Regeling financiering Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 22-08-1993 t/m heden

Regeling financiering Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie

De Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken,

Overwegende, dat de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk zijn voor de landelijke werving, de selectie en het onderwijs voor de politie;

dat de taken op het gebied van de werving, de selectie en het onderwijs voor de politie worden uitgevoerd door het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie;

dat het Landelijk instituut jaarlijks een bijdrage ontvangt uit 's-Rijks kas;

dat het Landelijk instituut jaarlijks een begroting alsmede een rekening en verantwoording moet inzenden, welke moeten worden goedgekeurd door de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken gezamenlijk;

dat het uit een oogpunt van efficiency en doelmatigheid gewenst is de bijdragen uit 's-Rijks kas, afkomstig van de begrotingen van de departementen van Justitie en van Binnenlandse Zaken, aan het Landelijk Instituut betaalbaar te stellen via één departement, te weten het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

dat het wenselijk is ter zake nadere regels te stellen;

Gelet op artikel 76, vierde lid, van de Politiewet;

Besluiten:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de Minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken, die ten deze in overeenstemming met de Minister van Justitie optreedt;

b. het Landelijk instituut:

het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Politiewet, zoals deze met ingang van 1 juli 1992 is gewijzigd (Stb. 1992, 320);

c. de jaarrekening:

de rekening en verantwoording, bedoeld in artikel 76, tweede lid, van de Politiewet.

Artikel 2

Aan het Landelijk instituut worden jaarlijks bijdragen uit 's-Rijks kas verleend ter tegemoetkoming in de kosten die door het Landelijk instituut worden gemaakt ter uitvoering van de wettelijk opgedragen taken, verminderd met de hiermee verband houdende inkomsten.

Artikel 3

  • 1 De rijksbijdragen aan het Landelijk instituut worden vastgesteld met inachtneming van de artikelen 4 tot en met 9.

  • 2 De rijksbijdragen kunnen bestaan uit:

    • a. de exploitatiebijdrage, bedoeld in de artikelen 5 en 6;

    • b. bijzondere bijdragen, bedoeld in artikel 7.

Artikel 4

  • 1 Vóór 1 december van ieder jaar zendt de Minister aan het Landelijk instituut een begrotingsaanschrijving met richtlijnen ten behoeve van het opstellen en indienen van de begroting van het Landelijk instituut voor het begrotingsjaar volgend op het eerstvolgende begrotingsjaar.

  • 2 Vóór 1 februari stelt het Landelijk instituut een begroting van kosten en inkomsten met meerjarencijfers op voor het eerstvolgende begrotingsjaar en de daaropvolgende vier jaren, en zendt deze aan de beide Ministers. Gelijktijdig met de begroting worden de werkplannen, bedoeld in artikel 75, vierde lid, van de Politiewet toegezonden.

  • 3 Vóór 1 april zendt het Landelijk instituut een jaarrekening over het daaraan voorafgaande begrotingsjaar aan de beide Ministers.

Artikel 5

  • 1 Vóór 1 november en onder voorbehoud van goedkeuring van de hoofdstukken VI en VII van de Rijksbegroting, wordt de exploitatiebijdrage voor het eerstvolgende begrotingsjaar voorlopig vastgesteld onder gelijktijdige goedkeuring van de begroting.

  • 2 In de loop van het begrotingsjaar kan de voorlopige exploitatiebijdrage worden bijgesteld.

  • 3 Vóór 1 augustus wordt de exploitatiebijdrage over het voorafgaande begrotingsjaar definitief vastgesteld op basis van de ontvangen en beoordeelde verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 9, eerste lid. Deze exploitatiebijdrage mag het in de begroting toegestane maximum niet overschrijden.

Artikel 6

  • 1 De voorlopige exploitatiebijdrage wordt door de Minister in vier termijnen als voorschot betaalbaar gesteld, respectievelijk op 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november van het lopende begrotingsjaar.

  • 2 Verrekening van het verschil tussen de definitieve exploitatiebijdrage en de verstrekte voorschotten vindt plaats met de eerstvolgende voorschotbetaling na de vaststelling van de definitieve exploitatiebijdrage.

Artikel 7

  • 1 Aan het Landelijk instituut kan een bijzondere bijdrage worden verleend, indien zich maatschappelijke ontwikkelingen voordoen die het takenpakket van het Landelijk instituut wijzigen.

  • 2 Het Landelijk instituut dient voor een bijzondere bijdrage, een met redenen omkleed verzoek, vergezeld van een onderbouwde begroting, in bij de beide Ministers.

  • 3 Bij toekenning van een bijzondere bijdrage worden de termijnen vastgesteld waarop betaalbaarstelling door de Minister plaatsvindt.

  • 4 Algehele of gedeeltelijke terugvordering van de betaalde bijzondere bijdrage vindt plaats op basis van de ontvangen en beoordeelde verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

Artikel 8

  • 1 In de jaarrekening, bedoeld in artikel 4, derde lid, worden overzichten opgenomen van de feitelijke personeelssterkte, de investeringen, de reserves en de voorzieningen de geldleningen, alsmede van de gerealiseerde opleidingen volgens de werkplannen, bedoeld in artikel 4, tweede lid. Hierbij dient een analyse te worden gegeven van de verschillen in voorgenomen en gerealiseerde prijs/prestatienormen.

  • 2 De verantwoording over de besteding van bijzondere bijdragen wordt afzonderlijk opgenomen in de jaarrekening.

  • 3 Indien blijkt dat de voornemens in de werkplannen efficiënter zijn gerealiseerd, dient bij de jaarrekening een voorstel te worden gevoegd voor de bestemming van de gerealiseerde winst.

  • 4 Het voorstel, bedoeld in het derde lid, bevat een in de jaarrekening op te nemen verdeling over een egalisatiefonds activiteiten en reserves.

  • 5 Tussentijds vervreemden of bezwaren van onroerende zaken is toegestaan mits de opbrengst hiervan wordt aangewend voor investeringen in huisvesting. Niet geïnvesteerde opbrengsten dienen te worden gereserveerd voor toekomstige investeringen in huisvesting.

  • 6 In de jaarrekening wordt het gestelde in het vijfde lid zichtbaar gemaakt.

Artikel 9

  • 1 De jaarrekening, bedoeld in artikel 4, derde lid, wordt voorzien van een accountantsverklaring, af te geven door een registeraccountant.

  • 2 De Minister kan specifieke voorwaarden stellen ten aanzien van de reikwijdte van de controle en de inhoud van de verklaring en het rapport.

  • 3 Aan de ambtenaren van de accountantsdienst van de Minister wordt op eerste vordering alle informatie verstrekt die zij noodzakelijk achten. Voorts kunnen deze ambtenaren op eigen initiatief informatie inwinnen bij de registeraccountant die met de controle is belast.

Artikel 10

  • 1 Betalingen die in 1992 door het Rijk zijn gedaan aan of ten behoeve van de instituten die per 1 juli 1992 zijn opgegaan in het Landelijk instituut, worden verrekend met de voor dit jaar vastgestelde bijdrage.

  • 2 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 1992.

  • 3 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling financiering Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Justitie,
voor deze,
De

directeur-generaal Politie en Criminaliteitsbestrijding

J.J.H. Suyver

De

Minister

van Binnenlandse Zaken,
voor deze,
De

directeur-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid

,

H.C.J.L. Borghouts

Naar boven