Warenwetbesluit machines

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-09-2003 t/m 31-03-2006

Besluit van 30 juni 1992 houdende regelen betreffende de veiligheid van machines

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 13 december 1991, VVP/P-U 692408, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Overwegende, dat het, gelet op richtlijn 89/392/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1989, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-staten betreffende machines (PbEG L 183) en richtlijn 91/368/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1991 tot wijziging van richtlijn 89/392/EEG (PbEG L 198), noodzakelijk is regels te stellen ten aanzien van de veiligheid van machines;

Gelet op de artikelen 4, eerste lid, onderdeel a, 8, onderdelen a, b en c, 11, 12, 13 en 14 van de Warenwet (Stb. 1988, 360);

Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 18 september 1991, nr 14403/(41)5;

De Raad van State gehoord (advies van 14 april 1992, nr. W13.92.0006);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 12 juni 1992, VVP/P 921207, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. machine:

      • 1°. een samenstel van onderling verbonden onderdelen of organen waarvan er ten minste één kan bewegen, alsmede in voorkomend geval van aandrijfmechanismen, bedienings- en vermogensschakelingen en dergelijke, die in hun samenhang bestemd zijn voor een bepaalde toepassing, onder meer de verwerking, bewerking, verplaatsing en verpakking van een materiaal, alsmede een combinatie van dergelijke samenstellingen welke bestemd zijn om in samenhang te functioneren;

      • 2°. een verwisselbaar uitrustingsstuk waardoor de functie van de machine, bedoeld onder 1°, wordt gewijzigd, en dat op de markt is gebracht om door de bediener zelf aan een machine of een aantal verschillende machines, dan wel aan een trekker te worden gekoppeld, voor zover dit uitrustingsstuk geen vervangingsonderdeel of verwisselbaar gereedschap, dat al of niet tot de uitrusting van de machine behoort, is;

      • 3°. elke combinatie van de onder 1° en 2° genoemde machines.

    • b. veiligheidscomponent: een component, voor zover die geen verwisselbaar uitrustingsstuk is, die binnen de Europese Economische Ruimte afzonderlijk op de markt wordt gebracht om bij gebruik een veiligheidsfunctie te vervullen en die bij een gebrekkige of slechte werking een gevaar vormt voor de veiligheid of de gezondheid van de blootgestelde personen;

    • c. aangewezen aangemelde instelling: een krachtens artikel 7a van de wet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling, dan wel een door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het kader van de richtlijn aangewezen en bij bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling;

    • d. aangewezen instelling: een krachtens artikel 7a van de wet aangewezen instelling;

    • e. Europese Economische Ruimte: het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is;

    • f. richtlijn: richtlijn nr. 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines (PbEG L 207);

    • g. hijskraan: een hijswerktuig, dat is ingericht en bestemd voor het verplaatsen van vrijhangende lasten door middel van een mechanische aandrijving;

    • h. wet: Warenwet.

  • 2 Dit besluit is niet van toepassing op:

    • 1°. machines en veiligheidscomponenten, waarvan de risico's hoofdzakelijk van elektrische oorsprong zijn;

    • 2°. andere, door Onze Minister aan te wijzen machines en veiligheidscomponenten, welke de richtlijn uitzondert van haar werkingssfeer.

Artikel 2

  • 1 Het is verboden machines of veiligheidscomponenten die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit te verhandelen of te gebruiken.

  • 2 Het is verboden machines of veiligheidscomponenten te verhandelen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

  • 3 Het is verboden machines of veiligheidscomponenten te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven ten aanzien van die machine of veiligheidscomponent van toepassing zijnde overeenstemmingsbeoordelings- of keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 4 Het is verboden machines of veiligheidscomponenten te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

Hoofdstuk 2. Vervaardiging

Artikel 3

Machines en veiligheidscomponenten zijn zodanig ontworpen, samengesteld en vervaardigd, hebben zodanige eigenschappen en zijn van zodanige vermeldingen voorzien, dat zij bij gebruik overeenkomstig hun bestemming geen gevaar opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens of voor de veiligheid van zaken, wanneer zij op passende wijze zijn geïnstalleerd en onderhouden. Zij voldoen aan de in bijlage I van de richtlijn opgenomen fundamentele eisen.

Artikel 4

  • 1 Machines die voldoen aan de door Onze Minister aangewezen normen, en die met inachtneming van de procedures, genoemd in artikel 5, voorzien zijn van de in bijlage III van de richtlijn bedoelde aanduiding houdende de CE-markering en vergezeld gaan van de in bijlage II, punt A, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming, bestaande uit de in die bijlage aangegeven onderdelen voor zover deze van toepassing zijn, worden vermoed te voldoen aan het in artikel 3, tweede volzin, bepaalde.

  • 2 Veiligheidscomponenten die voldoen aan de door Onze Minister aangewezen normen, en die met inachtneming van de procedures, genoemd in artikel 5, vergezeld gaan van de in bijlage II, punt C, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming, bestaande uit de in die bijlage aangegeven onderdelen voor zover deze van toepassing zijn, worden vermoed te voldoen aan het in artikel 3, tweede volzin, bepaalde.

Hoofdstuk 3. Keuring en certificering

Artikel 5

  • 1

    • a. Machines zijn voorzien van de in bijlage III van de richtlijn bedoelde aanduiding, houdende de CE-markering, en gaan vergezeld van de in bijlage II, onder A, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming bestaande uit de in die bijlage aangegeven onderdelen voor zover deze van toepassing zijn.

    • b. Veiligheidscomponenten gaan vergezeld van de in bijlage II, punt C, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming.

  • 2

    • a. De in het eerste lid, onder a, bedoelde aanduiding mag uitsluitend worden gebezigd:

      • 1e. voor machines welke niet genoemd worden in bijlage IV, punt A, van de richtlijn, indien de in de Europese Economische Ruimte gevestigde fabrikant, diens in de Europese Economische Ruimte gevestigde gemachtigde of, indien zij geen van beide binnen de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, degene die de machines binnen de Europese Economische Ruimte brengt, de in bijlage V van de richtlijn onder punt 3, onderdelen a en b, bedoelde documenten heeft samengesteld met inachtneming van het onder punt 4 van laatstgenoemde bijlage bepaalde;

      • 2e. voor machines welke genoemd worden in bijlage IV, punt A, en waarvan de vervaardiging plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 4 bedoelde normen, indien een van de onder 1e genoemde personen;

        • a. het in bijlage Vl, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en ter bewaring heeft doen toekomen aan een aangewezen aangemelde instelling en daarvan bericht van ontvangst van deze instelling heeft verkregen, hetzij;

        • b. het in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en doen toekomen aan een aangewezen aangemelde instelling en deze instelling een schriftelijke verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat volgens voornoemd dossier de in artikel 4 bedoelde normen juist zijn toegepast en voor het overige het dossier in overeenstemming is met het dienaangaande in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn bepaalde, hetzij;

        • c. een EG-type-onderzoekverklaring zoals bedoeld in bijlage VI van de richtlijn heeft verkregen van een aangewezen aangemelde instelling;

      • 3e. voor machines welke zijn genoemd in bijlage IV, punt a, van de richtlijn en waarvan de vervaardiging niet of slechts ten dele plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 4 bedoelde normen dan wel bij de vervaardiging waarvan dergelijke normen weliswaar in acht worden genomen maar op het moment van vervaardiging van de machines deze normen niet alle van toepassing zijnde fundamentele eisen, opgenomen in bijlage I van de richtlijn, betreffen, indien een van de onder a genoemde personen een EG-type-onderzoekverklaring zoals bedoeld in bijlage VI van de richtlijn heeft verkregen van een aangewezen aangemelde instelling.

