Thema's centraal examen maatschappijleer 1995 en 1996

[Regeling vervallen per 31-12-2004.]
Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 29-07-1993 t/m 30-12-2004

Thema's centraal examen maatschappijleer 1995 en 1996

De minister van onderwijs en wetenschappen,

Gelet op de onderdelen 2.2 van de bijlagen I tot en met IV, behorende bij de Regeling examenprogramma's maatschappijleer (Uitleg OenW-Regelingen nr. 12 van 12 mei 1991) betreffende de examenprogramma's maatschappijleer: eindexamen v.w.o. en h.a.v.o.; staatsexamen v.w.o. en h.a.v.o; eindexamen m.a.v.o.-C, m.a.v.o.-D, v.b.o.-C en v.b.o.-D; staatsexamen m.a.v.o.-C en m.a.v.o.-D;

Besluit:

Artikel 1. Thema's v.w.o.

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De thema's voor het centraal en schriftelijk examen maatschappijleer v.w.o. in de schooljaren 1994/1995 en 1995/1996 zijn:

  • a. Politieke besluitvorming (themaveld: Staat en maatschappij);

  • b. Mens en Werk (themaveld: Arbeid en vrije tijd);

  • c. Milieu en Beleid (themaveld: Woon- en leefmilieu), als aangegeven in bijlage 1.

Artikel 2. Thema's h.a.v.o.

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De thema's voor het centraal en schriftelijk examen maatschappijleer h.a.v.o. in de schooljaren 1994/1995 en 1995/1996 zijn:

  • a. Politieke besluitvorming (themaveld: Staat en maatschappij);

  • b. Mens en Werk (themaveld: Arbeid en vrije tijd);

  • c. Criminaliteit en Strafrecht (themavelden: Staat en maatschappij, Woon- en leefmilieu).

Artikel 3. Thema's m.a.v.o. en v.b.o.

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • 1 De thema's voor het centraal en schriftelijk examen maatschappijleer m.a.v.o. en v.b.o. C/D in het schooljaar 1994/1995 zijn dezelfde als die voor de schooljaren 1990/1991 tot en met 1993/1994. Het zijn:

    • a. Politieke besluitvorming (themaveld: Staat en maatschappij);

    • b. Massamedia (themaveld: Opvoeding en vorming);

    • c. Criminaliteit en Strafrecht (themavelden: Staat en maatschappij, Woon- en leefmilieu).

  • 2 Voor het schooljaar 1995/1996 zijn de thema's:

    • a. Politieke besluitvorming (themaveld: Staat en maatschappij);

    • b. Massamedia (themaveld: Opvoeding en vorming);

    • c. Multiculturele samenleving (themavelden: Opvoeding en vorming, Woon- en leefmilieu).

Artikel 4. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, waarin deze regeling is bekendgemaakt.

Artikel 5. Citeertitel

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling wordt aangehaald als: Thema's centraal examen maatschappijleer 1995 en 1996.

Deze regeling zal in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

dr. ir. J.M.M. Ritzen

Bijlage 1. Thema Milieu en Beleid (themaveld: Woon- en leefmilieu)

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Algemene inleiding

Op het centraal (schriftelijk) examen maatschappijleer v.w.o. van 1995 en 1996 komen de volgende drie thema's aan de orde:

  • -

    Politieke besluitvorming (themaveld Staat en maatschappij).

  • -

    Mens en Werk (themaveld Arbeid en vrije tijd).

  • -

    Milieu en Beleid (themaveld Woon- en leefmilieu).

De inhoudsomschrijvingen voor de examenthema's bestaan uit eindtermen, gegroepeerd naar drie invalshoeken van maatschappijleer (vgl. art. 1.4 van het examenprogramma):

  • -

    de politiek-juridische invalshoek;

  • -

    de sociaal-economische invalshoek;

  • -

    de sociaal-culturele invalshoek.

De veranderings- en vergelijkende invalshoek, die in het examenprogramma wordt genoemd, is steeds geïntegreerd in de hierboven genoemde.

De eindtermen geven aan welke kennis, inzicht en vaardigheden van de kandidaat worden verwacht. De meeste eindtermen voor v.w.o. zijn produktief; dat wil zeggen dat de opstellers van de toetsen ervan uit mogen gaan dat kandidaten in staat zijn hun kennis, inzicht en vaardigheden toe te passen bij het analyseren van een (relatief nieuw) vraagstuk.

Eindtermen waarin wordt gevraagd om het verwoorden van een eigen mening of standpunt, zijn te typeren als vrije verwerking; kandidaten moeten een vraagstuk niet alleen kunnen analyseren, maar ook – aan de hand van relevante en vak-specifieke criteria – kunnen beoordelen.

Het werkwoord ‘herkennen’ in de eindtermen verwijst naar identificatie; kandidaten moeten in staat zijn gegevens te vergelijken met het geleerde. Bij identificatie gaat het meestal om het herkennen van begrippen of verschijnselen in aangeboden voorbeelden. Kandidaten moeten in zulke gevallen in staat zijn hun antwoord toe te lichten. Als in eindtermen het werkwoord ‘beschrijven’ wordt gebruikt, is er sprake van reproduktie; er kan worden teruggevraagd naar door de kandidaat opgedane kennis.

De formulering van de stof in eindtermen en de ordening van de eindtermen in bovengenoemde categorieën laat onverlet dat kandidaten in staat dienen te zijn kenniselementen uit verschillende eindtermen en categorieën met elkaar in verband te brengen.

Tevens worden kandidaten geacht bekend te zijn met de basisbegrippen, zoals vermeld in artikel 1.5 van het examenprogramma, en deze begrippen te kunnen gebruiken in de context van de onderhavige examenthema's.

Inleiding op het thema

Het thema Milieu en Beleid is nieuw voor het v.w.o..

De centrale vraagstelling voor dit thema kan als volgt worden omschreven: Hoe zijn in Nederland overheid, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en individuele burgers betrokken bij milieuproblemen?

In categorie A ‘Algemeen’ wordt het begrip milieuprobleem afgebakend, en wordt tevens gewezen op een belangrijk kenmerk: rekening houden met het milieu betekent geconfronteerd worden met dilemma's.

In categorie B ‘Politiek-juridische aspecten’ wordt aangegeven waarom het milieuprobleem een sociaal en politiek probleem is. Tevens komen taken en verantwoordelijkheden van de overheid aan bod, alsmede de invloed die bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties proberen uit te oefenen op het beleid van de overheid. Daarbij wordt ook ingegaan op de oorzaken van de discrepantie tussen voorgenomen en feitelijk gevoerd milieubeleid.

In de sociaal-economische categorie C gaat het vooral om het verband tussen economische orde en milieuproblematiek, zowel in Nederland als op mondiaal niveau. De relatie met de onderontwikkeling in de Derde Wereld komt ter sprake in een eindterm over duurzame ontwikkeling.

In categorie D ‘Sociaal-culturele aspecten’ tenslotte wordt aandacht besteed aan het verband tussen milieuproblemen enerzijds en waarden en normen anderzijds, zowel voor wat betreft de oorzaak ervan (bijvoorbeeld westers consumptiepatroon), als ook visies op de oplossing ervan (milieugroeperingen, politieke partijen). Deze categorie wordt afgesloten met eindtermen over de invloed van individueel gedrag op de milieuproblematiek.

Eindtermen

  • A. Algemeen

    • 1. Kandidaten kunnen uitleggen wat wordt verstaan onder milieu en milieuproblemen.

      • 1.1 Kandidaten kunnen het begrip milieu nader omschrijven.

      • 1.2 Kandidaten kunnen soorten schadelijke ingrepen in het milieu onderscheiden.

    • 2. Kandidaten kunnen voorbeelden geven van dilemma's die zich voordoen, wanneer de overheid, het bedrijfsleven of individuele burgers in hun beleid/gedrag proberen rekening te houden met het milieu.

    • 3. Kandidaten kunnen een beargumenteerde visie geven op (actuele kwesties die verband houden met) het milieuvraagstuk.

      • 3.1 Kandidaten kunnen een gemotiveerd standpunt innemen over actuele kwesties, die verband houden met het milieuprobleem.

      • 3.2 Kandidaten zijn in staat kennis en inzichten ten aanzien van het milieuvraagstuk in verband te brengen met hun eigen opvattingen en gedragingen.

    • 4. Kandidaten kunnen aangeven hoe in de praktijk pogingen worden ondernomen om de milieuproblematiek aan te pakken.

  • B. Politieke en juridische aspecten

    • 1. Kandidaten kunnen het milieuprobleem als sociaal en politiek probleem uitleggen.

      • 1.1 Kandidaten kunnen uitleggen waarom het milieuprobleem een sociaal en politiek probleem is.

      • 1.2 Kandidaten kunnen de historische ontwikkeling beschrijven van het milieuprobleem als politiek vraagstuk.

    • 2. Kandidaten kunnen taken en verantwoordelijkheden van regionale, landelijke en internationale overheden op het gebied van milieu omschrijven en hiervan concrete voorbeelden geven.

      • 2.1 Kandidaten kunnen uiteenzetten op welke wijze de landelijke overheid zich met milieubeleid bezighoudt.

      • 2.2 Kandidaten kunnen enkele belangrijke milieutaken omschrijven van de provincie en de gemeente.

      • 2.3 Kandidaten kunnen hoofdlijnen van het milieubeleid van de EG omschrijven.

      • 2.4 Kandidaten kunnen uiteenzetten op welke wijze de internationale overheden zich met milieu bezighouden.

    • 3. Kandidaten kunnen uitleggen dat bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties als pressiegroepen invloed uitoefenen op het milieubeleid. Zij kunnen dit aan de hand van concrete voorbeelden toelichten.

      • 3.1 Kandidaten kunnen uitleggen op welke wijze het bedrijfsleven betrokken is bij het milieubeleid.

      • 3.2 Kandidaten kunnen maatschappelijke groeperingen onderscheiden die actief zijn op het terrein van het milieu.

      • 3.3 Kandidaten kunnen uitleggen op welke wijze deze maatschappelijke groeperingen betrokken kunnen zijn bij het milieubeleid van de overheid.

    • 4. Kandidaten kunnen de inhoud van het landelijk milieubeleid omschrijven.

      • 4.1 Kandidaten kunnen uitgangspunten van het landelijk beleid omschrijven en herkennen.

      • 4.2 Kandidaten kunnen het vrije-marktscenario en het duurzame ontwikkelingsscenario ideaaltypisch tegenover elkaar zetten.

      • 4.3 Kandidaten kunnen binnen het milieubeleid onderscheid maken naar: effectgericht, brongericht, gebiedsgericht beleid, en doelgroepenbeleid.

      • 4.4 Kandidaten kunnen aangeven over welke instrumenten de overheid beschikt om beleid te ontwikkelen en bij te sturen.

        • 4.4.1 Kandidaten kunnen sturingsmechanismen op financieel-economisch terrein noemen en herkennen.

        • 4.4.2 Kandidaten kunnen voorbeelden geven van regulering via de markt.

      • 4.5 Kandidaten kunnen het verband leggen tussen het milieubeleid en hoofdlijnen van de milieuwetgeving.

    • 5. Kandidaten kunnen factoren onderscheiden die de effectiviteit van het milieubeleid kunnen beïnvloeden, en kunnen in een concreet voorbeeld herkennen in hoeverre deze factoren een rol spelen.

      • 5.1 Kandidaten kunnen politiek-bestuurlijke factoren onderscheiden die de effectiviteit van het beleid beïnvloeden.

      • 5.2 Kandidaten kunnen sociaal-economische factoren onderscheiden die de effectiviteit van het beleid beïnvloeden.

      • 5.3 Kandidaten kunnen culturele factoren onderscheiden die de effectiviteit van het beleid beïnvloeden.

  • C. Sociaal-economische aspecten

    • 1. Kandidaten kunnen uitleggen dat sociaal-economische, demografische en geografische kenmerken van een samenleving van invloed zijn op de aard en omvang van de milieuproblematiek.

      • 1.1 Kandidaten kunnen het verband leggen tussen milieuproblematiek en de westerse industriële samenleving.

      • 1.2 Kandidaten kunnen het milieuprobleem in verband brengen met specifieke demografische en geografische kenmerken van de Nederlandse samenleving.

    • 2. Kandidaten kunnen belangen(afwegingen) onderscheiden, die een rol spelen bij de positiebepaling van werkgevers- en werknemersorganisaties over het milieu(beleid).

      • 2.1 Kandidaten kunnen aangeven dat werkgevers- en werknemersorganisaties zowel gemeenschappelijke als tegengestelde belangen hebben ten aanzien van het milieu(beleid).

      • 2.2 Kandidaten kunnen aangeven voor welke dilemma's werkgevers- en werknemersorganisaties zich geplaatst zien bij het bepalen van een standpunt ten aanzien milieu(beleid).

      • 2.3 Kandidaten kunnen motieven en belangen noemen op basis waarvan bedrijven proberen hun produkten en produktie-processen milieuvriendelijker te maken.

    • 3. Kandidaten kunnen de milieuproblematiek in verband brengen met de sociaal-economische verhoudingen op mondiaal niveau.

      • 3.1 Kandidaten kunnen een verband leggen tussen het ontstaan van milieuproblemen en de ontwikkeling van moderne geïndustrialiseerde samenlevingen.

      • 3.2 Kandidaten kunnen aan de hand van actuele voorbeelden uitleggen op welke wijze de milieuproblematiek zich manifesteert in de Derde Wereld.

    • 4. 4. Kandidaten kunnen uitleggen wat het belang is van duurzame ontwikkeling voor het mondiale milieuvraagstuk.

      • 4.1 Kandidaten kunnen aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen wat wordt verstaan onder duurzame ontwikkeling.

      • 4.2 Kandidaten kunnen uitleggen wat duurzame ontwikkeling voor de Derde Wereld betekent.

      • 4.3 Kandidaten kunnen voorbeelden geven van problemen bij het verbeteren van het milieu in het kader van duurzame ontwikkeling.

  • D. Sociaal-culturele aspecten

    • 1. Kandidaten kunnen waarden en normen onderscheiden met betrekking tot milieuproblemen, en kunnen dit aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen.

      • 1.1 Kandidaten kunnen het verband uitleggen tussen het westers consumptiepatroon en milieuproblemen.

      • 1.2 Kandidaten kunnen voorbeelden geven van toegenomen milieubesef en milieuvriendelijk gedrag.

      • 1.3 Kandidaten kunnen centrale waarden en doelstellingen omschrijven die worden nagestreefd door diverse milieugroeperingen.

      • 1.4 Kandidaten kunnen op basis van aangeboden informatie het standpunt van een politieke partij met betrekking tot een milieuprobleem noemen en beargumenteren.

      • 1.5 Kandidaten zijn in staat het standpunt van een politieke partij met betrekking tot een milieuprobleem – voor zover typerend voor de achterliggende stroming – met deze stroming in verband te brengen.

    • 2. Kandidaten kunnen uitleggen welke invloed individueel gedrag heeft op de milieuproblematiek.

      • 2.1 Kandidaten kunnen aangeven wat wordt verstaan onder milieugedrag.

      • 2.2 Kandidaten kunnen voorbeelden geven van milieuvriendelijk gedrag.

      • 2.3 Kandidaten kunnen aangeven dat de houding ten aanzien van het milieu persoonlijk en maatschappelijk bepaald is.

      • 2.4 Kandidaten kunnen sociaal-psychologische factoren noemen en herkennen die van invloed zijn op milieugedrag.

        • 2.4.1 Kandidaten kunnen factoren noemen en herkennen die milieuvriendelijk gedrag kunnen belemmeren.

        • 2.4.2 Kandidaten kunnen factoren noemen en herkennen die milieuvriendelijk gedrag kunnen bevorderen.

Naar boven