Bijlage 1. Thema Milieu en Beleid (themaveld: Woon- en leefmilieu)
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
Algemene inleiding
Op het centraal (schriftelijk) examen maatschappijleer v.w.o. van 1995 en 1996 komen
de volgende drie thema's aan de orde:
- -
Politieke besluitvorming (themaveld Staat en maatschappij).
- -
Mens en Werk (themaveld Arbeid en vrije tijd).
- -
Milieu en Beleid (themaveld Woon- en leefmilieu).
De inhoudsomschrijvingen voor de examenthema's bestaan uit eindtermen, gegroepeerd
naar drie invalshoeken van maatschappijleer (vgl. art. 1.4 van het examenprogramma):
- -
de politiek-juridische invalshoek;
- -
de sociaal-economische invalshoek;
- -
de sociaal-culturele invalshoek.
De veranderings- en vergelijkende invalshoek, die in het examenprogramma wordt genoemd,
is steeds geïntegreerd in de hierboven genoemde.
De eindtermen geven aan welke kennis, inzicht en vaardigheden van de kandidaat worden
verwacht. De meeste eindtermen voor v.w.o. zijn produktief; dat wil zeggen dat de opstellers van de toetsen ervan uit mogen gaan dat kandidaten
in staat zijn hun kennis, inzicht en vaardigheden toe te passen bij het analyseren
van een (relatief nieuw) vraagstuk.
Eindtermen waarin wordt gevraagd om het verwoorden van een eigen mening of standpunt,
zijn te typeren als vrije verwerking; kandidaten moeten een vraagstuk niet alleen kunnen analyseren, maar ook – aan de
hand van relevante en vak-specifieke criteria – kunnen beoordelen.
Het werkwoord ‘herkennen’ in de eindtermen verwijst naar identificatie; kandidaten moeten in staat zijn gegevens te vergelijken met het geleerde. Bij identificatie
gaat het meestal om het herkennen van begrippen of verschijnselen in aangeboden voorbeelden.
Kandidaten moeten in zulke gevallen in staat zijn hun antwoord toe te lichten. Als
in eindtermen het werkwoord ‘beschrijven’ wordt gebruikt, is er sprake van reproduktie; er kan worden teruggevraagd naar door de kandidaat opgedane kennis.
De formulering van de stof in eindtermen en de ordening van de eindtermen in bovengenoemde
categorieën laat onverlet dat kandidaten in staat dienen te zijn kenniselementen uit
verschillende eindtermen en categorieën met elkaar in verband te brengen.
Tevens worden kandidaten geacht bekend te zijn met de basisbegrippen, zoals vermeld
in artikel 1.5 van het examenprogramma, en deze begrippen te kunnen gebruiken in de
context van de onderhavige examenthema's.
Inleiding op het thema
Het thema Milieu en Beleid is nieuw voor het v.w.o..
De centrale vraagstelling voor dit thema kan als volgt worden omschreven: Hoe zijn
in Nederland overheid, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en individuele
burgers betrokken bij milieuproblemen?
In categorie A ‘Algemeen’ wordt het begrip milieuprobleem afgebakend, en wordt tevens
gewezen op een belangrijk kenmerk: rekening houden met het milieu betekent geconfronteerd
worden met dilemma's.
In categorie B ‘Politiek-juridische aspecten’ wordt aangegeven waarom het milieuprobleem
een sociaal en politiek probleem is. Tevens komen taken en verantwoordelijkheden van
de overheid aan bod, alsmede de invloed die bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties
proberen uit te oefenen op het beleid van de overheid. Daarbij wordt ook ingegaan
op de oorzaken van de discrepantie tussen voorgenomen en feitelijk gevoerd milieubeleid.
In de sociaal-economische categorie C gaat het vooral om het verband tussen economische
orde en milieuproblematiek, zowel in Nederland als op mondiaal niveau. De relatie
met de onderontwikkeling in de Derde Wereld komt ter sprake in een eindterm over duurzame
ontwikkeling.
In categorie D ‘Sociaal-culturele aspecten’ tenslotte wordt aandacht besteed aan het
verband tussen milieuproblemen enerzijds en waarden en normen anderzijds, zowel voor
wat betreft de oorzaak ervan (bijvoorbeeld westers consumptiepatroon), als ook visies
op de oplossing ervan (milieugroeperingen, politieke partijen). Deze categorie wordt
afgesloten met eindtermen over de invloed van individueel gedrag op de milieuproblematiek.