      • b. De in het eerste lid, onder b, bedoelde EG-verklaring van overeenstemming mag uitsluitend worden gebezigd:

        • 1e. voor veiligheidscomponenten welke niet genoemd worden in bijlage IV, punt B, van de richtlijn, indien de in de Europese Economische Ruimte gevestigde fabrikant, diens in de Europese Economische Ruimte gevestigde gemachtigde of, indien zij geen van beide binnen de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, degene die de machines binnen de Europese Economische Ruimte brengt, de in bijlage V van de richtlijn onder punt 3, onderdelen a en b, bedoelde documenten heeft samengesteld met inachtneming van het onder punt 4 van laatstgenoemde bijlage bepaalde;

        • 2e. voor veiligheidscomponenten welke genoemd worden in bijlage IV, punt B, van de richtlijn en waarvan de vervaardiging plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 4 bedoelde normen, indien een van de onder 1e genoemde personen:

          • a. het in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en ter bewaring heeft doen toekomen aan een aangewezen aangemelde instelling en daarvan bericht van ontvangst van deze instelling heeft verkregen, hetzij;

          • b. het in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en doen toekomen aan een aangewezen aangemelde instelling en deze instelling een schriftelijke verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat volgens voornoemd dossier de in artikel 4 bedoelde normen juist zijn toegepast en voor het overige het dossier in overeenstemming is met het dienaangaande in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn bepaalde, hetzij;

          • c. een EG-type-onderzoekverklaring zoals bedoeld in bijlage VI van de richtlijn heeft verkregen van een aangewezen aangemelde instelling;

        • 3e. voor veiligheidscomponenten welke zijn genoemd in bijlage IV, punt B, van de richtlijn en waarvan de vervaardiging niet of slechts ten dele plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 4 bedoelde normen dan wel bij de vervaardiging waarvan dergelijke normen weliswaar in acht worden genomen maar op het moment van vervaardiging van de veiligheidscomponenten deze normen niet alle van toepassing zijnde fundamentele eisen, opgenomen in bijlage I van de richtlijn, betreffen, indien een van de onder a genoemde personen een EG-type-onderzoekverklaring zoals bedoeld in bijlage VI van de richtlijn heeft verkregen van een aangewezen aangemelde instelling.

  • 3

    • a. In de in het eerste lid, onder a, genoemde EG-verklaring van overeenstemming wordt voor wat betreft het onderwerp overeenstemming:

      • a. indien de verklaring betrekking heeft op machines waarvoor:

        • 1. de in het tweede lid, onder a, ten eerste, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel

        • 2. de in het tweede lid, onder a, ten tweede, onderdelen a en b, bedoelde procedures zijn gevolgd, uitsluitend vermeld dat overeenstemming bestaat met de fundamentele eisen, opgenomen in bijlage I van de richtlijn.

      • b. indien de verklaring betrekking heeft op machines waarvoor:

        • 1. de in het tweede lid, onder a, ten tweede, onderdeel c, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel,

        • 2. de in het tweede lid, onder a, ten derde, bedoelde procedure is gevolgd, de overeenstemming vermeld met het type waarvoor een EG-type-onderzoekverklaring is verkregen.

    • b. In de in het eerste lid, onder b, genoemde EG-verklaring van overeenstemming wordt voor wat betreft het onderwerp overeenstemming:

      • a. indien de verklaring betrekking heeft op veiligheidscomponenten waarvoor:

        • 1. de in het tweede lid, onder b, ten eerste, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel

        • 2. de in het tweede lid, onder b, ten tweede, onderdelen a en b, bedoelde procedures zijn gevolgd, uitsluitend dat overeenstemming bestaat met de fundamentele eisen, opgenomen in bijlage I van de richtlijn.

