelde periode van werkzaam zijn.

  • 3 Een regeling als bedoeld in het eerste lid biedt aan degene die niet opnieuw als specialist wordt ingeschreven vanwege het niet voldoen aan de daartoe gestelde eisen, de mogelijkheid wederom als specialist te worden ingeschreven zodra door het volgen van scholing, die is afgestemd op het kennis- en vaardigheidsniveau van betrokkene, opnieuw wordt voldaan aan de eisen voor zodanige inschrijving.

  • 4 In gevallen waarin toepassing is gegeven aan artikel 14, eerste lid, is de beroepsorganisatie gehouden van elke inschrijving als specialist en van elke doorhaling van een zodanige inschrijving opgave te doen aan Onze Minister. Van elke inschrijving en van elke doorhaling van een inschrijving wordt een gedagtekende aantekening in het register geplaatst. Indien een inschrijving als specialist is doorgehaald op grond van een regeling als bedoeld in het eerste lid, vindt de in de eerste en tweede volzin bedoelde opgave, onderscheidenlijk aantekening, alleen plaats indien de desbetreffende persoon niet binnen vier weken na de doorhaling wederom als specialist is ingeschreven.

  • 5 Onverminderd hetgeen ingevolge artikel 12, tweede lid, met betrekking tot de ingeschrevene geldt, wordt aan een ieder die zulks verlangt, medegedeeld of de betrokkene is ingeschreven als specialist.

  • 6 Doorhaling van een inschrijving in het register of schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden rechten uit te oefenen, heeft tot gevolg dat de inschrijving van de betrokkene als specialist is vervallen, onderscheidenlijk dienovereenkomstig is geschorst. Van elke doorhaling of schorsing wordt mededeling gedaan aan de betrokken organisatie.

Artikel 16

Indien op een bepaald deelgebied van een beroep als bedoeld in artikel 3 geen erkend specialistenregister bestaat en zulks in verband met bindende besluiten van de Europese Gemeenschap wel noodzakelijk is, dan wel dat ter bevordering van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg gewenst is, kunnen bij algemene maatregel van bestuur ter zake regels worden gesteld. Artikel 15 is op een bij die regels in het leven geroepen specialistenregister van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17

  • 1 Het recht om een specialistentitel te voeren is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende erkende specialistenregister.

  • 2 Het is degene wie het recht tot het voeren van een krachtens deze wet erkende specialisten-titel niet toekomt op grond van het eerste lid, verboden deze titel of een daarop gelijkende benaming te voeren.

  • 3 Voor zover het tweede lid, en de artikelen 4, tweede lid, 34, vierde lid, en 36a, derde lid, tweede volzin, een verbod inhouden op het voeren van een titel, is dat verbod niet van toepassing in het geval dat een beroepsbeoefenaar met toepassing van artikel 4 septies van Richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) door een organisatie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, gedeeltelijk is toegelaten tot een beroep waarvan de beoefenaar de bevoegdheid heeft een titel te voeren, en die beroepsbeoefenaar zijn beroepswerkzaamheden uitoefent onder de beroepstitel van zijn staat van herkomst of oorsprong.

Hoofdstuk III. Bepalingen inzake de beroepen

Afdeling 1. Beroepen waarop het stelsel van registratie en beroepstitelbescherming van toepassing is

§ 1. Artsen

Artikel 18

Om in het desbetreffende register als arts te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.

Artikel 19

  • 1 Tot het gebied van deskundigheid van de arts wordt gerekend het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst.

  • 2 In de gevallen waarin een huisarts dan wel een arts die in die hoedanigheid in dienst is van het Ministerie van Defensie, op grond van de Geneesmiddelenwet bevoegd is geneesmiddelen te bereiden of ter hand te stellen, behoort het bereiden of ter hand stellen mede tot het gebied van zijn deskundigheid.

§ 2. Tandartsen

Artikel 20

Om in het desbetreffende register als tandarts te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.

Artikel 21

Tot het gebied van deskundigheid van de tandarts wordt gerekend het verrichten van handelingen op het gebied van de tandheelkunst.

§ 3. Apothekers

Artikel 22

Om in het desbetreffende register als apotheker te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen

Artikel 23

Tot het gebied van deskundigheid van de apotheker worden gerekend het bereiden van geneesmiddelen, het bewaren van geneesmiddelen onder de daarvoor volgens de stand van de wetenschap geschikte omstandigheden, het ter hand stellen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder ll, van de Geneesmiddelenwet, het geven van advies aan de patiënten aan wie geneesmiddelen ter hand worden gesteld over het gebruik daarvan, het bewaken van het gebruik van de aan patiënten ter hand gestelde geneesmiddelen.

§ 4. Gezondheidszorgpsychologen

Artikel 24

Om in het desbetreffende register als gezondheidszorgpsycholoog te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.

Artikel 25

Tot het gebied van deskundigheid van de gezondheidszorgpsycholoog wordt gerekend het verrichten van psychologisch onderzoek, het beoordelen van de resultaten daarvan alsmede het toepassen van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen psychologische behandelingsmethoden ten aanzien van een persoon met het oog op diens gezondheidstoestand.

§ 5. Psychotherapeuten

Artikel 26

  • 1 Om in het desbetreffende register als psychotherapeut te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een bewijs van een krachtens artikel 14 onderscheidenlijk artikel 16 verleende erkenning als specialist op een bij de maatregel aangewezen deelgebied van de uitoefening van een beroep waarop een register betrekking heeft.

Artikel 27

Tot het gebied van deskundigheid van de psychotherapeut wordt gerekend het onderzoeken en het volgens bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen methoden beïnvloeden van stemmingen, gedragingen en houdingen van een persoon met een psychische stoornis, afwijking of klacht, teneinde deze te doen verdwijnen of te verminderen.

§ 6. Fysiotherapeuten

Artikel 28

Om in het desbetreffende register als fysiotherapeut te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.

Artikel 29

  • 1 Tot het gebied van deskundigheid van de fysiotherapeut wordt gerekend het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen op het gebied van de fysiotherapie, voor zover zij liggen op het gebied van de geneeskunst.

  • 2 Tot het gebied van deskundigheid van de fysiotherapeut wordt mede gerekend het verrichten van handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende diens gezondheidstoestand te bevorderen of te bewaken, welke overeenkomen met de krachtens het eerste lid omschreven handelingen, doch niet liggende op het gebied van de geneeskunst.

§ 7. Verloskundigen

Artikel 30

Om in het desbetreffende register als verloskundige te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.

Artikel 31

Tot het gebied van deskundigheid van de verloskundige wordt gerekend het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen op het gebied van de verloskunst alsmede het verrichten van bij de maatregel te omschrijven andere handelingen, een en ander met inachtneming van de beperkingen, bij de maatregel te stellen. Bij of krachtens de maatregel kunnen geneesmiddelen of medische hulpmiddelen worden aangewezen waarvan het voorschrijven, toedienen onderscheidenlijk toepassen tot het deskundigheidsgebied van de verloskundige behoort en kan apparatuur worden aangewezen waarvan het gebruik tot het deskundigheidsgebied van de verloskundige behoort.

§ 8. Verpleegkundigen

Artikel 32

Om in het desbetreffende register als verpleegkundige te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen dan wel voor zover het betreft het diploma van een beroepsopleiding als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, voldoet aan de bij en krachtens die wet voor de afgifte van dat diploma gestelde vereisten.

Artikel 33

Tot het gebied van deskundigheid van de verpleegkundige wordt gerekend:

  • a. het verrichten van handelingen op het gebied van observatie, begeleiding, verpleging en verzorging;

  • b. het ingevolge opdracht van een beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg verrichten van handelingen in aansluiting op diens diagnostische en therapeutische werkzaamheden.

§ 9. Physician assistants

Artikel 33a

Om in het betreffende register als physician assistant te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.

Artikel 33b

Tot het gebied van deskundigheid van de physician assistant wordt gerekend het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen op het deelgebied van de geneeskunst waarbinnen de physician assistant is opgeleid, een en ander met inachtneming van de beperkingen, bij de maatregel te stellen. Deze handelingen omvatten het onderzoeken, behandelen en begeleiden van patiënten met veel voorkomende aandoeningen binnen dat deelgebied van de geneeskunst.

§ 10. Klinisch technologen

Artikel 33c

Om in het betreffende register als klinisch technoloog te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.

Artikel 33d

  • 1 Tot het gebied van deskundigheid van de klinisch technoloog wordt gerekend:

    • a. het optimaliseren van bestaande technisch medische handelingen alsmede het ontwerpen en ontwikkelen van nieuwe diagnostische methoden en therapieën met behulp van technologie.

    • b. het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen binnen het technisch medische deelgebied van de geneeskunst waarin de klinisch technoloog is opgeleid, een en ander met inachtneming van de beperkingen bij de maatregel te stellen.

§ 11. Orthopedagogen-generalist

Artikel 33e

Om in het desbetreffende register als orthopedagoog-generalist te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.

Artikel 33f

Tot het gebied van deskundigheid van de orthopedagoog-generalist wordt gerekend het verrichten van onderzoek en diagnostiek en het behandelen en begeleiden van zich in een persoonlijke afhankelijkheidsrelatie bevindende personen met leer-, gedrags-, en ontwikkelingsproblemen.

Afdeling 2. Beroepen waarop het stelsel van opleidingstitelbescherming van toepassing is

Artikel 34

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan ter bevordering van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg de opleiding tot een bij de maatregel aangewezen beroep worden geregeld of aangewezen.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt tevens bij de maatregel het gebied van deskundigheid omschreven van personen die de krachtens het eerste lid geregelde of aangewezen opleiding hebben voltooid. Bij of krachtens de maatregel kunnen geneesmiddelen worden aangewezen waarvan het toedienen tot het deskundigheidsgebied behoort van personen, die de krachtens het eerste lid geregelde of aangewezen opleiding hebben voltooid, en kan apparatuur worden aangewezen waarvan het gebruik tot het deskundigheidsgebied behoort van personen, die de krachtens het eerste lid geregelde of aangewezen opleiding hebben voltooid.

  • 3 Aan degenen die de krachtens het eerste lid geregelde of aangewezen opleiding tot dat beroep hebben voltooid, is het recht voorbehouden een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven titel te voeren.

  • 4 Het is degene wie het recht tot het voeren van een krachtens het derde lid geregelde titel niet toekomt, verboden deze titel, een daarop gelijkende benaming dan wel een op die titel betrekking hebbend onderscheidingsteken, aangegeven met toepassing van artikel 93 of daarmee in hoofdzaak overeenstemmend, te voeren.

Hoofdstuk IV. Voorbehouden handelingen

Artikel 35

  • 1 Het is anderen dan de op grond van dit hoofdstuk aangewezen personen in de bij of krachtens dit hoofdstuk aangewezen gevallen, verboden om buiten noodzaak beroepsmatig de handelingen, genoemd in artikel 36, te verrichten ten aanzien van personen, tenzij:

    • a. zulks geschiedt ingevolge een opdracht van een persoon die zijn bevoegdheid ontleent aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 36, 36a, eerste lid, of 37, eerste lid;

    • b. hij redelijkerwijs mag aannemen dat hij beschikt over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk uitvoeren van de opdracht; en

    • c. hij, voor zover de opdrachtgever aanwijzingen heeft gegeven, handelt overeenkomstig die aanwijzingen.

  • 2 Met inachtneming van het eerste lid is de opdrachtnemer bevoegd tot het verrichten van de in het eerste lid bedoelde handeling.

Artikel 35a

  • 1 De op grond van artikel 36 bevoegde personen zijn tot het verrichten van de handelingen, genoemd in artikel 36, uitsluitend bevoegd voor zover zij redelijkerwijs mogen aannemen dat zij beschikken over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk verrichten van die handelingen.

  • 2 Indien de bevoegde personen niet voldoen aan het vereiste van bekwaamheid als bedoeld in het eerste lid, worden zij voor de toepassing van de artikelen 35, eerste lid, onder a, 38 en 39, aangemerkt als personen die hun bevoegdheid ontlenen aan het bij artikel 36 bepaalde.

Artikel 36

  • 1 Tot het verrichten van heelkundige handelingen - waaronder worden verstaan handelingen, liggende op het gebied van de geneeskunst, waarbij de samenhang der lichaamsweefsels wordt verstoord en deze zich niet direct herstelt - zijn bevoegd:

    • a. de artsen,

    • b. de tandartsen,

    • c. de verloskundigen,

    • d. de physician assistants,

    • e. bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van verpleegkundigen, behorend tot een wettelijk erkend specialisme, een en ander met inachtneming van de beperkingen, bij de regeling te stellen,

    • f. de klinisch technologen,

    doch de onder b, c, d en f genoemde personen uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

  • 2 Tot het verrichten van verloskundige handelingen zijn bevoegd:

    • a. de artsen,

    • b. de verloskundigen, doch dezen uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

  • 3 Tot het verrichten van endoscopieën zijn bevoegd:

    • a. de artsen,

    • b. de physician assistants,

    • c. bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van verpleegkundigen, behorend tot een wettelijk erkend specialisme, een en ander met inachtneming van de beperkingen, bij de regeling te stellen,

    doch de onder b en c genoemde personen uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

  • 4 Tot het verrichten van catheterisaties zijn bevoegd:

    • a. de artsen,

    • b. de verloskundigen,

    • c. de physician assistants,

    • d. bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van verpleegkundigen, behorend tot een wettelijk erkend specialisme, een en ander met inachtneming van de beperkingen, bij de regeling te stellen,

    • e. de klinisch technologen,

    doch de onder b, c en e genoemde personen uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

  • 5 Tot het geven van injekties zijn bevoegd:

    • a. de artsen,

    • b. de tandartsen,

    • c. de verloskundigen,

    • d. de physician assistants,

    • e. bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van verpleegkundigen, behorend tot een wettelijk erkend specialisme, een en ander met inachtneming van de beperkingen, bij de regeling te stellen,

    • f. de klinisch technologen,

    doch de onder b, c, d en f genoemde personen uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

  • 6 Tot het verrichten van punkties zijn bevoegd:

    • a. de artsen,

    • b. de verloskundigen,

    • c. de physician assistants,

    • d. bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van verpleegkundigen, behorend tot een wettelijk erkend specialisme, een en ander met inachtneming van de beperkingen, bij de regeling te stellen,

    • e. de klinisch technologen,

    doch de onder b, c en e genoemde personen uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

  • 7 Tot het brengen onder narcose zijn bevoegd:

    • a. de artsen,

    • b. de tandartsen, doch dezen uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

  • 8 Tot het verrichten van handelingen, op het gebied van de individuele gezondheidszorg, met gebruikmaking van radioactieve stoffen of toestellen die ioniserende stralen uitzenden, zijn bevoegd:

    • a. de artsen,

    • b. de tandartsen,

    • c. de klinisch technologen,

    doch uitsluitend voor zover zij voldoen aan de krachtens de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82) ter zake van het gebruiken van zodanige stoffen en toestellen gestelde eisen, alsmede, voor zover het betreft tandartsen en klinisch technologen, uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

  • 9 Tot het verrichten van electieve cardioversie zijn bevoegd:

    • a. de artsen,

    • b. de physician assistants,

    • c. bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van verpleegkundigen, behorend tot een wettelijk erkend specialisme, een en ander met inachtneming van de beperkingen, bij de regeling te stellen,

    doch de onder b en c genoemde personen uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

  • 10 Tot het toepassen van defibrillatie zijn bevoegd:

    • a. de artsen,

    • b. de physician assistants,

    • c. bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van verpleegkundigen, behorend tot een wettelijk erkend specialisme, een en ander met inachtneming van de beperkingen, bij de regeling te stellen,

    doch de onder b en c genoemde personen uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

  • 11 Tot het toepassen van electroconvulsieve therapie zijn bevoegd:

    de artsen.

  • 12 Tot steenvergruizing voor geneeskundige doeleinden zijn bevoegd:

    de artsen.

  • 13 Tot het verrichten van handelingen ten aanzien van menselijke geslachtscellen en embryo's, gericht op het anders dan op natuurlijke wijze tot stand brengen van een zwangerschap, zijn bevoegd:

    de artsen.

  • 14 Tot het voorschrijven van UR-geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder s, van de Geneesmiddelenwet zijn bevoegd:

    • a. de artsen;

    • b. de tandartsen;

    • c. de verloskundigen, doch dezen uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid;

    • d. verpleegkundigen, die behoren tot een ter bevordering van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg bij ministeriële regeling aan te wijzen categorie, doch dezen uitsluitend:

      • 1°. voor zover een onder a, b of c bedoelde beroepsbeoefenaar de diagnose heeft gesteld met betrekking tot de patiënt voor wie het geneesmiddel is bestemd,

      • 2°. voor zover medische protocollen en standaarden ter zake van het voorschrijven van UR-geneesmiddelen worden gevolgd,

      • 3°. binnen de bij de regeling te stellen beperkingen ten aanzien van de reikwijdte van de in de aanhef bedoelde bevoegdheid, en

      • 4°. voor zover van die bevoegdheid een aantekening in het register is gemaakt;

    • e. bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van verpleegkundigen, behorend tot een wettelijk erkend specialisme, een en ander met inachtneming van de beperkingen, bij de regeling te stellen,

    • f. de physician assistants, doch deze uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

  • 15 Het ontwerp van de ministeriële regeling, bedoeld in het veertiende lid, onder d, treedt niet eerder in werking dan vier weken nadat het ontwerp is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 36a

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan in afwijking van artikel 36 van deze wet en van artikel 1, eerste lid, onderdeel pp, van de Geneesmiddelenwet bij wijze van experiment worden bepaald, dat voor een termijn van maximaal vijf jaar een bij de maatregel omschreven categorie van beroepsbeoefenaren, die werkzaam is op het gebied van de individuele gezondheidszorg en die met goed gevolg een bij de maatregel aangewezen opleiding met betrekking tot de aan te wijzen voorbehouden handeling heeft afgerond, wordt aangewezen als zijnde bevoegd tot het verrichten van in die maatregel aangewezen handelingen.

  • 2 Op de in de maatregel omschreven categorie van beroepsbeoefenaren is artikel 35a van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Bij de maatregel kan aan de in het eerste lid omschreven categorie van beroepsbeoefenaren gedurende de in dat lid bedoelde periode het recht verleend worden een in de maatregel aan te geven titel te voeren. Gedurende deze periode is het aan anderen verboden deze titel of een daarop gelijkende benaming te voeren.

  • 5 Met een recept als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel pp, van de Geneesmiddelenwet wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld een document dat is opgesteld door een met naam en werkadres aangeduide beroepsbeoefenaar, die behoort tot de bij de maatregel omschreven categorie van beroepsbeoefenaren die op grond van de maatregel bevoegd is tot het voorschrijven van UR-geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van de Geneesmiddelenwet, en waarin aan een persoon als bedoeld in artikel 61, eerste lid, onderdeel a of b, van de Geneesmiddelenwet, een voorschrift wordt gegeven om een met zijn stofnaam of merknaam aangeduid geneesmiddel in de aangegeven hoeveelheid, sterkte en wijze van gebruik ter hand te stellen aan een te identificeren patiënt en dat is ondertekend door de desbetreffende beroepsbeoefenaar dan wel, zonder te zijn ondertekend met een zodanige code is beveiligd dat een daartoe bevoegde persoon of instantie de authenticiteit ervan kan vaststellen.

  • 6 Artikel 47 is van overeenkomstige toepassing op de bij de maatregel omschreven categorie van beroepsbeoefenaren voor wat betreft het verrichten van de in het eerste lid bedoelde aangewezen handelingen, met dien verstande dat op deze beroepsbeoefenaren slechts de maatregelen bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van toepassing zijn.

  • 7 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 8 Indien voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn een voorstel van wet tot wijziging van artikel 36 in de zin van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal, wordt de in het eerste lid bedoelde termijn verlengd, met een maximum van vijf jaren en vervalt op

    • a. het moment van inwerkingtreding van de bedoelde wijzigingswet, danwel

    • b. het moment dat de bedoelde wijzigingswet wordt ingetrokken of verworpen door een der Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 36b

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat door Onze Minister een tijdelijk register wordt ingesteld en beheerd waarin beroepsbeoefenaren van een in de maatregel, bedoeld in artikel 36a, eerste lid, omschreven categorie voor de duur van het in die maatregel bedoelde experiment, op hun aanvraag worden ingeschreven.

  • 3 Indien voor het betreffende beroep op grond van het eerste lid een tijdelijk register is ingesteld, gaat dat tijdelijk register op het tijdstip dat de wet, bedoeld in artikel 36a, achtste lid, onder a, in werking treedt, over in het in die wet voor dat beroep op grond van artikel 3 ingestelde register. Het tweede lid is vanaf dat tijdstip niet langer van toepassing ten aanzien van dat register.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, geldt voor degene die op de datum, bedoeld in het vierde lid, korter dan vijf jaar ingeschreven is, als datum, bedoeld in artikel 8, eerste lid, de datum van vijf jaar na die van de eerste inschrijving in het register, bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Na het eindigen van het experiment, blijft de beroepsbeoefenaar die was ingeschreven in het tijdelijk register ter zake van enig in artikel 47, eerste lid, bedoeld handelen of nalaten gedurende de tijd dat hij ingeschreven stond, aan de tuchtrechtspraak onderworpen.

  • 7 Indien toepassing gegeven wordt aan het zesde lid, geeft het tuchtcollege een oordeel over de gegrondheid van de klacht, met dien verstande dat geen maatregelen bedoeld in artikel 48, eerste lid, opgelegd kunnen worden.

  • 8 Indien de termijn, bedoeld in artikel 36a, eerste lid, vervalt, anders dan door toepassing van artikel 36a, achtste lid, onder a, bestaat gedurende een half jaar na het verstrijken van die termijn de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift, bedoeld in artikel 65, eerste lid. Van de datum waarop deze bevoegdheid aanvangt, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 9 Na het eindigen van het experiment, kunnen leden-beroepsgenoten en plaatsvervangende leden-beroepsgenoten van de tuchtcolleges, bedoeld in de artikelen 55, eerste lid en 56, eerste lid, bij besluit van Onze Minister benoemd worden, voor zover dit noodzakelijk is voor de behandeling van zaken over klachten die tot een half jaar na het eindigen van het experiment zijn ingediend. Deze leden en plaatsvervangende leden worden benoemd uit personen die ten tijde van het experiment waren ingeschreven in het tijdelijk register.

  • 10 Indien de termijn, bedoeld in artikel 36a, eerste lid, vervalt, anders dan door toepassing van artikel 36a, achtste lid, onder a, blijven de aantekeningen die op grond van artikel 9 in het tijdelijk register zijn geplaatst gedurende vijf jaar raadpleegbaar.

Artikel 37

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels overeenkomstig artikel 36 worden gesteld met betrekking tot bij de maatregel omschreven handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, niet vallende onder dat artikel.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan voorts worden bepaald dat de artikelen 35 en 36 met betrekking tot bij de maatregel omschreven handelingen niet langer gelden.

  • 3 Indien niet binnen zes maanden na de inwerkingtreding van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste of tweede lid bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal een wetsvoorstel is ingediend tot wijziging van artikel 36 overeenkomstig die maatregel, alsook indien zodanig voorstel wordt ingetrokken of verworpen, wordt de maatregel onverwijld ingetrokken.

Artikel 37a

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op handelingen voor zover ten aanzien van die handelingen bij of krachtens andere wetten regels zijn gesteld.

Artikel 38

Het is degene die zijn bevoegdheid tot het verrichten van een bij of krachtens de artikelen 36 tot en met 37 omschreven handeling ontleent aan het bij of krachtens die artikelen bepaalde verboden aan een ander opdracht te geven tot het verrichten van die handeling, tenzij:

  • a. in gevallen waarin zulks redelijkerwijs nodig is aanwijzingen worden gegeven omtrent het verrichten van de handeling en toezicht door de opdrachtgever op het verrichten van de handeling en de mogelijkheid tot tussenkomst van een zodanig persoon voldoende zijn verzekerd en

  • b. hij redelijkerwijs mag aannemen dat degene aan wie de opdracht wordt gegeven, in aanmerking genomen het onder a bepaalde, beschikt over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk verrichten van de handeling.

Artikel 39

  • 1 Indien een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg zulks vordert, wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald dat tot het gebied van deskundigheid van personen, behorende tot een der in het tweede lid genoemde categorieën, wordt gerekend het verrichten van bij de maatregel aangewezen categorieën van handelingen, behorende tot de bij of krachtens de artikelen 36 en 37 omschreven categorieën van handelingen, zonder toezicht door de opdrachtgever en zonder diens tussenkomst.

  • 2 Ingevolge het eerste lid kunnen de volgende categorieën van personen worden aangewezen:

    • a. categorieën van personen die in een bij het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur aangewezen register staan ingeschreven;

    • b. categorieën van personen die een krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding hebben voltooid;

    • c. categorieën van personen, behorende tot de onder a of b bedoelde categorieën van personen.

Hoofdstuk V. Kwaliteit van de beroepsuitoefening

Artikel 40

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien zulks noodzakelijk is gebleken ter bevordering van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg, voor degenen die in een register als bedoeld in artikel 3 staan ingeschreven of die een beroep uitoefenen waarvan de opleiding krachtens artikel 34, eerste lid, is geregeld of aangewezen, regels worden gesteld inhoudende:

  • a. een verplichting in bij de maatregel aangegeven gevallen van een door hen gegeven behandeling aan een bij de maatregel aangewezen inspecteur van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd opgave te doen overeenkomstig regels, bij de maatregel gesteld;

  • b. een verplichting om bij de maatregel aangegeven gegevens te vermelden op het recept, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder pp, van de Geneesmiddelenwet;

  • c. een verbod om een overeenkomst die hun bijzondere voordelen verschaft, aan te gaan met bij de maatregel aangewezen categorieën van personen.

Hoofdstuk VI. Buitenslands gediplomeerden

§ 1. Beroepen waarop het stelsel van registratie en beroepstitelbescherming van toepassing is

Artikel 41

  • 1 In afwijking van het in artikel 6, onder a, bepaalde wordt aan een persoon die niet voldoet aan de ter zake van de genoten opleiding bij of krachtens hoofdstuk III voor inschrijving in een register gestelde eisen, inschrijving in het register deswege niet geweigerd:

    • a. indien hij in het buitenland een door Onze Minister aangewezen getuigschrift heeft verkregen dat als zodanig door Onze Minister is erkend en dat geldt als bewijs van een verworven vakbekwaamheid die geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan vorenbedoelde eisen mag worden afgeleid;

    • b. indien Onze Minister, gelet op een door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift en op de daarnaast opgedane beroepservaring en gevolgde opleiding, hem op aanvrage een verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat tegen zijn inschrijving in het register voor wat zijn vakbekwaamheid betreft geen bedenkingen bestaan;

    • c. indien hij ten aanzien van het betrokken beroep in het bezit is van een erkenning van beroepskwalificaties ofwel aan hem gedeeltelijke toegang is verleend tot het betrokken beroep als bedoeld in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.

  • 2 Onze Minister kan ten aanzien van een door hem krachtens het eerste lid, onder a, aangewezen getuigschrift de toepasselijkheid van deze bepaling op belanghebbenden afhankelijk stellen van de nationaliteit der betrokkenen, met dien verstande evenwel dat die bepaling ten aanzien van een aangewezen getuigschrift van een lidstaat van de Europese Unie alsmede van een andere overeenkomstsluitende staat in elk geval van toepassing dient te zijn op de onderdanen van de lidstaten van die Unie.

  • 3 Bij afgifte van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan Onze Minister daarin bepalen:

    • a. dat de gelet op die verklaring tot stand gekomen inschrijving in het register op een in de verklaring aangegeven tijdstip zal worden doorgehaald;

    • b. dat de betrokkene, in het register ingeschreven staande, zijn beroep slechts zal mogen uitoefenen met inachtneming van in de verklaring omschreven beperkingen.

  • 4 Behoudens in bijzondere gevallen kan een verklaring zonder toepassing van het derde lid slechts worden afgegeven, indien het door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift naar het oordeel van Onze Minister kan gelden als bewijs van verworven vakbekwaamheid die de in het eerste lid, onder a, bedoelde gelijkwaardigheid bezit.

  • 5 Onze Minister stelt voor elk daarvoor in aanmerking komend beroep een commissie van deskundigen in, die tot taak heeft hem op zijn verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen inzake de toepassing van dit artikel en ten aanzien van het verlenen van een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties. Bij algemene maatregel van bestuur worden de samenstelling, taak en werkwijze van de commissie geregeld. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het afleggen van een kennis- en vaardighedentoets en het daarvoor in rekening te brengen tarief.

  • 7 Van een besluit krachtens het eerste lid, onder a, of het tweede lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het in rekening brengen van een tarief voor de aanvraag van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, onder b.

Artikel 42

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, waarbij wordt bepaald:

    • a. welke gegevens of bescheiden bij de aanvrage om een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, aan Onze Minister moeten worden verstrekt of overgelegd en op welke wijze haar indiening behoort te geschieden;

    • b. welke bewijsstukken omtrent de toepasselijkheid van artikel 41 aan Onze Minister moeten worden overgelegd bij de aanvrage om inschrijving in het register met toepassing van dat artikel.

  • 2 Onverminderd het in artikel 7 bepaalde, wordt in gevallen waarin toepassing werd gegeven aan artikel 41, derde lid, onder a, de inschrijving van de betrokkene op het daarvoor geldende tijdstip doorgehaald.

  • 3 Bij inschrijving van een persoon in het register met toepassing van artikel 41 wordt in het register een desbetreffende aantekening geplaatst, waarbij, ingeval Onze Minister toepassing heeft gegeven aan het derde lid van dat artikel, tevens wordt omschreven hetgeen daarbij is bepaald.

  • 4 Van de totstandkoming van een inschrijving ten aanzien waarvan toepassing werd gegeven aan artikel 41, derde lid, wordt op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze kennisgegeven, met omschrijving van hetgeen daarbij werd bepaald. Van een krachtens het tweede lid van het onderhavige artikel verrichte doorhaling van een inschrijving wordt eveneens op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze kennisgegeven. In kennisgevingen als bedoeld in het onderhavige lid worden de naam, de woonplaats en het BIG-nummer van de betrokkene vermeld.

  • 5 Onverminderd hetgeen ingevolge artikel 12, tweede lid, met betrekking tot de ingeschrevene geldt, wordt aan een ieder die zulks verlangt, medegedeeld of een inschrijving in het register met toepassing van artikel 41 is tot stand gekomen, met, ingeval ten aanzien van de aldus tot stand gekomen inschrijving toepassing werd gegeven aan het derde lid van dat artikel, een omschrijving van hetgeen daarbij werd bepaald.

Artikel 43

  • 1 Ten aanzien van een migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, die buiten Nederland in een der lidstaten van de Europese Unie dan wel in een van de andere overeenkomstsluitende staten gevestigd is als beoefenaar van een in artikel 3 genoemd beroep en aan de in het tweede lid omschreven voorwaarden voldoet, blijven ter zake van de diensten die hij in de uitoefening van dat beroep verleent aan een persoon hier te lande, buiten toepassing:

    • a. het in artikel 4, tweede lid, gestelde verbod, voor zover het de titel betreft, waarvan het voeren voorbehouden is aan degenen die in de op dat beroep betrekking hebbende hoedanigheid in het desbetreffende register ingeschreven staan;

    • b. het in artikel 35, eerste lid, gestelde verbod, voor zover het handelingen betreft, waartoe de onder a bedoelde personen bevoegd zijn.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde voorwaarden zijn:

    • a. de betrokkene dient in een van de lidstaten dan wel in een van de andere overeenkomstsluitende staten een op de bekwaamheid tot het uitoefenen van zijn beroep betrekking hebbend getuigschrift te hebben verkregen, dat krachtens artikel 41, eerste lid, onder a, is aangewezen, ofwel de beroepskwalificaties van de betrokkene zijn overeenkomstig artikel 27 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties geverifieerd;

    • b. ten aanzien van hem geen maatregel als bedoeld in artikel 6, onderdeel e, van kracht is en voor zover zijn rechten ter zake van de uitoefening van zijn beroep in de lidstaat onderscheidenlijk een andere overeenkomstsluitende staat waar hij gevestigd is, beperkt is op grond van een in dat land gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing, hij zich houdt aan de in dat land opgelegde bevoegdheidsbeperking;

    • c. de betrokkene dient aan Onze Minister te hebben gemeld dat hij als beoefenaar van het desbetreffende beroep in Nederland diensten verleent en dient de volgende bescheiden te hebben overgelegd:

      • 1°. een bewijsstuk, niet ouder dan twaalf maanden, waaruit blijkt dat hij de desbetreffende werkzaamheden in de lidstaat onderscheidenlijk de andere overeenkomstsluitende staat waar hij gevestigd is, wettig uitoefent;

      • 2°. een bewijsstuk dat hij het onder a bedoelde getuigschrift heeft verkregen;

      • 3°. een bewijs van de nationaliteit van de betrokkene.

  • 3 De verplichting tot het overleggen van bescheiden als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, geldt niet indien ten behoeve van de betrokkene als beoefenaar van het desbetreffende beroep door Onze Minister een beroepskaart is afgegeven.

  • 4 In geval van een dienstverlening in Nederland, ten aanzien waarvan het eerste lid van toepassing is, is de betrokkene, indien de in dat lid, onder a, bedoelde personen aan tuchtrechtspraak overeenkomstig deze wet onderworpen zijn, ter zake van hetgeen door hem in het kader van die dienstverlening wordt verricht, eveneens aan bedoelde rechtspraak onderworpen.

Artikel 44

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 41, eerste lid, onder a, en tweede lid, en 43, tweede lid, onder a, wordt met een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie onderscheidenlijk een andere overeenkomstsluitende staat, die in het bezit is van een krachtens eerstgenoemde bepaling aangewezen getuigschrift van een van de lidstaten van die Unie onderscheidenlijk een andere overeenkomstsluitende staat, gelijkgesteld de onderdaan van een lidstaat onderscheidenlijk een andere overeenkomstsluitende staat, die vóór een door Onze Minister vast te stellen tijdstip een op de bekwaamheid tot het uitoefenen van zijn beroep betrekking hebbend ander getuigschrift van een van de lidstaten onderscheidenlijk een andere overeenkomstsluitende staat heeft verkregen indien hij, blijkens een door een lidstaat onderscheidenlijk een andere overeenkomstsluitende staat afgegeven verklaring, zijn beroep in de loop van een door Onze Minister aangegeven tijdvak, aan de afgifte van die verklaring voorafgaande, tenminste gedurende een door Onze Minister aangegeven aaneengesloten periode daadwerkelijk en op wettige wijze heeft uitgeoefend.

  • 2 Onze Minister kan bepalen dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is ten aanzien van een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere overeenkomstsluitende staat, die een op de bekwaamheid tot het uitoefenen van zijn beroep betrekking hebbend ander getuigschrift van een van de lidstaten of van een andere overeenkomstsluitende staat heeft verkregen ter afsluiting van een opleiding betreffende een door Onze Minister aangewezen beroep, welke vóór het krachtens het vorige lid vastgestelde tijdstip is aangevangen en eerst nadien is voltooid.

  • 3 De krachtens het eerste lid vast te stellen tijdstippen, tijdvakken en perioden kunnen voor onderscheidene categorieën van gevallen verschillend zijn.

§ 2. Beroepen waarop het stelsel van opleidingstitelbescherming van toepassing is

Artikel 45

  • 1 Ten aanzien van degenen

    • a. die in het buitenland een door Onze Minister aangewezen getuigschrift hebben verkregen dat geldt als bewijs van een verworven vakbekwaamheid die geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan de desbetreffende krachtens artikel 34, eerste lid, gestelde eisen mag worden afgeleid,

    • b. aan wie Onze Minister, gelet op een door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift en op de daarnaast opgedane beroepservaring en gevolgde opleiding, op aanvrage een verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat hun vakbekwaamheid gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig kan worden geacht aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan de desbetreffende krachtens artikel 34, eerste lid, gestelde eisen mag worden afgeleid, of,

    • c. aan wie Onze Minister ten aanzien van het betrokken beroep een erkenning van beroepskwalificaties ofwel gedeeltelijke toegang tot het betrokken beroep als bedoeld in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties heeft verleend,

    blijft het in artikel 34, vierde lid, gestelde verbod, voor zover het de titel betreft waarvan het voeren op grond van het derde lid van dat artikel voorbehouden is aan degenen die voldoen aan de desbetreffende krachtens artikel 34, eerste lid, gestelde eisen, buiten toepassing.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover ten aanzien van de betrokkene een maatregel, berustende op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing, van kracht is, op grond waarvan hij zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing gegeven is, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, heeft verloren.

  • 4 Voor de toepassing van artikel 96, derde lid, wordt met degene die voldoet aan de krachtens artikel 34, eerste lid, gestelde eisen gelijkgesteld degene die in het bezit is van een krachtens het eerste lid, onder a, aangewezen getuigschrift of aan wie een verklaring als bedoeld in het eerste lid, onder b, is afgegeven.

§ 3. Algemene bepaling

Artikel 46

In hetgeen verder ter uitvoering van de richtlijnen van de Europese Unie alsmede van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en van de op 21 juni 1999 te Luxemburg totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86), betreffende beoefenaren van beroepen op het gebied van de individuele gezondheidszorg regeling behoeft, wordt voorzien door Onze Minister.

Hoofdstuk VII. Tuchtrechtspraak

§ 1. Algemeen

Artikel 47

  • 1 Degene die in een der in het tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, is onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van:

    • a. enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die die beroepsbeoefenaar in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van:

      • 1°. degene, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen;

      • 2°. degene die, in nood verkerende, bijstand met betrekking tot zijn gezondheidstoestand behoeft;

      • 3°. de naaste betrekkingen van de onder 1° en 2° bedoelde personen;

    • b. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde hoedanigheden zijn die van:

    arts,

    tandarts,

    apotheker,

    gezondheidszorgpsycholoog,

    psychotherapeut,

    fysiotherapeut,

    verloskundige,

    verpleegkundige,

    physician assistant,

    orthopedagoog-generalist,

    klinisch technoloog.

  • 3 De tuchtrechtspraak wordt in eerste aanleg uitgeoefend door regionale tuchtcolleges en in beroep door een centraal tuchtcollege.

  • 4 In geval van doorhaling van een inschrijving in het register blijft de betrokkene ter zake van enig in het eerste lid bedoeld handelen of nalaten gedurende de tijd dat hij ingeschreven stond, aan de tuchtrechtspraak onderworpen.

§ 2. Tuchtmaatregelen

Artikel 48

  • 1 Het berechtende college kan ten aanzien van een aan de tuchtrechtspraak onderworpen persoon een van de volgende tuchtrechtelijke maatregelen opleggen:

    • a. waarschuwing;

    • b. berisping;

    • c. geldboete van ten hoogste € 4 500;

    • d. schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor ten hoogste één jaar;

    • e. gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven staande het betrokken beroep uit te oefenen;

    • f. doorhaling van de inschrijving in het register;

    • g. binding aan bijzondere voorwaarden om het beroep uit te oefenen waarvoor de beroepsbeoefenaar in het register is ingeschreven.

  • 2 Bij de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register kan het berechtende college aan de beroepsbeoefenaar, indien gedragingen van de beroepsbeoefenaar een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van personen, beperkingen opleggen met betrekking tot het beroepsmatig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg.

  • 3 De volgende maatregelen kunnen gezamenlijk worden opgelegd en gelden voor de toepassing van de aanhef van het eerste lid en van artikel 69, derde lid, als één maatregel:

    • a. de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder c en d;

    • b. de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder d en e;

    • c. de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder e en g.

  • 4 In gevallen waarin de berechting plaatsvindt met toepassing van artikel 47, vierde lid, kan, in plaats van de in het eerste lid van het onderhavige artikel, onder f, bedoelde maatregel, als maatregel worden opgelegd een ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven.

  • 5 Opgelegde geldboeten komen ten bate van de Staat. Bij het opleggen van een geldboete kunnen twee of meer termijnen worden vastgesteld, waarin zij moet worden voldaan.

  • 6 De maatregel genoemd in het eerste lid onder f wordt vanwege Onze Minister ten uitvoer gelegd.

  • 7 De maatregelen, genoemd in het eerste lid, onder d en f, kunnen voorwaardelijk worden opgelegd en worden alsdan niet ten uitvoer gelegd dan nadat het college dat de maatregel heeft opgelegd, zulks heeft gelast op grond dat de betrokkene binnen een bij die oplegging te bepalen proeftijd van ten hoogste twee jaar een gestelde voorwaarde niet is nagekomen.

  • 8 Een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder c, d of f, kan niet ten uitvoer worden gelegd zolang de beslissing waarbij hij is opgelegd, niet onherroepelijk is geworden. Een maatregel als in dat lid, onder e, g, tweede of in het vierde lid bedoeld, wordt eerst bij het onherroepelijk worden van de desbetreffende beslissing van kracht, tenzij het college, indien het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zulks vordert, bij zijn beslissing heeft bepaald dat hij onmiddellijk van kracht wordt. Bij toepassing van het zevende lid gaat de in dat lid bedoelde proeftijd eerst bij het onherroepelijk worden van de desbetreffende beslissing in.

  • 9 Bij een beslissing tot het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving kan het college tevens, indien het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zulks vordert, bij wijze van voorlopige voorziening een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder d of e, opleggen. Deze maatregelen kunnen bij wijze van de voorlopige voorziening gezamenlijk worden opgelegd. De voorlopige voorziening wordt terstond van kracht en wordt vanwege Onze Minister onverwijld ten uitvoer gelegd. De voorlopige voorziening blijft van kracht totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.

  • 10 Een tot het eerste lid, onder d, strekkende maatregel of voorlopige voorziening wordt ten uitvoer gelegd door het plaatsen van een aantekening van de maatregel in het register overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.

  • 11 Indien het belang van de individuele gezondheidszorg dat vordert kan het tuchtcollege bij het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, besluiten tot openbaarmaking van de opgelegde maatregel, al dan niet met de gronden waarop zij berust, op de door hem te bepalen wijze.

Artikel 48a

  • 1 De inspecteur ziet toe of een beroepsbeoefenaar de op grond van artikel 48, zevende lid, aan de maatregel verbonden voorwaarden naleeft.

  • 2 Het regionale tuchtcollege beslist op verzoek van de inspecteur over de tenuitvoerlegging van de maatregel, indien de beroepsbeoefenaar aan wie de voorwaardelijke maatregel is opgelegd, de aan de maatregel verbonden voorwaarden niet heeft nageleefd.

  • 3 De inspecteur is in zijn verzoek niet-ontvankelijk wanneer het verzoek later wordt ingediend dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd.

  • 5 Tegen een beslissing als bedoeld in het tweede lid kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift van die beslissing bij het centrale tuchtcollege beroep worden ingesteld door:

    • a. de inspecteur, voor zover het verzoek is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

    • b. de beroepsbeoefenaar, voor zover het verzoek is toegewezen.

  • 7 Bij de toepassing van de in het vierde en zesde van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen, dient waar in die artikelen onderscheidenlijk wordt gesproken over «klager, beklaagde of klacht» te worden gelezen inspecteur, beroepsbeoefenaar en verzoek. Bij de toepassing van artikel 65d, eerste lid, dient waar gesproken wordt van «zijn klacht», gelezen te worden: het beroep.

Artikel 49

  • 1 Degene aan wie een boete als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder c, is opgelegd, wordt door Onze Minister bij gedagtekende brief uitgenodigd de verschuldigde geldboete binnen de gestelde termijn dan wel met inachtneming van de gestelde termijnen te betalen.

  • 2 Indien de schuldenaar niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant Onze Minister hem schriftelijk aan om alsnog binnen tien dagen na dagtekening van de aanmaning te betalen.

Artikel 49a

  • 1 De beslissing tot het opleggen van een geldboete levert een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd. De secretaris van het tuchtcollege verstrekt een afschrift van de beslissing aan de partij die tot de tenuitvoerlegging van de beslissing kan overgaan, opgemaakt in executoriale vorm.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de tenuitvoerlegging van een beslissing als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder c.

Artikel 50

  • 1 In gevallen waarin een der in artikel 48, eerste lid, onder e, f en g, tweede en vierde lid, omschreven maatregelen is opgelegd, kan, zo bijzondere omstandigheden zulks wettigen, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de betrokkene in de hem ontzegde bevoegdheid wordt hersteld dan wel dat de aan de betrokkene opgelegde beperkingen worden opgeheven, dat hij, tenzij een buiten de opgelegde maatregel staande weigeringsgrond aanwezig blijkt, wederom in het register zal kunnen worden ingeschreven onderscheidenlijk dat de voorwaarden die de betrokkene bij die maatregel werden gesteld, komen te vervallen.

  • 2 In een besluit krachtens het eerste lid kunnen, al dan niet met een beperking tot een in dat besluit te bepalen proeftijd, voorwaarden worden gesteld, door de betrokkene, in het register ingeschreven staande, in acht te nemen. Indien blijkt dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan niet-naleving van een gestelde voorwaarde, kan, onder intrekking van dat besluit, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de opgelegde maatregel opnieuw van kracht wordt. In een besluit krachtens het eerste lid, dat aan betrokkene het recht verleent wederom in het register te worden ingeschreven, kan ook worden bepaald dat dit recht eerst zal ingaan zodra de betrokkene aan vooraf te vervullen bijzondere voorwaarden, in dat besluit omschreven, zal hebben voldaan.

  • 3 De voordracht tot een besluit krachtens het eerste of tweede lid, tweede volzin, wordt gedaan door Onze Minister. Alvorens zodanige voordracht wordt gedaan, wint Onze Minister het advies in bij het tuchtcollege dat de maatregel heeft opgelegd.

  • 4 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt de bevoegdheid van een verpleegkundige als bedoeld in artikel 5, eerste lid, tweede volzin, wederom in het register vermeld.

Artikel 51

Niemand kan andermaal ingevolge de bepalingen van dit hoofdstuk worden berecht ter zake van enig in artikel 47, eerste lid, bedoeld handelen of nalaten waaromtrent te zijnen aanzien een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen.

Artikel 52

Herziening van een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing waarbij een in artikel 48, eerste, tweede of vierde lid, omschreven maatregel werd opgelegd, is mogelijk, wanneer naderhand omstandigheden zijn gebleken die naar ernstig vermoeden tot een afwijkende beslissing zouden hebben geleid, indien zij tijdig bekend waren geworden. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld. De herziening zal niet kunnen leiden tot een wijziging in hetgeen voorheen was beslist, ten nadele van de betrokkene.

§ 3. De tuchtcolleges

Artikel 53

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt het land in gebieden ingedeeld, waarvan elk het ambtsgebied van een regionaal tuchtcollege uitmaakt. Bij de maatregel wordt tevens voor elk der regionale tuchtcolleges de plaats van vestiging binnen zijn ambtsgebied aangewezen.

  • 2 Het centrale tuchtcollege is gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 54

  • 1 Bevoegd tot het behandelen van een zaak in eerste aanleg is het regionale tuchtcollege binnen welks ambtsgebied de te berechten persoon zijn woonplaats heeft.

  • 2 Welk regionaal tuchtcollege bevoegd is in gevallen waarin de betrokkene geen bekende woonplaats hier te lande heeft, wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald.

Artikel 55

  • 1 Een regionaal tuchtcollege telt twee rechtsgeleerde leden van wie één tevens voorzitter is, alsmede, voor elk van de in artikel 47, tweede lid, of krachtens artikel 36a, eerste lid, aangegeven categorieën van aan tuchtrechtspraak onderworpen personen, drie leden-beroepsgenoten. Van het college maken mede deel uit plaatsvervangende rechtsgeleerde leden, benevens voor elk van de in de eerste volzin bedoelde categorieën, plaatsvervangende leden-beroepsgenoten.

  • 2 Aan de behandeling van een zaak wordt deelgenomen door de voorzitter, door het andere rechtsgeleerde lid en door de drie leden-beroepsgenoten, benoemd voor de categorie waartoe de beklaagde behoort, een en ander met de mogelijkheid van plaatsvervanging. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin kan de voorzitter bepalen dat aan de behandeling van een zaak die hem daartoe geschikt voorkomt, wordt deelgenomen door de voorzitter en door twee leden-beroepsgenoten, benoemd voor de categorie waartoe de beklaagde behoort, een en ander met de mogelijkheid van plaatsvervanging. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling overeenkomstig het bepaalde in de tweede volzin, wordt de behandeling voortgezet met toepassing van de eerste volzin.

  • 3 De voorzitter en zijn plaatsvervanger of zijn plaatsvervangers worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister voor de tijd van zes jaar benoemd en zijn herbenoembaar. Op hun verzoek wordt hun bij koninklijk besluit tussentijds ontslag verleend. Hun wordt in ieder geval ontslag verleend met het bereiken van de zeventigjarige leeftijd. Artikel 46h, derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is te hunnen aanzien van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De overige leden en plaatsvervangende leden worden bij besluit van Onze Minister voor de tijd van zes jaar benoemd en zijn herbenoembaar. Op hun verzoek wordt hun door Onze Minister tussentijds ontslag verleend. Hun wordt in ieder geval ontslag verleend met het bereiken van de zeventigjarige leeftijd. Artikel 5, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is ten aanzien van de in de eerste volzin bedoelde personen, voor zover zij rechtsgeleerden zijn, van overeenkomstige toepassing. De leden-beroepsgenoten en de plaatsvervangende leden-beroepsgenoten worden benoemd uit personen die ingeschreven staan in het desbetreffende register.

  • 5 Het college heeft een secretaris en één of meer plaatsvervangende secretarissen, allen rechtsgeleerden. Zij worden bij besluit van Onze Minister aangewezen. De aanwijzing eindigt met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van secretaris of plaatsvervangend secretaris geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.

Artikel 55a

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor de indienstneming van ambtenaren, die klagers kunnen adviseren bij het opstellen en wijzigen van hun klacht.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste lid.

Artikel 56

  • 1 Het centrale tuchtcollege telt drie rechtsgeleerde leden van wie één tevens voorzitter is, alsmede, voor elk van de in artikel 47, tweede lid, of krachtens artikel 36a, eerste lid, aangegeven categorieën van aan tuchtrechtspraak onderworpen personen, twee leden-beroepsgenoten. Van het college maken mede deel uit plaatsvervangende rechtsgeleerde leden, benevens voor elk van de in de eerste volzin bedoelde categorieën, plaatsvervangende leden-beroepsgenoten.

  • 2 Aan de behandeling van een zaak wordt deelgenomen door de voorzitter, door de twee andere rechtsgeleerde leden en door de twee leden-beroepsgenoten, benoemd voor de categorie waartoe de beklaagde behoort, een en ander met de mogelijkheid van plaatsvervanging.

  • 3 Ten aanzien van de benoeming en het ontslag van de voorzitter en zijn plaatsvervanger of zijn plaatsvervangers en van de overige leden en plaatsvervangende leden is artikel 55, derde onderscheidenlijk vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 57

  • 1 De voorzitter van een tuchtcollege kan ten aanzien van twee of meer met elkaar samenhangende zaken bepalen dat zij door het college ter terechtzitting gezamenlijk worden behandeld.

Artikel 59

  • 1 De benoeming van een lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend lid-beroepsgenoot van een regionaal tuchtcollege of van het centrale tuchtcollege eindigt:

    • a. Indien zijn inschrijving in het register wordt doorgehaald;

    • b. bij de schorsing van zijn bevoegdheid om de aan de inschrijving verbonden rechten uit te oefenen;

    • c. bij een beslissing waarbij ten aanzien van hem een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder e of g, of tweede lid, is opgelegd onherroepelijk is geworden; of

    • d. indien het lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend lid-beroepsgenoot op grond van de artikelen 5a, 7 onder e, of 7a in de uitoefening van zijn beroep wordt beperkt.

  • 2 Een nog niet onherroepelijk geworden beslissing tot oplegging te zijnen aanzien van een van de in artikel 48, eerste lid, onder e, f of g of tweede lid, bedoelde maatregelen heeft, indien zij is gegeven met toepassing van het aan het slot van de tweede volzin van het achtste of het in het negende lid van dat artikel bepaalde, voor een lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend lid-beroepsgenoot van een regionaal tuchtcollege of van het centrale tuchtcollege tot gevolg dat hij in zijn functie bij dat college van rechtswege is geschorst.

  • 3 Een nog niet onherroepelijk geworden beslissing tot oplegging te zijnen aanzien van een van de in artikel 80, eerste lid, bedoelde maatregelen heeft, indien zij is gegeven met toepassing van het aan het slot van het derde lid of het in het vijfde lid van dat artikel bepaalde, voor een lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend lid-beroepsgenoot van een regionaal tuchtcollege of van het centrale tuchtcollege tot gevolg dat hij in zijn functie bij dat college van rechtswege is geschorst.

Artikel 60

Het in de artikelen 46c, onderdelen b en c, 46ca, eerste lid, onderdeel d, 46d, tweede lid, 46f, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c, en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden en de plaatsvervangende leden van de regionale tuchtcolleges en van het centrale tuchtcollege, met dien verstande dat de in het vijfde lid van artikel 46p bedoelde mededeling te hunnen aanzien eveneens wordt gedaan aan Onze Minister.

De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van deze leden en plaatsvervangende leden, met dien verstande dat:

  • a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van het regionaal tuchtcollege onderscheidenlijk centrale tuchtcollege; en

  • b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.

Artikel 61

De leden, plaatsvervangende leden, secretarissen en plaatsvervangende secretarissen van de tuchtcolleges is het verboden zich over een zaak die bij hun college aanhangig is of naar zij weten of vermoeden zal worden, in te laten in enig onderhoud met belanghebbenden of van dezen enige bijzondere inlichting of schriftuur dienaangaande aan te nemen.

Artikel 62

  • 1 De leden en de plaatsvervangende leden van de tuchtcolleges ontvangen een vacatiegeld, alsmede vergoeding van reis- en verblijfkosten en van verdere verschotten, een en ander overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.

  • 2 In de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan bij koninklijk besluit, in afwijking van het eerste lid, aan de voorzitter, een ander lid of plaatsvervangend lid dat met toepassing van artikel 66, eerste lid, tweede volzin, vooronderzoek verricht, of de secretaris van een tuchtcollege een salaris worden toegekend op een bij dat besluit te bepalen voet. In dat geval geniet de betrokkene bovendien een tijdelijke toelage voor kinderen, een vakantieuitkering, een ziektekostenvergoeding, een vergoeding van reis- en verblijfkosten, een vergoeding van verplaatsingskosten, alsmede een spaarpremie, overeenkomstig de bepalingen welke te dien aanzien voor de burgerlijke rijksambtenaren bij de ministeries zijn of zullen worden vastgesteld.

Artikel 62a

  • 1 De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de leden-beroepsgenoten, de plaatsvervangende leden-beroepsgenoten, de secretaris en de plaatsvervangend secretaris van een tuchtcollege leggen voorafgaand aan de aanvang van hun werkzaamheden voor het college de eed of belofte af, volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij deze wet.

  • 2 De voorzitter legt de eed of de belofte af ten overstaan van een plaatsvervangend voorzitter. De overige in het eerste lid bedoelde personen leggen de eed of belofte af ten overstaan van de voorzitter.

  • 3 Bij een herbenoeming worden de in het eerste lid bedoelde personen niet opnieuw beëdigd.

Artikel 62b

De in artikel 62a eerste lid, bedoelde personen zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitvoering van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Artikel 63

Een lid van een tuchtcollege, dat voor de behandeling van een zaak zitting heeft in dat college, kan zich verschonen en kan worden gewraakt, indien er te zijnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 524 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63a

In afwijking van artikel 55 wordt aan de behandeling van een verzoek tot wraking of verschoning slechts deelgenomen door drie rechtsgeleerde leden, van wie één tevens voorzitter is.

Artikel 64

  • 1 Het centrale tuchtcollege waakt tegen nodeloze vertraging in de behandeling van zaken door de regionale tuchtcolleges.

  • 2 Het centrale tuchtcollege kan zich de stukken, betrekking hebbende op een bij een regionaal tuchtcollege aanhangige zaak, doen overleggen en een termijn stellen, waarbinnen het regionale tuchtcollege het vooronderzoek dan wel het onderzoek op de terechtzitting moet sluiten.

  • 3 Indien het regionale tuchtcollege hieraan niet voldoet, kan het centrale tuchtcollege de behandeling van de zaak aan een ander regionaal tuchtcollege overdragen.

§ 4. Procedure in eerste aanleg

Artikel 65

  • 1 Een zaak wordt in eerste aanleg bij het bevoegde regionale tuchtcollege aanhangig gemaakt door indiening van een klaagschrift door:

    • a. een rechtstreeks belanghebbende;

    • b. degene die aan de beklaagde een opdracht heeft verstrekt;

    • c. degene bij wie of het bestuur van een instelling waarbij de beklaagde werkzaam of voor het verlenen van individuele gezondheidszorg ingeschreven is;

    • d. de inspecteur.

  • 2 De inhoud van het klaagschrift moet voldoen aan de daaromtrent bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

  • 3 De vooronderzoeker kan, indien de zaak hem daartoe geschikt voorkomt, bij het horen van de klager en de beklaagde, een minnelijke oplossing beproeven.

  • 4 Indien een minnelijke oplossing mogelijk blijkt, wordt deze op schrift gesteld en door de klager en de beklaagde ondertekend. Met een aldus vastgestelde minnelijke oplossing geeft de klager te kennen zijn klacht in te trekken.

  • 5 De bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift vervalt door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied.

  • 6 Indien naar zijn oordeel de behandeling van de zaak door het tuchtcollege geen uitstel gedoogt zonder groot nadeel voor het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg, verzoekt de inspecteur het tuchtcollege de zaak met spoed te behandelen.

  • 7 De inspecteur is verplicht ter zake van door hem ingediende klaagschriften aan de ambtenaren van het openbaar ministerie de door hen gevraagde inlichtingen te verstrekken. Hij kan de in de eerste volzin bedoelde ambtenaren ook uit eigen beweging ter zake inlichten.

Artikel 65a

  • 1 De secretaris van het tuchtcollege heft van de indiener van het klaagschrift een griffierecht van € 50.

  • 2 Indien het een klaagschrift betreft tegen twee of meer beroepsbeoefenaren en dat ten aanzien van elke beroepsbeoefenaar betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex of samenhangende feitencomplexen, is eenmaal griffierecht verschuldigd.

  • 3 De secretaris wijst de indiener van het klaagschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daarbij aangegeven bankrekeningnummer. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven, verklaart de voorzitter de klacht niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de klager ten aanzien van de betaling in verzuim is geweest.

  • 4 In afwijking van het eerste lid wordt geen griffierecht geheven indien een klaagschrift wordt ingediend door de inspecteur.

  • 5 Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, wordt het griffierecht aan de klager terugbetaald.

  • 6 Onze Minister kan het in het eerste lid bedoelde bedrag wijzigen voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.

Artikel 65b

  • 1 De secretaris van het college zendt een afschrift van het klaagschrift aan de beklaagde zodra het griffierecht is betaald.

  • 2 De secretaris van een college zendt aan de inspecteur een periodiek geaggregeerd overzicht van de ingediende klaagschriften. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het geaggregeerd overzicht bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 65c

  • 1 De klager kan zijn klacht tot uiterlijk twee weken voor de behandeling van de zaak op de terechtzitting schriftelijk wijzigen of aanvullen.

  • 2 De secretaris verstrekt de beklaagde een afschrift van de schriftelijke wijziging. De beklaagde wordt in de gelegenheid gesteld te worden gehoord over de wijziging, dan wel aanvulling van de klacht.

Artikel 65d

  • 1 De klager kan zijn klacht tot aan de uitspraak door het tuchtcollege intrekken. De secretaris bericht de beklaagde indien een klager zijn klacht heeft ingetrokken.

  • 2 Indien de klacht wordt ingetrokken, wordt de behandeling daarvan gestaakt, tenzij:

    • a. de beklaagde schriftelijk verklaart voortzetting van de behandeling te verlangen;

    • b. het tuchtcollege beslist dat de behandeling van de klacht om redenen, aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet.

  • 3 Indien om redenen van algemeen belang wordt beslist tot voortzetting van de klacht wordt de inspecteur voor het vervolg van de zaak als klager aangemerkt. De secretaris bericht de inspecteur over de voortzetting van de klacht.

  • 4 Indien de beklaagde overlijdt, wordt de behandeling van de klacht gestaakt.

  • 5 Indien de klager overlijdt, kan het tuchtcollege om redenen van algemeen belang beslissen dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 65e

De klager en de beklaagde kunnen zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde en zich laten bijstaan door een raadsman. De gemachtigde, niet zijnde een advocaat, legt desgevraagd ten bewijze van de machtiging een schriftelijke volmacht over. De voorzitter van het regionale tuchtcollege kan slechts weigeren een persoon, niet zijnde een advocaat, als gemachtigde of als raadsman toe te laten, indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat door de toelating van die persoon een behoorlijke uitoefening van de tuchtrechtspraak zal worden belemmerd. De weigering wordt door de voorzitter schriftelijk gemotiveerd.

Artikel 65f

Onze Minister kan ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd aanwijzen aan wie dezelfde bevoegdheden toekomen als waarover de inspecteur, bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel d, beschikt voor het voeren van een procedure bij een tuchtcollege in eerste aanleg als bedoeld in deze paragraaf of in beroep als bedoeld in paragraaf 5 van dit hoofdstuk.

Artikel 66

  • 1 Na verzending van het afschrift, bedoeld in artikel 65b, eerste lid, gelast de voorzitter van het regionale tuchtcollege een vooronderzoek. De voorzitter draagt het vooronderzoek op aan een of meer leden of plaatsvervangende leden of aan de secretaris of plaatsvervangend secretaris van het regionale tuchtcollege.

  • 2 Het vooronderzoek kan zich mede uitstrekken tot andere dan in het klaagschrift vermelde feiten en omstandigheden. De vooronderzoeker stelt de klager en de beklaagde in de gelegenheid door hem te worden gehoord. Hij kan de betrokken inspecteur, alsmede getuigen en deskundigen horen; ten aanzien van de getuigen en deskundigen is artikel 68 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oproeping, het verzoek tot dagvaarding en het doen afleggen van de eed of belofte geschieden door de vooronderzoeker.

  • 3 Bij de vervulling van de hem op grond van het eerste en het tweede lid toekomende taak is de vooronderzoeker bevoegd, vergezeld van de door hem aangewezen personen, elke plaats te betreden teneinde een onderzoek te verrichten waarvan het uitvoeren ter betrokken plaatse door hem noodzakelijk wordt geoordeeld. Ingeval tijdens zodanig onderzoek de orde wordt verstoord of hem tegenstand wordt geboden, kan de vooronderzoeker de hulp van de sterke arm inroepen. De voorzitter van het regionale tuchtcollege is bevoegd een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden te geven.

  • 4 De vooronderzoeker kan de klager, de beklaagde en anderen verzoeken om binnen een door hem te bepalen termijn inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. Indien de klager of de beklaagde niet voldoet aan het verzoek, kan het regionale tuchtcollege daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.

  • 5 Tijdens de behandeling van een zaak op de terechtzitting kan het regionale tuchtcollege de vooronderzoeker opdragen alsnog een aanvullend onderzoek in te stellen. Het tweede en derde lid zijn te dezen van overeenkomstige toepassing. Het aanvullend onderzoek wordt gesloten door de zaak wederom naar een terechtzitting te verwijzen.

  • 6 De vooronderzoeker, die tevens lid of plaatsvervangend lid is van het regionale tuchtcollege en die een vooronderzoek in een zaak heeft verricht, neemt, op straffe van nietigheid, geen deel aan de behandeling van die zaak op de terechtzitting.

Artikel 67

  • 1 De klager en de beklaagde worden in de gelegenheid gesteld de behandeling van de zaak op de terechtzitting bij te wonen en tijdens de behandeling te worden gehoord.

  • 2 De klager en de beklaagde worden gedurende een termijn van tenminste zes dagen in de gelegenheid gesteld van de processtukken kennis te nemen. De laatste dag van de in de eerste volzin genoemde termijn ligt tenminste acht dagen vóór de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting.

  • 3 Indien dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden, bepaalt de voorzitter van het tuchtcollege dat het kennisnemen van bepaalde processtukken of gedeelten ervan niet wordt toegestaan aan de klager persoonlijk, maar uitsluitend aan een gemachtigde, die arts of advocaat is, dan wel van de voorzitter bijzondere toestemming heeft verkregen.

Artikel 67a

  • 1 Tenzij reeds is bepaald dat de zaak ter terechtzitting zal worden behandeld, kan door de voorzitter dan wel door het regionale tuchtcollege in raadkamer een eindbeslissing worden gegeven, inhoudende dat:

    • a. het college kennelijk onbevoegd is;

    • b. de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is;

    • c. de klacht kennelijk ongegrond is; of

    • d. de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.

Artikel 67b

  • 1 De voorzitter van het tuchtcollege kan bepalen dat de beklaagde of de klager wordt opgeroepen om in persoon op de zitting te verschijnen teneinde hun standpunten toe te lichten of het college inlichtingen te verschaffen. Zij worden opgeroepen door de secretaris. De klager en de beklaagde zijn verplicht aan de oproeping gevolg te geven. Partijen worden hierop gewezen.

  • 2 Indien de beklaagde of de klager, hoewel behoorlijk opgeroepen niet op de zitting verschijnt, kan het college daaruit de gevolgtrekkingen maken die het geraden voorkomt.

Artikel 68

  • 1 Het regionale tuchtcollege kan getuigen en deskundigen ter terechtzitting oproepen en horen. Ieder die als getuige of deskundige is opgeroepen, is verplicht aan de oproeping gevolg te geven.

  • 2 De klager en de beklaagde kunnen getuigen en deskundigen ter terechtzitting uitnodigen of bij deurwaardersexploit oproepen; in geval van oproeping gelden voor hen dezelfde verplichtingen als voor getuigen en deskundigen, opgeroepen door het tuchtcollege.

  • 3 Verschijnt een getuige of een deskundige op de oproeping niet, dan doet de officier van justitie op verzoek van het college hem dagvaarden, desverzocht met bevel tot medebrenging. Artikel 6:1:5 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De voorzitter van het college doet de getuigen de eed of belofte afleggen dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen. De getuigen en deskundigen zijn verplicht op de gestelde vragen te antwoorden, onderscheidenlijk de van hen gevorderde diensten te verlenen. De deskundigen zijn gehouden hun taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten.

  • 6 De getuigen en deskundigen, opgeroepen door het tuchtcollege, ontvangen, desverkiezende op vertoon van hun oproeping of dagvaarding, uit ’s Rijks kas schadeloosstelling, door de voorzitter van het college te begroten overeenkomstig het bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde. De voorzitter begroot op overeenkomstige wijze de schadeloosstelling voor getuigen en deskundigen, opgeroepen of uitgenodigd ingevolge het tweede lid, welke ten laste komt van degene door wie zij zijn opgeroepen of uitgenodigd. Deurwaarders ontvangen voor de werkzaamheden verricht ingevolge het tweede lid, van hun opdrachtgever een vergoeding overeenkomstig de bepalingen van het tarief van justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken.

Artikel 68a

  • 1 Indien naar aanleiding van het vooronderzoek of de behandeling ter terechtzitting van een klacht als bedoeld in artikel 47 een vermoeden is gerezen dat een beklaagde mogelijk ongeschikt is om zijn beroep uit te oefenen als bedoeld in artikel 79, stelt de voorzitter de inspecteur daarvan op de hoogte. De voorzitter zendt de stukken waarop het vermoeden van de mogelijke ongeschiktheid van de beroepsbeoefenaar is gebaseerd aan de inspecteur.

  • 2 De voorzitter die een vermoeden als bedoeld in het eerste lid heeft geuit, neemt geen deel aan de behandeling van een zaak tegen die beroepsbeoefenaar, als bedoeld in artikel 79.

Artikel 69

  • 1 Binnen twee maanden na sluiting van het onderzoek op de terechtzitting wordt de eindbeslissing van het regionale tuchtcollege uitgesproken.

  • 2 Een in het eerste lid bedoelde beslissing strekt tot:

    • a. het niet-ontvankelijk verklaren van de klager,

    • b. het ongegrond verklaren van de klacht, of

    • c. het gegrond verklaren van de klacht.

  • 4 Een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste, tweede en vierde lid, wordt niet opgelegd indien dit door het regionale tuchtcollege raadzaam wordt geacht in verband met de geringe ernst van het handelen of nalaten, de omstandigheden waaronder het handelen of nalaten heeft plaatsgevonden, dan wel omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan.

  • 5 Indien het regionale tuchtcollege de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en een maatregel oplegt als bedoeld in het derde lid, kan het in zijn beslissing opnemen dat de kosten, of een deel daarvan, die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, door de beklaagde aan wie de maatregel wordt opgelegd aan de klager worden vergoed. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over welke kosten vergoed kunnen worden, wat de hoogte van de te vergoeden kosten is en over de tenuitvoerlegging van de beslissing van het regionale tuchtcollege.

  • 6 De beslissing is met redenen omkleed en wordt op schrift gesteld.

Artikel 70

  • 1 Het regionale tuchtcollege behandelt de zaak in een openbare terechtzitting. Het college kan evenwel om gewichtige redenen bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden.

  • 2 De eindbeslissing van het regionale tuchtcollege van een zaak die in een openbare terechtzitting is behandeld, wordt in het openbaar uitgesproken.

  • 3 Bij de openbare uitspraak van een beslissing worden de naam, de voornamen, de hoedanigheid en de woonplaats van de bij de zaak betrokken patiënt, van de klager en van de getuigen weggelaten.

  • 4 Tijd en plaats van een openbare terechtzitting of openbare uitspraak worden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels bekend gemaakt.

Artikel 71

Het regionale tuchtcollege kan om redenen, aan het algemeen belang ontleend, bepalen dat zijn eindbeslissing geheel of gedeeltelijk in de Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan door hem aangewezen tijdschriften of nieuwsbladen ter bekendmaking zal worden aangeboden, een en ander met weglating van de namen, voornamen en woonplaatsen van de in de beslissing genoemde personen alsmede van de daarin voorkomende andere gegevens die omtrent deze personen een aanwijzing bevatten.

Artikel 72

  • 1 Van de eindbeslissing van het regionale tuchtcollege wordt, binnen een week na de uitspraak daarvan, een afschrift gezonden aan:

    • a. de klager;

    • b. de beklaagde;

    • c. de inspecteur;

    • d. de secretaris van het centrale tuchtcollege;

    • e. Onze Minister van Defensie, ingeval de beslissing betrekking heeft op een persoon die militair is.

§ 5. Procedure in beroep

Artikel 73

  • 1 Tegen een eindbeslissing van het regionale tuchtcollege kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift van die beslissing bij het centrale tuchtcollege beroep worden ingesteld door:

    • a. de klager, voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

    • b. de beklaagde;

    • c. de inspecteur.

  • 2 Het beroep wordt schriftelijk ingesteld. De inhoud van het beroepschrift moet voldoen aan de daaromtrent bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

  • 3 Artikel 65a is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat waar in dat artikel wordt gesproken over «klaagschrift» daar voor de toepassing van dat artikel «beroepschrift» moet worden gelezen.

  • 4 De secretaris van het college zendt een afschrift van het beroepschrift aan de klager, de beklaagde en de inspecteur, voor zover het beroepschrift niet door hen is ingediend, zodra het griffierecht is betaald.

  • 5 De personen, bedoeld in het vierde lid, kunnen binnen zes weken na de datum van verzending van een afschrift van het beroepschrift als bedoeld in het vierde lid, incidenteel beroep instellen. De voorschriften omtrent de procedure in beroep zijn van toepassing, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.

  • 6 De in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde personen worden door de voorzitter van het centrale tuchtcollege in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na toezending van de gronden van het incidenteel beroep schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot het incidenteel beroep kenbaar te maken.

  • 7 Wanneer het beroepschrift na afloop van de termijn, bedoeld in het eerste lid, is ingediend, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.

  • 8 Het centrale tuchtcollege kan degene die beroep heeft ingesteld niet-ontvankelijk verklaren, het beroep verwerpen of het beroep gegrond verklaren.

  • 9 Indien het centrale tuchtcollege het beroep gegrond verklaart dan wel bij de behandeling van het beroep op andere dan de in het beroepschrift aangevoerde gronden tot het oordeel komt dat de in eerste aanleg gegeven beslissing niet kan worden gehandhaafd, vernietigt het deze beslissing en doet de zaak alsdan zelf af.

  • 10 Indien tegen de eindbeslissing van het regionale tuchtcollege door twee of meer personen beroep is ingesteld en tenminste twee van hen ontvankelijk zijn, worden deze beroepen gezamenlijk behandeld.

  • 11 De artikelen 65, zevende lid, en 65d, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat waar in dat artikel wordt gesproken over «klaagschrift» daar voor de toepassing van dat artikel «beroepschrift» moet worden gelezen.

Artikel 73a

  • 1 De voorzitter van het centrale tuchtcollege kan kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde beroepen, alsmede beroepen die naar zijn oordeel niet zullen leiden tot een andere beslissing dan die van het regionale tuchtcollege, binnen dertig dagen nadat zij zijn ingesteld, bij met redenen omklede beslissing afwijzen.

Artikel 73b

  • 1 Tegen een beslissing als bedoeld in artikel 73a, eerste lid, kunnen de klager en de beklaagde binnen veertien dagen na de verzending van het afschrift van de beslissing, schriftelijk verzet doen bij het centrale tuchtcollege.

  • 2 Alvorens te beslissen op het verzet, stelt het centrale tuchtcollege klager en beklaagde in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 3 Het verzet wordt behandeld in een samenstelling van het centrale tuchtcollege waarvan degene die de in artikel 73a bedoelde beslissing heeft genomen geen deel uitmaakt.

  • 4 De beslissing op verzet is met redenen omkleed en strekt tot:

    • a. niet-ontvankelijkverklaring van het verzet;

    • b. ongegrondverklaring van het verzet; of

    • c. gegrondverklaring van het verzet.

  • 5 Indien het centrale tuchtcollege het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart, blijft de beslissing waartegen verzet was gedaan in stand.

  • 6 Indien het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de beslissing waartegen verzet was gedaan en wordt de behandeling van de zaak voortgezet.

  • 7 Tegen de beslissing op verzet staat geen rechtsmiddel open. Van de beslissing zendt de voorzitter onverwijld een afschrift aan de artikel 72 genoemde personen.

  • 8 In afwijking van het zesde lid kan het centrale tuchtcollege zonder behandeling ter terechtzitting uitspraak doen op de klacht, indien het verzet gegrond is en nader onderzoek of nadere behandeling redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de klacht.

Artikel 74

  • 1 Indien een beroepschrift afkomstig is van een persoon die niet bevoegd is tot het instellen van beroep, niet tijdig is ingediend of niet voldoet aan de krachtens artikel 73, tweede lid, gestelde eisen, kan het centrale tuchtcollege op voorstel van de voorzitter zonder verder onderzoek, in raadkamer, een beslissing geven, welke strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van degene die het beroep heeft ingesteld. De beslissing is met redenen omkleed en wordt op schrift gesteld. In andere dan in de eerste volzin bedoelde gevallen kan de voorzitter, alvorens de zaak naar een terechtzitting te verwijzen, een vooronderzoek op de voet van het in artikel 66, tweede en derde lid, bepaalde gelasten.

  • 3 Het centrale tuchtcollege kan het regionale tuchtcollege dat de beslissing waartegen beroep is ingesteld, heeft gegeven, uitnodigen inlichtingen te verstrekken.

  • 4 Het centrale tuchtcollege kan mede oordelen over onderdelen van de beslissing van het regionale tuchtcollege, waartegen in het beroepschrift geen bezwaren zijn aangevoerd.

  • 5 Indien alleen de beklaagde beroep heeft ingesteld, kan het centrale tuchtcollege slechts met eenparigheid van stemmen een beslissing geven die een wijziging te zijnen nadele brengt in hetgeen door het regionale tuchtcollege was beslist.

  • 6 De eindbeslissing van het centrale tuchtcollege van een zaak die in een openbare terechtzitting is behandeld, wordt in het openbaar uitgesproken.

  • 7 Een afschrift van de beslissing van het centrale tuchtcollege wordt mede toegezonden aan het regionale tuchtcollege dat in eerste aanleg besliste.

Artikel 75

Tegen een beslissing van het centrale tuchtcollege staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.

§ 6. Verdere bepalingen

Artikel 76

  • 1 De secretaris van het centrale tuchtcollege bewaart en registreert de hem overeenkomstig artikel 72, eerste lid, toegezonden beslissingen.

  • 2 De secretaris van het centrale tuchtcollege verstrekt desgevraagd aan de tuchtcolleges, de leden van de rechterlijke macht en de ambtenaren van het openbaar ministerie inlichtingen omtrent onherroepelijke beslissingen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent het in het eerste en het tweede lid bepaalde nadere regels worden gesteld. Daarbij kunnen de in het eerste lid gestelde verplichtingen, voor zover zulks uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling toelaatbaar is, worden beperkt.

Artikel 77

De secretarissen van de tuchtcolleges kunnen aan degene die daarom verzoekt, tegen betaling der kosten, afschriften van onherroepelijke beslissingen van de tuchtcolleges verstrekken. Zodanige afschriften worden niet dan na machtiging van de voorzitter van het college dat de desbetreffende beslissing heeft gegeven, verstrekt. Een verzoek daartoe wordt alleen toegestaan ingeval de verzoeker heeft aangetoond dat hij daarbij belang heeft. In de afschriften worden de in de desbetreffende beslissingen vermelde namen, voornamen en woonplaatsen van de klagers, de beklaagden, de getuigen en de deskundigen weggelaten.

Artikel 78

De tuchtcolleges brengen jaarlijks vóór 1 april verslag uit omtrent hun werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Dit verslag wordt, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

Hoofdstuk VIII. Maatregelen wegens ongeschiktheid

Artikel 79

  • 1 Het regionale tuchtcollege is bevoegd op schriftelijke voordracht van een inspecteur een voorziening te treffen, ertoe strekkende een beroepsbeoefenaar die in een der in het artikel 47, tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, uit dat register te doen verwijderen dan wel diens uitoefening van het betrokken beroep met bijzondere waarborgen te omkleden indien de beroepsbeoefenaar moet worden geacht de geschiktheid tot het uitoefenen dan wel tot het zonder zodanige waarborgen uitoefenen van dat beroep te missen, wegens:

    • 1°. zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid; of

    • 2°. zijn gewoonte van drankmisbruik of van misbruik van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 2 Overeenkomstig het eerste lid is het regionale tuchtcollege tevens bevoegd op schriftelijke voordracht van een inspecteur een voorziening te treffen, ten aanzien van een beroepsbeoefenaar die ten hoogste een jaar voordat de voordracht wordt ingediend in een register heeft ingeschreven gestaan. De voordracht wordt in dat geval geacht te strekken tot ontzegging tot het recht op wederinschrijving.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de inspecteur in bij de maatregel omschreven gevallen tot het doen van een voordracht niet mag overgaan dan na overleg met een of meer andere inspecteurs.

  • 5 Onze Minister kan ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd aanwijzen aan wie dezelfde bevoegdheden toekomen als waarover de inspecteur, bedoeld in het eerste lid, beschikt voor het voeren van een procedure als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 80

  • 1 Een voorziening, bedoeld in artikel 79, eerste lid, kan bestaan in het opleggen van een der volgende maatregelen ten aanzien van de betrokkene:

    • a. binding aan bijzondere voorwaarden om het beroep uit te oefenen waarvoor de beroepsbeoefenaar in het register is ingeschreven;

    • b. gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven staande het betrokken beroep uit te oefenen;

    • c. doorhaling van de inschrijving in het register.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kunnen ook gezamenlijk worden opgelegd.

  • 3 Een maatregel, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, wordt eerst van kracht bij het onherroepelijk worden van de beslissing waarbij hij is opgelegd, tenzij het regionale tuchtcollege, indien het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zulks vordert, bij zijn beslissing heeft bepaald dat hij onmiddellijk van kracht wordt.

  • 4 De maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register wordt vanwege Onze Minister ten uitvoer gelegd zodra de beslissing waarbij hij is opgelegd, onherroepelijk is geworden.

  • 5 Bij het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving kan het regionale tuchtcollege tevens, indien het belang van de individuele gezondheidszorg zulks vordert, bij wijze van voorlopige voorziening, een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder d of e, opleggen. Deze voorziening wordt terstond van kracht en wordt vanwege Onze Minister onverwijld ten uitvoer gelegd; de voorlopige voorziening blijft in afwijking van artikel 48, eerste lid, onderdeel d, van kracht totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd. Artikel 48, tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Indien toepassing is gegeven aan artikel 79, tweede lid, kan de voorziening worden opgelegd tot ontzegging van het recht op wederinschrijving.

Artikel 81

  • 1 Ingeval de omstandigheden op grond waarvan een maatregel, bedoeld in artikel 80, eerste lid, onder a, b of c, was opgelegd, hebben opgehouden te bestaan, kan bij koninklijk besluit worden bepaald dat de voorwaarden die de betrokkene bij die maatregel werden gesteld, komen te vervallen, dat hij in de hem ontzegde bevoegdheid wordt hersteld, onderscheidenlijk dat hij, tenzij een buiten de opgelegde maatregel staande weigeringsgrond aanwezig blijkt, wederom in het register zal kunnen worden ingeschreven. In laatstbedoeld geval kan bij dat besluit worden bepaald dat het recht wederom in het register te worden ingeschreven eerst zal ingaan zodra de betrokkene aan vooraf te vervullen bijzondere voorwaarden, in dat besluit omschreven, zal hebben voldaan.

  • 2 De voordracht tot een besluit krachtens het eerste lid wordt gedaan door Onze Minister. Alvorens zodanige voordracht wordt gedaan, wint Onze Minister het advies in bij het regionale tuchtcollege dat de maatregel heeft opgelegd.

Artikel 82

Aan de behandeling van een zaak wordt deelgenomen door de voorzitter, door het andere rechtsgeleerde lid en door de drie leden-beroepsgenoten die behoren tot de categorie arts of gezondheidszorgpsycholoog, een en ander met de mogelijkheid van plaatsvervanging.

Artikel 83

  • 1 Een voordracht als bedoeld in artikel 79, tweede lid, dient een omschrijving van de ter zake dienende feiten en omstandigheden te bevatten en te vermelden welke der in artikel 80, eerste lid, bedoelde maatregelen worden voorgesteld en, zo het een maatregel als in dat lid, onder a en b, omschreven betreft, de inhoud daarvan. Artikel 65, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Van een voordracht als bedoeld in het eerste lid zendt de secretaris van het regionale tuchtcollege een afschrift aan degene op wie de voordracht betrekking heeft.

  • 3 De voorzitter van het regionale tuchtcollege kan besluiten dat een zaak om een voorziening te treffen, bedoeld in artikel 79, eerste lid, gevoegd wordt behandeld met een zaak, bedoeld in artikel 47, indien de voordracht en het klaagschrift betrekking hebben op dezelfde beroepsbeoefenaar.

  • 4 Bij de gevoegde behandeling van een zaak als bedoeld in het derde lid, is het college voor de behandeling van een zaak bedoeld in artikel 79, eerste lid, samengesteld uit de voorzitter, een gemeenschappelijk rechtsgeleerd lid en drie leden-beroepsgenoten die behoren tot de categorie arts of de categorie gezondheidszorgpsycholoog en voor de behandeling van een zaak, bedoeld in artikel 47, uit de voorzitter, het gemeenschappelijk rechtsgeleerde lid en drie leden-beroepsgenoten, benoemd voor de categorie waartoe de beklaagde behoort, een en ander met de mogelijkheid van plaatsvervanging.

  • 5 De inspecteur en degene op wie de voordracht betrekking heeft, kunnen zich doen vertegenwoordigen door een gemachtigde en zich doen bijstaan door een raadsman. De gemachtigde moet, desgevraagd, zijn bevoegdheid aantonen door het overleggen van een schriftelijke volmacht. Advocaten, als gemachtigden optredende, zijn tot deze overlegging niet gehouden. De voorzitter van het regionale tuchtcollege kan slechts weigeren een persoon die geen advocaat is als gemachtigde of als raadsman toe te laten, indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat door de toelating van die persoon een behoorlijke uitoefening van de rechtspraak zal worden belemmerd. De weigering wordt door de voorzitter schriftelijk gemotiveerd.

  • 6 Na verzending van het afschrift, bedoeld in het tweede lid, gelast de voorzitter een vooronderzoek, dat zich mede kan uitstrekken tot andere dan in de voordracht vermelde feiten en omstandigheden. De voorzitter draagt het vooronderzoek op aan een of meer leden of plaatsvervangende leden of aan de secretaris of plaatsvervangende secretaris van het regionale tuchtcollege. Degene die het vooronderzoek verricht stelt degene op wie de voordracht betrekking heeft, en de inspecteur die de voordracht heeft gedaan, in de gelegenheid door hem te worden gehoord. Hij kan voorts getuigen en deskundigen horen; ten aanzien van de getuigen en deskundigen is artikel 68 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oproeping, het verzoek tot dagvaarding en het doen afleggen van de eed of belofte geschieden door degene die het vooronderzoek verricht. Van de uitkomsten van het vooronderzoek wordt aan de inspecteur mededeling gedaan voordat de zaak ter rechtszitting in behandeling wordt genomen. Artikel 66, derde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Het vooronderzoek wordt gesloten met verwijzing naar een rechtszitting.

  • 8 Degene op wie de voordracht betrekking heeft, en de inspecteur die de voordracht heeft gedaan, worden in de gelegenheid gesteld de behandeling van de zaak ter rechtszitting bij te wonen en tijdens de behandeling te worden gehoord. Zij worden gedurende een termijn van tenminste zes dagen in de gelegenheid gesteld van de processtukken kennis te nemen. De laatste dag van deze termijn ligt tenminste acht dagen vóór de aanvang van het onderzoek ter rechtszitting.

  • 9 Ten aanzien van de getuigen en deskundigen is artikel 68 van overeenkomstige toepassing.

  • 10 Tijdens de behandeling van een zaak ter rechtszitting kan het regionale tuchtcollege een of meer leden of plaatsvervangende leden, de secretaris of de plaatsvervangende secretaris opdragen alsnog een aanvullend vooronderzoek in te stellen. Het vierde lid is te dezen van overeenkomstige toepassing. Het aanvullende vooronderzoek wordt gesloten door de zaak wederom naar een rechtszitting te verwijzen.

  • 11 Het regionale tuchtcollege kan, indien het termen daartoe aanwezig acht, de betrokkene schriftelijk aanzeggen dat het belang van de zaak vordert dat hij zijn medewerking verleent aan een te zijnen aanzien door of vanwege een of meer artsen of gezondheidszorgpsychologen, door het regionale tuchtcollege hiertoe als deskundigen aangewezen, uit te voeren geneeskundig onderzoek. De kosten van het onderzoek komen ten laste van de Staat. Indien de betrokkene de van hem verlangde medewerking geheel of gedeeltelijk onthoudt, kan het regionale tuchtcollege bij zijn op de voordracht te geven beslissing deze omstandigheid in zijn overwegingen betrekken.

  • 12 Zolang het regionale tuchtcollege zijn onderzoek van de zaak ter rechtszitting niet heeft beëindigd, kan de inspecteur de door hem gedane voordracht intrekken, in welk geval de behandeling van de zaak wordt gestaakt, tenzij degene op wie de voordracht betrekking heeft schriftelijk heeft verklaard voortzetting van de behandeling te verlangen.

    Evenzo kan de inspecteur zijn voordracht zo nodig nog wijzigen of aanvullen. In zodanig geval wordt aan degene op wie de voordracht betrekking heeft, een afschrift van de aldus herziene voordracht verstrekt en wordt deze in de gelegenheid gesteld alsnog te worden gehoord.

    Indien degene op wie de voordracht betrekking heeft, overlijdt, wordt de behandeling van de zaak gestaakt.

  • 13 Binnen twee maanden na sluiting van het onderzoek ter rechtszitting wordt de eindbeslissing van het regionale tuchtcollege uitgesproken. De eindbeslissing strekt hetzij tot het opleggen van een der in artikel 80, eerste lid, omschreven maatregelen, hetzij tot het afwijzen van de voordracht. Zij is met redenen omkleed en wordt op schrift gesteld. Bij de keuze van de op te leggen maatregel kan het regionale tuchtcollege afwijken van hetgeen in de voordracht werd voorgesteld, met dien verstande dat de in artikel 80, eerste lid, onder c, omschreven maatregel niet dan in overeenstemming met de voordracht kan worden opgelegd.

  • 14 Ten aanzien van de behandeling van de zaak ter rechtszitting en het uitspreken van de beslissing is artikel 70, eerste, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing. Een beslissing, strekkende tot het opleggen van een der in artikel 80, eerste lid, omschreven maatregelen, wordt in het openbaar uitgesproken. Ten aanzien van een beslissing, strekkende tot het afwijzen van de voordracht, kan het regionale tuchtcollege om redenen, aan het algemeen belang ontleend, bepalen dat zij in het openbaar wordt uitgesproken, met dien verstande dat zodanige beslissing in elk geval in het openbaar wordt uitgesproken indien de zaak in een openbare rechtszitting is behandeld.

  • 15 Van de eindbeslissing van het regionale tuchtcollege wordt binnen een week na de uitspraak daarvan, een afschrift gezonden aan:

    • a. degene op wie de voordracht betrekking heeft;

    • b. de inspecteur die de voordracht heeft gedaan;

    • c. de inspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd, die daartoe bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen;

    • d. de secretaris van het centrale tuchtcollege;

    • e. Onze Minister, ingeval de beslissing strekt tot het opleggen van een der in artikel 80, eerste lid, omschreven maatregelen;

    • f. Onze Minister van Defensie, ingeval de beslissing betrekking heeft op een persoon die militair is.

Artikel 84

  • 1 Tegen een eindbeslissing van het regionale tuchtcollege kan degene op wie de voordracht betrekking heeft, alsmede de betrokken inspecteur, binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift van die beslissing bij het centrale tuchtcollege beroep instellen.

  • 2 Ten aanzien van de samenstelling van het centrale tuchtcollege bij de behandeling van zodanig beroep is artikel 56, tweede lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in die bepaling aan leden-beroepsgenoten toegewezen plaatsen in alle gevallen worden ingenomen door leden of plaatsvervangende leden van het college, benoemd uit de personen die in het desbetreffende register als arts of gezondheidszorgpsycholoog ingeschreven staan.

  • 3 De artikelen 73, tweede tot en met tiende lid, en 83, vijfde en twaalfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. In geval van intrekking van een ingesteld beroep door degene op wie de voordracht betrekking heeft, wordt de behandeling in beroep gestaakt, tenzij het college zijn onderzoek van de zaak ter rechtszitting reeds heeft beëindigd.

  • 4 Indien een beroepschrift afkomstig is van een persoon die niet bevoegd is tot het instellen van beroep, niet tijdig is ingediend of niet voldoet aan de krachtens het derde lid met overeenkomstige toepassing van artikel 73, tweede lid, gestelde eisen, kan het centrale tuchtcollege op voorstel van degene die het vooronderzoek heeft verricht zonder verder onderzoek, in raadkamer, een beslissing geven, welke strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van degene die het beroep heeft ingesteld. De beslissing is met redenen omkleed en wordt op schrift gesteld. In andere dan in de eerste volzin bedoelde gevallen kan de voorzitter, alvorens de zaak naar een rechtszitting te verwijzen, een vooronderzoek op de voet van artikel 83, zesde en zevende lid, gelasten.

  • 6 Ten aanzien van de toezending van afschriften van de eindbeslissing van het centrale tuchtcollege is artikel 83, vijftiende lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een afschrift mede wordt toegezonden aan het centrale tuchtcollege.

  • 7 Met betrekking tot de overeenkomstig het zesde lid juncto artikel 83, vijftiende lid, aan de secretaris van het centrale tuchtcollege toegezonden afschriften van de beslissingen is artikel 76 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 85

Ten aanzien van het centrale tuchtcollege is met betrekking tot zaken die bij dat college ingevolge een krachtens artikel 84 ingesteld beroep aanhangig zijn, artikel 62 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk VIIIA. Last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten

Artikel 85a

  • 1 De inspecteur kan een beroepsbeoefenaar die in een der in artikel 47, tweede lid, vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, een last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten voor het betrokken beroep opleggen.

  • 2 Een last als bedoeld in het eerste lid kan worden opgelegd indien:

    • a. gedragingen van de beroepsbeoefenaar hebben geleid tot ernstige benadeling van de gezondheid van personen of een aanmerkelijke kans daarop, dan wel indien die gedragingen blijk geven van een persoonlijkheid die zich niet verdraagt met het door hem uitgeoefende beroep, en

    • b. de gedragingen van de beroepsbeoefenaar van zodanige aard zijn dat het belang van de volksgezondheid meebrengt dat de beroepsbeoefenaar zijn beroepsactiviteiten staakt totdat een regionaal tuchtcollege als bedoeld in artikel 47, derde lid, over dat handelen heeft geoordeeld.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde last eindigt acht weken na de dag waarop de last aan de beroepsbeoefenaar is bekend gemaakt, tenzij de inspecteur binnen die periode van acht weken tegen de beroepsbeoefenaar bij het regionale tuchtcollege een klaagschrift heeft ingediend dan wel met betrekking tot die beroepsbeoefenaar een voordracht als bedoeld in artikel 79 heeft gedaan.

  • 4 Indien de inspecteur met inachtneming van het derde lid een zaak aanhangig heeft gemaakt bij het regionale tuchtcollege, blijft de in het eerste lid bedoelde last van kracht totdat dat tuchtcollege een einduitspraak heeft gedaan.

  • 5 Indien de inspecteur binnen de periode van acht weken afziet van het indienen van een tuchtklacht dan wel het doen van een voordracht als bedoeld in artikel 79, doet hij daarvan zo spoedig mogelijk mededeling aan de beroepsbeoefenaar. De last komt daarmee ten einde. In de mededeling wordt de datum vermeld waarop de last ten einde is gekomen.

  • 6 De inspecteur meldt de beroepsbeoefenaar aan wie hij een last heeft opgelegd na het verstrijken van de periode van acht weken zo spoedig mogelijk dat de last is beëindigd indien hij niet binnen die periode een tuchtklacht heeft ingediend dan wel een voordracht heeft gedaan als bedoeld in artikel 79.

  • 7 De inspecteur vermeldt in zijn klaagschrift dan wel de voordracht dat aan de betrokken beroepsbeoefenaar een last als bedoeld in het eerste lid is opgelegd.

  • 8 De secretaris zendt het afschrift van het klaagschrift dan wel van de voordracht zo spoedig mogelijk aan de betrokken beroepsbeoefenaar.

Artikel 85b

Indien de inspecteur een zaak aanhangig heeft gemaakt dan wel een voordracht heeft gedaan bij het regionale tuchtcollege als bedoeld in artikel 85a, derde lid, behandelt het tuchtcollege de zaak overeenkomstig artikel 65, zesde lid.

Hoofdstuk IX. Verdere bepalingen

Artikel 86

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de krachtens deze wet geregelde opleidingen, alsmede de krachtens artikel 40 gestelde voorschriften en de voorschriften waarvan overtreding in hoofdstuk X strafbaar is gesteld, zijn belast de ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd.

  • 2 Met het toezicht op de naleving van een last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten als bedoeld in artikel 85a zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

Artikel 87

  • 2 De met het toezicht belaste ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en van artikel 88 van deze wet, bevoegd tot inzage van de patiëntendossiers. Voor zover de betrokken beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.

Artikel 88

De beoefenaren van een op grond van artikel 3, 34 of 36a gereguleerd beroep zijn verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen.

Artikel 90

Bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de hoofdstukken II, III, VI en XI en in artikel 93 kan worden bepaald dat Onze Minister met betrekking tot onderwerpen die in de maatregel worden geregeld, nadere regels kan dan wel moet stellen.

Artikel 91

Een algemene maatregel van bestuur waarbij ten aanzien van een bij de maatregel aangewezen beroep voor de eerste maal toepassing wordt gegeven aan artikel 8, 34 of 40, dan wel een algemene maatregel van bestuur, inhoudende intrekking van een algemene maatregel van bestuur waarbij ten aanzien van een bepaald beroep toepassing is gegeven aan artikel 8, 34 of 40, wordt niet vastgesteld dan nadat het ontwerp daarvan in de Staatscourant is geplaatst. Omtrent het ontwerp staat voor een ieder gedurende dertien weken, te rekenen vanaf het tijdstip van plaatsing, de gelegenheid open zienswijzen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de plaatsing in de Staatscourant wordt het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Alvorens een ontwerp van een zodanig maatregel in de Staatscourant wordt geplaatst, wordt door of vanwege Onze Minister overleg gepleegd met de naar zijn oordeel representatieve organisaties van beoefenaren van het beroep waarop de maatregel betrekking heeft.

Artikel 92

  • 1 Ten aanzien van degene die als beoefenaar van een beroep dat geregeld is in deze wet of waarvan de opleiding krachtens artikel 34, eerste lid, is geregeld of aangewezen, is verbonden aan een in Nederland verblijvend onderdeel van een bondgenootschappelijke krijgsmacht, blijven ter zake van de werkzaamheden die hij in de uitoefening van dat beroep verricht met betrekking tot personeel, behorende tot een onderdeel van die bondgenootschappelijke krijgsmacht, alsmede met betrekking tot degenen met wie dat personeel duurzaam samenleeft, buiten toepassing:

    • a. het in artikel 4, tweede lid, gestelde verbod, voor zover het de titel betreft, waarvan het voeren voorbehouden is aan degenen die in de op dat beroep betrekking hebbende hoedanigheid in het desbetreffende register ingeschreven staan;

    • b. het in artikel 35, eerste lid, gestelde verbod, voor zover het handelingen betreft, waartoe de onder a bedoelde personen bevoegd zijn;

    • c. het in artikel 34, vierde lid, gestelde verbod, voor zover het de titel betreft waarvan het voeren voorbehouden is aan degenen die de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het betrokken beroep hebben voltooid.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde persoon die een in deze wet geregeld beroep uitoefent wordt voor de toepassing van in andere wetten opgenomen bepalingen, betrekking hebbende op degenen die in het desbetreffende register ingeschreven staan, gelijkgesteld met laatstbedoelde personen, voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het verrichten van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden.

Artikel 93

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik van een bij de maatregel aangegeven onderscheidingsteken door degenen die in een bij de maatregel aangewezen register ingeschreven staan of aan wie krachtens artikel 34, derde lid, het recht is voorbehouden een krachtens dat artikellid aangegeven titel te voeren.

Artikel 94

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 95

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de beide Kamers der Staten-Generaal een verslag over de wijze waarop zij is toegepast.

Hoofdstuk X. Strafbepalingen

Artikel 96

  • 1 Degene die bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaakt, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat hij bij het verrichten van die handelingen benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaakt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 2 Degene die bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaakt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 3 Bij veroordeling wegens een der in het eerste of tweede lid omschreven feiten kan de betrokkene tevens worden ontzet van het recht het betrokken beroep uit te oefenen.

  • 4 Indien het feit, bedoeld in het eerste lid, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 5 Indien het feit, bedoeld in het eerste lid, de dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 96a

  • 1 Indien tegen de verdachte van overtreding van artikel 96 ernstige bezwaren zijn gerezen en de bescherming van de volksgezondheid dat dringend vordert, is de officier van justitie, zolang de behandeling ter terechtzitting nog niet is aangevangen, bevoegd, gehoord de Inspectie gezondheidszorg en jeugd, de verdachte bij aan deze te betekenen kennisgeving als voorlopige maatregel te bevelen zich van bepaalde handelingen te onthouden.

  • 2 De verdachte kan tegen het bevel binnen veertien dagen na de betekening in beroep komen bij het gerecht waar de zaak wordt vervolgd of vervolgd zal worden. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk. De verdachte wordt gehoord, althans behoorlijk opgeroepen.

Artikel 96b

Indien tegen de verdachte van overtreding van artikel 96 ernstige bezwaren zijn gerezen en de bescherming van de volksgezondheid dat dringend vordert, kan het met de behandeling van de zaak belaste gerecht voor de behandeling ter terechtzitting, op de vordering van het openbaar ministerie, op de voordracht van de rechter-commissaris, met onderzoek in de zaak belast, en, indien de zaak te zijner zitting wordt behandeld, mede ambtshalve, de verdachte, gehoord de Inspectie gezondheidszorg en jeugd, als voorlopige maatregel bevelen zich van bepaalde handelingen te onthouden. Artikel 29, tweede en derde lid, en de artikelen 30 tot en met 32 van de Wet op de economische delicten zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 97

Degene die handelt in strijd met het in artikel 35, eerste lid, of 38 gestelde verbod wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 98

  • 2 Op dezelfde wijze wordt gestraft degene die handelt in strijd met een ingevolge artikel 96a of artikel 96b gegeven bevel zich van bepaalde handelingen te onthouden.

Artikel 98a

Onverminderd de artikelen 251, 260, 295, 305 en 309 van het Wetboek van Strafrecht, kan een persoon die werkzaam is in de individuele gezondheidszorg worden ontzet van het recht om een of meer beroepen in de individuele gezondheidszorg uit te oefenen, indien hij wordt veroordeeld voor een van de strafbare feiten omschreven in:

Artikel 99

  • 1 Degene die, hoewel hij in de uitoefening van zijn bevoegdheden is geschorst ten gevolge van een onherroepelijk geworden overeenkomstig artikel 48, eerste lid onder d, en 48, tweede lid opgelegde maatregel, een maatregel berustende op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep tijdelijk geheel heeft verloren, dan wel een maatregel, bij wijze van voorlopige voorziening opgelegd overeenkomstig artikel 80, vijfde lid, tijdens de duur dier schorsing handelt in strijd met het in artikel 4, tweede lid, of 17, tweede lid, gestelde verbod, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2 Op dezelfde wijze wordt gestraft degene die, hoewel zijn inschrijving in het desbetreffende register is doorgehaald ten gevolge van een onherroepelijk geworden overeenkomstig artikel 48, eerste lid, onder f, of 80, eerste lid, onder c, opgelegde maatregel, dan wel een maatregel berustende op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep blijvend geheel heeft verloren, handelt in strijd met het in artikel 4, tweede lid, of 17, tweede lid, gestelde verbod.

Artikel 100

Artikel 100a

Onze Minister is bevoegd een last onder dwangsom op te leggen:

  • a. aan een beroepsbeoefenaar die handelt in strijd met een krachtens artikel 85a opgelegde last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten.

  • b. ter zake van een gedraging die in strijd is met artikel 87, tweede lid.

Artikel 101

Degene die handelt in strijd met een krachtens artikel 40 gesteld voorschrift voor zover dit is aangeduid als strafbaar feit wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.

Artikel 102

Artikel 103

  • 1 Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit, omschreven in artikel 97, nog geen vier jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96 en 97, onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie worden opgelegd.

  • 2 Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit, omschreven in artikel 96, eerste lid, nog geen vier jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96 en 97, onherroepelijk is geworden, kan de gevangenisstraf met een derde worden verhoogd.

  • 3 Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit, omschreven in artikel 96, tweede lid, nog geen vier jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een strafbaar feit, omschreven in de artikelen 96 en 97, onherroepelijk is geworden, kan hechtenis voor de duur van een jaar en vier maanden worden opgelegd.

  • 4 Onder vroegere veroordeling als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan een vroegere veroordeling door een strafrechter in een andere lidstaat van de Europese Unie wegens feiten soortgelijk aan de feiten, bedoeld in de artikelen 96 en 97.

Hoofdstuk XI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 105

  • 1 Degenen die de bevoegdheid hadden verkregen tot het voeren van de titel van verpleegkundige vóór het tijdstip waarop artikel 3, eerste lid, ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden, wordt inschrijving in het desbetreffende register niet geweigerd vanwege het niet voldoen aan de ter zake van de genoten opleiding bij of krachtens hoofdstuk III voor inschrijving in dat register gestelde eisen.

  • 2 Met de in het eerste lid bedoelde personen worden gelijkgesteld degenen die een op de bekwaamheid tot de uitoefening van een daar bedoeld beroep dan wel op het voeren van de daar bedoelde titel betrekking hebbend getuigschrift hebben verkregen ter afsluiting van een wettelijk geregelde opleiding welke vóór het tijdstip waarop artikel 3, eerste lid, ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden, is aangevangen en eerst nadien is voltooid.

  • 3 Ingeval de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid of toelating onder beperkingen of voorwaarden is verleend, mag de betrokkene, in het register ingeschreven staande, het desbetreffende beroep slechts uitoefenen met inachtneming van die beperkingen of voorwaarden. Bij inschrijving van de betrokkene in het register wordt in de in de vorige volzin bedoelde gevallen in het register een aantekening geplaatst, inhoudende een omschrijving van die beperkingen of voorwaarden. Indien de bevoegdheid of de toelating voor een bepaalde tijd is verleend, wordt de inschrijving van de betrokkene na afloop van die tijd doorgehaald. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in de tweede volzin bedoelde aantekening.

  • 4 Het derde lid, eerste volzin, is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a. de in artikel 7, eerste volzin, van de Wet van 24 juni 1876, Stb. 117, bedoelde tandartsen;

    • b. degenen aan wie een met de bevoegdheid van de onder a bedoelde tandartsen overeenkomende bevoegdheid of toelating krachtens artikel 7a en 7d van de onder a genoemde wet was verleend;

    • c. degenen die krachtens artikel 1 van de Wet van 18 december 1957, Stb. 589, waren toegelaten tot het uitoefenen van de tandheelkundige praktijk in Nederland.

Artikel 107

  • 1 Voor de toepassing van artikel 34, vierde lid, worden met degenen die een krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot een beroep dat ook wettelijk geregeld was vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 34, hebben voltooid, gelijkgesteld:

    • a. personen die vóór het tijdstip waarop voor het desbetreffende beroep een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 34, derde lid, in werking treedt de bevoegdheid hadden verkregen tot de uitoefening van het desbetreffende beroep dan wel de bevoegdheid hadden verkregen tot het voeren van een op dat beroep betrekking hebbende titel;

    • b. personen die een wettelijk geregelde opleiding tot het desbetreffende beroep vóór het tijdstip waarop voor dat beroep een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 34, derde lid, in werking treedt, hebben aangevangen en nadien hebben voltooid;

    • c. personen, andere dan de onder a en b bedoelde, die het betreffende beroep hebben uitgeoefend gedurende een aaneengesloten periode van tenminste zes maanden in het tijdvak van vijf jaren, onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop voor dat beroep een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 34, derde lid, in werking treedt en ten aanzien van wie Onze Minister op hun daartoe strekkende aanvrage heeft verklaard dat hun verworven vakbekwaamheid geacht kan worden gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voltooid hebben van de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het desbetreffende beroep kan worden afgeleid.

  • 2 De beoordeling of de vakbekwaamheid van een persoon als bedoeld in het eerste lid, onder c, geacht kan worden gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan die welke mag worden afgeleid uit het voltooid hebben van de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het desbetreffende beroep, geschiedt aan de hand van het bezit van door Onze Minister aangewezen getuigschriften, door het afnemen van een proef, of, ter beoordeling van Onze Minister, op andere wijze, eventueel nadat de betrokkene gelegenheid is gelaten tot het volgen van aanvullende opleiding.

  • 3 Een aanvrage als bedoeld in het eerste lid, onder c, is slechts ontvankelijk indien zij wordt ingediend binnen zes maanden na het tijdstip waarop een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 34, derde lid, ten aanzien van het desbetreffende beroep in werking is getreden. Later ingediende aanvragen kunnen slechts in behandeling worden genomen indien een aannemelijke oorzaak voor de vertraging aanwezig is, en in dat geval slechts binnen twee maanden nadat de oorzaak heeft opgehouden te werken.

Artikel 107a

Voor de toepassing van artikel 34, vierde lid, worden met degenen die een krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot een beroep dat niet wettelijk geregeld was vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 34, hebben voltooid, gelijkgesteld: personen wier verworven vakbekwaamheid, gelet op het bezit van een door Onze Minister aangewezen getuigschrift, geacht kan worden gelijkwaardig of nagenoeg gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voltooid hebben van de krachtens artikel 34, eerste lid, geregelde of aangewezen opleiding tot het desbetreffende beroep kan worden afgeleid.

Artikel 108

  • 1 Aan degene die vóór het tijdstip waarop dit artikel in werking is getreden de bevoegdheid tot uitoefening van heilgymnastiek en massage hadden verkregen krachtens artikel 8, eerste lid, van de Wet op de paramedische beroepen (Stb. 1963, 113) dan wel op de in artikel 41, tweede of vierde lid, van die wet omschreven voet, is het recht voorbehouden de titel van heilgymnast-masseur te voeren.

  • 2 Het is degene wie het recht tot het voeren van de in het eerste lid geregelde titel niet toekomt, verboden die titel of een daarop gelijkende benaming te voeren.

  • 3 Tot het gebied van deskundigheid van de personen, bedoeld in het eerste lid, wordt gerekend het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen op het gebied van de bewegingstherapie en de massagetherapie, voor zover zij liggen op het gebied van de geneeskunst en het verrichten ervan geschiedt op grond van een door een arts afgegeven verwijzing die aan bij de maatregel te stellen eisen voldoet.

  • 4 Tot het gebied van deskundigheid van de personen, bedoeld in het eerste lid, wordt mede gerekend het verrichten van handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende diens gezondheidstoestand te bevorderen of te bewaken, welke overeenkomen met de handelingen, bedoeld in het derde lid, doch niet liggende op het gebied van de geneeskunst.

Artikel 109

  • 1 De krachtens de Medische Tuchtwet (Stb. 1928, 222) opgelegde maatregelen behouden na de intrekking van die wet hun rechtskracht.

  • 2 De op het tijdstip van die intrekking aanhangige zaken worden nog op de voet van het bij of krachtens de Medische Tuchtwet bepaalde afgehandeld, met dien verstande evenwel dat daarbij geen maatregel opgelegd kan worden wegens feiten ter zake waarvan geen maatregelen zouden kunnen worden opgelegd overeenkomstig hoofdstuk VII of VIII van de onderhavige wet.

Artikel 110

Ingeval overeenkomstig de Medische Tuchtwet bij onherroepelijk geworden beslissing de in artikel 5, eerste lid, onder 5°, van die wet vermelde maatregel is opgelegd, wordt deze naar zijn rechtsgevolgen gelijkgesteld met een krachtens artikel 48, eerste lid, onder f, of artikel 80, eerste lid, onder c, dan wel met een krachtens artikel 48, vierde lid, opgelegde maatregel, zulks naar gelang de betrokkene op het tijdstip van onherroepelijk worden van bedoelde beslissing al dan niet in het desbetreffende register ingeschreven stond.

Artikel 111

In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan voor personen die hun getuigschrift hebben behaald vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze maatregel een van artikel 8, tweede lid, afwijkende aanvangsdatum worden vastgesteld vanaf welke de in de maatregel aangegeven periode begint te lopen.

Artikel 112

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 115

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 118

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 120

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 121

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 127

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 131

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 132

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 133

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 134

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 135

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 136

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 138

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 140

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 141

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 142

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 145

De Wet van 1 juni 1865, Stb. 60, regelende de uitoefening der geneeskunst,

de Wet van 24 juni 1876, Stb. 117, houdende regeling van de voorwaarden tot verkrijging der afzonderlijke bevoegdheid tot uitoefening der tandheelkunst en van de uitoefening dier kunst,

de Wet van 25 december 1878, Stb. 222, houdende regeling der voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van arts, tandarts, apotheker, vroedvrouw en apothekersbediende,

de Wet tot bescherming van het diploma van verpleegkundige (Stb. 1921, 702),

de Wet van 30 december 1926, Stb. 454, tot herziening van de uitvoering van de Wet van 29 juni 1925, Stb. 282 (volledige tandprothese),

de Medische Tuchtwet (Stb. 1928, 222),

de Wet van 18 mei 1929, Stb. 257, tot het in de gelegenheid stellen van hen, die ingevolge de wet van 30 december 1926 (Stb. 454) geen visum op hun bewijs van vestiging hebben ontvangen, om alsnog van hun practische bekwaamheid te doen blijken,

de Wet van 13 mei 1939, Stb. 801, tot nadere voorzieningen inzake de tandheelkunde,

de Wet van 11 juli 1957, Stb. 330, houdende aanvullende bepalingen tot het verlenen van de bevoegdheid van tandheelkundige,

de Wet van 18 december 1957, Stb. 589, tot regeling van de toelating van in Indonesië bevoegde Nederlandse tandartsen en vroedvrouwen tot de uitoefening van de praktijk in Nederland,

de Wet op de paramedische beroepen (Stb. 1963, 113),

de Wet op de ziekenverzorgers en ziekenverzorgsters (Stb. 1963, 289), alsmede de Wet inzake de tandprothetici (Stb. 1989, 329) worden ingetrokken.

Artikel 146

Waar in deze wet "Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Stb. 1993, 655)" voorkomt, worden bij plaatsing van deze wet in het Staatsblad na "Stb." ingevoegd de jaargang en het nummer van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

Artikel 147

  • 1 De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

  • 2 Voorts kan het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 3 tot en met 7, 12, 100, 104, eerste lid, onder a, tweede en zesde lid, en 105, eerste en derde lid, per bij koninklijk besluit aan te wijzen regio verschillend worden gesteld ten aanzien van degenen die in Nederland woonachtig zijn en vóór het in het eerste lid bedoelde tijdstip de bevoegdheid tot het voeren van de titel van verpleegkundige hebben verkregen.

Artikel 148

Deze wet kan worden aangehaald als:

Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 11 november 1993

Beatrix

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

H. J. Simons

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de drieëntwintigste december 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg

Formulier voor het afleggen van de eed of belofte als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg door de voorzitter, de leden-beroepsgenoten en de secretaris van een regionaal of centraal tuchtcollege in de zin van deze wet, almede door hun plaatsvervangers.

Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten zal onderhouden en nakomen.

Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van mijn benoeming aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.

Ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij een rechtsgeding zal krijgen waarbij ik vanwege mijn werk binnen het college betrokken zou kunnen zijn.

Ik zweer/beloof dat ik mijn werk binnen het college met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en mij in deze uitoefening zal gedragen zoals een goed voorzitter/plaatsvervangend voorzitter/lid/plaatsvervangend lid, secretaris/plaatsvervangend secretaris van het college betaamt.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!

Bijlage 260547.png

De bovenvermelde eed/belofte afgelegd.

De

(1)

(2)

Naar boven