Eindtermen
-
A.
Algemeen
-
1. Kandidaten kunnen uitleggen wat wordt verstaan onder milieu en milieuproblemen.
-
2. Kandidaten kunnen voorbeelden geven van dilemma's die zich voordoen, wanneer de overheid,
het bedrijfsleven of individuele burgers in hun beleid/gedrag proberen rekening te
houden met het milieu.
-
3. Kandidaten kunnen een beargumenteerde visie geven op (actuele kwesties die verband
houden met) het milieuvraagstuk.
-
3.1 Kandidaten kunnen een gemotiveerd standpunt innemen over actuele kwesties, die verband
houden met het milieuprobleem.
-
3.2 Kandidaten zijn in staat kennis en inzichten ten aanzien van het milieuvraagstuk
in verband te brengen met hun eigen opvattingen en gedragingen.
-
4. Kandidaten kunnen aangeven hoe in de praktijk pogingen worden ondernomen om de milieuproblematiek
aan te pakken.
-
B.
Politieke en juridische aspecten
-
1. Kandidaten kunnen het milieuprobleem als sociaal en politiek probleem uitleggen.
-
1.1 Kandidaten kunnen uitleggen waarom het milieuprobleem een sociaal en politiek probleem
is.
-
1.2 Kandidaten kunnen de historische ontwikkeling beschrijven van het milieuprobleem
als politiek vraagstuk.
-
2. Kandidaten kunnen taken en verantwoordelijkheden van regionale, landelijke en internationale
overheden op het gebied van milieu omschrijven en hiervan concrete voorbeelden geven.
-
2.1 Kandidaten kunnen uiteenzetten op welke wijze de landelijke overheid zich met milieubeleid
bezighoudt.
-
2.2 Kandidaten kunnen enkele belangrijke milieutaken omschrijven van de provincie en
de gemeente.
-
2.3 Kandidaten kunnen hoofdlijnen van het milieubeleid van de EG omschrijven.
-
2.4 Kandidaten kunnen uiteenzetten op welke wijze de internationale overheden zich met
milieu bezighouden.
-
3. Kandidaten kunnen uitleggen dat bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties als
pressiegroepen invloed uitoefenen op het milieubeleid. Zij kunnen dit aan de hand
van concrete voorbeelden toelichten.
-
3.1 Kandidaten kunnen uitleggen op welke wijze het bedrijfsleven betrokken is bij het
milieubeleid.
-
3.2 Kandidaten kunnen maatschappelijke groeperingen onderscheiden die actief zijn op het
terrein van het milieu.
-
3.3 Kandidaten kunnen uitleggen op welke wijze deze maatschappelijke groeperingen betrokken
kunnen zijn bij het milieubeleid van de overheid.
-
4. Kandidaten kunnen de inhoud van het landelijk milieubeleid omschrijven.
-
4.1 Kandidaten kunnen uitgangspunten van het landelijk beleid omschrijven en herkennen.
-
4.2 Kandidaten kunnen het vrije-marktscenario en het duurzame ontwikkelingsscenario ideaaltypisch
tegenover elkaar zetten.
-
4.3 Kandidaten kunnen binnen het milieubeleid onderscheid maken naar: effectgericht,
brongericht, gebiedsgericht beleid, en doelgroepenbeleid.
-
4.4 Kandidaten kunnen aangeven over welke instrumenten de overheid beschikt om beleid
te ontwikkelen en bij te sturen.
-
4.5 Kandidaten kunnen het verband leggen tussen het milieubeleid en hoofdlijnen van de
milieuwetgeving.
-
5. Kandidaten kunnen factoren onderscheiden die de effectiviteit van het milieubeleid
kunnen beïnvloeden, en kunnen in een concreet voorbeeld herkennen in hoeverre deze
factoren een rol spelen.
-
5.1 Kandidaten kunnen politiek-bestuurlijke factoren onderscheiden die de effectiviteit
van het beleid beïnvloeden.
-
5.2 Kandidaten kunnen sociaal-economische factoren onderscheiden die de effectiviteit
van het beleid beïnvloeden.
-
5.3 Kandidaten kunnen culturele factoren onderscheiden die de effectiviteit van het beleid
beïnvloeden.
-
C.
Sociaal-economische aspecten
-
1. Kandidaten kunnen uitleggen dat sociaal-economische, demografische en geografische
kenmerken van een samenleving van invloed zijn op de aard en omvang van de milieuproblematiek.
-
1.1 Kandidaten kunnen het verband leggen tussen milieuproblematiek en de westerse industriële
samenleving.
-
1.2 Kandidaten kunnen het milieuprobleem in verband brengen met specifieke demografische
en geografische kenmerken van de Nederlandse samenleving.
-
2. Kandidaten kunnen belangen(afwegingen) onderscheiden, die een rol spelen bij de positiebepaling
van werkgevers- en werknemersorganisaties over het milieu(beleid).
-
2.1 Kandidaten kunnen aangeven dat werkgevers- en werknemersorganisaties zowel gemeenschappelijke
als tegengestelde belangen hebben ten aanzien van het milieu(beleid).
-
2.2 Kandidaten kunnen aangeven voor welke dilemma's werkgevers- en werknemersorganisaties
zich geplaatst zien bij het bepalen van een standpunt ten aanzien milieu(beleid).
-
2.3 Kandidaten kunnen motieven en belangen noemen op basis waarvan bedrijven proberen
hun produkten en produktie-processen milieuvriendelijker te maken.
-
3. Kandidaten kunnen de milieuproblematiek in verband brengen met de sociaal-economische
verhoudingen op mondiaal niveau.
-
3.1 Kandidaten kunnen een verband leggen tussen het ontstaan van milieuproblemen en de
ontwikkeling van moderne geïndustrialiseerde samenlevingen.
-
3.2 Kandidaten kunnen aan de hand van actuele voorbeelden uitleggen op welke wijze de
milieuproblematiek zich manifesteert in de Derde Wereld.
-
4. 4. Kandidaten kunnen uitleggen wat het belang is van duurzame ontwikkeling voor het
mondiale milieuvraagstuk.
-
4.1 Kandidaten kunnen aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen wat wordt verstaan
onder duurzame ontwikkeling.
-
4.2 Kandidaten kunnen uitleggen wat duurzame ontwikkeling voor de Derde Wereld betekent.
-
4.3 Kandidaten kunnen voorbeelden geven van problemen bij het verbeteren van het milieu
in het kader van duurzame ontwikkeling.
-
D.
Sociaal-culturele aspecten
-
1. Kandidaten kunnen waarden en normen onderscheiden met betrekking tot milieuproblemen,
en kunnen dit aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen.
-
1.1 Kandidaten kunnen het verband uitleggen tussen het westers consumptiepatroon en milieuproblemen.
-
1.2 Kandidaten kunnen voorbeelden geven van toegenomen milieubesef en milieuvriendelijk
gedrag.
-
1.3 Kandidaten kunnen centrale waarden en doelstellingen omschrijven die worden nagestreefd
door diverse milieugroeperingen.
-
1.4 Kandidaten kunnen op basis van aangeboden informatie het standpunt van een politieke
partij met betrekking tot een milieuprobleem noemen en beargumenteren.
-
1.5 Kandidaten zijn in staat het standpunt van een politieke partij met betrekking tot
een milieuprobleem – voor zover typerend voor de achterliggende stroming – met deze
stroming in verband te brengen.
-
2. Kandidaten kunnen uitleggen welke invloed individueel gedrag heeft op de milieuproblematiek.
-
2.1 Kandidaten kunnen aangeven wat wordt verstaan onder milieugedrag.
-
2.2 Kandidaten kunnen voorbeelden geven van milieuvriendelijk gedrag.
-
2.3 Kandidaten kunnen aangeven dat de houding ten aanzien van het milieu persoonlijk
en maatschappelijk bepaald is.
-
2.4 Kandidaten kunnen sociaal-psychologische factoren noemen en herkennen die van invloed
zijn op milieugedrag.
-
2.4.1 Kandidaten kunnen factoren noemen en herkennen die milieuvriendelijk gedrag kunnen
belemmeren.
-
2.4.2 Kandidaten kunnen factoren noemen en herkennen die milieuvriendelijk gedrag kunnen
bevorderen.