      • b. indien de verklaring betrekking heeft op veiligheidscomponenten waarvoor:

        • 1. de in het tweede lid, onder b, ten tweede, onderdeel c, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel,

        • 2. de in het tweede lid, onder b, ten derde, bedoelde procedure is gevolgd, de overeenstemming vermeld met het type waarvoor een EG-type-onderzoekverklaring is verkregen.

  • 4

    • a. Voor wat betreft machines waarvoor:

      • 1. de in het tweede lid, onder a, ten tweede, onderdeel a, bedoelde procedure is gevolgd, zijn punt 5, eerste volzin, en punt 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing;

      • 2. de in het tweede lid, onder a, ten tweede, onderdeel b, bedoelde procedure is gevolgd, zijn de punten 5, 6 en 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing.

      • b. Voor wat betreft veiligheidscomponenten waarvoor:

        • 1. de in het eerste lid, onder b, ten tweede, onderdeel a, bedoelde procedure is gevolgd, zijn punt 5, eerste volzin, en punt 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing;

        • 2. de in het tweede lid, onder b, ten tweede, onderdeel b, bedoelde procedure is gevolgd, zijn de punten 5, 6 en 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5

    • a. Indien de in Nederland gevestigde fabrikant, diens in Nederland gevestigde gemachtigde, of, indien zij geen van beide in Nederland zijn gevestigd, degene die de machines of veiligheidscomponenten in Nederland in de handel brengt, voornemens is aan het model van een machine of veiligheidscomponent, of aan te vervaardigen en in de handel te brengen machines of veiligheidscomponenten, waarvoor een verklaring van typeonderzoek is afgegeven, wijzigingen aan te brengen, stelt hij de aangewezen aangemelde instelling die de verklaring van typeonderzoek heeft afgegeven hiervan onverwijld in kennis.

    • b. De aangewezen aangemelde instelling, bedoeld in onderdeel a, beoordeelt de wijzigingen en deelt de in onderdeel a bedoelde persoon mede of de typeonderzoekverklaring voor het aldus gewijzigde model of de gewijzigde machines of veiligheidscomponenten geldig is.

    • c. Indien de aangewezen aangemelde instelling, bedoeld in onderdeel a, van oordeel is dat de verklaring van EG-typeonderzoek voor de gewijzigde machine of veiligheidscomponent niet geldig is, moet deze machine of die veiligheidscomponent aan een EG-typeonderzoek worden onderworpen.

Artikel 5a

  • 1 De verplichtingen van artikel 5 rusten tevens op degene die machines, machineonderdelen of veiligheidscomponenten van verschillende herkomst assembleert of die machines of veiligheidscomponenten voor eigen gebruik vervaardigt.

  • 2 De verplichtingen van artikel 5 gelden niet voor degenen die een verwisselbaar uitrustingsstuk als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, sub 2° op een machine of een trekker aansluiten, mits de elementen compatibel zijn, en alle delen waaruit de machine na de aansluiting bestaat voorzien zijn van de CE-markering en vergezeld gaan van de EG-verklaring van overeenstemming.

  • 3 Artikel 5, eerste lid, onder a, is niet van toepassing op machines die volgens de in bijlage II, onderdeel B, van de richtlijn bedoelde verklaring van de in de Europese Economische Ruimte gevestigde fabrikant of diens gemachtigde of, indien zij geen van beide in de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, degene die de machines in de Europese Economische Ruimte in de handel brengt, bestemd zijn om

    • - te worden ingebouwd in een machine, of

    • - met andere machines te worden samengebouwd tot één machine, en op de samenstellingen dit besluit van toepassing is, tenzij de machines waarop de verklaring betrekking heeft, zelfstandig kunnen werken.

Artikel 6

  • 1 De in artikel 5, eerste lid, bedoelde aanduiding wordt duidelijk leesbaar en onuitwisbaar op de machine aangebracht, overeenkomstig de bijlagen I, punt 1.7.3, en III van de richtlijn.

  • 2 Ten aanzien van machines mogen geen vermeldingen, vaststellingen of aanduidingen worden gebezigd, welke met de in artikel 5, eerste lid, bedoelde aanduiding kunnen worden verward. Op de machines mogen andere markeringen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.

Artikel 6a

Een EG-typeonderzoekverklaring wordt door de aangewezen aangemelde instelling die haar heeft afgegeven ingetrokken indien de fundamentele eisen van bijlage I van de richtlijn zodanig zijn gewijzigd dat het model niet aan de gewijzigde eisen voldoet.

Hoofdstuk 4. Verkeer en gebruik

Artikel 6b

  • 1 Degene die een machine of een veiligheidscomponent verhandelt of gebruikt zorgt er voor dat de machine of de veiligheidscomponent in goede staat van onderhoud verkeert.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op degene die een machine of een veiligheidscomponent voorhanden heeft die hetzij is afgekeurd, hetzij onklaar gemaakt, hetzij anderszins kennelijk niet meer voor gebruik bestemd is.

Artikel 6c

Artikel 2, eerste tot en met derde lid, is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar)beurzen, exposities en bij demonstraties van machines of veiligheidscomponenten die niet in overeenstemming zijn met dit besluit, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat zij niet in overeenstemming zijn met dit besluit en niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde gevolmachtigde in overeenstemming zijn gebracht met dit besluit. Bij demonstraties zijn alle passende veiligheidsmaatregelen genomen om de bescherming van de mens te waarborgen.

Artikel 6d

  • 1 Een hijskraan met een bedrijfslast die gelijk is aan of hoger is dan twee ton wordt ten minste eenmaal per 12 maanden gekeurd. In aanvulling daarop wordt een mobiele kraan of torenkraan, die behoort tot een bij ministeriële regeling omschreven categorie, ten hoogste 24 maanden na de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste vierentwintig maanden gekeurd.

  • 2 De periodieke keuring, bedoeld in het eerste lid, vindt ten hoogste een maand na het verstrijken van de genoemde periode plaats indien degene die de keuring uitvoert dit uit oogpunt van bedrijfsvoering noodzakelijk acht.

  • 3 De keuring bedoeld in het eerste lid, eerste zin, wordt uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling. In afwijking daarvan wordt de keuring bedoeld in het eerste lid, tweede zin, van een mobiele kraan of torenkraan uitgevoerd door een aangewezen instelling.

Artikel 6e

  • 1 De aangewezen instelling geeft op aanvraag een certificaat van goedkeuring af aan de aanvrager indien zij heeft vastgesteld dat de hijskraan voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde voorschriften.

  • 2 Een certificaat kan worden geweigerd of onder voorschriften worden afgegeven, worden verlengd dan wel geschorst of ingetrokken, indien is gebleken dat niet of niet volledig is voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.

Artikel 6f

  • 1 In de nabijheid van een hijskraan als bedoeld in artikel 6d, eerste lid, bevindt zich een kraanboek. In dit boek zijn in ieder geval de resultaten van de op grond van artikel 6d uitgevoerde keuringen op adequate wijze vermeld.

  • 2 Op het certificaat van goedkeuring wordt de datum van keuring vermeld, alsmede gegevens betreffende de identificatie van de hijskraan. Het certificaat van goedkeuring of een afschrift daarvan bevindt zich in de nabijheid van de hijskraan.

  • 3 Het kraanboek en het certificaat van goedkeuring of een afschrift daarvan worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 25 van de wet.

Hoofdstuk 5. Aangewezen instellingen

Artikel 6g

  • 1 Als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    • c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    • d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    • e. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde of gecertificeerde machines afdoende te identificeren;

    • f. naar behoren functioneert.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid komen voor een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking instellingen die ten minste voldoen aan de in bijlage VII van de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 6h

De instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Artikel 6i

  • 1 Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2 Indien een instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling de gegevens, bedoeld in artikel 6g, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Artikel 6j

  • 1 Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 6g, eerste lid, dan wel in geval van artikel 6g, tweede lid, tevens van bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria dan wel voorwaarden te ondergaan.

  • 2 Een aanwijzing kan worden geweigerd, dan wel worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6k

  • 1 Onverminderd het tweede tot en met vijfde lid zijn op machines waarop het Besluit machines van toepassing was, die voor 17 maart 1993 in de handel zijn gebracht en in gebruik genomen, de artikelen 3 en 5 niet van toepassing voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 3 worden gebracht.

  • 2 Op de machines ten aanzien waarvan op 31 december 1992 het Besluit acetyleenontwikkelaars, het Veiligheidsbesluit gevaarlijke werktuigen, het Dorsgarniturenbesluit dan wel het Besluit verplaatsbare transporteurs van toepassing is en die vóór 1 januari 1995 in overeenstemming met de bepalingen van die algemene maatregelen van bestuur zijn vervaardigd en in gebruik genomen, zijn de artikelen 3 en 5 niet van toepassing, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 3 worden gebracht.

  • 3 Op de machines en veiligheidscomponenten ten aanzien waarvan op 31 december 1992 het Besluit gemotoriseerde transportwerktuigen van toepassing was en die vóór 1 januari 1996 in overeenstemming met de bepalingen van dat besluit zijn vervaardigd en in gebruik genomen, zijn de artikelen 3 en 5 niet van toepassing, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 3 worden gebracht.

  • 4 Op de machines en veiligheidscomponenten ten aanzien waarvan op 14 juni 1993 het Besluit kantel- en valbeveiligingen bouwmachines van toepassing was en die vóór 1 januari 1997 in overeenstemming met de bepalingen van dat besluit zijn vervaardigd en in gebruik genomen, zijn de artikelen 3 en 5 niet van toepassing, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 3 worden gebracht.

  • 5 De artikelen 3 en 5 zijn niet van toepassing op machines voor het heffen of verplaatsen van mensen en op veiligheidscomponenten waarop het Besluit machines van toepassing was en die voldoen aan de wettelijke voorschriften zoals die luidden op 16 maart 1993 en die voor 1 januari 1997 in de handel zijn gebracht en in gebruik genomen, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 3 worden gebracht.

  • 6 Met betrekking tot de machines en veiligheidscomponenten, bedoeld in de voorgaande leden, waarop dit besluit niet wordt toegepast en waarop krachtens een of meer andere wettelijke regelingen de CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die machines en veiligheidscomponenten gevoegde documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.

Artikel 6l

Instellingen die op het tijdstip waarop artikel II, eerste, derde en vierde lid, van de Wet van 1 november 2001 tot wijziging van de Warenwet met het oog op de incorporatie van productveiligheidsvoorschriften uit de Wet op de gevaarlijke werktuigen, zulks onder intrekking van deze wet en de Stoomwet (Stb. 557) in werking treedt, door Onze Minister krachtens artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 zijn aangewezen om de keuringen, bedoeld in artikel 6d, uit te voeren, worden aangemerkt als aangewezen instellingen.

Artikel 7

  • 1 Een wijziging van een van de bijlagen van de richtlijn waarnaar in dit besluit wordt verwezen, treedt voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2 De vaststelling of wijziging van een specifieke communautaire richtlijn als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de richtlijn wordt door Onze Minister bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant. Hij vermeldt daarbij met ingang van welke datum deze richtlijn of de wijziging daarvan moet worden toegepast met betrekking tot welke machines of veiligheidscomponenten.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1993, met dien verstande dat machines, met uitzondering van machines waarop het Besluit machines van toepassing was, die voor de datum van inwerkingtreding voor het eerst zijn verhandeld en die voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving zoals die luidde direct voor de inwerkingtreding van dit besluit, nog tot 31 december 1994 mogen worden verhandeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage , 30 juni 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

H. J. Simons

Uitgegeven de zestiende juli 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven