Stb. 2018, 430, datum inwerkingtreding 24-11-2018, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2018.
4 De aanvullende uitkering als bedoeld in het tweede lid eindigt op het moment dat
de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden
en in ieder geval na ommekomst van de duur van de suppletie dan wel met ingang van
de dag waarop de gewezen ambtenaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
De aanvullende uitkering als bedoeld in het derde lid eindigt op het moment dat de
gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden
en in ieder geval met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar de pensioengerechtigde
leeftijd bereikt.
5 Indien het overlijden van een ambtenaar in overwegende mate zijn oorzaak vindt in
de aard van de aan de ambtenaar opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden
waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid
is te wijten, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het pensioenreglement,
bedoeld in artikel 54a, onderdeel h, een nabestaandenpensioen geniet, door Onze Minister een uitkering toegekend ten
bedrage van 18 procent van het resultaat van de vermenigvuldiging van:
-
a. 1,75 procent van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 8.3 van het pensioenreglement,
en
-
b. de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in paragraaf 5 van het pensioenreglement.
De uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de overleden ambtenaar de pensioengerechtigde
leeftijd zou hebben bereikt, dan wel, indien de weduwe aan wie bedoeld pensioen werd
toegekend, hertrouwt, met ingang van de maand volgend op die van het hertrouwen.
8 In afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel e, wordt voor de gewezen ambtenaar aan wie voor 1 januari 2018 ontslag is verleend
met recht op een uitkering op grond van dit artikel, verstaan onder pensioengerechtigde
leeftijd: de leeftijd van 65 jaar.