Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-07-2005 t/m 30-09-2006

Besluit van 24 december 1992, tot vaststelling van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 13 november 1992, nr. WV 92/543, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 14, 15, 16 en 20 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Stb. 709), de artikelen 13, eerste lid, 15a en 15b van de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554), artikel 66b, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 1990, 103) en artikel 8, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329);

De Raad van State gehoord (advies van 18 december 1992, nr. W06.92.0554);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 23 december 1992, nr. WV92/685, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Artikel 2

  • 1 Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die zijn geregistreerd in het buitenland en door een in dat land gevestigde werkgever ter beschikking zijn gesteld aan een als werknemer bij hem in dienst zijnde in Nederland wonende persoon, indien:

    • a. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto hoofdzakelijk is bestemd voor de uitoefening van de werkzaamheden van de werknemer buiten Nederland, alsmede voor persoonlijk gebruik, gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen;

    • b. de werkgever blijkens een schriftelijke verklaring heeft toegestaan dat de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto mede voor persoonlijk gebruik wordt aangewend; en

    • c. de werknemer als gevolg van de arbeidsverhouding tussen hem en zijn werkgever in beginsel geen invloed kan uitoefenen op de beslissing in welk land de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto wordt geregistreerd.

  • 2 De vrijstelling wordt door de inspecteur op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking verleend.

  • 3 Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het gebruik van de weg in Nederland met de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto.

  • 4 Indien de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet langer voordoen, trekt de inspecteur de vrijstelling in.

  • 5 Degene aan wie de vrijstelling is verleend stelt de inspecteur ervan in kennis indien de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet langer voordoen.

  • 6 Indien degene aan wie de vrijstelling is verleend niet voldoet aan de verplichting bedoeld in het vijfde lid, wordt de vrijstelling geacht te zijn vervallen op het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet langer voordoen.

Artikel 3

  • 1 Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die zijn geregistreerd in het buitenland en die worden gebruikt door Nederlands ingezetenen die elders dan in Nederland:

    • - hoofd zijn van een éénmansbedrijf, of

    • - lid zijn van een maatschap, of

    • - bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van een onderneming, opgericht in de vorm van een vennootschap,

    een en ander mits de eigenaar of houder niet een werknemer is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c.

  • 2 De vrijstelling als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien:

    • a. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt door de eigenaar of houder zelf; en

    • b. uitsluitend de afstand van de woonplaats naar de in het buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd wordt overbrugd.

Artikel 4

  • 1 Vrijstelling van belasting wordt in andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2 en 3 verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s indien ter zake van het in het vrije verkeer brengen daarvan aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer bestaat, of zou bestaan indien de vervoermiddelen uit een ander land dan een lid-staat van de Europese Unie in het vrije verkeer zouden zijn gebracht, onder de daarbij gestelde voorwaarden en beperkingen.

  • 2 Indien aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer bestaat of zou bestaan ter zake van de wederinvoer van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto, wordt de vrijstelling slechts verleend indien wordt aangetoond dat de belasting vóór de overbrenging naar het buitenland daadwerkelijk is betaald en niet ter zake van de overbrenging naar het buitenland is teruggegeven.

  • 3 Vrijstelling voor een in het buitenland aan een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam verhuurde personenauto, motorrijwiel of bestelauto wordt slechts verleend indien de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto uiterlijk aan het eind van de dag volgende op die waarop het gebruik van de Nederlandse weg is aangevangen, buiten Nederland wordt gebracht, dan wel wordt ingeleverd bij een Nederlandse vestiging van de verhuurmaatschappij.

  • 4 Indien voor de in het eerste lid bedoelde personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s vrijstelling van rechten bij invoer wordt gevraagd overeenkomstig de daarvoor geldende bepalingen, dient de desbetreffende aanvraag tevens het verzoek om vrijstelling van belasting te bevatten. In andere gevallen is artikel 2, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 5 In de gevallen waarin vrijstelling van belasting is verleend op de voet van het eerste lid, wordt, indien ingevolge de bepalingen op grond waarvan de vrijstelling van rechten bij invoer is verleend of zou worden verleend de rechten bij invoer verschuldigd is of zou worden, tevens de belasting verschuldigd.

Artikel 5

De in artikel 15 van de wet bedoelde teruggaven worden slechts verleend indien de belastingplichtige binnen dertien weken na de registratie van de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto daartoe verzoekt.

Artikel 6

De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet bedoelde teruggaaf wordt verleend, indien:

  • a. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is geregistreerd op naam van een politie-instantie dan wel, indien de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto op lease-basis aan de politie ter beschikking staat, afschriften van het kentekenbewijs en het lease-contract worden overgelegd;

  • b. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is voorzien van:

    • - een tweetonige hoorn;

    • - een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en

    • - ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van het politielogo, bedoeld in de Regeling politielogo;

  • c. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt door politie-ambtenaren voor de uitoefening van hun politietaak; en

  • d. een verklaring wordt overgelegd dat voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die niet meer voldoen aan het bepaalde onder a, b of c, dan wel binnen drie jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, worden afgestoten, een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan en alsdan een bedrag aan belasting zal worden voldaan, berekend op de voet van de artikelen 9 en 10 van de wet.

Artikel 7

  • 1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend, indien:

    • a. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is geregistreerd op naam van een brandweer-instantie dan wel, indien de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto op lease-basis aan de brandweer ter beschikking staat, afschriften van het kentekenbewijs en het lease-contract worden overgelegd;

    • b. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is voorzien van:

      • - een tweetonige hoorn;

      • - een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en

      • - ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van een brandweerembleem dan wel in voorkomend geval een gemeentewapen, welke afbeeldingen alle een oppervlakte hebben van ten minste 314 cm2;

    • c. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt door brandweerlieden voor de uitoefening van hun brandweertaak; en

    • d. een verklaring wordt overgelegd dat voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die niet meer voldoen aan het bepaalde onder a, b of c, dan wel binnen drie jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, worden afgestoten, een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan en alsdan een bedrag aan belasting zal worden voldaan, berekend op de voet van de artikelen 9 en 10 van de wet.

  • 2 Onder brandweer-instantie wordt mede begrepen een bedrijf dat beschikt over een eigen bedrijfsbrandweer.

Artikel 8

De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend, indien:

  • a. de personenauto voldoet aan de bepalingen gesteld in het Eisenbesluit ambulancevervoer;

  • b. voor de personenauto een vergunning is verleend op de voet van artikel 2 van de Wet ambulancevervoer, dan wel de personenauto behoort tot de in artikel 17a van die wet bedoelde categorieën van ambulancevervoer;

  • c. de personenauto uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van zieken en ongevalsslachtoffers; en

  • d. een verklaring wordt overgelegd dat voor personenauto's die niet meer voldoen aan het bepaalde onder a, b of c, dan wel binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, worden afgestoten, een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan en alsdan een bedrag aan belasting zal worden voldaan, berekend op de voet van de artikelen 9 en 10 van de wet.

Artikel 9

De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

  • a. direct achter de bestuurderszitplaats een vaste wand is aangebracht over de gehele breedte van de personenauto of de bestelauto;

  • b. de achterruimte niet is voorzien van zitplaatsen en veiligheidsgordels;

  • c. de achterruimte geheel is voorzien van een verhoogde laadvloer;

  • d. de personenauto of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van stoffelijke overschotten; en

  • e. een verklaring wordt overgelegd dat voor personenauto’s en bestelauto’s die niet meer voldoen aan het bepaalde onder a, b, c, of d, dan wel binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, worden afgestoten, een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan en alsdan een bedrag aan belasting zal worden voldaan, berekend op de voet van de artikelen 9 en 10 van de wet.

Artikel 10

De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

  • a. direct achter de bestuurdersplaats een vaste wand, een traliewerk of een soortgelijke afscheiding is aangebracht over de gehele breedte van de personenauto;

  • b. de achterruimte uitsluitend van buitenaf te openen is;

  • c. de ramen en luiken in de achterruimte niet kunnen worden geopend, dan wel zijn voorzien van tralies of een metalen rooster;

  • d. de personenauto is voorzien van een mobilofooninstallatie;

  • e. de personenauto uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer door daartoe aangewezen opsporingsambtenaren van personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd; en

  • f. een verklaring wordt overgelegd dat voor personenauto's die niet meer voldoen aan het bepaalde onder a, b, c, d of e, dan wel binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, worden afgestoten, een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan en alsdan een bedrag aan belasting zal worden voldaan, berekend op de voet van de artikelen 9 en 10 van de wet.

Artikel 11

De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

  • a. de personenauto beschikt over voorzieningen waardoor deze gemakkelijk toegankelijk is voor rolstoelen;

  • b. in de personenauto bevestigingspunten zijn aangebracht voor de rolstoelen, waarmee zij kunnen worden vastgezet, opdat de veiligheid van de rolstoelgebruiker is gewaarborgd;

  • c. het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van rolstoelgebruikers en hun begeleiders van en naar instellingen die zich de zorg voor gehandicapte personen ten doel stellen; en

  • d. een verklaring wordt overgelegd dat voor personenauto's die niet meer voldoen aan het bepaalde onder a, b of c, dan wel binnen zes jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, worden afgestoten, een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan en alsdan een bedrag aan belasting zal worden voldaan, berekend op de voet van de artikelen 9 en 10 van de wet.

Artikel 12

De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

  • a. de personenauto of de bestelauto is voorzien van:

    • - een duidelijk zichtbaar geel zwaai- of knipperlicht;

    • - ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare aanduidingen waaruit blijkt dat het een dierenambulance is, welke aanduidingen alle een oppervlakte hebben van ten minste 1960 cm2 op een wit veld van ten minste 4500 cm2;

    • - een mobilofooninstallatie of daarmee vergelijkbare installatie; en

    • - voorzieningen voor vervoer en verzorging van zieke of gewonde dieren;

  • b. de personenauto of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van zieke of gewonde dieren; en

  • c. een verklaring wordt overgelegd dat voor personenauto’s en bestelauto’s die niet meer voldoen aan het bepaalde onder a of b, dan wel binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, worden afgestoten, een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan en alsdan een bedrag aan belasting zal worden voldaan, berekend op de voet van de artikelen 9 en 10 van de wet.

Artikel 13

De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel i, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

  • a. direct achter de bestuurderszitplaats een vaste wand van kogelvrij materiaal is aangebracht over de gehele breedte van de personenauto of de bestelauto;

  • b. de achterruimte niet is voorzien van zitplaatsen en veiligheidsgordels, met uitzondering van een zitplaats voor een bewaker;

  • c. de vloer van de achterruimte uit één stuk bestaat;

  • d. de kluizen in de achterruimte onverbrekelijk met de bodem zijn verbonden;

  • e. de personenauto of de bestelauto voor de beveiliging van de inzittenden voldoende is gepantserd;

  • f. de personenauto of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van geld of waarden; en

  • g. een verklaring wordt overgelegd dat voor personenauto’s en bestelauto’s die niet meer voldoen aan het bepaalde onder a, b, c, d, e of f, dan wel binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, worden afgestoten, een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan en alsdan een bedrag aan belasting zal worden voldaan, berekend op de voet van de artikelen 9 en 10 van de wet.

Artikel 13a

  • 1 Ten behoeve van eenzelfde gehandicapte bestaat aanspraak op de in artikel 15a van de wet bedoelde teruggaaf voor één bestelauto.

  • 2 De teruggaaf wordt slechts verleend indien het verzoek daartoe wordt ingediend binnen dertien weken nadat het recht op teruggaaf is ontstaan, en

    • a.  bij het verzoek worden overgelegd:

      • –  bescheiden waaruit blijkt dat de gehandicapte beschikt over een rolstoel als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet die is verstrekt in het kader van een beschikking ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten, dan wel waarvoor hij beschikt over een verklaring van een arts die is afgegeven ten hoogste zes weken voorafgaand aan de datum van indiening van het verzoek, dat hij voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een dergelijke rolstoel;

      • –  een afschrift van de delen I en II, de delen I en I B of deel I A en B van het bewijs dat ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven voor de bestelauto; en

      • –  een verklaring van een ambtenaar van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake de douane, dat de bestelauto is ingericht voor het in artikel 15a van de wet bedoelde vervoer; en

    • b.  de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het in artikel 15a, eerste lid, van de wet bedoelde vervoer, alsmede voor het persoonlijk gebruik, gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen, van de gehandicapte en, ingeval dit een ander is, van degene op wiens naam het kenteken is gesteld.

  • 3 Indien eerder voor een andere bestelauto ten behoeve van de gehandicapte teruggaaf werd verleend op de voet van artikel 15a van de wet, wordt in het verzoek vermeld vanaf welke datum die andere bestelauto niet langer wordt gebruikt voor het in artikel 15a, eerste lid, van de wet bedoelde vervoer.

Artikel 14

  • 1 De in artikel 16, eerste lid, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien de belastingplichtige daartoe verzoekt binnen dertien weken nadat het recht op teruggaaf is ontstaan en bij het verzoek worden overgelegd:

    • 1°. een afschrift van de in artikel 16, eerste lid, van de wet bedoelde vergunning;

    • 2°. een afschrift van de delen I en II, de delen I en I B of deel I A en B van het bewijs dat ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven voor de personenauto; en

    • 3°. een verklaring van de exploitant van de personenauto dat de personenauto in de periode van een jaar waarop het verzoek betrekking heeft, geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000.

  • 2 Ingeval het in het eerste lid, onder 2° bedoelde bewijs in de periode van een jaar waarop de teruggaaf betrekking heeft, op naam van meer dan één ondernemer is gesteld geweest, wordt de teruggaaf over dat jaar verleend aan de ondernemer op wiens naam het bewijs was gesteld zowel op de laatste als op de voorlaatste dag van de periode.

Artikel 20

De vrijstellingen van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's en van de bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen welke tot 1 januari 1993 zijn verleend op grond van het bepaalde in de Regeling vrijstellingen belastingen bij invoer (Stcrt. 1985, 134) en welke na die datum nog niet hun belang hebben verloren, worden geacht te zijn afgegeven op grond van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Stb. 710). Onverminderd het bepaalde voor het invoerrecht, de omzetbelasting en de accijnzen, dient echter, indien aan de op grond van de Regeling vrijstellingen belastingen bij invoer verleende vrijstellingen voorwaarden en beperkingen zijn gesteld waarvan het niet-nakomen aanleiding kan geven tot het ontstaan van een verschuldigdheid van belastingen, bijzondere verbruiksbelasting te worden geheven op de voet van de artikelen 50 en 50a van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329), zoals deze luidden op 31 december 1992.

Artikel 22

Dit besluit kan worden aangehaald als Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Het Oude Loo, 24 december 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

M. J. J. van Amelsvoort

Uitgegeven de dertigste december 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven